Een internationale groep wetenschappers heeft de ‘hotspots’ van biodiversiteit in kaart gebracht in de Zuidelijke Oceaan rond Antarctica. De onderzoekers deden dat door verplaatsingsgegevens van 17 soorten roofdieren – meer dan 4000 individuen die elektronisch waren gemerkt – samen te brengen. Dieren gaan namelijk naar plaatsen waar ze voedsel vinden. Door regelmatig zulke grote datasets te analyseren kunnen we de kwetsbare ecosystemen beter beschermen.
In een snel veranderende wereld is het belangrijk te weten welke gebieden bescherming nodig hebben tegen bestaande, zich ontwikkelende en toekomstige bedreigingen. Dat is moeilijk objectief vast te stellen in de uitgestrekte oceanen, en met name in de afgelegen Zuidelijke Oceaan rond Antarctica. Een artikel deze week in Nature (samen met een bijbehorende datapaper in het tijdschrift Scientific Data) beschrijft een nieuwe oplossing voor dit probleem: gebruik maken van gegevens van elektronische gemerkte vogels en zeezoogdieren. Het door KBIN beheerde Antarctisch Biodiversiteitsportaal was nauw betrokken bij het verzamelen, opschonen en standaardiseren van de gegevens.
De oplossing is gebaseerd op een eenvoudig principe: dieren gaan naar plaatsen waar ze voedsel vinden. Het identificeren van gebieden in de Zuidelijke Oceaan waar roofdieren het vaakst komen, vertelt ons waar hun prooi kan worden gevonden. Zo bezoeken bultruggen en pinguïns plaatsen waar ze zich kunnen voeden met krill, terwijl zeeolifanten en albatrossen gaan waar ze zich kunnen voeden met vis, inktvis of andere prooien. Als al die roofdieren en hun diverse prooien op dezelfde plaats gevonden worden, dan bevat dat gebied én een grote diversiteit aan soorten én grote aantallen per soort. Dat gebied is dan van groot ecologisch belang.
Antarctische krachten gebundeld
Het project werd uitgevoerd door het Wetenschappelijk Comité voor Antarctisch Onderzoek (SCAR), met steun van het Centre de Synthèse et d’Analyse sur la Biodiversité, Frankrijk, WNF-UK en vele andere partners.
SCAR schakelde zijn uitgebreide netwerk van Antarctische onderzoekers in om bestaande gegevens over roofdieren in de Zuidelijke Oceaan te verzamelen. Het resultaat: een enorme database met verplaatsingsgegevens van meer dan 4000 roofdieren van 17 verschillende soorten, verzameld door meer dan 70 wetenschappers in 12 nationale Antarctische programma’s. “Het SCAR Antarctisch Biodiversiteitsportaal, dat beheerd wordt door het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN), was nauw betrokken bij het verzamelen, opschonen en standaardiseren van deze gegevens.” zegt KBIN-onderzoeker Anton Van de Putte, mede-auteur van de artikelen. Hij is Belgisch wetenschappelijk vertegenwoordiger voor zowel SCAR als de Commissie voor het behoud van de levende rijkdommen in de Antarctische wateren (CCAMLR).
Deze indrukwekkende database geeft niet alle roofdieractiviteiten in de Zuidelijke Oceaan weer, omdat het onmogelijk is om àlle kolonies van elke soort te volgen. “Daarom werden verfijnde statistische modellen gebruikt om de bewegingen te voorspellen voor alle gekende kolonies van elk van de 17 roofdiersoorten in de hele Zuidelijke Oceaan. Deze voorspellingen werden gecombineerd om een geïntegreerde kaart te maken van de gebieden die bezocht worden door veel verschillende roofdieren met uiteenlopende prooibehoeften”, voegt Van de Putte toe.
Huidige en toekomstige gebieden van groot ecologisch belang
De belangrijkste van deze gebieden – gebieden van groot ecologisch belang – liggen verspreid over het continentale plat rond Antarctica en in twee grotere oceaangebieden. Van die laatste strekt het ene zich uit van het Antarctische schiereiland tot aan de Scotia-boog, en omvat het andere de sub-Antarctische eilanden in de Indische sector van de Zuidelijke Oceaan.
Mariene beschermde gebieden (Marine Protected Areas – MPA’s) zijn een cruciaal instrument voor natuurbehoud. Bestaande en voorgestelde MPA’s blijken zich grotendeels binnen de gebieden van groot ecologisch belang te bevinden die deze nieuwe studie heeft geïdentificeerd. Dat suggereert dat de MPA’s momenteel op goede plaatsen liggen. Maar volgens klimaatmodellen kunnen belangrijke habitats tegen 2100 verschuiven. Het is dus mogelijk dat de bestaande MPA’s met hun vaste grenzen niet blijven overlappen met toekomstige belangrijke habitats. Een dynamisch beheer van de MPA’s, dat geregeld wordt bijgewerkt als reactie op de voortdurende veranderingen, is daarom nodig. Zo kunnen we de ecosystemen in de Zuidelijke Oceaan blijven beschermen tegen de toenemende vraag naar hulpbronnen door de huidige en toekomstige generaties.
Van de Putte: “Dit soort onderzoek wijst op het belang van internationale samenwerking en het delen van wetenschappelijke gegevens. Alleen door de gegevens te combineren en gezamenlijk te analyseren, kunnen we tot deze resultaten komen. Ik wil onze bevindingen ook in de toekomst beschikbaar blijven stellen en zo bijdragen aan het behoud van de unieke Antarctische ecosystemen.”
Bekijk de timelapse video van de gegevens: youtu.be/BUgYD1dQwBI