Bijeenkomst van International Research Ship Operators in Brugge

Van 16 tot 20 oktober 2023 vormde de UNESCO-werelderfgoedstad Brugge het toneel van de 34e jaarlijkse bijeenkomst van de International Research Ship Operators. De meeting werd georganiseerd door het Instituut voor Natuurwetenschappen en het Vlaams Instituut voor de Zee. 129 deelnemers woonden de bijeenkomst bij om informatie te delen en problemen van gemeenschappelijk belang op te lossen. Het verbeteren van de ondersteuning voor de onderzoeksinspanningen van de mariene wetenschappelijke gemeenschap op zee staat daarbij steeds centraal.

International Research Ship Operators, 16-20 oktober 2023, Brugge, België

Het International Research Ship Operators (IRSO) forum verenigt uitbaters van onderzoeksschepen die 49 organisaties uit 30 landen vertegenwoordigen. Samen beheren ze meer dan 100 van ’s werelds toonaangevende schepen voor zeewetenschappelijk onderzoek. Lidmaatschap van IRSO staat open voor alle organisaties die onderzoeksschepen exploiteren en voor nationale onderzoeksprogramma’s die gegevens van schepen op zee verzamelen en gevestigde protocollen volgen voor de open publicatie van hun resultaten.

IRSO werd opgericht in 1986 en kent sindsdien jaarlijkse bijeenkomsten die worden georganiseerd door en in deelnemende landen. In 2023 namen het Instituut voor Natuurwetenschappen, uitbater van de RV Belgica, en het Vlaams Instituut voor de Zee, uitbater van de RV Simon Stevin, de organisatie op zich. Samen garanderen zij ook de Belgische vertegenwoordigers in IRSO. 129 deelnemers zakten voor deze 34e IRSO-meeting af naar Brugge. Naast plenaire sessies en enkele specifieke workshops, die doorgingen in het Brugse Grand Hotel Casselbergh, stonden ook enkele sociale activiteiten op het programma. Een bezoek aan de onderzoeksschepen RV Belgica en RV Simon Stevin kon daarbij natuurlijk niet ontbreken. Voor deze gelegenheid lagen de beide schepen op vrijdag 20 oktober aangemeerd in de Marinebasis van Zeebrugge.

RV Simon Stevin en RV Belgica in de Marinebasis van Zeebrugge (© Instituut voor Natuurwetenschappen)

Doelstellingen van de jaarlijkse bijeenkomst

Het delen van succesvolle ervaringen (beste praktijken) bij het ontwerp en de exploitatie van onderzoeksschepen en wetenschappelijke apparatuur behoort tot de belangrijkste doelstellingen van de jaarlijkse IRSO-meeting.

“Deze meetings laten toe om efficiënt informatie te delen en problemen van gemeenschappelijk belang op te lossen. Zo kunnen de onderzoeksinspanningen van de mariene wetenschappelijke gemeenschap op zee alsmaar beter worden ondersteund” verduidelijkt Greg Foothead, voorzitter van IRSO en Algemeen Directeur van het Nieuw-Zeelandse NIWA Vessel Management Ltd.

Giuseppe Magnifico, IRSO vice-voorzitter en Adjunct-Directeur van het Italiaanse Consiglio Nazionale delle Ricerche (CNR) vervolledigt: “IRSO fungeert ook als spreekbuis voor de onderzoeksgemeenschap en geeft desgewenst deskundig advies aan andere instanties”.

Bijkomende voordelen

Er wordt echter ook een stap verder gegaan dan elkaar op de hoogte houden van de ervaringen en ontwikkelingen in nationale onderzoeksvloten. “Actief zijn binnen IRSO resulteert soms ook in daadwerkelijke samenwerkingen en in de uitwisseling van scheepstijd en -uitrusting tussen instituten en landen”, zegt André Cattrijsse, Afdelingshoofd Onderzoeksinfrastructuur van het VLIZ.

“Deze strategische uitwisseling van kennis en ervaring is bovendien cruciaal in een tijdperk van afnemende budgetten, terwijl de behoefte aan kennis van de kustzeeën en de oceaan en hun relatie met de mens snel toeneemt.” benadrukt Lieven Naudts, coördinator van de RV Belgica en hoofd van de Meetdienst Oostende van het Instituut voor Natuurwetenschappen.

Van links naar rechts: André Cattrijsse (VLIZ), Giuseppe Magnifico (vice-voorzitter IRSO), Greg Foothead (voorzitter IRSO) en Lieven Naudts (Instituut voor Natuurwetenschappen) blikken terug op een geslaagde IRSO-meeting (© Instituut voor Natuurwetenschappen)

IRSO initieert verder ook projecten die van gemeenschappelijk belang zijn voor haar leden. Zo werd bijvoorbeeld een gedragscode voor mariene onderzoeksschepen ontwikkeld en werd via IRSO bijgedragen aan de oprichting van de OCEANIC database voor onderzoeksschepen aan de Universiteit van Delaware. IRSO sponsort ook workshops en werkgroepen, zoals de tweejaarlijkse International Marine Technician’s Workshop (INMARTECH).

Impact van smeltende gletsjers op Groenlandse fjorden

De Belgica documenteert klimaatverandering in een Arctisch marien ecosysteem

Op 13 juli 2023 vertrekt het nieuwe Belgische oceanografische onderzoeksschip RV Belgica vanuit Reykjavik, IJsland, voor drie weken naar de Arctische gebieden van Zuidwest-Groenland. Het internationale onderzoeksteam aan boord zal gebruik maken van de geavanceerde faciliteiten van de Belgica om te onderzoeken hoe de klimaatverandering, en meer bepaald het versneld afsmelten van de gletsjers, de koolstofdynamiek, de biodiversiteit en het voedselweb zullen beïnvloeden in Groenlandse fjorden, een typisch Arctisch marien ecosysteem.

Fjorden zijn van regionaal en globaal belang omdat ze niet alleen een zeer productief en divers voedselweb ondersteunen, maar ook omdat dit rijke zeeleven veel koolstof opneemt. Fjorden spelen daardoor een belangrijkere rol als CO2-opslag dan je zou vermoeden op basis van hun beperkte omvang ten opzichte van het enorme oceaanbekken.

Van gletsjers in zee tot gletsjers die op land eindigen

De opwarming van de aarde heeft sinds enkele decennia door het versnelde afsmelten van gletsjers een aanzienlijke invloed op mariene fjorden. Dit heeft grote gevolgen in poolgebieden, waaronder ook  Groenland. Hier eindigen gletsjers vaak in fjorden, de zogenaamde mariene gletsjers.

Vooral bij de Groenlandse mariene gletsjers is de afvoer van smeltwater veroorzaakt door het smelten van de ijskap de laatste tijd zeer sterk toegenomen. Als gevolg hiervan verschuiven veel van de Groenlandse mariene gletsjers geleidelijk naar het land, een proces dat in de nabije toekomst zelfs nog zal versterken.

IJsbergen afkomstig van een afsmeltende mariene gletsjer in Groenland. (©UGent/A. Vanreusel)

Invloed op het functioneren van ecosystemen en ecosysteemdiensten

Hoewel er steeds meer bewijs is dat verschuivingen in gletsjertypes grote veranderingen veroorzaken in de fysische, biogeochemische en ecologische processen in de aanpalende fjordensystemen, zijn de gevolgen voor het mariene voedselweb en de opname en opslag van koolstof in de zeebodem op dit moment slecht in kaart gebracht. Bijgevolg blijven de gevolgen van een verdere opwarming op belangrijke ecosysteem-diensten van deze Arctische fjorden zoals voedselvoorziening en klimaatregeling grotendeels onbekend.

Deze Belgica-expeditie zal onderzoeken in welke mate een verschuiving van mariene naar landgletsjers in Arctische fjorden leidt tot lagere primaire productiviteit (aanmaak van biomassa door algen uit koolstof en water door gebruik te maken van externe energie), en daardoor een minder rijke biologische gemeenschap en voedselweb. Het onderzoek maakt deel uit van het CANOE-project (Climate chANge impacts on carbon cycling and food wEbs in Arctic Fjords), dat gefinancierd wordt door het Federaal Wetenschapsbeleid (BELSPO).

Studiegebied

Het studiegebied bestaat uit twee aangrenzende fjorden met een verschillende gletsjerinput, respectievelijk op zee en op het land. In beide fjorden zal een gradiënt van de monding naar het meest landinwaartse gedeelte van de fjord worden bemonsterd. Processen in de waterkolom zullen met hoge resolutie beschreven worden in elke fjord, naast de processen en biodiversiteit op de zeebodem. Het voedselweb zal bestudeerd worden op twee contrasterende locaties in elke fjord.

Onderzoeksgebied in Zuid-Groenland, met aanduiding van de geplande bemonsteringslocaties en bathymetrie. Ikersuaq fjord wordt beïnvloed door mariene gletsjers, terwijl Igaliku fjord wordt beïnvloed door een gletsjer op land. (© CANOE)

“Met deze expeditie zal het team bijdragen tot twee belangrijke maatschappelijke problemen waarvoor onderzoek cruciaal is voor een duurzaam beleid, namelijk visserij en klimaatverandering,” zegt Ann Vanreusel, professor aan het departement Biologie van de Universiteit Gent en hoofdwetenschapper van de RV Belgica Groenlandexpeditie. “Door inzicht te verschaffen in de effecten van klimaatverandering op de mariene voedselwebben, wordt belangrijke informatie gegenereerd voor een toekomstig beheer van deze fjorden.”

Het CANOE-project, gecoördineerd door professor Ulrike Braeckman (Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen en UGent), zal ook voorspellende modellen ontwikkelen die zullen helpen te anticiperen op de huidige en toekomstige klimaatgerelateerde verschuivingen in mariene ecosystemen en de gevolgen voor natuurlijke rijkdommen en andere ecosysteemfuncties zoals natuurlijke CO2-opslag.

De traditie van geïntegreerd onderzoek

België heeft een lange traditie in marien Arctisch onderzoek sinds Adrien de Gerlache in 1907 met de historische Belgica vertrok voor een wetenschappelijke expeditie om delen van de Noordelijke IJszee te verkennen. Zelfs toen betekende dit dat verschillende onderzoeksdisciplines werden geïntegreerd en dat wetenschappers van verschillende nationaliteiten werden betrokken in deze expeditie. In eenzelfde traditie gebruiken de CANOE-wetenschappers nu ook de nieuwe RV Belgica voor een geïntegreerde en internationale onderzoekscampagne, waarbij fysische, biogeochemische en biologische aspecten van zowel de bodem als de waterkolom in deze Groenlandse fjordenecosystemen worden bestudeerd in relatie tot gletsjerdynamiek onder invloed van klimaatverandering. Een dergelijke interdisciplinaire campagne vereist een optimaal gebruik van de talrijke oceanografische en biologische onderzoeksinstrumenten die de RV Belgica aanbiedt.

 

Het multidisciplinaire en internationale CANOE-team wordt geleid door onderzoekers van de UGent (Prof. Ulrike Braeckman) en bestaat verder uit onderzoekers van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuur-wetenschappen (KBIN), het Vlaams Instituut voor de Zee (VLIZ), Universiteit Antwerpen (UAntwerpen), Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ), Zuidelijke Universiteit van Denemarken en Universiteit Bonn Duitsland. Het onderzoek wordt ook uitgevoerd in samenwerking met Groenlandse onderzoeksinstituten.

CANOE wordt gefinancierd door het Federaal Wetenschapsbeleid (BELSPO) als begunstigde van een specifieke oproep die bedoeld was om een impuls te geven aan het opstarten van onderzoek op de nieuwe RV Belgica en om onderzoekers toe te laten het schip en haar potentieel te leren kennen. Het project loopt van 15 december 2021 tot 15 maart 2026. Meer informatie op http://canoe.marinetraining.eu/.

De CANOE-expeditie met RV Belgica volgt op de DEHEAT-expeditie die van 26 juni tot 11 juli opereerde in de IJslandse wateren. Hier werd onderzocht hoe de natuurlijke verwering van silicaatmineralen in zee het broeikasgas koolstofdioxide uit de atmosfeer verbruikt, daardoor helpt om dit uit de atmosfeer te verwijderen, en bij versnelling een bondgenoot kan zijn in de strijd tegen de opwarming van de Aarde.

Meer informatie over RV Belgica kan geraadpleegd worden op de websites van het schip bij KBIN (inclusief live posities en webcambeelden) en BELSPO. Het schip en haar wetenschappelijke activiteiten kunnen ook worden gevolgd op Facebook en Twitter.

DEHEAT 2023/01 – De oceaan gebruiken om de concentratie van koolstofdioxide in de atmosfeer te verminderen

Eerste missie van RV Belgica naar het Hoge Noorden

Op 26 juni 2023 begon een internationaal team van wetenschappers aan de eerste arctische missie van het nieuwe Belgische oceanografische onderzoeksschip RV Belgica. Ze gingen aan boord in de IJslandse hoofdstad Reykjavik en zullen 16 dagen doorbrengen in de fjorden en op het continentaal plat van IJsland om de mogelijkheden te onderzoeken om de concentratie van koolstofdioxide in de atmosfeer te verminderen door de verwering van silicaten in de oceaan te bevorderen. Dit proces kan bijdragen aan het actief tegengaan van de huidige opwarming van de aarde.

RV Belgica (© Freire Shipyard)

Klimaatverandering is een van de grootste mondiale uitdagingen van de 21e eeuw en vereist dringend ambitieuze, transformatieve en collectieve actie om de opwarming van de aarde te beperken. In 2015 kwamen vertegenwoordigers van 196 landen bijeen op de VN-klimaatconferentie in Parijs en ondertekenden een historische overeenkomst om de stijging van de gemiddelde temperatuur wereldwijd te beperken tot minder dan 2 graden Celsius ten opzichte van pre-industriële niveaus.

Intussen neemt de uitstoot van koolstofdioxide (CO2) echter nog steeds toe en heeft de atmosferische concentratie een niveau bereikt dat ongekend is in tenminste de laatste 800.000 jaar. De mensheid is nu op het punt gekomen dat het voorkomen van de uitstoot van koolstofdioxide en andere broeikasgassen in de atmosfeer – de “conventionele mitigatie” – niet langer voldoende is om het ambitieuze doel te bereiken. We moeten ook actief koolstofdioxide uit de atmosfeer verwijderen met behulp van negatieve emissietechnologieën om de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs van 2015 te halen.

Verbeterde Silicaatverwering

Een veelbelovende benadering van negatieve emissietechnologieën is Verbeterde Silicaatverwering (Enhanced Silicate Weathering). Dit proces maakt gebruik van de natuurlijke verwering van silicaatmineralen, waarbij het oplossen van silicaten koolstofdioxide uit de atmosfeer verbruikt en dus helpt om deze uit de atmosfeer te verwijderen.

Het concept van mariene verbeterde silicaatverwering houdt in dat silicaatmineralen over de zeebodem van kustzeeën worden verspreid. Recente experimenten hebben aangetoond dat de verwering op deze manier kan worden versneld. Het idee is dat de verhoogde beschikbaarheid van silicaten, wat leidt tot een hogere alkaliniteit van de oceaan (een grotere capaciteit van het water om verzuring tegen te gaan), de opname van koolstofdioxide zal verbeteren, waardoor de concentraties in de atmosfeer zullen afnemen.

DEHEAT

Het is echter nog onzeker of de hoge verweringssnelheden die in experimenten werden waargenomen ook echt voorkomen in natuurlijke omgevingen en hoe efficiënt het proces daar zou zijn in het onttrekken van koolstofdioxide. Om deze onzekerheden aan te pakken, heeft een groep onderzoekers van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN), de Universiteit Antwerpen en de Université libre de Bruxelles hun krachten gebundeld in het project ‘DEHEAT – Natural analogues and system‐scale modeling of marine enhanced silicate weathering’ (Natuurlijke analogen en modellering op systeemschaal van mariene verhoogde silicaatverwering).

“We willen voor het eerste de haalbaarheid en efficiëntie van verbeterde silicaatverwering onder mariene omstandigheden onderzoeken, waarbij we gebruik maken van de kustoceaan als een grootschalige, natuurlijke biogeochemische reactor”, zegt DEHEAT-coördinator Sebastiaan van de Velde van de Universiteit Antwerpen en het KBIN. “Een tweede kritieke kwestie betreft de mogelijke neveneffecten op mariene ecosystemen, zowel positief als negatief”, voegt hij eraan toe.

Met RV Belgica naar IJsland

Om deze kritieke kennisleemtes op te vullen, stelde het DEHEAT-team een specifieke wetenschappelijke expeditie samen aan boord van het nieuwe Belgische onderzoeksschip RV Belgica om de geochemie en mineralogie van sedimenten te kwantificeren op een locatie die dient als natuurlijke analogie voor Verbeterde Silicaatverwering: het continentaal plat van IJsland, dat rijk is aan basalt. Basalt is een vulkanisch gesteente dat geschikt is voor het beoogde onderzoek in termen van silicagehalte en verweringssnelheid, dus IJsland is een ideale plek om te bezoeken om de doelstellingen van DEHEAT te bereiken.

DEHEAT-bemonsteringslocaties rond IJsland tijdens de Belgica-expeditie 2023 (© Google Maps 2023 – TerraMetrics 2023, DEHEAT)

Het team, geleid door Sebastiaan van de Velde en uitgebreid met wetenschappelijke expertise in de vorm van collega’s en apparatuur van de Universiteit Gent, de British Antarctic Survey (Verenigd Koninkrijk), Universität Bonn (Duitsland), University of Southern Denmark (Denemarken) en University of Gothenburg (Zweden), scheepte in op RV Belgica op maandag 26 juni in de IJslandse hoofdstad Reykjavik. Ze zullen 16 dagen doorbrengen in fjorden en op het IJslandse continentale plat en op 11 juli 2023 terugkeren naar Reykjavik.

Tijdens de expeditie neemt het internationale en interdisciplinaire team niet enkel watermonsters, boort in de zeebodem van IJsland en meet de verweringssnelheden in het sediment, maar past ook computer-modellen toe om de verweringssnelheden van de zeebodem rond IJsland te simuleren. De verzamelde data zullen vervolgens gebruikt worden voor een grootschalige virtuele toepassing van verbeterde silicaatverwering in de Belgische Noordzee met behulp van het COHERENS-model, dat ontworpen is voor een breed scala aan toepassingen in kustgebieden en op het continentaal plat en waarvan de ontwikkeling geleid wordt door onderzoekers van het KBIN.

Tijdens de dagelijkse briefings in de vergaderzaal van RV Belgica evalueert DEHEAT-hoofdonderzoeker Sebastiaan van de Velde (middenachter) het werk van de dag en informeert hij alle wetenschappers over de bemonsteringsacties en experimenten die voor de volgende dag gepland staan.

Een noordelijke primeur

Het vermogen van het wetenschappelijk team om deze missie uit te voeren vloeit voort uit het feit dat het nieuwe onderzoeksschip Belgica is uitgerust voor dergelijk interdisciplinair onderzoek en over voldoende autonomie beschikt om lang genoeg ononderbroken op zee te blijven. Vanaf het moment dat het concept van de nieuwe RV Belgica werd bedacht, was het een belangrijke doelstelling om de Arctische wateren binnen het bereik van het Belgische en Europese onderzoek te brengen. In deze context waren, naast andere objectieven, de documentatie en het onderzoek van de klimaatverandering en de ontwikkeling van maatregelen om de klimaatverandering tegen te gaan belangrijke doelstellingen. Om operaties aan de rand van het pakijs tijdens het zomerseizoen mogelijk te maken heeft de RV Belgica zelfs een lichte ijsversterking.

De noordelijke reis van RV Belgica naar IJsland staat niet op zichzelf. Inderdaad, het schip verliet haar thuishaven Zeebrugge al op 6 juni en voltooide eerst een expeditie onder leiding van het Renard Centre of Marine Geology van de Universiteit Gent waarbij de sedimentaire processen (verleden & heden) voor de kust van zuidwest Ierland werden bestudeerd, onder andere in het gebied van de Belgica mounds (steil geflankeerde onderwaterbergen die met de vorige Belgica werden ontdekt). Na een korte stop in Galway (Ierland) en de doortocht naar Reykjavik begon het DEHEAT-deel van het internationale avontuur. Vervolgens zal RV Belgica doorreizen naar Groenland waar nog een ander wetenschappelijk team zal inschepen onder leiding van de onderzoeksgroep Mariene Biologie van de Universiteit Gent. Ze zullen onderzoeken hoe de klimaatverandering, en meer bepaald de veranderingen in het smelten van de gletsjers, de koolstofdynamiek, de biologische gemeenschappen en het voedselweb zullen beïnvloeden in de Groenlandse fjorden, een typisch Arctisch marien ecosysteem (project CANOE). De terugkeer van RV Belgica naar Zeebrugge is voorzien voor 13 augustus.

 

DEHEAT (evenals CANOE) wordt gefinancierd door het Federaal Wetenschapsbeleid (BELSPO) als begunstigde van een specifieke oproep die bedoeld was om een impuls te geven aan het opstarten van onderzoek op de nieuwe RV Belgica en om onderzoekers toe te laten het schip en haar potentieel te leren kennen. DEHEAT loopt van 15 december 2021 tot 15 maart 2026.

Meer informatie over RV Belgica kan geraadpleegd worden op de websites van het schip bij KBIN (inclusief live posities en webcambeelden) en BELSPO. Het schip en haar wetenschappelijke activiteiten kunnen ook worden gevolgd op Facebook en Twitter.

SEADETECT: Verminderen van scheepsaanvaringen met walvissen

Als partner in het SEADETECT-project, gefinancierd door het LIFE-programma van de Europese Unie, zal het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen bijdragen tot de ontwikkeling en validering van een geautomatiseerd detectiesysteem van zeezoogdieren om aanvaringen tussen schepen en walvisachtigen te voorkomen.

Een vinvis komt vast te zitten op de voorsteven van een schip na een aanvaring. Aankomst in de haven van Gent in november 2015. (© KBIN/J. Haelters)

De huidige wereldeconomie is voornamelijk gebaseerd op maritiem verkeer, dat 80% van de wereldhandel in volume en 70% in waarde vertegenwoordigt. Dit intensieve verkeer gaat gepaard met een groeiend aantal schepen die steeds sneller over de wereldzeeën en oceanen varen, waardoor het risico op aanvaringen met walvisachtigen aanzienlijk toeneemt.

Botsingen tussen schepen en walvissen leiden vaak tot de dood van de dieren. In de afgelopen decennia heeft het scheepvaartverkeer in combinatie met de toegenomen snelheid van individuele schepen geleid tot een verdubbeling van het aantal dodelijke aanvaringen. Verschillende studies hebben aangetoond dat aanvaringen door schepen in sommige gebieden de belangrijkste doodsoorzaak van walvisachtigen zijn. Scheepsaanvaringen zijn bijvoorbeeld de hoogste vorm van sterfte onder vinvissen en potvissen in het Pelagosreservaat in de Middellandse Zee, een gebied waarvoor Frankrijk, Monaco en Italië een overeenkomst hebben gesloten om zeezoogdieren te beschermen.

Voorspeld wordt dat klimaatverandering in het noordpoolgebied zal leiden tot een verhoogde blootstelling van kwetsbare walvissoorten aan dergelijke aanvaringsrisico’s. Wereldwijd zal een vermindering in de sterfte door aanvaringen ten goede komen aan walvispopulaties die zich nog steeds aan het herstellen zijn van de gevolgen van historische overbejaging en lijden onder een door de mens veroorzaakte habitatverslechtering.

Om dit te verhelpen ontwikkelt het SEADETECT-project een nieuwe oplossing die schepen in staat moet stellen aanvaringen met walvisachtigen met 80% te verminderen.

Scheepsaanvaringen voorkomen

Botsingen tussen schepen en walvissen zijn vaak te wijten aan een combinatie van drie factoren: het vermogen om de walvis te detecteren, de reactietijd van de bemanning en de tijd die nodig is om het schip te manoeuvreren, allemaal afhankelijk van de grootte en snelheid van het schip en de toestand van de zee. Het SEADETECT-project zal drie systemen ontwikkelen om dergelijke botsingen te verminderen:

  • Een systeem aan boord van schepen dat ongeïdentificeerde objecten, met name zeezoogdieren, in realtime detecteert.
  • Een netwerk van passieve akoestische controleboeien in risicogebieden op zee die de positie van walvisachtigen in realtime bepalen en trianguleren.
  • Software voor het delen van detectiegegevens, gevoed door de toekomstige detecties, om schepen in het gebied te informeren over het risico op gevaren.
Opzet van het SEADETECT-project voor automatische detectie van zeezoogdieren en obstakels, en antibotsingssysteem voor schepen. (© SEADETECT)

RV Belgica als testplatform

“Het automatische opsporings- en aanvaringssysteem zal geïntegreerd worden in de bestaande multisensoriële infrastructuur van het nationale oceanografische onderzoeksschip RV Belgica en zal worden gevalideerd door wetenschappers van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen tijdens de expedities en monitoringcampagnes van het schip.” verduidelijkt Bob Rumes van het Marine Ecology and Management team van het KBIN (MARECO).

Het automatische detectie- en antibotsingssysteem zal autonoom walvisachtigen detecteren, maar ook obstakels of drijvende objecten zoals containers om aanvaringen met schepen te voorkomen. Dankzij een krachtig systeem voor gegevensfusie en -verwerking zal deze oplossing het mogelijk maken om in realtime een object van 2 meter lang aan het oppervlak te detecteren op een afstand van 1 km, overdag en ’s nachts, zelfs in complexe maritieme omstandigheden (sterke zeegang of slechte weersomstandigheden). Daarnaast zullen de onderzoekers ook de impact onderzoeken van een algemene toepassing van dit detectie- en antibotsingssysteem op verschillende doelsoorten als alternatief voor andere mogelijke maatregelen.

De RV Belgica zal in SEADETECT ook worden gebruikt als testplatform. (©Belgian Navy/J. Urbain)

 

Het SEADETECT-project, geleid door de Franse Group Naval, zal vier jaar duren en brengt tien partners uit drie Europese landen samen: België, Frankrijk en Italië. Meer informatie is te vinden op de website van het project: https://life-seadetect.eu/.

Het LIFE-programma is een financieel instrument van de Europese Commissie ter ondersteuning van innovatieve private en openbare projecten op het gebied van milieu en klimaat.

Fototentoonstelling RV Belgica, Nieuwe Gaanderijen, Oostende

Vanaf 10 mei tot en met 4 juli 2023 kan je in de Nieuwe Gaanderijen van Oostende terecht voor de fototentoonstelling ‘Christian Clauwers: in de frontlinie van de klimaatopwarming’, waarin de RV Belgica en het zeewetenschappelijk onderzoek centraal staan. Alle beelden zijn van de hand van explorer-fotograaf Christian Clauwers, en werden gemaakt tijdens een expeditie op de Belgica, het Belgische onderzoeksschip van het Federaal Wetenschapsbeleid en het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen.

Adres: Nieuwe Gaanderijen, Koning Boudewijnpromenade (Zeedijk) z/n – 8400 Oostende

Prijs: gratis

Een drijvend laboratorium

Christian Clauwers is niet alleen fotograaf, maar ook ontdekkingsreiziger, spreker en auteur. Hij zeilde al twee keer de wereld rond, bezocht maar liefst 114 landen op alle 7 continenten, en verkende enkele van de meest afgelegen eilanden van de planeet. Zijn werk richt zich op de kwetsbare relatie – en het potentiële conflict – tussen mens en natuur.

Wetenschappers in de frontlinie

Christian Clauwers kreeg de unieke kans om mee te varen op de TalPro22-expeditie die koers zette naar de Tyreense Zee.  Aan boord van de Belgica legde hij zowel het wetenschappelijk onderzoek als de impact van de relatie tussen mens en natuur vast op beeld. Het schip beschikt over meer dan 400 vierkante meter laboratoriumruimte en heeft verschillende hoogtechnologische oceanografische meetinstrumenten aan boord. De rozette bijvoorbeeld, een cilindervormige constructie waar staalbuisjes en meetapparatuur aan hangen, kan men tot wel 5000 meter diepte laten zakken. Het duurt twee uur om het meetinstrument terug naar boven te halen, en dit in omstandigheden die snel kunnen omslaan. Het schip is uitgerust met satelliettechnologie waarmee het tot op een meter nauwkeurig positie kan houden, zelfs in de moeilijkste weersomstandigheden. De foto’s laten ons meekijken achter de schermen van deze indrukwekkende experimenten.

Een must-see voor iedereen die begaan is met de toekomst van onze planeet

Maar de expo is meer dan alleen maar mooie foto’s kijken. Het is, mét zicht op zee, een call-to-action om de kwetsbaarheid van onze planeet serieus te nemen.

Christian Clauwers: “ Ik wil mensen de kans geven om getuige te zijn van wat de natuur ons te bieden heeft en hen tegelijkertijd laten zien hoe kostbaar het is. In de reeks over de Belgica komt dit heel mooi tot uiting, omdat het wetenschappelijk onderzoek dat daar wordt uitgevoerd die kwetsbaarheid van de natuur meetbaar maakt. De wetenschappers aan boord meten wat ik probeer te fotograferen, en nu fotografeer ik wat zij meten. Het is een uitwisseling waarbij de pijl twee richtingen uitgaat en dat maakt het zo boeiend.”

De expo toont de gevolgen van de menselijke voetafdruk en laat zien wat er op het spel staat als we niet handelen om klimaatverandering aan te pakken. Het is een indrukwekkend en inspirerend voorbeeld van hoe beelden kunnen worden gebruikt om het bewustzijn te vergroten en de wereld te veranderen.

Twee keer Witsnuitdolfijnen vanop de Belgica in 2022

Nadat Witsnuitdolfijnen in het begin van de 21e eeuw frequenter in de Belgische wateren werden waargenomen werd de soort recent lokaal weer zeldzamer. Waarnemingen van groepen op 23 juni en 14 december 2022 betreffen zelfs de eerste waarnemingen van levende Witsnuitdolfijnen in Belgische wateren sinds april 2018. Op beide data werden de dieren gezien vanop het nieuwe onderzoeksschip RV Belgica.

Witsnuitdolfijnen (© Diederik D’Hert)

Op donderdag 23 juni 2022 werd vanop het onderzoeksschip RV Belgica een groepje van een tiental Witsnuitdolfijnen gezien in het Belgische deel van de Noordzee. De dolfijnen werden door verschillende opvarenden opgemerkt op zo’n 5 km van de kust van Knokke, terwijl het schip onderweg was naar haar doopceremonie in de peterstad Gent. De dieren zwommen in westelijke richting en kwamen daarbij geregeld boven het water uit. Aanwezige ILVO-onderzoekers determineerden de dolfijnen als Witsnuiten, wat werd bevestigd door een filmpje dat Luitenant-Commandant Ilja Van Hespen van de Belgische Marine kon maken waarop de kenmerkende witte snuit en lichte flanktekening met donker zadel te zien zijn.

Op woensdag 14 december 2022 was het weer prijs, en waren onderzoekers van het INBO en het KBIN de bevoorrechte getuigen. Aanvankelijk werden een tiental dolfijnen opgemerkt op ongeveer 42 km van de Belgische kustlijn (loodrecht op de kust gemeten was dat ter hoogte van Oostende), waarbij reeds werd vermoed dat het om Witsnuitdolfijnen ging. Pas wanneer twee individuen het schip een tijdje later dichter naderden kon dit hard worden gemaakt, en door Hilbran Verstraete (INBO) ook fotografisch gedocumenteerd.

Verspreiding

De Witsnuitdolfijn (Lagenorhynchus albirostris) komt voor in koude gematigde en subarctische wateren van de Noord-Atlantische Oceaan, meestal beperkt tot de zones van minder dan 1000 m diep. Het verspreidingsgebied strekt zich uit van de oostkust van Noord-Amerika (noordwaarts van Cape Cod), over zuidelijk Groenland en de wateren rond IJsland, tot de Europese westkust van Noord-Frankrijk tot Spitsbergen. In de Noordzee treft men ze bijna exclusief aan in de centrale en noordelijke delen, waar de populatie in 2016 op 20.000 dieren werd geschat (Hammond et al.; 2017). In de zuidelijke Noordzee leunt de soort tegen de grens van haar verspreidingsgebied aan en zijn Witsnuitdolfijnen een onregelmatigere verschijning. De Witsnuitdolfijn is zeldzaam in het Engels Kanaal.

Talrijker en weer zeldzamer

In het begin van de 21e eeuw, met name tussen 2003 en 2011, lijkt de soort bij ons een tijdje minder zeldzaam te zijn geweest (Haelters et al.; 2018). In de periode 2009-2018 werden in het Belgisch deel van de Noordzee 62 meldingen van Witsnuitdolfijnen geregistreerd (Haelters et al.; 2019), met ongetwijfeld wat dubbeltellingen, maar in de laatste jaren uit dit tijdsinterval kende het aantal waarnemingen een sterke afname tot slechts 1 à 3 gevallen per jaar, met ook enkele waarnemingen net buiten het Belgische Noordzeegebied (Haelters et al.; 2016a, 2016b, 2017, 2018, 2019, 2020, 2021). Binnen de Belgische dataset valt een duidelijke piek op te merken in de eerste helft van het jaar (januari – mei), maar er zijn ook waarnemingen uit bijna alle andere maanden bekend. Voor de jaren 2019, 2020 en 2021 liggen echter geen zekere Belgische waarnemingen van levende Witsnuitdolfijnen meer voor (Haelters et al.; 2020, 2021, 2022), twee exemplaren op 19 april 2018 betroffen de laatste waarneming. Tot de groepen van  23 juni en 14 december 2022 dus. De Witsnuitdolfijn lijkt zich dus weer meer naar het noorden te hebben teruggetrokken, mogelijk een gevolg van klimaatveranderingen en de daarmee gepaard gaande effecten op de verspreiding van hun prooien (IJsseldijk et al.; 2018).

Strandingen

Ook dood aanspoelende (of op zee drijvende) Witsnuitdolfijnen werden recent zeldzamer langs de zuidelijke Noordzee. Terwijl tussen 2000 en 2013 jaarlijks gemiddeld één Witsnuitdolfijn aanspoelde in België zijn sindsdien slechts drie gevallen bekend (29 november 2017 Oostduinkerke, 17 mei 2018 De Panne en 4 maart 2020 op zee ter hoogte van Middelkerke) (Haelters et al.; 2018, 2019, 2021). Ook in Nederland stelde men een afname in het aantal strandingen vast (Keijl, 2016), nadat eerder werd opgemerkt dat de Tuimelaar (Tursiops truncatus) bij het begin van de 21e eeuw uit de strandingslijsten verdween met het frequenter worden van de Witsnuitdolfijn (Camphuysen & Peet; 2006). Of er in de zuidelijke Noordzee daadwerkelijk een verband is tussen de tegengestelde trends van de Tuimelaar (die recent ook in België regelmatiger wordt opgemerkt) en de Witsnuitdolfijn, wensen we hieruit echter niet af te leiden.

Literatuur

Camphuysen, C.J. & Peet, G.H., 2006. Whales and dolphins of the North Sea. Fontaine Uitgevers BV, ’s Graveland, The Netherlands.

Haelters, J., Kerckhof, F., Jauniaux, T., Potin, M., Rumes, B. & Degraer, S., 2016a. Zeezoogdieren in België in 2014 [Marine mammals in Belgium in 2014]. MARECO rapport 16/01. 29 pp.

Haelters, J., T. Jauniaux, F. Kerckhof, M. Potin & T. Vandenberghe, 2016b. Zeezoogdieren in België in 2015 [Marine mammals in Belgium in 2015]. Rapport BMM 16/01 – MARECO 16/03. 26 pp.

Haelters, J., F. Kerckhof, B. Rumes, M. Potin & T. Jauniaux, 2017. Strandingen en waarnemingen van zeezoogdieren en opmerkelijke vissen in België in 2016 [Strandings and sightings of marine mammals and some remarkable fish species in Belgium in 2016]. Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN), Brussel. 30 pp.

Haelters, J., F. Kerckhof, K. Moreau, M. Potin, M. Doom & T. Jauniaux, 2018. Strandingen en waarnemingen van zeezoogdieren en opmerkelijke vissen in België in 2017 [Strandings and sightings of marine mammals and some remarkable fish species in Belgium in 2017]. Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN), Brussel. 30 pp.

Haelters, J., F. Kerckhof, K. Moreau, B. Rumes, M. Potin, T. Jauniaux & D. Vercayie, 2019. Strandingen en waarnemingen van zeezoogdieren en opmerkelijke andere soorten in België in 2018 [Strandings and sightings of marine mammals and remarkable other species in Belgium in 2018]. Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN), Brussel. 34 pp.

Haelters, J., F. Kerckhof, K. Moreau, B. Rumes, Team SeaLife, T. Jauniaux & P. Cornillie, 2020. Strandingen en waarnemingen van zeezoogdieren en opmerkelijke andere soorten in België in 2019 [Strandings and sightings of marine mammals and remarkable other species in Belgium in 2019]. Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN), Brussel. 34 pp.

Haelters, J., F. Kerckhof, K. Moreau, Team SeaLife, E. Lambert & T. Jauniaux, 2021. Strandingen en waarnemingen van zeezoogdieren en opmerkelijke andere soorten in België in 2020 [Strandings and sightings of marine mammals and remarkable other species in Belgium in 2020]. Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN), Brussel. 34 pp.

Haelters, J., Moreau, K., Team SeaLife, Jauniaux, T. & Kerckhof, F., 2022. Strandingen en waarnemingen van zeezoogdieren in België in 2021 [Strandings and sightings of marine mammals in Belgium in 2021]. Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN), Brussel.

Hammond, P.S., Lacey, C., Gilles, A., Viquerat, S., Börjesson, P., Herr, H., Macleod, K., Ridoux, V. & Santos, M.B., 2017. Estimates of cetacean abundance in European Atlantic waters in summer 2016 from the SCANS-III aerial and shipboard surveys. Sea Mammal Research Unit, University of St Andrews, Scotland, UK.

IJsseldijk, L.L., Brownlow, A., Davison, N.J., Deaville, R., Haelters, J., Keijl, G., Siebert, U. & ten Doeschate, M.T.I., 2018. Spatio-temporal trends in white-beaked dolphin strandings along the North Sea coast from 1991-2017. Lutra 61(1): 153-163.

Keijl, 2016. Jaaroverzicht walvisstrandingen 2016. Gedownload van www.walvisstrandingen.nl, 28 maart 2017. Naturalis, Nederland.