In het nieuwe rapport ‘Aangespoeld. Zeezoogdieren in België in 2024’ vat het Instituut voor Natuurwetenschappen de resultaten van het onderzoek van gestrande zeezoogdieren in België in 2024 samen. Er spoelden 36 Bruinvissen en 72 zeehonden aan, en een zeer jonge Dwergvinvis. Daarnaast geeft het rapport een overzicht van waarnemingen van opmerkelijke soorten, en ligt focus op enkele relevante evenementen.
In 2024 spoelden slechts 36 Bruinvissen aan in België. Dit aantal lag tijdens de voorbije 22 jaren enkel in 2023 lager (26). De toenemende trend in het aantal gestrande Bruinvissen, die zich inzette rond de eeuwwisseling, is het gevolg van een verschuiving van de populatie binnen de Noordzee waarbij de soort steeds meer het zuidelijke deel innam. De hoogste aantallen strandingen werden een tiental jaren geleden genoteerd.
Waarom het aantal strandende Bruinvissen sindsdien afnam is nog onduidelijk. Een analyse van de data verzameld tijdens luchtsurveys toonde alvast aan dat zich in 2024 relatief lage aantallen Bruinvissen bevonden in de Belgische wateren: in april, augustus en oktober ging het naar schatting om respectievelijk 5200, 1000 en 3300 dieren. In topjaren waren dat er soms drie tot vier keer meer. Een studie, samen met buurlanden, toonde aan dat Bruinvissen tot op relatief grote afstand verstoord werden door scheepvaart.
Strandgangers meldden in 2024 langs de Belgische kust een totaal van 72 dode zeehonden. Het ging om 34 Grijze en negen Gewone zeehonden, de andere konden niet tot op soort gebracht worden. Voor deze dieren gaat het om het tweede hoogste aantal uit de voorbije 30 jaren, een trend die het gevolg is van groeiende populaties in de ons omringende landen. Sealife verzorgde in 2024 anderzijds relatief weinig zeehonden: zes Grijze en drie Gewone.
De dwergvinvis die op 13 mei 2024 aanspoelde in Oostende was slechts 3,16 m lang en was dus piepjong. Het diertje heeft ongetwijfeld zijn moeder verloren en is verhongerd. Het ging om het enige aangespoelde zeezoogdier in 2024 dat geen Bruinvis of zeehond was. De auteurs maken van de gelegenheid gebruik om het verhaal te vertellen van twee dwergvinvissen die bij ons terechtkwamen in de 19e eeuw.
Op zee werden, naast vele bruinvissen, een dode en twee levende Bultruggen, twee levende Dwergvinvissen, enkele Tuimelaars, een Gewone dolfijn en een groepje Witsnuitdolfijnen gezien.
Evenementen rond walvissen
In 2024 werden heel wat evenementen rond walvissen georganiseerd. Voor het centraal station in Antwerpen trok een levensgrote blauwe vinvis op 13 juni heel wat aandacht. Het dier werd er geplaatst om aandacht te vragen voor aanvaringen van walvissen door schepen.
Maar het was vooral in Koksijde dat heel wat te beleven viel: van 25 mei tot 15 september was er een Cabin Art festival met de walvis als centraal thema, en er was de heropening van het NAVIGO Nationaal Visserijmuseum op 7 september. Een nieuwe blikvanger in dat museum is het skelet van potvis Valentijn, in 1989 begraven in de poldergrond, en na meer dan 30 jaar opnieuw opgegraven.
Het nieuwe rapport ‘Aangespoeld. Zeezoogdieren in België in 2024’ is een uitgave van het Instituut voor Natuurwetenschappen. De voorgaande jaarrapporten (beschikbaar sinds 2014) kunnen hier worden gedownload.
Brussel, 19 juni 2025 – Het Anemoi-consortium verwelkomde belanghebbenden uit heel Europa voor een toegewijd evenement over chemische emissies gelinkt aan offshore windenergie in het Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN).
Tijdens de interactieve workshop kwamen deskundigen uit de industrie, beleid en milieuorganisaties bijeen. De focus lag op de huidige uitdagingen en toekomstige richtingen voor de regulering van chemische emissies van offshore infrastructuur voor hernieuwbare energie.
De OSPAR-commissie presenteerde geplande beleidsmaatregelen op regionaal niveau met betrekking tot gevaarlijke stoffen uit hernieuwbare energiebronnen op zee in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan.
European Energy deelde het standpunt van de industrie en gaf reflecties op de huidige praktijken en milieuverantwoordelijkheden.
Het ANEMOI-projectteam presenteerde tussentijdse onderzoeksresultaten, waaronder:
De identificatie en distributie van chemische stoffen die verband houden met offshore windparken
Mogelijke effecten op mariene organismen en aquacultuurproducten
Mogelijkheden voor reductiemaatregelen om milieurisico’s te minimaliseren
Het evenement bood een waardevolle impuls aan de uitwisseling van ideeën en droeg bij aan een beter geïnformeerde en meer samenwerkende aanpak voor het beschermen van het mariene milieu, nu offshore hernieuwbare energie steeds populairder wordt.
Het Anemoi-project wordt gefinancierd door het Interreg Noordzeeprogramma, met cofinanciering van Provincie West-Vlaanderen (België) en VLAIO (België), en wordt gecoördineerd door het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO, België). Partners zijn het Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN), POM West-Vlaanderen, Universiteit Antwerpen (België), SINTEF Ocean (Noorwegen), DTU Wind (Denemarken), NIOZ (Nederland), Ifremer (Frankrijk), BSH, Hereon en TU Braunschweig (Duitsland).
Voor meer informatie over het ANEMOI-project en de komende activiteiten kunt u de projectwebsite, het kick-offnieuwsbericht en het LinkedIn-profiel van het project bezoeken.
Offshore windparken trekken een divers zeeleven aan. Nieuw onderzoek laat zien dat de fauna die de windturbines koloniseert ook invloed heeft op het voedselweb in zee. Vooral de toename van suspensie-voeders – zoals mosselen, vlokreeftjes en anemonen, die voedseldeeltjes uit het water halen – helpt om koolstof sneller en directer door te geven in het voedselweb.
De offshore windsector zal blijven uitbreiden om de EU-doelstellingen voor CO₂-reductie te helpen behalen. Hoewel we al veel weten over de impact van offshore windparken op de lokale biodiversiteit, blijft de centrale vraag wat deze veranderingen betekenen voor het functioneren van mariene ecosystemen in hun geheel.
“We verzamelden een heleboel stalen in het Belgische deel van de Noordzee en daarbuiten om de voedselwebben van natuurlijke en kunstmatige habitats te modelleren”, zegt Emil De Borger (Universiteit Gent & NIOZ), hoofdonderzoeker van de studie. “Dit stelde ons in staat om gedetailleerd te onderzoeken hoe deze systemen functioneren, en om de ecologische processen van zachte sedimenten te vergelijken met die rond windturbines.”
Jan Vanaverbeke (UGent & Instituut voor Natuurwetenschappen), co-auteur van de nieuwe studie, benadrukt nog een belangrijk punt: “Tot nu toe waren de meeste studies naar voedselwebben in offshore windparken gebaseerd op gesimuleerde omgevingen. Met andere woorden, windparken die enkel in wetenschappelijke modellen bestaan. Wij kozen voor een andere aanpak. Ons doel was om modellen van voedselwebben te ontwikkelen op basis van de werkelijkheid, met behulp van gegevens die verzameld zijn in echte, operationele windparken.”
De onderzoekers gebruikten stabiele-isotopenanalyse en modellen om te achterhalen en meten hoe koolstof en energie door het voedselweb bewegen, van plankton tot vis. De resultaten lieten opvallende verschillen zien tussen natuurlijke zandbodems en offshore windparken.
De studie bevestigt dat kunstmatige rifstructuren zoals offshore windparken inderdaad soortenrijk zijn in vergelijking met omliggende habitats met een zachte bodem. Veel van deze soorten komen maar in een erg lage biomassa voor wanneer dit wordt geëxtrapoleerd naar de schaal van het offshore windpark, waar veel “lege ruimte” tussen de turbines is.
De echte ecologische game-changer is de sterke toename van suspensievoeders. Dat zijn organismen zoals mosselen, vlokreeftjes en anemonen die zich aan de harde oppervlakken van de turbines hechten en zich voeden door organische deeltjes rechtstreeks uit de waterkolom te halen. De turbines bevorderen in het voedselweb een directere opname van de koolstof en de energie die in de voedseldeeltjes opgeslagen zitten. Op zandige zeebodems doen koolstof en energie er vaak langer over om opgenomen te worden.
“Deze suspensievoeders werken als biologische pompen”, legt De Borger uit. “Ze nemen koolstofrijke deeltjes uit het water op, verwerken ze en verrijken het omringende sediment met organisch materiaal. Die afzetting vormt op zijn beurt voedsel voor bodembewoners, waardoor nieuwe voedselmogelijkheden ontstaan in een verder energiearme omgeving. Het zijn deze talrijke interacties tussen een diverse soortengemeenschap die leiden tot de hoge productiviteit van het nieuwe voedselweb.”
Veranderingen in het dieet van vissen
Een van de opmerkelijke bevindingen van de studie heeft betrekking op het dieet van vissen in en rond windparken. Veldobservaties bevestigen eerder onderzoek dat suggereert dat sommige vissoorten hun dieet verschuiven naar prooien die bijzonder overvloedig aanwezig zijn in de buurt van turbines.
“Dit ondersteunt het idee dat offshore windparken niet alleen fysieke structuren zijn”, aldus coauteur Ulrike Braeckman (Universiteit Gent & Instituut voor Natuurwetenschappen). “Ze beïnvloeden actief het gedrag van soorten, waaronder de relatie tussen roofdier en prooi. Sommige vissen profiteren duidelijk van de geconcentreerde voedselbronnen die door de turbines ontstaan. Het is een geconstrueerd ecosysteem dat inwerkt op natuurlijke processen.”
Inzicht in deze veranderingen in voedselwebben is cruciaal, niet alleen voor wetenschappelijke kennis, maar ook voor praktisch beheer. “Voedselwebben vertellen ons over de stabiliteit van ecosystemen, over biodiversiteit en zelfs over onze voedselvoorziening en koolstofbalans”, voegt Jan Vanaverbeke eraan toe. “Naarmate we de capaciteit van offshore windenergie blijven vergroten, moeten we begrijpen hoe deze systemen functioneren, zowel om het zeeleven te beschermen als om de oceanen duurzaam te beheren.”
De studie onderstreept het belang van het integreren van ecologische inzichten in de planning, bouw en monitoring van projecten voor hernieuwbare energie. Nu Europa zich haast om zijn offshore windenergiecapaciteit uit te breiden om klimaatdoelstellingen te halen, bieden deze bevindingen waardevolle richtlijnen om de impact op het mariene milieu in evenwicht te houden met het duurzame doel van de productie van offshore windenergie.
De onderzoekers pleiten voor een breder gebruik van modellen die zijn gebaseerd op echte ecosystemen en geven aan dat monitoring op lange termijn noodzakelijk is om veranderingen in de dynamiek van voedselwebben en biodiversiteit in de loop der tijd te volgen en begrijpen. “Ons werk toont aan dat windparken bepaalde ecologische paden kunnen versterken, maar het is essentieel om te begrijpen welke en hoe ze het bredere systeem beïnvloeden”, aldus Emil De Borger.
De studie “Offshore wind farms modify coastal food web dynamics by enhancing suspension feeder pathways“ is vrij beschikbaar en werd gepubliceerd in Communications Earth & Environment door een multidisciplinair team van mariene onderzoekers van de Universiteit Gent (Onderzoeksgroep Mariene Biologie) en mariene instituten uit België en Nederland (Instituut voor Natuur-wetenschappen; Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek – ILVO; Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee – NIOZ; Wageningen Marine Research).
Het SWiM-project (Solar and Wind in the Belgian Marine Zone), gefinancierd door het Belgische Energietransitiefonds, brengt zes partners uit de industrie en de wetenschap samen. Ze doen onderzoek naar de combinatie van mariene technologieën in de Exclusieve Economische Zone van België, met name om drijvende zonnepanelen op zee op een ecologisch duurzame manier te integreren in windparken. Op 6 maart 2025 vond een eerste workshop plaats aan het Instituut voor Natuurwetenschappen in Brussel om enkele cruciale kwesties te bespreken.
De workshop, georganiseerd door de Blauwe Cluster en het Instituut voor Natuurwetenschappen, bracht bijna 40 beleidsmakers, experts uit de industrie en onderzoekers bijeen om de belangrijkste uitdagingen en kansen op het gebied van regelgeving, aanbestedingen en milieuvergunningscriteria te bespreken (https://www.swimproject.be/results-workshop-01/).
Uit de discussies bleek dat er dringend behoefte is aan regelgevingskaders en standaardisatie voor meervoudig gebruik en, meer specifiek, offshore zonne-energie in windenergie om een gelijk speelveld te creëren met windenergie en om de energiedoelstellingen en duurzaamheidsdoelen te behalen.
Het potentieel van OPV in offshore windparken ontsluiten
Een belangrijk discussiepunt was de vraag of offshore fotovoltaïsche systemen (Offshore Photovoltaics – OPV) geïntegreerd moeten worden in offshore windparken of onafhankelijk ontwikkeld moeten worden. Hoewel integratie zou kunnen leiden tot een geoptimaliseerd gebruik van de infrastructuur, leidde het ook tot zorgen over extra kosten en operationele complexiteit.
Cruciale factoren in het aanbestedingsproces zijn onder meer financiële haalbaarheid, milieueffectrapportages, netintegratie en circulaire ontwerpprincipes. Om de economische haalbaarheid te vergroten, onderzochten de deelnemers beleidsinstrumenten zoals subsidies en innovatieve financieringsmechanismen.
Flexibele aanbestedingsmethoden, met kortere initiële projectduren en mogelijkheden tot verlenging, werden benadrukt als een manier om innovatie te versnellen. Daarnaast zijn duidelijk gedefinieerde vergunningsprocedures en juridische kaders essentieel om het eigendomsrecht te verduidelijken en de ontwikkeling van multifunctionele zones te vergemakkelijken.
Milieuoverwegingen
Milieuoverwegingen kwamen prominent aan bod in de discussies. Natuurinclusief ontwerpen werd benadrukt als strategie ter ondersteuning van de mariene biodiversiteit, hoewel ook de potentiële ecologische risico’s werden erkend. Het huidige gebrek aan gegevens over de cumulatieve milieueffecten van OPV en offshore windenergie onderstreept de noodzaak van verder onderzoek en pilotprojecten.
Er lag ook nadruk op circulariteit en duurzame ontmantelingspraktijken om de milieueffecten op de lange termijn te beperken. Het gezamenlijk gebruik van kabelinfrastructuur en windparken werd voorgesteld als een manier om de ruimtelijke efficiëntie te optimaliseren en de ecologische voetafdruk te verkleinen.
Om duurzaamheid te bevorderen, moeten aanbestedingscriteria prioriteit geven aan projecten die aansluiten bij milieudoelstellingen en naadloos integreren met bestaande offshore-infrastructuur. Componenten zoals kabels en transformatoren gaan vaak langer mee dan windturbines, wat mogelijkheden biedt voor hergebruik of repowering in combinatie met OPV-technologieën.
De workshop onderstreepte het belang van een langetermijnvisie, goed gedefinieerde beleidskaders en samenwerking tussen overheden, de industrie en onderzoeksinstellingen. Demonstratieprojecten zullen cruciaal zijn om de technologische en ecologische haalbaarheid van OPV verder te beoordelen. Toekomstige SWiM-workshops zullen zich blijven richten op implementatiestrategieën en opschalingsmogelijkheden.
De volgende SWiM-workshop vindt plaats op 20 oktober 2025 aan de KULeuven en zal zich richten op 1) de resterende uitdagingen op het gebied van OPV en aanvullende toepassingen in bestaande parken om de doelstellingen van de energiestrategieën van de EU te behalen, 2) de uitbreiding naar andere energiegerelateerde toepassingen, zoals golf- en getijdenenergie, en 3) de integratie van positieve milieueffecten in vergunnings- en aanbestedingsprocedures.
SWiM is een tweejarig project waarin zes partners de krachten bundelen: KU Leuven/EnergyVille (leidende partner), Engie Laborelec, Blauwe Cluster, Imec, UHasselt en het Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN). Het KBIN, vertegenwoordigd door Arthur Capet, Pauline Denis, Geneviève Lacroix (Modellering van ecosystemen – ECOMOD), Ee Zin Ong en Jan Vanaverbeke (Ecologie en Beheer van de Zee – MARECO), is verantwoordelijk voor het werkpakket over milieuaspecten.
Van eind mei tot september werken de Belgische en Franse Kustwacht samen in een Multipurpose Maritime Operation (MMO). De MMO is een grootschalige maritieme operatie op de Noordzee, gecoördineerd door het European Maritime Safety Agency (EMSA) en het European Fisheries Control Agency (EFCA), met steun van de Europese Unie. Hierbij werken lidstaten nauw samen rond taken van de Kustwacht, zoals maritieme veiligheid, milieubescherming en grensbewaking. De Wetenschappelijke Dienst BMM van het Instituut voor Natuurwetenschappen is ook betrokken.
Ook in 2024 vond gedurende vier maanden al een MMO plaats op de Noordzee, met België en Frankrijk als deelnemende lidstaten. In 2025 worden opnieuw drones en onderwaterrobots ingezet om kustwachttaken uit te testen, zoals het opsporen van drenkelingen of kleine vaartuigen, het detecteren van zeevervuiling, het controleren van de uitstoot van schepen, het toezicht op visserijregels en het in kaart brengen van wrakken, meetpalen en zeebodemstructuren. Daarnaast krijgt de Kustwacht de kans om te werken met de Ocean Protector, een van de drie schepen van EFCA, en testen uit te voeren met een noodzeesleper. Ook in België is er reeds lang vraag naar zo’n type sleepboot.
Nieuw is dat in 2025 ook een Search and Rescue oefening zal plaatsvinden op de grens tussen België en Frankrijk, waarbij reddingsvaartuigen en helikopters worden ingezet om een vijftigtal drenkelingen, zowel dummy’s als echte personen, uit de Noordzee te redden.
Nathalie Balcaen, administrateur-generaal van het Agentschap Maritieme Dienstverlening en Kust (MDK), is tevreden dat er een nieuwe MMO wordt opgestart. “Vorig jaar hebben we veel geleerd tijdens de MMO en de grensoverschrijdende samenwerking met Frankrijk. Geopolitiek zijn het woelige tijden met veel dreiging. Samen is veel meer mogelijk.”
De samenwerking ging officieel van start op 28 mei en zal eindigen op 19 september 2025. Het startschot werd gegeven op woensdag 28 mei in Zeebrugge, in aanwezigheid van alle partners.
Tijdens het startevenement kregen de genodigden een unieke blik achter de schermen. Op de Marinebasis werden ze rondgeleid aan boord van verschillende vaartuigen, waaronder Sirius (MDK), Primula (Defensie) en Abeille Normandie (Boluda). De functies van de schepen en de samenwerking tussen de partners werden uitgebreid toegelicht. Als afsluiter konden de gasten een indrukwekkende Search and Rescue oefening bijwonen met de Orinoco en de NH90-helikopter, waarbij de coördinatie tussen de betrokken diensten live in actie kwam.
Tijdens deze Multipurpose Maritime Operation zal de Wetenschappelijke Dienst BMM (Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee) van het Instituut voor Natuurwetenschappen, in nauwe samenwerking met Defensie, gebruik maken van middelgrote drones (Remotely Piloted Aircraft System – RPAS) om bijkomend milieutoezicht uit te voeren boven het Belgische deel van de Noordzee. Deze drones zullen worden ingezet in ondersteuning van het nationaal programma voor luchttoezicht boven de Noordzee.
Ronny Schallier van het BMM-luchttoezicht licht toe: “Hoewel drones een volledig met sensoren uitgerust en bemand Kustwachtvliegtuig niet kunnen vervangen, worden ze als belangrijke aanvullende toezichtplatformen beschouwd ter ondersteuning van de diverse Kustwachtfuncties. Door een intelligente combinatie van bemand en onbemand luchttoezicht hoopt de Kustwacht de monitoring en handhaving op zee aanzienlijk te versterken. Onder meer voor het opsporen van verontreiniging door schepen, voor het verifiëren van vervuilingen die werden gerapporteerd via de Europese CleanSeaNet service (satellietdetectiedienst), en voor het toezicht op navigatie-inbreuken, wordt de combinatie verwacht voordelen op te leveren.“
In 2024 documenteerde het Kustwachtvliegtuig van het Instituut voor Natuurwetenschappen vier gevallen van operationele zeeverontreiniging door schepen. Daarnaast werden verdachte zwavel- en stikstof-waarden gemeten in de rookpluimen van 31 en 59 schepen. De overige activiteiten bestonden uit vluchten in het kader van ruimer maritiem toezicht, internationale operaties en zeezoogdierentellingen.
In 2024 presteerde het Belgische Kustwachtvliegtuig in het kader van het nationale luchttoezichtprogramma 220 vlieguren boven de Noordzee . Dit programma wordt georganiseerd door de Wetenschappelijke Dienst BMM (Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee) van het Instituut voor Natuurwetenschappen, in samenwerking met Defensie.
De grootste inspanning (177,5 uren) werd besteed aan nationale vluchten, met niet minder dan 161,5 vlieguren als onderdeel van de werking van de Belgische Kustwacht. Deze inzet omvatte 118,5 uren voor maritiem toezicht in het kader van het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen (MARPOL). 69 van deze uren waren specifiek gericht op toezicht op lozingen van olie, andere schadelijke stoffen en afval, de overige 49,5 uren waren gewijd aan de monitoring van de zwavel- en stikstofuitstoot door schepen. De resterende 43 uren gingen naar visserijcontrole in opdracht van de Vlaamse dienst Zeevisserij, en er werd ook luchtsteun voorzien tijdens een oefening voor de bestrijding van mariene vervuiling. Daarnaast werd 16 uren gevlogen voor de monitoring van zeezoogdieren.
Internationaal werd 42,5 uren gevlogen in het kader van het Akkoord van Bonn, het internationaal mechanisme waarin de Noordzeelanden samenwerken om zeeverontreiniging te bestrijden. Dit omvatte onder meer een Tour d’horizon-missie (TdH) ter controle van boorplatformen in de Noordzee en een meerdaagse monitoringscampagne aan de grens van het controlegebied voor scheepsemissies ter hoogte van Bretagne (Frankrijk). Tot slot werden 23,5 uren gevlogen in het kader van het Europese onderzoeksproject CINDI-3, in samenwerking met het Belgisch Instituut voor Ruimte-Aëronomie (BIRA).
Scheepslozingen op zee
In het Belgisch deel van de Noordzee werden in 2024 geen olieveront-reinigingen vastgesteld. Hierdoor blijft de dalende trend van de afgelopen 34 jaar overeind.
Wel werden vier gevallen van operationele verontreiniging door andere schadelijke vloeistoffen dan olie (MARPOL Bijlage II) waargenomen, telkens zonder vervuiler in de buurt. Hierdoor was het ook niet mogelijk om na te gaan welke type vloeistof precies in zee werd geloosd.
In tegenstelling tot olielozingen vormt het lozen van andere schadelijke vloeistoffen nog steeds een courant probleem. Tot 2022 leek het aantal waarnemingen in stijgende lijn te evolueren, wat door andere Noordzeelanden werd bevestigd. 2023 was het eerste jaar in het afgelopen decennium waarin een daling werd genoteerd. Deze lijkt in 2024 stand te houden, maar het is nog te voorbarig om hier conclusies aan te verbinden. Dat het in sommige gevallen om toegestane lozingen gaat neemt niet weg dat ze een negatieve impact kunnen hebben op het mariene milieu. Het is belangrijk dat kuststaten deze lozingen blijven monitoren, om eventuele problemen op zee in kaart te brengen en als stimulans om de wetgeving aan te passen wanneer dat nodig zou blijken.
Er werden in 2024 geen inbreuken vastgesteld op Bijlage V van het MARPOL Verdrag, dat betrekking heeft op het storten in zee van vuilnis en vaste bulkstoffen.
Olieverontreiniging in havens
Op 14 maart 2024 detecteerde het Kustwachtvliegtuig een verweerde olievlek in de haven van Antwerpen, zonder vervuiler in de buurt. Op 4 juni werden verschillende olievlekken waargenomen in dezelfde haven. Mogelijk ging het om een historische vervuiling die vrijkwam door baggerwerken. Kort daarna, op 7 juni, werd opnieuw olie waargenomen. Na contact met de havenautoriteiten bleek de verontreiniging afkomstig van een overflow van zware stookolie tijdens een bunkeroperatie. De dagen nadien werden meerdere vluchten boven de haven uitgevoerd in opvolging van deze vervuiling en werden de succesvolle bestrijdingsacties vanuit de lucht opgevolgd.
Ons land staat bekend als een internationale trekker in de strijd tegen de luchtvervuiling door schepen op zee door het gebruik van een sniffer-sensor in het Kustwachtvliegtuig (monitoring en handhaving van MARPOL Bijlage VI). Deze sensor laat toe om op zee diverse luchtpolluenten te meten in de rookpluimen van schepen.
Zwavelmetingen staan reeds sinds 2016 op het programma, en hebben als doel om de strenge zwavellimieten voor scheepsbrandstof in het Noordzee-emissiecontrolegebied te monitoren. Uit de resultaten van de in 2024 uitgevoerde zwavelmetingen blijkt dat 31 van de 743 geïnspecteerde schepen een verdacht hoge zwavelwaarde vertoonden.
Sinds de toevoeging van een NOx-sensor in 2020 meet het vliegtuig ook de concentratie aan stikstofverbindingen (NOx) in de rookpluimen van schepen. Hiervoor gelden sinds 1 januari 2021 eveneens strengere beperkingen in het Noordzee-emissiecontrolegebied. In 2024 leidde dit tot metingen van verdachte waarden bij 59 van de 735 gemonitorde schepen.
Alle verdachte schepen werden gerapporteerd aan de bevoegde Belgische en Europese maritieme inspectiediensten, welke instaan voor de verdere opvolging en controles aan de wal.
In 2021 werd een ‘black-carbon’-sensor toegevoegd aan de snifferopstelling. Deze meet de zwarte koolstof die een maat is voor de roetconcentratie in scheepsemissies. In 2024 werd zo de uitstoot van zwarte koolstof gemeten bij 451 schepen. De voorlopige resultaten tonen aan dat schepen op zee gevoelig meer roet uitstoten dan wat tot op heden werd vermoed.
In het kader van de Kustwacht draagt het vliegtuig ook bij aan de ruimere taken van maritieme handhaving en veiligheid op zee. De luchtoperatoren van de BMM rapporteren zo regelmatig inbreuken op de vaarregels en de AIS-plicht (Automatic Identification System) voor schepen aan de Kustwachtcentrale, en controleren inbreuken tegen de veiligheidsperimeter van bepaalde infrastructuur (zoals windparken of aquacultuurinstallaties).
Zo werden in 2024 11 schepen waargenomen zonder werkende AIS, allen vissersschepen. Daarnaast werden 26 inbreuken op de navigatieregels waargenomen, een aanzienlijke toename waarbij het vooral gaat om schepen die in tegengestelde richting varen (spookvaren) of voor anker gaan in vaarroutes. Deze waarnemingen werden systematisch gemeld aan het Directoraat-generaal Scheepvaart (FOD Mobiliteit en Vervoer) voor opvolging.
Het voorbije jaar werden ook drie overtredingen met betrekking tot intrusies in veiligheidsperimeters op zee gemeld aan de bevoegde autoriteiten. Dit is in lijn met de cijfers uit 2023 maar beduidend minder dan de jaren daarvoor. Een mogelijke verklaring is dat de invoering van de afgesloten gebieden voor scheepvaart, zoals het aquacultuurbedrijf voor de kust van Nieuwpoort en het kalibratiegebied voor wetenschappelijke instrumenten (nabij Oostende) ondertussen reeds zijn ingeburgerd bij de zeegaande vloot.
Tot slot heeft het kustwachtvliegtuig, in nauwe coördinatie met het Maritiem Informatiekruispunt (MIK) vier verdachte activiteiten in en nabij de Belgische zeegebieden gemonitord. In drie van deze gevallen ging het om Russische schepen.
In 2024 voerde het Instituut voor Natuurwetenschappen seizoenale surveys van zeezoogdieren uit in de maanden april, augustus en november. Er werden respectievelijk 109, 21 en 69 Bruinvissen waargenomen langs de vliegtracks. Wetenschappelijke extrapolatie leidt tot populatieschattingen in de Belgische wateren van meer dan 5200 dieren in april, meer dan 1000 in augustus en meer dan 3300 in november.
Ook zeehonden werden regelmatig waargenomen tijdens deze vluchten, met name drie, 10 en 18 in de respectievelijke maanden. De survey in april was bijzonder omdat ook enkele veel zeldzamere soorten werden gezien: een Dwergvinvis en een groep van vijf Witsnuitdolfijnen.
Internationale opdrachten
In juli werd een meerdaagse campagne uitgevoerd aan de grens van het controlegebied voor scheepsemissies in Brest (21,2 vlieguren). Hierbij werd tijdens vijf dagen de uitstoot gecontroleerd van 189 schepen. 14 hiervan waren niet in overeenstemming met de zwavelregelgeving en vier schepen hadden een te hoge NOx uitstoot. Alle waarnemingen werden gerapporteerd aan de bevoegde instanties in Frankrijk en aan de Europese aanloophavens, en werden eveneens opgenomen inde Europese inspectiedatabank Thetis-EU.
In september volgde de jaarlijkse internationale ‘Tour d’Horizon’-missie in het kader van het Akkoord van Bonn (21,3 vlieguren). Hierbij wordt zeeverontreiniging afkomstig van boorplatformen opgespoord in het centrale deel van de Noordzee (Nederlandse, Deense, Britse en Noorse offshore wateren). Het vliegtuig detecteerde in totaal acht olievervuilingen, een laag aantal in vergelijking met de voorgaande jaren. Het slechte weer, met zware zee en hoge golven die olie snel mengen met het zeewater, zal vermoedelijk een rol hebben gespeeld. Zeven van de acht vervuilingen konden rechtstreeks worden gelinkt aan een olieplatform. Alle waarnemingen werden systematisch gerapporteerd aan de bevoegde Kuststaat voor verdere opvolging overeenkomstig de internationale procedures.
De CINDI-3 campagne vond voor de derde keer plaats in Cabauw, Nederland. Meer dan 100 deelnemers uit 16 landen werkten samen met als hoofddoel het vergelijken van wetenschappelijke meetinstrumenten die stikstofdioxide, ozon, aerosolen en andere gassen meten. De metingen werden uitgevoerd vanop land, vanuit de lucht en vanuit de ruimte.
Een belangrijk onderdeel van de campagne was de inzet van het kustwachtvliegtuig om de luchtkwaliteit te meten boven Cabauw en de havens van Rotterdam en Antwerpen. Door luchtgegevens te combineren met andere instrumenten werd waardevolle informatie verkregen voor het valideren van satellietwaarnemingen van luchtvervuiling.
Een nieuwe horizon?
Hoewel 2024 opnieuw een succesvol jaar was voor het luchttoezichtsprogramma boven de Noordzee, moet worden opgemerkt dat het kustwachtvliegtuig een verouderd platform is dat binnenkort 50 jaar oud wordt. Vervanging is noodzakelijk om de continuïteit te garanderen van de steeds delicatere operaties die België als kuststaat moet uitvoeren in een complexer wordende maritieme en internationale context. Zonder vervanging is het waarschijnlijk dat België niet langer over een geschikt platform voor luchttoezicht beschikt en dus niet langer volledig kan voldoen aan zijn nationale en internationale verplichtingen op het gebied van milieubescherming, veiligheid en beveiliging in de Noordzee.
In het kader van de strijd tegen biologische invasies werd op 15 mei een nieuwe nationale campagne gelanceerd onder de naam “Checken – Reinigen – Drogen”. Met de steun van de gewestelijke overheden wil deze campagne de gebruikers van stromende en stilstaande wateren in België bewuster maken van het belang van bioveiligheid. Ter gelegenheid hiervan ondertekenden een aantal waterfederaties vrijwillige gedragscodes om hun praktische betrokkenheid bij de bescherming van de biodiversiteit te tonen.
Op donderdag 15 mei kwamen vertegenwoordigers van vier belangrijke sectoren die actief zijn in zoetwatermilieus in België samen om een belangrijke mijlpaal te markeren in de strijd tegen biologische invasies. Tijdens een officiële ceremonie in het Instituut voor Natuurwetenschappen ondertekenden federaties en organisaties uit de werelden van watersport, visserij, aquacultuur, plezier- en binnenvaart vrijwillige gedragscodes, waarmee ze gezamenlijk hun schouders zetten onder de bescherming van onze aquatische ecosystemen.
Dit initiatief, dat wordt gecoördineerd door het Nationaal Wetenschappelijk Secretariaat voor invasieve uitheemse soorten (NSS-IAS, gevestigd in het Instituut voor Natuurwetenschappen) namens de gewestelijke overheden (Leefmilieu Brussel, Agentschap voor Natuur en Bos (ANB) en het Département de la Nature et des Forêts (DNF)), maakt deel uit van een algemene Europese aanpak om invasieve uitheemse soorten (IUS) te bestrijden (Europese Verordening (EU) 1143/2014) en kadert in het Nationaal Actieplan dat de Belgische implementatie ervan vormt.
De gedragscodes zijn een vrijwillig instrument om de introductie en verspreiding van IUS in aquatische ecosystemen in België te voorkomen. Ze zijn het resultaat van een participatief proces dat een jaar geleden werd opgestart met de verschillende betrokken sectoren. Samen hebben ze bioveiligheidsmaatregelen gedefinieerd die zowel doeltreffend zijn om de verspreiding van IUS te beperken als verenigbaar met de gebruikerspraktijken.
De ondertekenende partners hebben zich ertoe verbonden hun leden aan te moedigen strenge bioveiligheidsprotocollen toe te passen en deel te nemen aan initiatieven om het bewustzijn over biologische invasies en hun impact te vergroten. Er werd ook een gids voor beheerders van rivieren en waterwegen gepubliceerd, met het oog op het opnemen van bioveiligheid in de specificaties voor onderhoudswerkzaamheden.
Lancering van de campagne « Checken – Reinigen – Drogen »
Tegelijk wordt een nationale communicatiecampagne gelanceerd om alle recreatieve en professionele gebruikers van zoetwateromgevingen – of dat nu kajakkers, vissers, duikers, schippers, viskwekers of beheerders zijn – bewuster te maken van het belang van bioveiligheidsmaatregelen bij het uitoefenen van hun recreatieve of professionele activiteit.
Geïnspireerd door campagnes die elders in Europa al worden gevoerd, zoals in het Verenigd Koninkrijk sinds 2011, is dit initiatief erop gericht de onbedoelde verspreiding van IUS via uitrusting te voorkomen. De centrale boodschap: “Word een held die onze wateren beschermt”.
Maar wat is precies het probleem ?
Biologische invasies vormen een bedreiging voor de biodiversiteit van onze beken, rivieren en meren. De introductie van IUS, vaak per ongeluk, kan het natuurlijke evenwicht ernstig verstoren, met nadelige gevolgen voor de economie en de vrijetijdsbesteding.
IUS, of het nu dieren of planten zijn, worden vaak per ongeluk verspreid. Bijvoorbeeld via de romp van een plezierboot of hengelmateriaal dat niet goed is schoongemaakt na een buitenlandse reis of dat op verschillende plaatsen is gebruikt. IUS van aquatische omgevingen kunnen klein en moeilijk zichtbaar zijn, en kunnen meestal tijdelijke droogte overleven, waardoor ze zich gemakkelijk verspreiden via uitrusting en kleding.
Eenmaal gevestigd, kunnen deze soorten zich vermeerderen en verspreiden, waardoor ze schade aanrichten aan de infrastructuur en de aanblik van ecosystemen kunnen veranderen. Zo kunnen ze recreatieve of professionele activiteiten in zoetwater bemoeilijken. Ze kunnen ook problemen veroorzaken door ziekten over te brengen die de gezondheid van dieren en mensen aantasten.
Lang geleden was de Platte oester alomtegenwoordig in de zuidelijke Noordzee. Maar door overbevissing, vervuiling en ziekten verdween deze inheemse soort bijna volledig uit ons land. Vandaag zijn er tekenen dat de Platte oester aan een voorzichtig herstel is begonnen. Dat wordt onder meer aangetoond door vondsten op onverwachte plekken, zoals in havens en offshore windparken.
Dat de Platte oester (Ostrea edulis) weer wordt aangetroffen in Belgische wateren, mag gerust een sensatie genoemd worden. Na decennia van afwezigheid vonden mariene biologen de voorbije jaren levende exemplaren en lege schelpen van Platte oesters op allerhande menselijke infrastructuur, waaronder wetenschappelijke instrumenten. Ook in havengebieden zoals Zeebrugge en Oostende worden nu Platte oesters aangetroffen.
Daarnaast bieden offshore structuren, zoals de stalen funderingen van windturbines op zee, nieuwe leefgebieden waar oesterlarven zich kunnen hechten. Strandjutters vonden aangespoelde levende exemplaren en verse schelpen van Platte oesters op de stranden van de westkust.
Francis Kerckhof en Thomas Kerkhove van de onderzoeksgroep ‘Ecologie en Beheer van de Zee’ (MARECO) van het Instituut voor Natuurwetenschappen vatten de recente vondsten samen in een artikel in De Strandvlo, het tijdschrift van de Strandwerkgroep België, en leggen mogelijke verklaringen onder de loep. Wat daarbij opvalt, is dat de nieuwe vondsten minstens gedeeltelijk van wilde oorsprong lijken te zijn. Een comeback op het ritme van de zee.
Waarom zijn havens en windparken interessant voor oesters?
De moderne zeehaven is verrassend genoeg een geschikte leefomgeving geworden voor sommige soorten die vroeger in natuurlijke riffen voorkwamen. Stevige structuren zoals kademuren, pontons, meerpalen en scheepswrakken bieden harde substraten waaraan larven van oesters zich kunnen vasthechten. Bovendien zorgen havens vaak voor een zekere luwte, wat larvale vestiging vergemakkelijkt. Daarnaast is de waterkwaliteit er de laatste decennia sterk verbeterd.
Bij offshore windparken is het verhaal vergelijkbaar. Onderwater transformeren de funderingen zich tot kunstmatige riffen die leven aantrekken, van zeesterren en zakpijpen tot mosselen en… Platte oesters. De structuren worden weinig verstoord omdat scheepvaart en visserij er niet zijn toegelaten, terwijl proefprojecten met een focus op het herstel van de Platte oester zorgen voor meer larven in het water. Dat blijkt precies wat een soort als Ostrea edulis nodig heeft om opnieuw voet aan de grond te krijgen.
Een geschiedenis van verlies
De Platte oester heeft een bewogen geschiedenis in België. Ooit was ze alomtegenwoordig in de zuidelijke Noordzee, en een culinair icoon. Tot het begin van de 20ste eeuw werden oesters volop geoogst uit natuurlijke banken in de Noordzee en verwaterd in zogenaamde oesterputten aan de kust, onder meer in Oostende (de bekende Ostendaise). Maar door overexploitatie, habitatverlies, vervuiling en het insluipen van ziekten en de oesterparasiet Bonamia ostreae verdween de soort uit onze wateren.
In de tweede helft van de 20ste eeuw schakelde de commerciële oesterkweek over op de Japanse oester (Crassostrea gigas), die makkelijker te kweken is en minder gevoelig is voor de oesterparasiet. Daardoor verzeilde Ostrea edulis ook in België nog verder op de achtergrond.
Francis Kerckhof: “De herontdekking van de Platte oester is niet alleen cultureel en historisch interessant, het is bovenal een ecologisch verhaal. De Platte oester is immers een essentieel onderdeel van het mariene ecosysteem. Als filtervoeder helpt ze het water helder te houden, en haar riffen creëren een leefomgeving voor talloze andere soorten. Waar oesters zijn, floreert het onderwaterleven. Bovendien is de Platte oester een inheemse soort, ze hoort hier van nature thuis en haar herstel kan bijdragen aan het mariene herstel van de Noordzee.”
Daarnaast maakt deze comeback deel uit van een bredere Europese trend. In landen zoals het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Nederland en Frankrijk zijn herintroductieprogramma’s opgestart om de soort opnieuw te vestigen, en ook in België lopen er proefprojecten ondersteund met Belgische en Europese financiering.
Wat nu?
Voor wetenschappers is deze herontdekking een kans én een uitdaging. Kunnen we met monitoring en DNA-analyse nagaan waar deze oesters vandaan komen? Zijn ze afkomstig van geïsoleerde relictpopulaties, zijn ze meegekomen met scheepvaart of zeestromingen uit locaties waar herstelprojecten lopen, of kwamen de oesterlarven uit de commerciële oesterkweek?
Tegelijk roept de nieuwe kennis ook beleidsvragen op. Moeten we deze natuurlijke herkolonisatie ondersteunen? Kunnen havens of offshore installaties bewust ingericht worden als oestervriendelijke structuren? En hoe vermijden we dat dezelfde fouten uit het verleden, zoals overexploitatie of onvoldoende bescherming, opnieuw worden gemaakt?
Thomas Kerkhove: “Voorlopig is het aantal Platte oesters nog beperkt, en van grote populaties is nog geen sprake. Maar het feit dat Ostrea edulis spontaan opduikt op verschillende plekken is een hoopvol teken. De zee laat ons zien dat, als we haar de ruimte geven, herstel mogelijk is. In dit kader is elke vondst op het strand of aan een kademuur een kleine herinnering aan de veerkracht van de natuur.”
Lhyfe Oostende BV heeft een aanvraag ingediend voor het verkrijgen van een milieuvergunning en een Natura 2000-toelating voor de bouw, de exploitatie en de ontmanteling van een offshore platform voor de productie van waterstof, een pijpleiding om deze waterstof aan land te brengen en een hoogspanningskabel die elektriciteit vervoert van land naar het platform in het Belgisch deel van de Noordzee. Het offshore elektrolyser platform situeert zich op ca 1,2 km van de kustlijn en 600 m ten noordoosten van de oostelijke havendam van Oostende, binnen de circulaire veiligheidszone rond de Blue Accelerator. Het platform zal ca 190 m ten noordoosten van de Blue Accelerator geïnstalleerd worden. De voorziene coördinaten van het het platform zijn 51°14’57,3″N 2°55’22,4″E.
Deze aanvraag is onderworpen aan een milieueffectenbeoordelingsprocedure.
De minister van Noordzee beslist over deze aanvraag met een ministerieel besluit.
De aanvraag en het milieueffectbeoordelingsrapport kunnen geraadpleegd worden in de kantoren van de BMM (Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee) te Brussel (Instituut voor Natuurwetenschappen, Vautierstraat 29, 1000 Brussel; mdevolder@naturalsciences.be; tel. 02 627 43 52) of te Oostende (3de en 23ste Linieregimentsplein, 8400 Oostende; jhaelters@naturalsciences.be; tel. 02 788 77 22), dit enkel op afspraak en tijdens de kantooruren tussen 9:00h en 17:00h. Het dossier kan ook ingezien worden in iedere kustgemeente op werkdagen.
De documenten kunnen eveneens elektronisch worden geraadpleegd:
Schorren behoren tot de krachtigste natuurlijke verdedigingslinies tegen de stijgende zeespiegel. Ze fungeren als natuurlijke barrières die kusten beschermen tegen erosie en overstromingen. Maar nieuw onderzoek werpt een verrassend licht op hun kwetsbaarheid: dichte begroeiing maakt schorren juist gevoeliger voor zeespiegelstijging, omdat de planten de verspreiding van sediment belemmeren.
De resultaten zijn opmerkelijk: hoewel dichte vegetatie sediment opvangt in de buurt van geulen, verhindert ze de aanvoer ervan naar de binnenste delen van het schor. Het gevolg? In plaats van een gelijkmatige verspreiding over het gebied, blijft het sediment geconcentreerd aan de randen van de geulen. Hierdoor worden de binnenste delen van het schor relatief lager, wat het ecosysteem kwetsbaarder maakt voor de stijgende zeespiegel.
Deze bevindingen stellen een breed aanvaard idee ter discussie: dat meer en dichtere vegetatie altijd gunstig is voor de overlevingskansen van schorren bij milieuveranderingen. Door aan te tonen hoe plantendichtheid sedimenttransport beïnvloedt, benadrukt de studie de complexiteit van het natuurlijke evenwicht.
Voor deze studie werd een krachtig numeriek model genaamd ‘Demeter’ ingezet, waarmee de evolutie van schorren gedurende 200 jaar onder verschillende vegetatiecondities werd gesimuleerd. Dit stelde de onderzoekers in staat om de invloed van vegetatie op sedimentverplaatsing te isoleren, iets wat in het veld moeilijk te meten is.
De modelvoorspellingen werden later bevestigd door waarnemingen in China, waar kustgebieden met dichte plantengroei dezelfde ongelijke sedimentpatronen vertonen. Deze veldgegevens zijn gepubliceerd in Global Change Biology. Door modelonderzoek te combineren met waarnemingen in het veld, schetsten de onderzoekers een vollediger beeld van hoe schorren functioneren doorheen de tijd.
Schorren zijn cruciaal voor kustbescherming, biodiversiteit en koolstofopslag. Als ze hun hoogte niet kunnen behouden ten opzichte van de stijgende zee, dreigen ze te verdwijnen. Dat zou leiden tot meer kusterosie, verlies aan biodiversiteit en minder koolstofopslag.
De studie onderstreept dat natuurbehoud meer vereist dan simpelweg extra vegetatie aanplanten. Het is essentieel om het volledige sedimenttransportsysteem te begrijpen en ervoor te zorgen dat schorren voldoende materiaal ontvangen om in een gezond tempo te kunnen groeien. Dit heeft belangrijke implicaties voor beleidsmakers en natuurbeschermers.
Olivier Gourgue benadrukt: “Herstelprojecten voor kustgebieden richten zich vaak op het aanplanten van zoveel mogelijk vegetatie om wetlands te stabiliseren. Onze resultaten tonen echter aan dat een mix van plantendichtheden of het toelaten van natuurlijke processen mogelijk effectiever is op lange termijn.”
Bovendien is het cruciaal dat de aanvoer van sediment verzekerd blijft. Menselijke ingrepen zoals het afdammen van rivieren en het baggeren van vaarwegen kunnen de sedimenttoevoer beperken, wat het voortbestaan en de beschermende functie van schorren in gevaar brengt.
Door beter inzicht te krijgen in de delicate balans tussen vegetatie en sedimenttransport kunnen we deze essentiële ecosystemen en hun waardevolle functies voor mens en natuur beter beschermen.
De studie in Limnology and Oceanography Letters is het resultaat van een samenwerking tussen onderzoekers van de ECOSPHERE Research Group van de Universiteit Antwerpen (België), het Department of Earth and Environment van Boston University (VS), de Operationele Directie Natuurlijk Milieu van het Instituut voor Natuurwetenschappen (België) en de afdeling Fysische Geografie van de Universiteit Utrecht (Nederland). Voor de publicatie in Global Change Biology werkten de Belgische onderzoekers samen met collega’s van het State Key Laboratory of Water Environment Simulation van Beijing Normal University, het Environmental Research Center van Duke Kunshan University en het State Key Laboratory of Estuarine and Coastal Research van East China Normal University (China).