15 jaar monitoring van de ecologische effecten van Belgische offshore windparken levert nog steeds nieuwe inzichten op

Vijftien jaar na de start van het programma blijft de monitoring van de ecologische effecten van Belgische offshore windparken nieuwe inzichten opleveren. Dat is een belangrijke conclusie uit het jongste WinMon.BE-rapport, dat de bevindingen over op de bodem levende ongewervelde dieren, vissen, bruinvissen en vogels samenvat. Alleen dankzij volgehouden en adaptieve monitoring kunnen we ervoor zorgen dat offshore windparken op de meest milieuvriendelijke manier worden ontworpen en gebouwd.

Wetenschappelijk veldwerk in de Belgische offshore windparken met de RV Belgica. (Beeld: Instituut voor Natuurwetenschappen/MARECO)

Momenteel zijn er acht offshore windparken operationeel in het Belgische deel van de Noordzee, met een totaal geïnstalleerd vermogen van 2,26 Gigawatt (GW) en bestaande uit 399 offshore windturbines. Samen beslaan ze een gebied van 238 km² langs de grens met de Nederlandse wateren en produceren ze jaarlijks gemiddeld 8 TWh. Dit is goed voor ongeveer een derde van de bruto elektriciteitsproductie uit hernieuwbare energiebronnen in België.

De impact op het mariene ecosysteem, zowel positief als negatief, wordt vanaf het begin van de bouw van het eerste windpark in 2008 onderzocht via het WinMon.BE monitoring- en onderzoeksprogramma. De bekomen wetenschappelijke inzichten hebben het beheer en de ontwikkeling van dit eerste Belgische offshore windparkgebied altijd geïnformeerd. In een nieuw rapport bespreken wetenschappers van het Instituut voor Natuurwetenschappen, het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, de Onderzoeksgroep Mariene Biologie van de Universiteit Gent en het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek de nieuwste bevindingen uit 2022, vatten enkele trends uit 15 jaar monitoring samen en geven aan waar aanvullend onderzoek en de ontwikkeling van aanvullende mitigatiemaatregelen nodig zijn.

Macrobenthos

De langetermijneffecten van offshore windparken op de macrobenthische gemeenschappen (ruwweg de organismen die op de zeebodem leven en met het blote oog zichtbaar zijn) die de omringende natuurlijke zachte sedimenten bewonen, werden onderzocht over een periode van 13 jaar (2008-2020). In dit kader zijn ook de sedimenten rond en tussen de windturbines bestudeerd.

Omdat windturbines de waterstroming beïnvloeden, bezinken fijne sedimenten hier gemakkelijker. De sedimenten in windparken worden ook organisch aangerijkt door de uitwerpselen van organismen die de turbines zelf hebben gekoloniseerd (zoals mosselen, anemonen en schaaldieren), en door dode dieren die van de turbines vallen. Voor het macrobenthos werd rond de windturbines hogere aantallen en een hogere soortenrijkdom en diversiteit aangetroffen. Bovendien werden ook hogere aantallen gedocumenteerd in de geulen tussen de zandbanken waarop de windparken doorgaans worden gebouwd. De macrobenthosgemeenschap blijft nog steeds veranderen, er is nog geen stabiele toestand bereikt na 13 jaar offshore windparkoperaties.

Bijkomend waren de diversiteit, aantallen en soortenrijkdom van het macrobenthos ook gecorreleerd met klimaatgerelateerde parameters (de temperatuur van het zeeoppervlak en de natuurlijke variabiliteit ervan op een tijdschaal van tientallen jaren), wat het belang aantoont van het opnemen van dergelijke omgevingsvariabelen in het onderzoek.

Bodembewonende vissen

Er werden veranderingen in de verspreidingspatronen van soorten geïdentificeerd voor vissen die op en vlak boven de zeebodem leven, zoals werd geïllustreerd voor schol Pleuronectes platessa. Voor deze soort werden de ruimtelijke verspreiding, het dieet en bewegingspatronen uitgebreid bestudeerd in relatie tot offshore windparken. Een combinatie van visuele duiktransecten (op turbineschaal), boomkormonsters (op windparkschaal) en het volgen van gezenderde dieren toonde aan dat de erosiebescherming rond de basis van de windturbines en de zandplekken tussen de turbines belangrijke voedselhabitat zijn geworden voor schol.

De bevindingen suggereren dat offshore windparken fungeren als een toevluchtsoord voor schol, waardoor de directe visserijsterfte mogelijk wordt verminderd en de productie (voortplanting) waarschijnlijk wordt bevorderd. Eerder werd gedocumenteerd dat vissersschepen voor dezelfde visserijinspanning net buiten de windparken meer schol vingen dan op dezelfde plaatsen vóór de bouw van de windparken. Er moet echter nog worden onderzocht of dit een echt overloopeffect is dat op de langere termijn blijft aanhouden, en ook zal standhouden in de context van de verwachte grootschalige uitbreiding van offshore hernieuwbare energiezones in de bredere Noordzee.

Bruinvis

Veranderde verspreidingspatronen van soorten mogen niet enkel worden geïnterpreteerd in relatie tot de aanwezigheid van offshore windparken, maar zijn mogelijk ook afhankelijk van andere menselijke activiteiten, zoals scheepvaart, visserij en maricultuur. Dit is met name het geval voor zeer mobiele soorten zoals zeezoogdieren. Gegevens van tellingen vanuit de lucht (2009-2022) maakten een analyse mogelijk van de verspreidingspatronen van de bruinvis Phocoena phocoena in functie van zowel omgevingsfactoren als door de mens veroorzaakte stressoren.

De verspreiding van de bruinvis volgde een consistent seizoenspatroon, met de hoogste dichtheden in het voorjaar. Er werd aangetoond dat de soort een voorkeur heeft voor het westelijke deel van de Belgische Noordzeewateren, met een sterke overlap met het beschermde mariene gebied ‘Vlaamse Banken’. De verspreiding was ook negatief gecorreleerd met de intensiteit van het scheepsverkeer en met de afstand tot het dichtstbijzijnde offshore windpark. Het is echter essentieel om voorzichtig te zijn met het overmatig interpreteren van deze correlaties. Verdere monitoring en onderzoek wordt aanbevolen om de interactie beter te begrijpen tussen natuurlijke factoren die de ruimtelijke verspreiding van bruinvissen aansturen, zoals de beschikbaarheid van prooien, en antropogene stressoren.

Bruinvissen gedocumenteerd tijdens een telling vanuit de lucht. (Beeld: Instituut voor Natuurwetenschappen/J. Haelters)

Zeevogels

De monitoringstrategie voor zeevogels wil niet enkel documenteren hoe deze op zee andere zones opzoeken dan voor de bouw van de windparken, maar ook vanop welke afstand ze windparken vermijden (of ertoe aangetrokken worden) en wat het effect van turbinedichtheid op de verplaatsing van zeevogels is. De in dit stadium gepresenteerde resultaten (gegevens van februari 2021 tot april 2023) moeten als indicatief worden beschouwd, aangezien er meer gegevens en geavanceerde ruimtelijke modellen nodig zijn om sterkere conclusies te kunnen maken.

Niettemin is het, op basis van de momenteel beschikbare gegevens, interessant om te zien dat de waargenomen reacties in overeenstemming zijn met wat eerder en elders is gevonden voor verschillende zeevogelsoorten. De resultaten wijzen op een aantrekkingseffect voor grote mantelmeeuw Larus marinus en aalscholver Phalacrocorax carbo, en op een ontwijkingseffect voor Jan-van-gent Morus bassanus. Aan de andere kant werd het vermijden van windparken door zeekoeten Uria aalge niet langer opgemerkt en werd een toenemend aantal alken Alca torda waargenomen in de windparken.

Jan-van-gent in het Belgisch deel van de Noordzee (Beeld: Instituut voor Natuurwetenschappen/K. Moreau)

Migrerende vogels

Omdat de zuidelijke Noordzee op een van de belangrijkste trekroutes in Europa ligt, brengt het mitigeren van de gevolgen van offshore windparken ook maatregelen met zich mee om het aantal aanvaringen door trekvogels terug te dringen. De hoogste vliegintensiteiten op zee worden ’s nachts geregistreerd tijdens de lente- en herfstmigratie, voornamelijk van migrerende zangvogels. Normaal migreren deze op grotere hoogte, maar een deel vliegt op rotorhoogte van de windturbines en loopt daardoor risico op botsingen. Vooral ongunstige weersomstandigheden brengen grote aantallen zangvogels in het bereik van de turbinerotoren.

Verwacht wordt dat het tijdelijk stilleggen van turbines in periodes met een hoog aanvaringsrisico voor zangvogels de sterfte substantieel zal verminderen. Deze beheersmaatregel wordt echter nog niet regelmatig toegepast, maar wel al getest in onder andere Nederland. Locatiespecifieke opvolging blijft noodzakelijk om de effectiviteit van deze maatregel te beoordelen en de strategie te verfijnen. Bovendien kan een regionale aanpak het meest geschikt zijn om de efficiëntie en ecologische voordelen van een dergelijke maatregel te maximaliseren.

Langetermijn- en adaptieve monitoring

De meeste milieumonitoringprogramma’s voor offshore windparken worden vijf jaar na installatie stopgezet. WinMon.BE daarentegen hanteert een filosofie van onderzoek op lange termijn, dat de volledige levenscyclus van offshore windparken bestrijkt, van de bouw via de operationele fase tot de uiteindelijke ontmanteling. Uit het programma blijkt dat vijftien jaar na de eerste installatie van offshore windturbines in het Belgische deel van de Noordzee nog steeds veranderingen in het mariene ecosysteem worden waargenomen, zoals het geval was voor de macrobenthos-gemeenschappen. Dit onderstreept het belang van langetermijnonderzoek voor een verantwoord beheer van offshore windparken.

Het monitoringprogramma moet ook adaptief zijn. Niet alleen voortgezet, maar ook aangepast en nieuw onderzoek is onmisbaar om het inzicht te vergroten in de manier waarop mariene ecosystemen reageren op windparken. Dit onderzoek mag zich niet alleen richten op het aantrekken van harde substraatsoorten (waarbij windturbines kunstmatige harde substraten vertegenwoordigen), maar ook op soorten die minder duidelijk invloed ondervinden van offshore windparken, zoals schol en andere bodembewonende vissen.

Steven Degraer (Instituut voor Natuurwetenschappen/MARECO), coördinator van het WinMon.BE-consortium: “We moeten kritisch blijven nadenken over de efficiëntie en effectiviteit van het monitoring- en onderzoeksprogramma om ervoor te zorgen dat we de beste gegevens verzamelen, zoals blijkt uit de aangepaste ontwerp van het monitoringprogramma voor zeevogels. Zoals is aangetoond voor zeezoogdieren, moeten we de meest pertinente vragen beantwoorden en de effecten van offshore windparken contextualiseren. Vooruitstrevende inzichten zijn nodig om op bewijs gebaseerde, efficiënte en effectieve mitigatiemaatregelen te ontwikkelen, en om milieuvriendelijke offshore windparken te ontwerpen en bouwen.”

Het is nog niet afgelopen voor WinMon.BE

In het marien ruimtelijk plan 2020-2026 werd een bijkomende Belgische zone voor hernieuwbare energie op zee aangewezen, de Prinses Elisabethzone. Hier wordt op een oppervlakte van 285 km² een bijkomend geïnstalleerd vermogen tussen 3,15 en 3,5 GW gepland. De voortschrijdende inzichten van WinMon.BE worden ook gebruikt om het ontwerp van deze zone op een omgevingsgevoelige manier te begeleiden, en ook tijdens de bouw- en exploitatiefasen van toekomstige windparken zal WinMon.BE de effecten op de mariene omgeving documenteren en leren begrijpen. Omdat de Prinses Elisabethzone overlapt met het beschermde mariene gebied ‘Vlaamse Banken’, werd aanvullende kennis over het natuurinclusief ontwerpen van windparken verzameld in de EDEN2000-studie “Exploring options for a nature-proof Development of offshore wind farms inside a Natura 2000 area” (2019-2023).

Zones voor hernieuwbare energie, incl. offshore windparken, in het Belgisch deel van de Noordzee. Oostelijke zone (groen) = eerste fase die volledig operationeel is; westelijke zone (blauw) = Prinses Elisabeth Zone; oranje stippellijn = Natura 2000 gebied (bron: Marien Ruimtelijk Plan 2020-2026)

België is bovendien niet het enige land dat in de zuidelijke Noordzee inzet op windparken. In de ons omringende landen zijn reeds veel parken operationeel, in aanbouw of gepland, en er is een intentieverklaring om tegen 2050 300GW aan windenergie te installeren in de Noordzee.  Daarom zijn ook cumulatieve ecologische effecten op een grotere geografische schaal dan het Belgische deel van de Noordzee een zorg. De resultaten van WinMon.BE en EDEN2000 zijn ook rechtstreeks bruikbaar in het kader van het Greater North Sea Basin Initiative, dat de samenwerking rond mariene ruimtelijke planning tussen de Noordzeelanden versterkt. Een extra reden waarom het belangrijk is dat de monitoring van de ecologische effecten van windparken op zee wordt voortgezet!

“WinMon.BE heeft nog een lange toekomst voor zich. Bemoedigend is ook dat het programma in internationaal verband als voorbeeld dient voor de milieumonitoring in offshore windparken. Er zijn gesprekken gaande met beleidsmakers en wetenschappers uit verschillende landen, die inspiratie willen putten uit het Belgische voorbeeld”, besluit Steven Degraer.

 

Over WinMon.BE

Het Monitoringprogramma WinMon.BE wordt uitgevoerd in opdracht van de Federale Overheid in het kader van de milieuvergunningsvoorwaarden voor offshore windparken. Voor de monitoring werd gebruik gemaakt van het onderzoeksschip Belgica (vaartijd op RV Belgica werd ter beschikking gesteld door BELSPO en het Instituut voor Natuurwetenschappen), het onderzoeksschip Simon Stevin (uitgebaat door het Vlaams Instituut voor de Zee), verschillende privéschepen, het Belgisch wetenschappelijk duikteam en het luchttoezichtvliegtuig van het Instituut voor Natuurwetenschappen.

WinMon.BE is een samenwerking tussen het Instituut voor Natuurwetenschappen, het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO), de Onderzoeksgroep Mariene Biologie van de Universiteit Gent en het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO), en wordt gecoördineerd door het ‘Marine Ecology and Management’-team (MARECO) van het Instituut voor Natuurwetenschappen. MARECO coördineerde ook de EDEN2000-studie met betrekking tot de verwachte ecologische effecten van toekomstige offshore windparken in de Prinses Elisabethzone.

Gewone dolfijn aangespoeld op strand van Oostende

In de ochtend van vrijdag 22 december 2023 spoelde een dode Gewone dolfijn (Delphinus delphis) aan op het strand van Oostende, nabij de westelijke strekdam. Het ging om een vrouwtje van 2,07 meter lang.

© Instituut voor Natuurwetenschappen / Jan Haelters

De Gewone dolfijn is een zeldzame soort in de Noordzee, maar is de meest algemene dolfijnensoort in de Golf van Biskaje en in de aanpalende Atlantische Oceaan. In de golf van Biskaje sterven er elk jaar duizenden in visnetten.

© Instituut voor Natuurwetenschappen / Jan Haelters

Het was maar liefst de derde keer dat in 2023 een dode Gewone dolfijn aanspoelde op een Belgisch strand, en dat is erg uitzonderlijk. Het exemplaar van 22 december was met voorsprong het meest verse van de drie en werd dan ook ingezameld voor verder onderzoek. Dat zal echter pas plaatsvinden in 2024, en zal hopelijk een licht werpen op de gezondheidstoestand, doodsoorzaak en herkomstgebied van het onfortuinlijke dier.

© Instituut voor Natuurwetenschappen / Jan Haelters

Publieke raadpleging: aanvraag concessie voor zandwinning

Betoncentrale Van den Braembussche heeft op 31 oktober 2023 een aanvraag ingediend voor een verlenging van zijn huidige concessie voor zandwinning op het Belgisch Continentaal Plat. De exploitatie van zand is onderworpen aan een milieueffectenbeoordelingsprocedure.

De concessieaanvragen en het milieueffectbeoordelingsrapport, inclusief ontwerp van passende beoordeling, worden hieronder voorgelegd.

Aanvraag

Milieueffectbeoordelingsrapport (origineel 2020)

Milieueffectbeoordelingsrapport (update 2022)

Milieueffectbeoordelingsrapport (bijlage Studiedag 2021)

 

Resultaten van de raadplegingen

Bezwaarschrift 4Sea-20240112

 

De inzageperiode van de raadpleging loopt van 8 december 2023 t.e.m. 7 januari 2024.

Iedere belanghebbende kan zijn standpunten, opmerkingen en bezwaren tot en met 22 januari 2024 per brief of per email overmaken aan mevrouw Brigitte Lauwaert.

Instituut voor Natuurwetenschappen/BMM
T.a.v. Mevr. Brigitte Lauwaert
Vautierstraat 29
1000 Brussel

blauwaert@naturalsciences.be

De kwaliteit van de Noordoost-Atlantische Oceaan

In het Quality Status Report 2023 beoordelen de 16 partijen van het OSPAR-verdrag, waaronder België, de status van de Noordoost-Atlantische Oceaan. Het rapport bevestigt dat klimaatverandering en verzuring van de oceaan drijvende krachten van verandering zijn geworden. De biodiversiteit en habitats blijven in gevaar, maar er is een kentering merkbaar met betrekking tot de chemische kwaliteit van het mariene milieu.

Meer dan 400 wetenschappers en beleidsmakers uit het hele Noordoost-Atlantische gebied hebben samengewerkt om een holistische beoordeling van het Noordoost-Atlantische mariene gebied te maken: het OSPAR Quality Status Report 2023 (QSR). Het werk werd uitgevoerd onder de paraplu van het OSPAR-verdrag voor de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan. Het evalueert de huidige toestand van het mariene milieu en de ecosystemen, en de menselijke activiteiten die ervan profiteren en ermee interacteren.

Dr. Patrick Roose, operationeel directeur van de afdeling ‘Natuurlijk Milieu’ van het Instituut voor Natuurwetenschappen was een van de coördinatoren van dit titanenwerk. Hij vat de situatie als volgt samen: “Het wordt steeds dringender om de oorzaken van degradatie en het verlies aan biodiversiteit aan te pakken en daardoor de gezondheid en veerkracht van mariene ecosystemen in het noord-oostelijke deel van de Atlantische Oceaan te vergroten. Tot dit gebied behoort ook onze Noordzee. Klimaatverandering en verzuring van de oceaan zijn nu drijvende krachten geworden achter grote veranderingen die een groot deel van de mariene biodiversiteit van de Noordoost-Atlantische Oceaan in gevaar brengen. Als zodanig versterken ze de effecten van de tot nu toe ‘traditionele’ factoren, zoals overexploitatie en chemische vervuiling.”

Biodiversiteit in gevaar

Uit het rapport blijkt dat grote delen van de Noordoost-Atlantische Oceaan nog steeds te kampen hebben met afnemende biodiversiteit en aanhoudende achteruitgang van habitats, ondanks de maatregelen die al zijn genomen door de verdragsluitende partijen van OSPAR. De gevolgen van de visserij en andere menselijke activiteiten op de biodiversiteit en de kwaliteit van de habitats zijn nog steeds sterk voelbaar, en andere vormen van degradatie, zoals geluidsoverlast, zijn een groeiende zorg.

Hoewel de status van habitats en individuele soorten sterk verschilt, kunnen enkele algemene uitspraken worden gedaan: Bodemhabitats worden nog steeds beschadigd, terwijl plankton, de basis van het mariene voedselweb, wordt aangetast in de waterkolom. De toestand van de mariene voedselketens baart grote zorgen. Steeds meer visbestanden worden duurzaam bevist, maar de algehele toestand van de zeevis blijft ongunstig. Zeevogels zitten over het algemeen nog steeds in de problemen. Veel zeezoogdieren, vooral de noordelijke zeehondenpopulaties en kleinere tandwalvissen, lopen nog steeds gevaar, terwijl de status van sommige andere zeezoogdieren onbekend blijft. We lijken ook relatief weinig te weten over de status van zeeschildpadden.

Punten van verbetering

Gelukkig is de milieukwaliteit op sommige gebieden verbeterd: De ernstigste gevaarlijke stoffen zoals PCB’s, PAK’s en organochloriden blijven zorgwekkend (vooral omdat ze lange tijd in het systeem blijven), maar de uitstoot is aanzienlijk afgenomen. Verontreiniging door radioactieve stoffen is voorkomen en de lozingen door de olie- en gasindustrie zijn sterk verminderd en blijven afnemen. De hoeveelheid zwerfvuil op zee blijft hoog, maar wordt beter opgevolgd en er zijn aanzienlijke stappen gezet om dit probleem terug te dringen.

Eutrofiëring, het proces waarbij water overmatig verrijkt raakt met voedingsstoffen, blijft bestaan, maar in veel delen van de Noordoost-Atlantische Oceaan is een geleidelijke vermindering van de overtollige voedingsstoffen waargenomen. De introductie van nieuwe niet-inheemse soorten, een andere traditionele oorzaak van het verlies aan biodiversiteit, lijkt ook in het mariene milieu te zijn afgenomen. Als gemeenschap moeten we ervoor zorgen dat we deze trends in de goede richting voortzetten. Bovendien moeten we in het licht van de klimaatverandering en de verzuring van de oceaan ook voorzichtig zijn met optimisme. De gevolgen van deze door de mens veroorzaakte verschijnselen zijn nu immers duidelijk meetbaar en brengen ecosystemen verder in gevaar.

Gepaste maatregelen

De bevindingen uit het Quality Status Report 2023 zullen OSPAR helpen zijn Noordoost-Atlantische Milieustrategie 2030 te ontwikkelen, een routekaart voor het verwezenlijken van de visie van een schone, gezonde en biologisch diverse Noordoost-Atlantische Oceaan, die productief is, duurzaam wordt gebruikt en veerkrachtig is tegen klimaatverandering en verzuring van de oceaan.

Dr. Roose brengt enkele belangrijke nuances aan: “De algemene conclusies van het QSR bevatten geen grote verrassingen, maar we moeten beter worden in het ontwikkelen van het noodzakelijke wetenschappelijk onderbouwde beleid, en dus in het vertalen van wetenschappelijke inzichten naar effectieve maatregelen. Om effectief te zijn moeten we onze inspanningen bundelen en overgaan tot internationale evaluaties en gezamenlijke maatregelen. Het heeft geen zin om alles op nationale basis te beoordelen, omdat er geen grenzen in de zeeën zijn en er geen ongewenste effecten kunnen worden overwonnen in nationale delen van een groter zeegebied.”

Ook voor de wetenschap is er nog werk aan de winkel: “Er zijn nog indicatoren waarvoor we onvoldoende data hebben en de dataverzameling beter kunnen coördineren. Voldoende, continue en gecoördineerde dataverzameling is van cruciaal belang, net als continue beleidsondersteuning. Bovendien staan niet alle beoordelingsmethoden en drempels al op punt, vooral niet voor cumulatieve effecten”, voegt dr. Roose toe.

Dr. Patrick Roose presenteert de belangrijkste bevindingen van het OSPAR Quality Status Report 2023 op de jaarlijkse conferentie van de Internationale Raad voor het Onderzoek van de Zee (ICES) in Bilbao, Spanje, 13 september 2023.

Over OSPAR en het QSR

OSPAR – de “Commissie van Oslo en Parijs” – is het mechanisme waarmee vijftien regeringen en de EU samenwerken om het mariene milieu van de Noordoost-Atlantische Oceaan te beschermen. De vijftien regeringen zijn België, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Ierland, IJsland, Luxemburg, Nederland, Noorwegen, Portugal, Spanje, Zweden, Zwitserland en het Verenigd Koninkrijk.

OSPAR begon in 1972 met het Verdrag van Oslo tegen dumping en werd door het Verdrag van Parijs van 1974 uitgebreid tot zeevervuiling afkomstig van het land en de offshore-industrie. De twee verdragen werden verenigd, bijgewerkt en uitgebreid door het OSPAR-verdrag van 1992. In 1998 werd een nieuwe bijlage over biodiversiteit en ecosystemen aangenomen om niet-vervuilende menselijke activiteiten die een negatieve invloed op de zee kunnen hebben, te bestrijken. Meer informatie op de OSPAR website en YouTube.

Het Quality Status Report (QSR) 2023 is de meest alomvattende beoordeling van de Noordoost-Atlantische Oceaan en weerspiegelt het collectieve werk van de 16 partijen van het OSPAR-verdrag. Het beoordeelt de status van verschillende componenten van de Noordoost-Atlantische Oceaan en onderzoekt hoe de toestand is veranderd sinds het vorige QSR uit 2010.

Het QSR 2023 werd voorgesteld op de jaarlijkse wetenschapsconferentie van de Internationale Raad voor het Onderzoek van de Zee (ICES) in Bilbao, Spanje, op 13 september 2023. In België werden de resultaten, met de nadruk op de Noordzee, gepresenteerd tijdens het evenement ‘Natuurherstel in het Belgisch deel van de Noordzee’, georganiseerd door de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, op 5 december 2023 in Brugge.

De Belgische inbreng voor het QSR kwam tot stand dankzij de medewerking van heel wat actoren, die allemaal expliciet bedankt worden voor hun medewerking: het Directoraat-Generaal Leefmilieu (FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu), het Instituut voor Natuurwetenschappen, het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle (FANC), de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM), het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO), het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO), het Vlaams Instituut voor de Zee (VLIZ), Afdeling Maritieme Toegang (Departement Mobiliteit en Openbare Werken), de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM) en het Directoraat-Generaal Scheepvaart (FOD Mobiliteit en Transport).

Nood aan effectieve bescherming van grindbedden in de Belgische Noordzee

Grindbedden in de Belgische Noordzee herbergen een unieke fauna die kwetsbaar is voor bodemberoerende activiteiten. Momenteel zijn deze riffen het doelwit van bodemvisserij. Deze paradox onderstreept de nood aan een effectievere bescherming van mariene grindbedden en hun fauna.

Figuur 1. Indicatief overzicht van de variabele levensvormen die voorkomen in de Belgische stenige riffen. (A) het zachte koraal Alcyonium digitatum (B) de spinkrab Maja brachydactyla (C) de hondshaai Scyliorhinus canicula (D) de zeespriet Nemertesia spp. (© Instituut voor Natuurwetenschappen/MARECO)

De Belgische zeebodem bestaat voornamelijk uit zachte sedimenten die zijn gestructureerd in een prominent systeem van grote zandbanken. Ongeveer 16% van de zeebodem bestaat echter uit natuurlijke harde substraten, doorgaans ‘grindbedden’ genoemd. Hier bestaat de bodem deels uit hard materiaal dat varieert van grind tot kiezelstenen, kasseien en grotere rotsblokken. Deze grindbedden liggen verspreid binnen de overwegend zandige omgeving.

De harde substraten bieden een stabiel houvast voor een unieke, diverse en gespecialiseerde fauna, en kunnen als ‘stenige riffen’ worden beschouwd. Verschillende levensvormen, zoals zachte koralen en vertakte waterpoliepen en mosdiertjes, vormen hier complexe driedimensionale structuren. Deze gebieden, die worden gekenmerkt door een grotere habitatcomplexiteit en heterogeniteit in vergelijking met de omliggende zandomgeving, fungeren als oases en dienen als toevluchtsoord, vestigings-, foerageer-, paai- en kraamkamer voor organismen op verschillende niveaus van het voedselweb. Veel van deze soorten zijn van commercieel en natuurbehouds-belang (Fig. 1). Deze habitats zijn ecologisch even waardevol als kwetsbaar, en zeer gevoelig voor antropogene verstoringen waaronder visserijen met bodemcontact.

Minimaal verstorend onderzoek

Een dieper inzicht krijgen in de gevolgen van commerciële bodemberoerende visserij op stenige riffen in de Belgische Noordzee was het doel van het onderzoek onder leiding van Giacomo Montereale Gavazzi en collega-onderzoekers van de MARECO-groep (Marine Ecology and Management) van het Instituut voor Natuurwetenschappen. Hun resultaten, over een periode van zeven jaar (2016-2022), worden gepresenteerd in een publicatie (2023) in het wetenschappelijke tijdschrift Frontiers in Environmental Science.

De studie concentreerde zich op twee verschillende offshore stenige rifgebieden in het Belgische deel van de Noordzee: het noordwesten en de Hinderbanken (Fig. 2). De noordwest-locatie, voor het eerst waargenomen in 2018 en gevierd als hotspot voor biodiversiteit, is aangewezen als zoekgebied voor de bescherming van biodiversiteit, maar ook als prospectiegebied voor de winning van mariene aggregaten (zand/grind) in het kader van het Marien Ruimtelijk Plan 2020 – 2026 dat momenteel van kracht is. Het Hinderbanken-gebied overlapt gedeeltelijk met het Mariene Beschermde Gebied ‘Vlaamse Banken’ onder de EU-habitatrichtlijn, die in 2012 werd afgebakend om riffen en zandbanken te beschermen.

Figuur 2. Overzicht van de studiegebieden (rood omlijnd) in het Belgische deel van de Noordzee (zwart omlijnd). De grootste van de twee studielocaties (Hinderbank) ligt binnen het Natura 2000-gebied (groen omlijnd), waarbij de overlappende blauwe polygoon de Prinses Elisabethzone voor hernieuwbare energie afbakent. De blauwe polygoon op de grens met Nederland markeert de huidige duurzame energiezone met operationele offshore windparken. (© Instituut voor Natuurwetenschappen/MARECO)

Omwille van de kwetsbaarheid van deze habitats paste het onderzoeksteam uitsluitend minimaal invasieve technologieën toe. Gegevens over commerciële visserijactiviteiten (het in kaart brengen van de ruimtelijke en temporele verdeling van de visserij), hydro-akoestiek (het in kaart brengen van de zeebodem met geluidsgolven) en onderwaterfotografie (documentatie van de structuur en fauna van de zeebodem) werden gecombineerd om een uitgebreid overzicht van de ecologische toestand van de beide gebieden te verkrijgen. De data-analyse bevestigde dat beide tijdens de onderzochte periode hotspots waren voor bodemvisserij.

Riffen als hotspots voor visserij

De noordwestelijke locatie heeft tussen 2021 en 2022 een enorme groei in de visserijactiviteiten doorgemaakt (32% toename van het aantal actieve vaartuigen), waarbij de totale omvang van het verstoorde gebied 86% bedraagt. In de Hinderbanken werd het geschatte verstoorde gebied berekend op 89%, en hoewel de visserijactiviteiten hier tussen 2021 en 2022 met 60% zijn afgenomen, staat dit gebied al eeuwenlang chronisch onder zeer hoge visserijdruk.

De intense visserijdruk vertaalt zich in de bodembewonende levensgemeenschappen van deze grindbedden. Deze verschoven van immobiele, langlevende en habitatbepalende soorten met een laag weerstands- en herstelpotentieel tegen verstoring (typisch voor dergelijke habitats) naar opportunistische soorten die deze typische kenmerken missen. Het effect dat bodemvisserij met sleepnetten heeft op de zeebodem werd ook duidelijk door de sleepsporen die werden vastgelegd door de hydro-akoestische onderzoeken (Fig. 3). De vissersschepen lieten ploeg-sporen achter in het landschap en maakten de zeebodem in het algemeen vlakker. Deze impact bleef minstens vier maanden aanhouden. De resultaten illustreren duidelijk dat bodemvisserij met sleepnetten schadelijke effecten kan hebben op de ecologische functionaliteit van deze kwetsbare biotopen.

Figuur 3. Sporen van bodemvisserij met sleepnetten op twee locaties op de grindbedden in het noordwestelijke studiegebied. (© Instituut voor Natuurwetenschappen/MARECO)

Mariene Ruimtelijke Planning

Hoewel beide onderzoekslocaties onderworpen zijn aan verschillende milieubeheerregimes, delen ze een gemeenschappelijke uitdaging met betrekking tot aanhoudende directe antropogene verstoring. Gezien het feit dat het Hinderbanken-gebied is aangewezen als Marien Beschermd Gebied, wordt het duidelijk dat deze wettelijke status alleen onvoldoende is om het gewenste niveau van bescherming te bereiken. In het huidige Marien Ruimtelijk Plan is een uitgebreidere regelgeving echter in voorbereiding. Beide stenige riflocaties zijn aangewezen als zoekzones voor bescherming van de zeebodem met de bedoeling bodemverstorende visserijpraktijken te beperken om natuurherstel en -behoud te vergemakkelijken.

De studie van Montereale Gavazzi en zijn collega’s levert aanvullende wetenschappelijke informatie op die in aanmerking kan worden genomen voor het volgende Marien Ruimtelijk Plan en ondersteunt als zodanig de bescherming van de lokale natuurlijke biodiversiteit. De resultaten pleiten krachtig voor adequate regulering van bodemberoerende visserij in grindbedden en benadrukt het belang van het vertalen van de geplande beheersmaatregelen naar de concrete realiteit.

Extra uitdagingen

Tegelijkertijd dingen andere menselijke activiteiten naar dezelfde ruimte. Zo overlapt de geplande Prinses Elisabethzone voor offshore windparken met het Marien Beschermde Gebied ‘Vlaamse Banken’ (Fig. 2) en wordt de winning van mariene aggregaten onderzocht op de noordwestelijke locatie. Wat de Prinses Elisabethzone betreft, heeft de EDEN2000-studie ‘Exploring options for a nature-proof Development of offshore wind farms inside a Natura 2000 area’, eveneens gecoördineerd door het MARECO-team (2019-2023), de nodige kennis opgeleverd voor een natuurvriendelijke ontwikkeling van offshore windparken.

EDEN2000 werd uitgevoerd in opdracht van voormalig minister van Noordzee Vincent Van Quickenborne en de Dienst Marien Milieu van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu. De resultaten dienen als advies in het kader van openbare aanbestedingsprocedures voor de bouw van offshore windturbines onder de verantwoordelijkheid van AD Energie van de FOD Economie.

 

Paul Van Tigchelt, minister van Noordzee: “Onze Noordzee is een thuis voor meer dan 2.000 verschillende soorten. Tegelijk is het er zeer druk met tal van activiteiten. Zo heeft onze zeebodem erg te lijden gehad onder de intensieve visserij. Om de integriteit van de zeebodem te beschermen hebben we op basis van wetenschappelijk onderzoek en in overleg met de bevoegde diensten en de sector de meest waardevolle zones aangeduid, waarbinnen we nu visserijmaatregelen hebben voorgesteld. De biodiversiteit in onze Noordzee moeten we koesteren en ondersteunen. We moeten de natuur die verloren ging of sterk teruggedrongen werd, herstellen. Zoals de Europese platte oester en de grindbedden. België heeft sterke ambities rond natuurherstel en we willen daar zo snel mogelijk mee aan de slag.”

Levende Dikkopschildpad op strand Bredene

Op zaterdag 25 november 2023 spoelde een levende Dikkopschildpad aan op het strand van Bredene. Deze soort werd nooit eerder met zekerheid in België vastgesteld. Het dier wordt momenteel nauwlettend opgevolgd in SEA LIFE Blankenberge.

© Walter Rogiers

Het is bekend dat sterke noordwestelijke winden allerhande dood en levend materiaal uit zee op onze kusten doen aanspoelen, en ook bij de storm van 24-25 november 2023 was dat niet anders. Soms zitten daar ook verrassende dieren of objecten tussen. In de namiddag van 25 november troffen uitwaaiende wandelaars op het strand van Bredene niets minder dan een levend zeeschildpadje aan.

Het jonge dier, met een rugschildlengte van slechts 14 cm, werd door de brandweer van Oostende van het strand gehaald en gemeld aan de experts van het Instituut voor Natuurwetenschappen, die het identificeerden als een zeer jonge Dikkopschildpad (ook gekend als Onechte Karetschildpad, Caretta caretta). Het Instituut zorgde daarop voor het transport van het verdwaalde dier naar Sea Life Blankenberge.

© Instituut voor Natuurwetenschappen/Francis Kerckhof

Eerste keer in België?

Hoewel de Dikkopschildpad niet exclusief aan warme wateren is gebonden en één van de meest wijdverspreide zeeschildpadden is, valt de Noordzee buiten het verspreidingsgebied van deze soort. Uit Nederland zijn een aantal strandingen bekend, ook uit de 21e eeuw, maar uit België liggen voor zover we weten geen bevestigde waarnemingen voor. Enkele oude gevallen zijn twijfelachtig of hebben betrekking op zeeschildpadden van onbekende identiteit. Het schilpadje van Bredene zou dus wel eens de boeken in kunnen als de eerste bevestigde Dikkopschildpad in België.

Wanneer Dikkopschildpadjes uit het ei kruipen zijn de rugschilden slechts 4 à 5 cm lang. Het rugschild van volwassen dieren kan een lengte van meer dan een meter bereiken. De dieren die eerder in Nederland aanspoelden hadden sterk uiteenlopende rugschildlengtes, van ongeveer 20 cm tot bijna een meter. Hier waren dus dieren van uiteenlopende leeftijden bij betrokken, maar de meeste waren onvolwassen. Vrouwelijke Dikkopschildpadden planten zich pas voort bij een schildlengte van 70-80 cm, en zijn dan minstens bijna 20 (tot meer dan 30) jaar oud.

Atlantische herkomst?

De Dikkopschildpad komt voor in alle wereldzeeën met uitzonderling van de polaire gebieden. Zoals alle zeeschildpadden leggen ze eieren op stranden. De dichtst bij ons gesitueerde legstranden bevinden zich in de Middellandse Zee, maar dat betekent niet dat het schildpadje van Bredene van daar afkomstig is. In de Atlantische Oceaan moeten de belangrijkste voortplantingsgebieden worden gezocht op de Kaapverdische eilanden (Oost-Atlantisch) en in het zuidoosten van Noord-Amerika (Florida, Golf van Mexico; West-Atlantisch), en een Atlantische herkomst is in het geval van de Bredense Dikkopschildpad het meest waarschijnlijk.

Dit kan als volgt worden verklaard. Onvolwassen Dikkopschildpadden uit Noord-Amerika en Kaapverdië maken een meerjarige ronde over de Atlantische Oceaan voordat ze terugkeren naar hun geboortegebieden. Tijdens deze levensfase kunnen sterke stromingen hen doen afdrijven, waarbij de jongste – en dus ook kleinste – exemplaren het grootste risico lopen. Westelijke stromingen komen in de Atlantische oceaan vooral voor in het najaar en de winter, het is dan ook niet toevallig dat zeeschildpadden in de Noordzee ook het vaakst opduiken in deze periode.

De noordwesterstorm van 24-25 november 2023 deed bij ons ook een heleboel materiaal aanspoelen dat met zekerheid een Atlantische herkomst heeft. Naast wrakhout en andere objecten met Atlantische biologische aangroei (zoals zeer veel eendenmosselen) zaten daar ook boeien uit de Verenigde Staten en Canada bij. Het is dan ook waarschijnlijk dat de Dikkopschildpad van 25 november met diezelfde westelijke stroming vanuit de Atlantische Oceaan tot bij ons kwam.

Waar de Belgische Dikkopschildpad werd geboren kan hieruit echter niet worden afgeleid. Voor een andere soort die eerder langs Noordzeekusten aanspoelde, de Kemps Zeeschildpad (met ook één vondst van een dood ex. in België, op 6 januari 2012 in Nieuwpoort) is een transatlantische herkomst echter de enige mogelijkheid, want deze soort plant zich enkel voort in de Golf van Mexico.

Opvang

Omdat zeeschildpadden die in onze streken levend aanspoelen sowieso in een voor hen ongunstig gebied zijn beland wordt opvang steeds overwogen. De Dikkopschildpad van Bredene had bovendien ook een beschadiging aan de achterkant van het rugschild. SEA LIFE Blankenberge is bevoegd voor de opvang van zeeschildpadden, en organiseerde na aankomst van het dier meteen een eerste onderzoek door een dierenarts. Het gewicht bedroeg 770 gr, enkele zeepokken werden vakkundig verwijderd van het buikschild en er werd gestart met een antibioticakuur. Op 26 november volgt bijkomend onderzoek waarbij het dier met x-ray inwendig wordt gescreend.

De Dikkopschildpad verblijft in SEA LIFE Blankenberge in een tank van geschikte grootte voor het dier, waarbij de watertemperatuur stelselmatig omhoog wordt gebracht. Het is nog te vroeg om te bepalen of het dier weer in de natuur zal kunnen worden uitgezet, en waar of wanneer dat desgevallend zou kunnen gebeuren.

Publieke consultatie ‘Prinses Elisabeth-zone’

De Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie heeft een aanvraag ingediend voor een machtiging voor het bouwen en een vergunning voor het exploiteren van offshore windparken en parkbekabeling in het Belgisch deel van de Noordzee. Deze aanvraag is onderworpen aan een milieueffectenbeoordelingsprocedure.

De aanvraag, het milieueffectenrapport en de niet-technische samenvatting kunnen geraadpleegd worden van 12 December  2023 tot en met 11 Januari 2024 in de kantoren van de BMM (Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee) te Brussel (Instituut voor Natuurwetenschappen, Vautierstraat 29, 1000 Brussel; mdevolder@naturalsciences.be; tel. 02 627 43 52) of te Oostende (3de en 23ste Linieregimentsplein, 8400 Oostende; jhaelters@naturalsciences.be; tel. 02 788 77 22), dit enkel op afspraak en tijdens de kantooruren tussen 9:00h en 17:00h. Het dossier kan ook ingekeken worden in iedere kustgemeente op werkdagen. Een lijst van de consultatieplaatsen en van de contactpersonen is beschikbaar op eenvoudig verzoek bij de BMM.

De documenten kunnen eveneens elektronisch worden geraadpleegd:

Iedere belanghebbende kan tot en met 26 Januari 2024 standpunten, opmerkingen en bezwaren overmaken aan mevrouw Brigitte Lauwaert, per post of via e-mail:

Instituut voor Natuurwetenschappen/BMM

T.a.v. Mevr. Brigitte Lauwaert

Vautierstraat 29

1000 Brussel

blauwaert@naturalsciences.be

Succesvolle eerste bemonsteringscampagne van EcoMPV: Inzichten in vroege kolonisatie op littorale modules

Wetenschappers van het Instituut voor Natuurwetenschappen hebben de eerste bemonstering van de littorale modules van het EcoMPV-project (Eco-designing Marine Photovoltaic Installations) afgerond. De staalnames, uitgevoerd op 23 oktober 2023, zijn bedoeld om het habitatbevorderende effect van kunstmatige drijvende constructies voor mariene aangroeiende fauna en vissen te onderzoeken, een van de doelstellingen van EcoMPV.

Hiervoor werden drie littorale modules ontworpen en ontwikkeld door Jan De Nul Group, in samenwerking met het Instituut voor Natuurwetenschappen en EMBRC België (European Marine Biological Resource Centre). Deze drijvende modules fungeren als basis voor verschillende vestigingsplaten, opgebouwd uit materialen die interessant zijn voor mariene offshore-installaties. De littorale modules werden in mei/juni 2023 door de RV Belgica en de Zeetijger geïnstalleerd in de veiligheidszone van het offshore windpark Mermaid. Deze testlocatie toont sterke overeenkomsten met de Princess Elizabeth Zone (PEZ), een nieuw aangewezen zone voor offshore energieproductie.

Tijdens de campagne heeft het wetenschappelijke duikteam van het Instituut voor Natuurwetenschappen de eerste groep vestigingsplaten uit elke littorale module opgehaald. Aan boord van de RV Belgica werd elke plaat gefotografeerd voor kwantitatieve beeldanalyse van de bedekking en vervolgens bewaard voor taxonomische analyse. De gegevens verzameld uit de littorale modules zullen een alomvattend inzicht verschaffen in vroege kolonisatieprocessen en cruciale inzichten bieden voor de ontwikkeling van milieuvriendelijke mariene fotovoltaïsche installaties. Het EcoMPV-project wordt gefinancierd door het Energietransitiefonds van de FOD Economie, AD Energie.

Eén van de littorale modules, voorafgaand aan de bemonstering. (© Instituut voor Natuurwetenschappen/MARECO)

Na voltooiing van het EcoMPV-project zullen de littorale modules als wetenschappelijke apparatuur worden geïntegreerd in de Kunstmatige Harde Substraattuin (Artificial Hard Substrate Garden). Dit is een innovatief in-situ experimenteel platform, beheerd door het Instituut voor Natuurwetenschappen, dat bestaat uit flexibele en modulaire kunstmatige harde substraten. Het is ontworpen om de impact van door de mens gemaakte constructies, waaronder maricultuurinstallaties, constructies voor hernieuwbare energie, aangroeiwerende behandelingen, kustbeschermingsconstructies en meer, op het mariene milieu te bestuderen. Grafisch ontwerper Hendrik Gheerardyn maakte onlangs een informatieve infographic met een overzicht van de onderdelen van de Kunstmatige Harde Substraattuin en hun respectieve bemonsteringsbereik.

Overzicht van de verschillende componenten binnen de Kunstmatige Harde Substraattuin. (© Hendrik Gheerardyn)

De Artificial Hard Substrate Garden wordt als EMBRC-onderzoeksdienst aangeboden aan zowel de wetenschappelijke gemeenschap als de industrie. Meer detail kan worden gevonden op de MARECO-website of kan worden opgevraagd bij Wannes De Clercq (wdeclercq@naturalsciences.be).

 

Dit nieuwsbericht werd oorspronkelijk gepubliceerd op de EMBRC-website op 9 november 2023.

Tekst: Wannes De Clercq, MARECO, Instituut voor Natuurwetenschappen

Orka strandt aan de Belgische kust

Op 29 oktober werd een mannelijke orka opgemerkt voor de kust van Koksijde, het eerste zekere geval van deze soort in België in de 21e eeuw. Enkele uren later spoelde het sterk verzwakte dier aan in De Panne, waar hij vrijwel onmiddellijk overleed. De autopsie vond op 30 oktober plaats op het strand. In hoeverre de verzwakking en het overlijden van de orka in verband moeten worden gebracht met een hoge leeftijd of met gezondheidsproblemen bleef onduidelijk. Ook de herkomst van het dier is nog niet gekend.

Beeld: Instituut voor Natuurwetenschappen/Jan Haelters

In de ochtend van zondag 29 oktober werd op de grens van Nieuwpoort en Oostduinkerke een groot maar niet nader geïdentificeerd zeedier opgemerkt. Even later merkte Laurent Raty voor de kust van Koksijde de grote zwaardvormige rugvin van een zeezoogdier op. Het was onmiddelijk duidelijk dat deze enkel op een mannelijke orka (ook zwaardwalvis genoemd) paste. Het dier bewoog zich langzaam in zuidwestelijke richting langs de kust en het nieuws verspreidde zich snel.

Beeld: Filip De Ruwe

Wanneer een uurtje later bleek dat de orka intussen amper was opgeschoven tot voor Sint-Idesbald, en daar ter plaatse bleef rondhangen, snelden honderden kijklustigen naar de kust in de hoop een glimp van het dier op te vangen. Dat bleek niet moeilijk, de platte zee maakte dat de orka van ver zichtbaar was. Het dier naderde soms echter ook tot op slechts enkele tientallen meters van de vloedlijn.

Beeld: Vincent Legrand

Stranding onafwendbaar

Veel ‘oohs en ahhs’, maar het opduiken van deze orka in de zuidelijke Noordzee, het trage zwemmen en het dicht naderen van de kustlijn waren tekenen aan de wand. De euforie sloeg dan ook snel om wanneer duidelijk werd dat het dier met het opkomende tij zou aanspoelen. Een ultieme poging van de reddingsboot Brandaris (Ship Support, Nieuwpoort) om de orka aan te moedigen open zee te kiezen had geen effect.

Beeld: Instituut voor Natuurwetenschappen/Kelle Moreau

Om kwart na twee in de namiddag spoelde de orka aan in De Panne, net over de grens met Sint-Idesbald. Eens drooggevallen bij het inmiddels weer wegebbende tij, overleed het erg magere dier vrijwel meteen. Los van de verzwakte toestand speelt ook het wegvallen van de ondersteunende kracht van het water daarbij een rol. Op het droge wordt de druk van het eigen gewicht op de organen, bloedsomloop en ademhaling al snel te groot.

Beeld: Instituut voor Natuurwetenschappen/Kelle Moreau

Autopsie

Omwille van de grootte van het dier – 6,13 m lang – en de wens om het lichaam voor de autopsie zo intact mogelijk te houden en ook het skelet te vrijwaren, werd beslist om het onderzoek naar de medische achtergrond en de doodsoorzaak van de orka ter plaatse te organiseren.

De autopsie werd op maandagochtend 30 oktober uitgevoerd door medewerkers van de faculteiten Diergeneeskunde van Universiteit Gent en Université de Liège en het Instituut voor Natuurwetenschappen. Het grote publiek kon het gebeuren, dat een drietal uren in beslag nam, vanop een afstand volgen. Alle lichaamsdelen en organen werden uitwendig en inwendig geïnspecteerd, en er werden diverse weefselstalen verzameld voor verdere microbiologische (ziektekiemen) en ecotoxicologische (o.a. chemische vervuiling) studies.

Beeld: Instituut voor Natuurwetenschappen/Kelle Moreau

Doodsoorzaak?

Uit analyse van het spijsverteringsstelsel bleek dat de maag en de darmen volledig leeg waren, en dat het dier er dus al een tijd niet meer in was geslaagd voedsel te bemachtigen. Ook de dunne speklaag (onderhuids vet) en de sterk gesleten tanden lijken hiermee in verband te kunnen worden gebracht. Deze bevindingen zijn consistent met de uitwendig vastgestelde vermagering en verzwakking van het dier.

Inspectie van de overige organen leverde tekenen van een infectie van het lymfevatenstelsel op, en kleine bloedingen in de darmwand. De ernst en de rol hiervan in het verzwakken en overlijden van de orka worden microbiologisch verder opgevolgd. De overige organen vertoonden geen zichtbare sporen van infecties of duidelijke ziektebeelden. Er werd ook geen verdachte hoeveelheid inwendige of uitwendige parasieten aangetroffen.

In hoeverre de verzwakking en het uiteindelijke stranden en overlijden van de orka in verband moeten worden gebracht met een hoge leeftijd (en een natuurlijke dood), met onderliggende gezondheidsproblemen, of met een combinatie van beide, staat dus nog niet volledig vast.

Beeld: Instituut voor Natuurwetenschappen/Kelle Moreau

Orka’s in België

Er zijn uit de voorbije eeuwen amper goed gedocumenteerde gevallen van orka’s in België gekend. Er liggen vier meldigen uit de 20e eeuw voor, en voor een oudere stranding moeten we al terug naar het jaar 1850. Recentere gevallen (onder andere enkele meldingen in 2022) konden niet voldoende worden gedocumenteerd om als zeker te worden weerhouden. Het dier van 29 oktober 2023 betreft dus de eerste zekere orka in België in de 21e eeuw. Intussen werd bekend dat hij op donderdag 26 oktober ook al eens werd gefilmd op zee langs de Noord-Franse kust tussen Wimereux en Boulogne-sur-Mer.

Hoewel in oktober 2022 ook een orka aanspoelde in het Nederlandse Cadzand, in mei van datzelfde jaar een orka werd aangetroffen in de Franse rivier Seine (die het ook beide niet overleefden), en de voorbije jaren ook andere zeldzame en onverwachte zeezoogdieren opdoken in de zuidelijke Noordzee, moeten we omwille van de lage aantallen voorzichtig zijn met het interpreteren hiervan. Hetzelfde geldt voor het aanwijzen van oorzaken voor het opduiken van deze soorten in gebieden waar ze normaal niet voorkomen.

Herkomst

Ook met betrekking tot de herkomst van de Belgische orka is het voorlopig nog koffiedik kijken. De orka is een kosmopolitische soort, wat betekent dat hij over de hele wereld kan worden aangetroffen, maar leeft doorgaans in populaties die min of meer resident zijn binnen welomschreven gebieden (die best heel groot kunnen zijn). Het zuiden van de Noordzee kent geen lokale populatie, de meest nabije orka’s leven in Schotland, Noorwegen en het zuiden van de Golf van Biskaje (N-Spanje).

Orkapopulaties worden steevast goed opgevolgd door lokale wetenschappers, en de individuen zijn doorgaans gekend en gedocumenteerd in fotodatabanken. Individuele herkenning is daarbij vaak mogelijk op basis van de tekening, de vorm van de vinnen en eventuele beschadigingen en littekens. De orka van de Belgische kust wordt momenteel vergeleken met foto’s uit deze databanken. Tot zover werden geen overeenkomsten gevonden met orka’s uit het Iberische schiereiland (Spanje – Portugal), Madeira, Schotland en Ierland. Een mogelijke herkomst uit populaties van Noorwegen, IJsland en de Azoren wordt nog verder onderzocht.

 

Dank

Een uitdrukkelijk woord van dank aan de lokale politie en brandweer, de stadsdiensten van De Panne, de reddingsdiensten, de civiele bescherming, de medewerkers van de Universiteit Gent en de Université de Liège, de collega’s van het Instituut voor Natuurwetenschappen en de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, en aan de talrijke vrijwilligers en andere betrokkenen die een rol speelden bij het opvolgen en documenteren van de orka, het in goede banen leiden van de stranding, het publiek en de autopsie.

De gemeente De Panne gaf de onfortuinlijke orka de naam ‘Reveil’ mee, naar het initiatief dat de Vlaamse rouwcultuur de 21e eeuw in wil loodsen en waar De Panne zich in 2023 ‘troosthoofdstad’ van mag noemen. Op de vooravond van het aanspoelen van de orka werden in dit kader 10.000 kaarsjes op het strand van De Panne geplaatst.

Publicatie in Nature Communications Earth and Environment: International maritime regulation decreases sulfur dioxide but increases nitrogen oxide emissions in the North and Baltic Sea

Al meer dan 15 jaar is er regelgeving van kracht op de uitstoot van schepen in de Noordzee en Baltische Zee. In samenwerking met onderzoekers uit Duitsland, Nederland, Zweden en Denemarken hebben onderzoekers van het Instituut voor Natuurwetenschappen (Ward Van Roy en collega’s) de impact onderzocht van deze regelgeving. De bevindingen van dit onderzoek zijn vandaag, 26 oktober 2023, gepubliceerd in het toonaangevende wetenschappelijke tijdschrift Nature Communications Earth and Environment. Het onderzoek was gebaseerd op meer dan 110.000 in-situ metingen van de uitstoot van schepen en inspecties aan boord van schepen. De metingen werden uitgevoerd door middel van verschillende vaste meetstations en vliegende eenheden zoals drones, helikopters en vliegtuigen.

Het kustwachtvliegtuig beheerd door het Instituut voor Natuurwetenschappen (© Instituut voor Natuurwetenschappen/BMM)

Uit de gegevens bleek dat een aanzienlijke verbetering in de naleving van de zwavelemissiegrenswaarden werd gerealiseerd sinds het begin van deze metingen. Deze positieve trend werd waargenomen in zowel de Noordzee als de Baltische Zee. Niettemin werd vastgesteld dat de invoering van de globale limiet van 0,5% FSC (Fuel Sulfur Content – zwavelgehalte van brandstof) vanaf 2020 leidde tot een lichte stijging van de SO2-emissies in de SECA (Sulfur Emission Control Area). Mogelijk kan dit verklaard worden door een toegenomen gebruik van scrubbers en de stijging van de brandstofprijzen.

Evolutie van de potentiële overtredingsgraad (%) van de zwaveluitstoot in de Europese SECA’s

In tegenstelling tot de succesvolle vermindering van de SO2-uitstoot door schepen, bleek de internationale regelgeving echter geen effect te hebben op de uitstoot van stikstofoxiden (NOx) door schepen. Er werd zelfs een toename van de NOx-uitstoot van schepen vastgesteld. Dit resultaat kan worden toegeschreven aan verschillende problemen in de huidige NOx-regelgeving, een kwestie waarover het Instituut voor Natuurwetenschappen en andere onderzoekers al eerder hebben gepubliceerd en welke België in samenwerking met andere landen tracht aan te kaarten op internationaal niveau.

Relatief verschil in de NOx concentratie tussen de periodes 2019-2020 en 2021-2022

Deze onderzoeksresultaten bieden waardevolle inzichten voor de ontwikkeling van doelgerichte wettelijke kaders en strategieën voor de implementatie van emissieregelgeving en de handhaving ervan op zee en in de havens, en zijn dus van bijzonder belang voor beleidsmakers en andere stakeholders die verantwoordelijk zijn voor het opstellen en handhaven van de milieuregelgeving.

Het volledig artikel kan u hier vinden, een ‘Behind the paper’ blog post kan u hier lezen.