Trekbewegingen zijn cruciale fases in de jaarcyclus van in het wild levende vogels.
In sommige gevallen is het verloop ervan genetisch bepaald, in andere gevallen is het aangeleerd. Maar steeds komt het er op aan om twee gebieden, die soms en zelfs vaak duizenden kilometers van elkaar verwijderd zijn, met mekaar te verbinden.
Het hele traject dat daarbij gevolgd wordt vereist opmerkelijke oriëntatiemogelijkheden, het reageren op weersomstandigheden, goede keuzes maken en het beschikbaar zijn van mogelijke haltes en rustzones. De mogelijkheid om zich efficiënt te voeden tijdens deze haltes om zo de reserves te herstellen die reeds werden aangesproken en dus een volgende stap te kunnen zetten, zijn eveneens van kapitaal belang.
De fenologie, de “timing”, van de trek is een essentiële parameter in de slaagkansen van de trekbewegingen. Vogels moeten tijdig vertrekken om op het juiste moment aan te komen op hun bestemming, waarbij rekening moet gehouden worden met de deeltrajecten en met het beschikbare voedsel vanaf het begin tot het einde van het traject. In het geval van insectenetende zangvogels zijn deze voedselbronnen functie van de jaarcyclus waarbij in de herfst overgeschakeld wordt op een dieet van bessen en vruchten. Op die manier slagen ze er in om uit de zo verkregen suikers hun vetvoorraad aan te vullen die de energie zal leveren bij een volgend deeltraject.
Sommige soorten of populaties binnen die soorten, passen de timing van hun trekbewegingen voortdurend aan. Andere slagen er moeilijk in om dit te doen en zijn sterker gebonden aan hun genetisch bepaalde agenda.
Maar wat gebeurt er bij specifieke weersomstandigheden of als het klimaat snel verandert? In welke mate reageren verschillende vogelsoorten hier goed op? En indien andere daar niet in slagen, heeft dit dan een invloed op de evolutie van hun populaties zowel qua talrijkheid als qua verspreiding?
Door de fenologie te bestuderen van verschillende vogelsoorten die tijdens de trek in België geringd worden, wensen wij deel te nemen aan deze evaluatie.
Deze eerste voostelling van resultaten geeft, per periode van 3 dagen, de gegevens weer die door het ringen werden verzameld tijdens de laatste 10 jaar in België. De cijfers worden uitgedrukt als percentage van het totaal aantal geringde vogels van de betreffende soort tijdens de referentieperiode. De grootte van de staalname (“n”) wordt op elke grafiek weergegeven. Gezien de aantallen en de relatief beperkte oppervlakte waarbinnen de gegevens werden verzameld (het landoppervlakte van België beslaat “slechts” 30.528 km²), zijn deze cijfers bijzonder robuust.
In een tweede fase zullen wij ook de variatie tussen de verschillende jaren in beeld brengen.
Onze grote dank gaat naar de medewerkers-ringers van het KBIN die bijgedragen hebben tot het verzamelen van deze gegevens en aan Paul Vandenbulcke, auteur van Papageno, het invoerprogramma dat ons de data aanreikte om deze analyse te maken.