160 jaar Italiaanse Kustwacht gevierd met internationale conferenties

Ter gelegenheid van haar 160ste verjaardag organiseert de Italiaanse kustwacht dit jaar drie prestigieuze bijeenkomsten te Rome: de plenaire conferentie van het ECGFF (European Coast Guard Functions Forum), het MCGFF (Mediterranean Coast Guard Forum) en de GCGS (Global Coast Guard Summit).

©BEKustwacht

De voorzitters van het beleidsorgaan Kustwacht, Piet Pieters en Nathalie Balcaen, vertegenwoordigen de 17 kustwachtpartners, waaronder ook de wetenschappelijke dienst ‘Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee (BMM) van het Instituut voor Natuurwetenschappen, en worden ondersteund door secretaris Eefje Deweer.

Ocean Pact

Een krachtige boodschap kwam van D.C. Charlina Vitcheva van de Europese Commissie (DG MARE): “Keeping our seas clean, safe and secure is our common objective, because the Ocean is a vital component of our planet.”

Ze verwees naar het ‘EU Ocean Pact’, voorgesteld door Ursula von der Leyen in juni 2025 in Nice. Dankzij haar inzet kreeg het pact een prominente plaats op de politieke agenda. Binnen dit pact wordt maritieme veiligheid beschouwd als het fundament voor de zes andere pijlers. Zonder veilige zeeën zijn duurzame economische ontwikkeling, milieubescherming en internationale samenwerking immers niet mogelijk.

Technologische vooruitgang en juridische uitdagingen

In de namiddag vond een rondetafelgesprek plaats met vertegenwoordigers van de Europese Commissie en drie agentschappen. De discussie draaide rond toekomstige uitdagingen en de integratie van nieuwe technologieën zoals RPAS (drones), MASS (autonome schepen) en AI-gebaseerde tools, evenals de bijbehorende wetgeving.

Er werd benadrukt hoe kleine stappen tot grote vooruitgang leiden. Wat enkele jaren geleden nog ondenkbaar was, zoals het inzetten van drones bij regionale operaties, is vandaag al realiteit op meerdere locaties. Maar er is nog veel werk, in het nieuwere segment van onderwaterdrones is er nog veel marge voor verdere ontwikkeling.

België als voorbeeld

België werd meermaals positief aangehaald binnen het ECGFF, onder andere als voorbeeld in de Multipurpose Maritime Operation, het EU Exchange Program, de Greening Award (waar het Belgische programma voor luchttoezicht in 2024 nog werd bekroond met de ‘Special Commendation for Sustainable Impact’), en het Oliviaproject.

Internationale samenwerking in opleidingen voor kustwachtmedewerkers

De Belgische delegatie werd uitgenodigd om het Mediterranean Coast guard forum als waarnemer bij te wonen, wat een waardevolle inkijk bood in de internationale inspanningen met betrekking tot organisatie van opleidingen.

Een eerste onderdeel van het forum was de presentatie van opleidingsprogramma’s van gerenommeerde instellingen zoals de World Maritime University (WMU) in Zweden, het International Maritime Law Institute (IMLI) in Malta, de World Wide Academy van de International Organization for Marine Aids to Navigation (IALA), en de International Labour Organization (ILO). Deze instellingen bieden gespecialiseerde opleidingen aan die gericht zijn op maritieme veiligheid, wetgeving en navigatiehulpmiddelen.

In een tweede luik van het forum werd gefocust op internationale en Europese capaciteitsopbouwprogramma’s in niet Europese landen zoals Somalië, Libië, Egypte en Libanon. Deze programma’s zijn erop gericht om lokale kustwachtstructuren te versterken en duurzame samenwerking te bevorderen.

Tot slot werden ook meer technische opleidingen voorgesteld. Zo presenteerde de Italiaanse Kustwacht haar trainingsprogramma voor ‘rescue swimmers’ en  SASEMAR, opleidingscentrum in Spanje gaf toelichting bij de opleiding van VTS/VTMS-personeel.  EMSA stelde haar opleiding voor sulphur emission control area (SECA) -inspecteurs voor, aangezien de middellandse zee sinds 1 mei 2025 onderhevig is aan striktere regelgeving. Voorgemelde initiatieven streven naar uniforme standaarden en geharmoniseerde curricula, zodat gecertificeerde professionals efficiënt kunnen opereren binnen een internationale maritieme context.

Internationale samenwerking voor een gezonde en veilige oceaan

©BEKustwacht

Tijdens de Global Coastguard Summit kwamen maar liefst 110 delegaties van over de hele wereld samen om te spreken over de toekomst van onze oceanen. Onder het thema ‘Ocean Health and Safety: From Prevention to Response’ werd duidelijk dat decarbonisatie geen doel op zich is, maar een middel om onze ecologische voetafdruk te verkleinen. Het belang van het ratificeren van het HNS-verdrag werd benadrukt, vooral gezien die opkomst van nieuwe brandstoffen. Vertegenwoordigers uit de technologie- en verzekeringssector onderstreepten dat we gezamenlijke belangen hebben en dat samenwerking essentieel is. Een bijzonder moment was de toespraak van de Italiaanse premier, Meloni. Zij stelt dat er geen andere keuze is dan over te gaan tot onmiddellijke actie om de maritieme uitdagingen van vandaag en morgen aan te pakken.

Innovatie en bewustzijn in een complexe maritieme omgeving

De summit bood ook inzichten in Maritime Domain Awareness in een tijdperk van hybride dreigingen. Delegaties werden aangemoedigd om hun processen te blijven vernieuwen en aan te passen aan technologische vooruitgang. Canada presenteerde hun vloot met onder meer hybride vaartuigen, terwijl de VS liet zien hoe AI kan bijdragen aan snellere en effectievere zoek- en reddingsoperaties. Daarbij werd duidelijk dat technologische innovatie slechts één kant van de medaille is; culturele verandering binnen organisaties is minstens zo belangrijk. EFCA benadrukte het belang van samenwerking, efficiëntie en betrouwbare data, waarbij menselijke supervisie cruciaal blijft. Jordanië toonde hoe zij met drones en een nieuw operationeel centrum de Golf van Akaba bewaken en vissers registreren die geen radar of AIS gebruiken. Overal klonk dezelfde boodschap: kunstmatige intelligentie biedt enorme kansen, maar moet altijd in dienst staan van de missie – het redden van levens en het beschermen van onze maritieme domeinen.

Internationale samenwerking versterkt maritieme rechtshandhaving

Op de tweede dag van de Global Coastguard Summit stond de versterking van wetshandhavingscapaciteiten in het maritieme domein centraal. Bangladesh presenteerde een nationale en regionale AI-strategie om maritieme criminaliteit te bestrijden, waarbij technologie wordt ingezet voor veerkrachtige en toekomstgerichte oplossingen. Argentinië deelde haar aanpak voor veiligheid op zee, terwijl Kenia de nadruk legde op opleiding en operationele efficiëntie binnen haar kustwacht. Er werd ook stilgestaan bij d unieke uitdagingen van de Caribische regio en hoe deze een wereldwijde impact hebben. Uruguay koppelde maritieme rechtshandhaving aan klimaatverandering en oceaangezondheid, en benadrukte het belang van milieubescherming binnen hun kustwachtfuncties.

Best practices voor veiligheid op zee

De Turkse kustwacht toonde hoe onbemande luchtvaartuigen (UAV’s) worden ingezet voor rechtshandhaving, wat nieuwe kosten-efficiënte mogelijkheden biedt voor toezicht en interventie. Japan lichtte hun strategie toe die bestaat uit handhaving, coördinatie en internationale samenwerking. Denemarken gaf een overzicht van de thema’s die de laatste jaren behandeld werden tijdens het North Atlantic Forum. Tot slot presenteerde Australië de HACGAM (Heads of Asian Coast Guard agencies meeting) – strategie , door het opzetten van een gezamenlijke visie 2030. De sessies onderstreepten dat effectieve maritieme rechtshandhaving niet alleen draait om technologie, maar ook om gedeelde normen, opleiding en internationale solidariteit.

Dwergvinvis aangespoeld in Heist en terug in zee geloodst

Een dwergvinvis van zo’n 6 meter raakte op 31 augustus vast in de ondiepten van de Baai van Heist. Strandredders en hulpdiensten hielden het dier urenlang nat in een ondiep bassin, en via een snel gegraven kanaal kon de walvis bij opkomend tij terug naar zee worden begeleid. Hoewel het dier nog twee keer naar ondiep water terugkeerde, slaagde men er telkens in het opnieuw dieper te begeleiden. Over de overlevingskans bleef echter twijfel bestaan.

Helaas zocht de dwergvinvis na de eerste stranding nog twee keer gevaarlijk ondiep water op. (© Instituut voor Natuurwetenschappen/K. Moreau)

Op zondag 31 augustus kwam een dwergvinvis (Balaenoptera acutorostrata) in de problemen voor de Belgische oostkust. Het dier kwam net voor de middag in de verraderlijke ondiepten van de Baai van Heist terecht, en bij afgaand tij kwam het helemaal droog te liggen.

Verminderen van de gewichtsdruk

De strandredders waren de hele middag in de weer om de onfortuinlijke dwergvinvis te redden. Ze bouwden een muurtje van zand rond het dier en hielden het nat in een ondiep zwembadje. Het is belangrijk dat een walvisachtige op het droge zoveel mogelijk ondersteund wordt om de druk van het eigen gewicht op de organen te verminderen. Zelfs een waterdiepte van amper 25 cm is beter dan gewoon droog liggen.

De dwergvinvis, ongeveer 6 m lang en vermoedelijk 4 ton zwaar, bleef er relatief rustig bij. Het dier was heel alert, de ogen draaiden voortdurend alle richtingen uit. Slechts af en toe sloeg het met de staart of opende het de muil, waarbij de perfect uitgelijnde crèmekleurige baleinen zichtbaar waren. De dwergvinvis leek overigens gezond: het dier leek goed doorvoed, de huid was perfect gaaf en droeg slechts weinig parasieten.

Strandredders houden de onfortuinlijke dwergvinvis nat in een geïmproviseerd bassin. (© Instituut voor Natuurwetenschappen/J. Haelters)

Het opkomend tij een handje helpen

Mariene biologen van het Instituut voor Natuurwetenschappen gaven advies over welke acties aangewezen waren. Met een bulldozer van de gemeente werd een kanaaltje gegraven: door het verdiepen van de kortste weg naar zee kon het dier bij opkomend tij sneller terug.

De strandredders bleven, samen met enkele brandweerlieden, een dierenarts en een aantal vrijwilligers, uren in het water staan, kniediep eerst, maar later bij stijgend water tot hun middel. Uiteindelijk konden ze rond 16u het dier door het uitgediepte kanaaltje naar dieper water begeleiden. Na ongeveer anderhalf uur een eind verder in zee heen en weer te hebben gezwommen keerde het echter tot tweemaal toe terug naar de kust. Telkens zwom de dwergvinvis zich opnieuw vast in ondiep water, maar kon men hem weer snel terugduwen. Het dier werd voor het laatst gezien tegen de avond.

Met een bulldozer wordt een kanaaltje gegraven waardoor het opkomend tij de dwergvinvis sneller kan bereiken. (© Instituut voor Natuurwetenschappen/K. Moreau)
Het opkomend tij heeft de dwergvinvis bereikt. Tijd om de wand van het bassin te doorbreken. (© Instituut voor Natuurwetenschappen/J. Haelters)

Aanhoudende waakzaamheid

Kort na de laatste actie verdween het dier vlak bij de kust onder water. In de laatste uren voor het vallen van de nacht werd de dwergvinvis niet meer teruggezien. Ietwat vreemd, want van een walvisachtige die bij strandingen stress heeft ervaren en fysieke inspanningen leverde tijdens pogingen om los te geraken, wordt verwacht dat deze niet meteen diep wegduikt maar aan de oppervlakte blijft om regelmatig te komen ademen. Diep wegduiken is bovendien niet mogelijk in de ondiepe Baai van Heist.

Ingegeven door de herhaalde terugkeer van de dwergvinvis naar de kustwateren, maar ook met de mogelijkheid van een aanspoelend kadaver in gedachten, bleven de hulpdiensten en het Instituut voor Natuurwetenschappen ook in de daaropvolgende uren waakzaam. Op maandag 1 september, wanneer het kort na de middag reeds twee bijkomende keren laag tij was geweest en geen dwergvinvis meer werd aangetroffen – dood of levend, werd de laatste alertheid afgeblazen.

De dwergvinvis wordt door het kanaal richting dieper water geleid. (© Instituut voor Natuurwetenschappen/K. Moreau)
Het dier zwemt weg van de redders richting open water. (© Instituut voor Natuurwetenschappen/K. Moreau)

Geslaagde reddingsactie?

Hoewel 31 augustus voor de strandredders een prachtige afsluiter van het zomerseizoen was – een teambuilding om nooit te vergeten, en ook de vele anderen die meewerkten (waaronder brandweer, politie, technische dienst, de dierenarts en enkele vrijwilligers) een pluim verdienen, blijkt de vrees over het verdere lot van de Belgische dwergvinvis inmiddels gegrond.

Op vrijdagavond 5 september spoelde in Katwijk (Nederland) immers een dode dwergvinvis aan. Ook dit dier was ongeveer 6 m lang. Het bleek om een mannetje te gaan. Het kadaver werd naar de Universiteit Utrecht gebracht. Op basis van een gedetailleerde vergelijking van foto’s van de dwergvinvis van Heist en het kadaver van Katwijk konden de Nederlandse en Belgische onderzoekers besluiten dat het op beide locaties om hetzelfde dier ging. Onder meer een litteken op de linkerflank was daarbij doorslaggevend.

De conclusie werd versterkt met een reconstructie van het traject dat de dode dwergvinvis in de dagen voor het aanspoelen had afgelegd. Deze ‘terug-in-de-tijd’-simulatie, gebaseerd op een wetenschappelijk model waarin zeestromingen een sleutelrol spelen, werd uitgevoerd door het Instituut voor Natuurwetenschappen. Het model bracht de dwergvinvis opmerkelijk dicht bij de plek waar hij op 31 augustus voor het laatst werd gezien. Dit resultaat wijst er ook op dat het dier waarschijnlijk al kort na de laatste waarneming aan de Belgische kust stierf, aangezien een levende vinvis zich niet zomaar door de stromingen zou laten meevoeren.

 

Dwergvinvissen blijven zeldzaam bij ons. Voor een overzicht van de meest recente strandingen en waarnemingen in België verwijzen we naar het zeezoogdierenrapport 2024 en een webartikel over een jonge dwergvinvis die in 2024 aanspoelde in Oostende.

Nationale oefening ter bestrijding van mariene vervuiling 2025

Het handhaven van een hoog niveau van paraatheid is essentieel voor alle partners van de Belgische Kustwacht bij het aanpakken van bedreigingen van mariene vervuiling.

Tijdens POLEX 2025, de nationale Belgische oefening ter bestrijding van mariene vervuiling die plaatsvond op 18 juni 2025, leverde het Instituut voor Natuurwetenschappen een belangrijke bijdrage met twee belangrijke middelen: 1) het luchttoezichtvliegtuig zorgde voor coördinatie en realtime monitoring van bovenaf, terwijl 2) modelsimulaties ontwikkeld door het Marine Forecasting Centre de besluitvorming op zee ondersteunden.

Interballast III (gecharterd door EMSA) tijdens POLEX 2025 (© Instituut voor Natuurwetenschappen/BMM)

Deze capaciteiten vormden een aanvulling op het schip Interballast III (gecharterd door het Europees Agentschap voor Maritieme Veiligheid), de Belgische Kustwachtpartners en het Franse marineschip Argonaute in een gesimuleerd scenario van een olielozing nabij offshore windparken.

Door de combinatie van respons ter plaatse, satellietbeelden en wetenschappelijke input, droeg het KBIN bij aan het versterken van het situationeel bewustzijn en de responscoördinatie in deze complexe omgeving. Oefeningen zoals POLEX 2025 zijn cruciaal om ervoor te zorgen dat wetenschap en operationele capaciteit, wanneer nodig, samenwerken om het mariene milieu te beschermen.

De Sirius en de Argonaute in actie (© FOD Volksgezondheid)

POLEX 2025 maakte deel uit van de lopende Multipurpose Maritime Operation in België en Frankrijk en werd gecoördineerd door de Federale Overheidsdienst (FOD) Volksgezondheid. Meer gedetailleerde informatie over de oefening is te vinden in een nieuwsbericht op de website van de FOD Volksgezondheid.

De POLEX 2025 oefening gezien vanuit de lucht (© Instituut voor Natuurwetenschappen/BMM)

Verrassende gast op het strand van Oostende: een jonge Klapmuts

Een jonge Klapmuts die op 21 augustus werd gefotografeerd op het strand van Oostende was het vijfde gedocumenteerde geval van deze noordelijke zeehond in België. Het dier werd echter pas de volgende dag herkend. Tegen die tijd had het al de zee weer opgezocht, om niet meer te worden teruggezien. Of toch?

Jonge Klapmuts, Oostende, 21 augustus 2025 (© Oededuukker)

Op donderdagavond 21 augustus fotografeerde een vaste bezoeker van de Oostendse stranden een jonge zeehond op de Oosteroever. Zeehonden zijn tegenwoordig geen zeldzaamheid aan onze kust. Ten westen van de Oostendse havenvaargeul ligt zelfs een vaste rustplaats waar zowel Gewone als Grijze zeehonden regelmatig te zien zijn. De waarnemer dacht dan ook dat hij een jonge Grijze zeehond had vastgelegd. Altijd leuk om tegen te komen, maar intussen dus niet meer uitzonderlijk.

Pas de volgende dag, toen de foto’s op sociale media circuleerden, werd duidelijk dat het om een veel zeldzamere soort ging: een jonge Klapmuts (Cystophora cristata), een zeehond uit de verre, ijskoude wateren van het hoge noorden. Het dier oogde gezond, maar ondanks zoektochten van natuurliefhebbers en specialisten van het Instituut voor Natuurweten-schappen werd het nadien niet meer teruggevonden. In welke richting de jonge Klapmuts zijn tocht vervolgde, en of hij nog terug zou opduiken, was op dat moment onbekend.

Jonge Klapmuts, Oostende, 21 augustus 2025 (© Oededuukker)

Wie is de Klapmuts?

De Klapmuts is een zeehond uit de Noordelijke Atlantische Oceaan en de Noordelijke IJszee, van Spitsbergen tot de oostkust van Canada. De grootste populaties komen voor tussen Groenland en Canada, met ook een belangrijke voortplantingszone nabij het vulkanische eiland Jan Mayen (Noorwegen).

Anders dan onze vertrouwde Gewone en Grijze zeehonden leeft de Klapmuts meestal verder van de kust, jaagt in diepere en koudere wateren en houdt zich vaak op bij drijvend pakijs. Jongen worden daar geboren tussen maart en mei. Hun zoogtijd is opmerkelijk kort, de kortste van alle zoogdieren. In amper vier dagen krijgen de pups zoveel vetrijke moedermelk binnen dat hun gewicht bijna verdubbelt. Daarna zijn ze zelfstandig en leggen ze al snel grote afstanden af in zee.

Jonge dieren zoals het Oostendse exemplaar hebben een blauwgrijze rug en een lichte buik, waardoor ze ook wel “blauwruggen” worden genoemd. Het typische klapmutskenmerk, een zwarte huidzak die volwassen mannetjes kunnen opblazen tot de grootte van hun kop, is bij jonge dieren nog niet zichtbaar.

Jonge Klapmuts, Oostende, 21 augustus 2025 (© Oededuukker)

Belgische Klapmutsen

Dat iemand op een zomerse avond zomaar een klapmuts kon fotograferen op een Belgisch strand, toont hoe verrassend de natuur soms kan zijn. Waarom dit jonge dier in Oostende opdook, blijft een raadsel. Het is verleidelijk te denken aan veranderingen in het noordelijke leefgebied, bijvoorbeeld door klimaatverandering, maar harde bewijzen ontbreken. Maar ook het tegendeel kan niet worden aangetoond.

Wat wel zeker is, is dat het niet de eerste keer is dat België bezoek krijgt van een Klapmuts. Eerdere waarnemingen dateren uit 1987, 1999, 2000 en 2003. De eerste was meteen de bijzonderste, een volwassen vrouwtje dat de Schelde was opgezwommen en eerst bij Gent werd gezien om later bij Doornik te worden gevangen. Ze werd ondergebracht in Zoo Antwerpen en vervolgens in Zeehondencentrum Pieterburen (Nederland), maar overleed snel.

In de andere drie gevallen ging het om jonge dieren: een mannetje in Heist (1999), een vrouwtje in Knokke (2000) en een mannetje in Middelkerke (2003). Ze waren allen verzwakt en werden opgevangen in SeaLife. Enkel het dier uit 1999 overleefde zijn zuidelijke avontuur en kon in januari 2000 weer worden vrijgelaten in de Noordzee.

Dat het doorgaans slecht afloopt voor jonge Klapmutsen die zo ver zuidelijk opduiken werd helaas ook geïllustreerd door het recente exemplaar in Oostende. Op 1 september dook deze immers weer op, ditmaal in het Nederlandse Rockanje. Na een observatieperiode van 24 uren werd het op 2 september opgevangen in het zeehondencentrum A Seal in Stellendam, waar het intussen ook overleed.

Aangespoeld. Zeezoogdieren in België in 2024

In het nieuwe rapport ‘Aangespoeld. Zeezoogdieren in België in 2024’ vat het Instituut voor Natuurwetenschappen de resultaten van het onderzoek van gestrande zeezoogdieren in België in 2024 samen. Er spoelden 36 Bruinvissen en 72 zeehonden aan, en een zeer jonge Dwergvinvis. Daarnaast geeft het rapport een overzicht van waarnemingen van opmerkelijke soorten, en ligt focus op enkele relevante evenementen.

Gewone zeehond, Koksijde, 9 maart 2024 (© B. Vanslembrouck)

Bruinvissen op het strand en in zee

In 2024 spoelden slechts 36 Bruinvissen aan in België. Dit aantal lag tijdens de voorbije 22 jaren enkel in 2023 lager (26). De toenemende trend in het aantal gestrande Bruinvissen, die zich inzette rond de eeuwwisseling, is het gevolg van een verschuiving van de populatie binnen de Noordzee waarbij de soort steeds meer het zuidelijke deel innam. De hoogste aantallen strandingen werden een tiental jaren geleden genoteerd.

Waarom het aantal strandende Bruinvissen sindsdien afnam is nog onduidelijk. Een analyse van de data verzameld tijdens luchtsurveys toonde alvast aan dat zich in 2024 relatief lage aantallen Bruinvissen bevonden in de Belgische wateren: in april, augustus en oktober ging het naar schatting om respectievelijk 5200, 1000 en 3300 dieren. In topjaren waren dat er soms drie tot vier keer meer. Een studie, samen met buurlanden, toonde aan dat Bruinvissen tot op relatief grote afstand verstoord werden door scheepvaart.

Aantal aangespoelde Bruinvissen in België tussen 1970 en 2024 (© Instituut voor Natuurwetenschappen)

Zeehonden en Dwergvinvis

Strandgangers meldden in 2024 langs de Belgische kust een totaal van 72 dode zeehonden. Het ging om 34 Grijze en negen Gewone zeehonden, de andere konden niet tot op soort gebracht worden. Voor deze dieren gaat het om het tweede hoogste aantal uit de voorbije 30 jaren, een trend die het gevolg is van groeiende populaties in de ons omringende landen. Sealife verzorgde in 2024 anderzijds relatief weinig zeehonden: zes Grijze en drie Gewone.

Aantal gestrande (dode) zeehonden in België in 1995-2024 (© Instituut voor Natuurwetenschappen)

De dwergvinvis die op 13 mei 2024 aanspoelde in Oostende was slechts 3,16 m lang en was dus piepjong. Het diertje heeft ongetwijfeld zijn moeder verloren en is verhongerd. Het ging om het enige aangespoelde zeezoogdier in 2024 dat geen Bruinvis of zeehond was. De auteurs maken van de gelegenheid gebruik om het verhaal te vertellen van twee dwergvinvissen die bij ons terechtkwamen in de 19e eeuw.

Dwergvinvis, Oostende, 13 mei 2024 (© A. Deboosere)

Op zee werden, naast vele bruinvissen, een dode en twee levende Bultruggen, twee levende Dwergvinvissen, enkele Tuimelaars, een Gewone dolfijn en een groepje Witsnuitdolfijnen gezien.

Evenementen rond walvissen

In 2024 werden heel wat evenementen rond walvissen georganiseerd. Voor het centraal station in Antwerpen trok een levensgrote blauwe vinvis op 13 juni heel wat aandacht. Het dier werd er geplaatst om aandacht te vragen voor aanvaringen van walvissen door schepen.

Maar het was vooral in Koksijde dat heel wat te beleven viel: van 25 mei tot 15 september was er een Cabin Art festival met de walvis als centraal thema, en er was de heropening van het NAVIGO Nationaal Visserijmuseum op 7 september. Een nieuwe blikvanger in dat museum is het skelet van potvis Valentijn, in 1989 begraven in de poldergrond, en na meer dan 30 jaar opnieuw opgegraven.

Potvis Valentijn schittert na 36 jaar in het NAVIGO Nationaal Visserijmuseum, 7 september 2024 (© Instituut voor Natuurwetenschappen / J. Haelters)

Het nieuwe rapport ‘Aangespoeld. Zeezoogdieren in België in 2024’ is een uitgave van het Instituut voor Natuurwetenschappen. De voorgaande jaarrapporten (beschikbaar sinds 2014) kunnen hier worden gedownload.

3e ANEMOI-stakeholderevenement over chemische emissies van offshore windparken

Brussel, 19 juni 2025 – Het Anemoi-consortium verwelkomde belanghebbenden uit heel Europa voor een toegewijd evenement over chemische emissies gelinkt aan offshore windenergie in het Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN).

Anemoi projectconsortium (© ILVO / B. De Witte)

Tijdens de interactieve workshop kwamen deskundigen uit de industrie, beleid en milieuorganisaties bijeen. De focus lag op de huidige uitdagingen en toekomstige richtingen voor de regulering van chemische emissies van offshore infrastructuur voor hernieuwbare energie.

De OSPAR-commissie presenteerde geplande beleidsmaatregelen op regionaal niveau met betrekking tot gevaarlijke stoffen uit hernieuwbare energiebronnen op zee in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan.

European Energy deelde het standpunt van de industrie en gaf reflecties op de huidige praktijken en milieuverantwoordelijkheden.

Het ANEMOI-projectteam presenteerde tussentijdse onderzoeksresultaten, waaronder:

    • De identificatie en distributie van chemische stoffen die verband houden met offshore windparken
    • Mogelijke effecten op mariene organismen en aquacultuurproducten
    • Mogelijkheden voor reductiemaatregelen om milieurisico’s te minimaliseren

Het evenement bood een waardevolle impuls aan de uitwisseling van ideeën en droeg bij aan een beter geïnformeerde en meer samenwerkende aanpak voor het beschermen van het mariene milieu, nu offshore hernieuwbare energie steeds populairder wordt.

Panelgesprek (© Instituut voor Natuurwetenschappen / K. De Cauwer)

Het Anemoi-project wordt gefinancierd door het Interreg Noordzeeprogramma, met cofinanciering van Provincie West-Vlaanderen (België) en VLAIO (België), en wordt gecoördineerd door het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO, België). Partners zijn het Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN), POM West-Vlaanderen, Universiteit Antwerpen (België), SINTEF Ocean (Noorwegen), DTU Wind (Denemarken), NIOZ (Nederland), Ifremer (Frankrijk), BSH, Hereon en TU Braunschweig (Duitsland).

Voor meer informatie over het ANEMOI-project en de komende activiteiten kunt u de projectwebsite, het kick-offnieuwsbericht en het LinkedIn-profiel van het project bezoeken.

Kleine eters, grote impact: suspensievoeders beïnvloeden het voedselweb in offshore windparken

Offshore windparken trekken een divers zeeleven aan. Nieuw onderzoek laat zien dat de fauna die de windturbines koloniseert ook invloed heeft op het voedselweb in zee. Vooral de toename van suspensie-voeders – zoals mosselen, vlokreeftjes en anemonen, die voedseldeeltjes uit het water halen – helpt om koolstof sneller en directer door te geven in het voedselweb.

De typische aangroeigemeenschap op offshore windturbines in de zuidelijke Noordzee wordt gedomineerd door suspensievoeders zoals mosselen, anemonen (kleine oranje stompjes, rechts) en de vlokreeft Jassa herdmani (bruine vezels, met kleine beestjes erin). (© UGent – E. De Borger)

De offshore windsector zal blijven uitbreiden om de EU-doelstellingen voor CO₂-reductie te helpen behalen. Hoewel we al veel weten over de impact van offshore windparken op de lokale biodiversiteit, blijft de centrale vraag wat deze veranderingen betekenen voor het functioneren van mariene ecosystemen in hun geheel.

“We verzamelden een heleboel stalen in het Belgische deel van de Noordzee en daarbuiten om de voedselwebben van natuurlijke en kunstmatige habitats te modelleren”, zegt Emil De Borger (Universiteit Gent & NIOZ), hoofdonderzoeker van de studie. “Dit stelde ons in staat om gedetailleerd te onderzoeken hoe deze systemen functioneren, en om de ecologische processen van zachte sedimenten te vergelijken met die rond windturbines.”

Jan Vanaverbeke (UGent & Instituut voor Natuurwetenschappen), co-auteur van de nieuwe studie, benadrukt nog een belangrijk punt: “Tot nu toe waren de meeste studies naar voedselwebben in offshore windparken gebaseerd op gesimuleerde omgevingen. Met andere woorden, windparken die enkel in wetenschappelijke modellen bestaan. Wij kozen voor een andere aanpak. Ons doel was om modellen van voedselwebben te ontwikkelen op basis van de werkelijkheid, met behulp van gegevens die verzameld zijn in echte, operationele windparken.”

De onderzoekers gebruikten stabiele-isotopenanalyse en modellen om te achterhalen en meten hoe koolstof en energie door het voedselweb bewegen, van plankton tot vis. De resultaten lieten opvallende verschillen zien tussen natuurlijke zandbodems en offshore windparken.

Verzamelen van biologische stalen op een ankerblok, uitgezet en opgehaald door A. Norro (Instituut voor Natuurwetenschappen) voor het bestuderen van kolonisatieprocessen op kunstmatige harde substraten. (© Instituut voor Natuurwetenschappen – W. De Clercq)

Windparken als hotspots voor biodiversiteit

De studie bevestigt dat kunstmatige rifstructuren zoals offshore windparken inderdaad soortenrijk zijn in vergelijking met omliggende habitats met een zachte bodem. Veel van deze soorten komen maar in een erg lage biomassa voor wanneer dit wordt geëxtrapoleerd naar de schaal van het offshore windpark, waar veel “lege ruimte” tussen de turbines is.

De echte ecologische game-changer is de sterke toename van suspensievoeders. Dat zijn organismen zoals mosselen, vlokreeftjes en anemonen die zich aan de harde oppervlakken van de turbines hechten en zich voeden door organische deeltjes rechtstreeks uit de waterkolom te halen. De turbines bevorderen in het voedselweb een directere opname van de koolstof en de energie die in de voedseldeeltjes opgeslagen zitten. Op zandige zeebodems doen koolstof en energie er vaak langer over om opgenomen te worden.

“Deze suspensievoeders werken als biologische pompen”, legt De Borger uit. “Ze nemen koolstofrijke deeltjes uit het water op, verwerken ze en verrijken het omringende sediment met organisch materiaal. Die afzetting vormt op zijn beurt voedsel voor bodembewoners, waardoor nieuwe voedselmogelijkheden ontstaan ​​in een verder energiearme omgeving. Het zijn deze talrijke interacties tussen een diverse soortengemeenschap die leiden tot de hoge productiviteit van het nieuwe voedselweb.”

Veranderingen in het dieet van vissen

Een van de opmerkelijke bevindingen van de studie heeft betrekking op het dieet van vissen in en rond windparken. Veldobservaties bevestigen eerder onderzoek dat suggereert dat sommige vissoorten hun dieet verschuiven naar prooien die bijzonder overvloedig aanwezig zijn in de buurt van turbines.

“Dit ondersteunt het idee dat offshore windparken niet alleen fysieke structuren zijn”, aldus coauteur Ulrike Braeckman (Universiteit Gent & Instituut voor Natuurwetenschappen). “Ze beïnvloeden actief het gedrag van soorten, waaronder de relatie tussen roofdier en prooi. Sommige vissen profiteren duidelijk van de geconcentreerde voedselbronnen die door de turbines ontstaan. Het is een geconstrueerd ecosysteem dat inwerkt op natuurlijke processen.”

Inzicht in deze veranderingen in voedselwebben is cruciaal, niet alleen voor wetenschappelijke kennis, maar ook voor praktisch beheer. “Voedselwebben vertellen ons over de stabiliteit van ecosystemen, over biodiversiteit en zelfs over onze voedselvoorziening en koolstofbalans”, voegt Jan Vanaverbeke eraan toe. “Naarmate we de capaciteit van offshore windenergie blijven vergroten, moeten we begrijpen hoe deze systemen functioneren, zowel om het zeeleven te beschermen als om de oceanen duurzaam te beheren.”

Onderzoek met RV Belgica in een Belgisch offshore windpark. (© Instituut voor Natuurwetenschappen – W. De Clercq)

Hernieuwbare energie en ecosysteembeheer

De studie onderstreept het belang van het integreren van ecologische inzichten in de planning, bouw en monitoring van projecten voor hernieuwbare energie. Nu Europa zich haast om zijn offshore windenergiecapaciteit uit te breiden om klimaatdoelstellingen te halen, bieden deze bevindingen waardevolle richtlijnen om de impact op het mariene milieu in evenwicht te houden met het duurzame doel van de productie van offshore windenergie.

De onderzoekers pleiten voor een breder gebruik van modellen die zijn gebaseerd op echte ecosystemen en geven aan dat monitoring op lange termijn noodzakelijk is om veranderingen in de dynamiek van voedselwebben en biodiversiteit in de loop der tijd te volgen en begrijpen. “Ons werk toont aan dat windparken bepaalde ecologische paden kunnen versterken, maar het is essentieel om te begrijpen welke  en hoe ze het bredere systeem beïnvloeden”, aldus Emil De Borger.

 

De studie “Offshore wind farms modify coastal food web dynamics by enhancing suspension feeder pathways“ is vrij beschikbaar en werd gepubliceerd in Communications Earth & Environment door een multidisciplinair team van mariene onderzoekers van de Universiteit Gent (Onderzoeksgroep Mariene Biologie) en mariene instituten uit België en Nederland (Instituut voor Natuur-wetenschappen; Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek – ILVO; Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee – NIOZ; Wageningen Marine Research).

Eerste SWiM-workshop over de integratie van zonne- en windenergie in de Belgische mariene zone

Het SWiM-project (Solar and Wind in the Belgian Marine Zone), gefinancierd door het Belgische Energietransitiefonds, brengt zes partners uit de industrie en de wetenschap samen. Ze doen onderzoek naar de combinatie van mariene technologieën in de Exclusieve Economische Zone van België, met name om drijvende zonnepanelen op zee op een ecologisch duurzame manier te integreren in windparken. Op 6 maart 2025 vond een eerste workshop plaats aan het Instituut voor Natuurwetenschappen in Brussel om enkele cruciale kwesties te bespreken.

© Blauwe Cluster

De workshop, georganiseerd door de Blauwe Cluster en het Instituut voor Natuurwetenschappen, bracht bijna 40 beleidsmakers, experts uit de industrie en onderzoekers bijeen om de belangrijkste uitdagingen en kansen op het gebied van regelgeving, aanbestedingen en milieuvergunningscriteria te bespreken (https://www.swimproject.be/results-workshop-01/).

Uit de discussies bleek dat er dringend behoefte is aan regelgevingskaders en standaardisatie voor meervoudig gebruik en, meer specifiek, offshore zonne-energie in windenergie om een ​​gelijk speelveld te creëren met windenergie en om de energiedoelstellingen en duurzaamheidsdoelen te behalen.

Het potentieel van OPV in offshore windparken ontsluiten

Een belangrijk discussiepunt was de vraag of offshore fotovoltaïsche systemen (Offshore Photovoltaics – OPV) geïntegreerd moeten worden in offshore windparken of onafhankelijk ontwikkeld moeten worden. Hoewel integratie zou kunnen leiden tot een geoptimaliseerd gebruik van de infrastructuur, leidde het ook tot zorgen over extra kosten en operationele complexiteit.

Cruciale factoren in het aanbestedingsproces zijn onder meer financiële haalbaarheid, milieueffectrapportages, netintegratie en circulaire ontwerpprincipes. Om de economische haalbaarheid te vergroten, onderzochten de deelnemers beleidsinstrumenten zoals subsidies en innovatieve financieringsmechanismen.

Flexibele aanbestedingsmethoden, met kortere initiële projectduren en mogelijkheden tot verlenging, werden benadrukt als een manier om innovatie te versnellen. Daarnaast zijn duidelijk gedefinieerde vergunningsprocedures en juridische kaders essentieel om het eigendomsrecht te verduidelijken en de ontwikkeling van multifunctionele zones te vergemakkelijken.

Milieuoverwegingen

Milieuoverwegingen kwamen prominent aan bod in de discussies. Natuurinclusief ontwerpen werd benadrukt als strategie ter ondersteuning van de mariene biodiversiteit, hoewel ook de potentiële ecologische risico’s werden erkend. Het huidige gebrek aan gegevens over de cumulatieve milieueffecten van OPV en offshore windenergie onderstreept de noodzaak van verder onderzoek en pilotprojecten.

Er lag ook nadruk op circulariteit en duurzame ontmantelingspraktijken om de milieueffecten op de lange termijn te beperken. Het gezamenlijk gebruik van kabelinfrastructuur en windparken werd voorgesteld als een manier om de ruimtelijke efficiëntie te optimaliseren en de ecologische voetafdruk te verkleinen.

Om duurzaamheid te bevorderen, moeten aanbestedingscriteria prioriteit geven aan projecten die aansluiten bij milieudoelstellingen en naadloos integreren met bestaande offshore-infrastructuur. Componenten zoals kabels en transformatoren gaan vaak langer mee dan windturbines, wat mogelijkheden biedt voor hergebruik of repowering in combinatie met OPV-technologieën.

© Blauwe Cluster

Volgende stappen

De workshop onderstreepte het belang van een langetermijnvisie, goed gedefinieerde beleidskaders en samenwerking tussen overheden, de industrie en onderzoeksinstellingen. Demonstratieprojecten zullen cruciaal zijn om de technologische en ecologische haalbaarheid van OPV verder te beoordelen. Toekomstige SWiM-workshops zullen zich blijven richten op implementatiestrategieën en opschalingsmogelijkheden.

De volgende SWiM-workshop vindt plaats op 20 oktober 2025 aan de KULeuven en zal zich richten op 1) de resterende uitdagingen op het gebied van OPV en aanvullende toepassingen in bestaande parken om de doelstellingen van de energiestrategieën van de EU te behalen, 2) de uitbreiding naar andere energiegerelateerde toepassingen, zoals golf- en getijdenenergie, en 3) de integratie van positieve milieueffecten in vergunnings- en aanbestedingsprocedures.

SWiM is een tweejarig project waarin zes partners de krachten bundelen: KU Leuven/EnergyVille (leidende partner), Engie Laborelec, Blauwe Cluster, Imec, UHasselt en het Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN). Het KBIN, vertegenwoordigd door Arthur Capet, Pauline Denis, Geneviève Lacroix (Modellering van ecosystemen – ECOMOD), Ee Zin Ong en Jan Vanaverbeke (Ecologie en Beheer van de Zee – MARECO), is verantwoordelijk voor het werkpakket over milieuaspecten.

Startschot van Europese kustwachtoperatie

Van eind mei tot september werken de Belgische en Franse Kustwacht samen in een Multipurpose Maritime Operation (MMO). De MMO is een grootschalige maritieme operatie op de Noordzee, gecoördineerd door het European Maritime Safety Agency (EMSA) en het European Fisheries Control Agency (EFCA), met steun van de Europese Unie. Hierbij werken lidstaten nauw samen rond taken van de Kustwacht, zoals maritieme veiligheid, milieubescherming en grensbewaking. De Wetenschappelijke Dienst BMM van het Instituut voor Natuurwetenschappen is ook betrokken.

Tijdens het startevenement konden de genodigden onder meer de impressionante Franse sleepboot Abeille Normandie bezoeken en een indrukwekkende Search and Rescue oefening bijwonen. © Instituut voor Natuurwetenschappen/Ronny Schallier

Ook in 2024 vond gedurende vier maanden al een MMO plaats op de Noordzee, met België en Frankrijk als deelnemende lidstaten. In 2025 worden opnieuw drones en onderwaterrobots ingezet om kustwachttaken uit te testen, zoals het opsporen van drenkelingen of kleine vaartuigen, het detecteren van zeevervuiling, het controleren van de uitstoot van schepen, het toezicht op visserijregels en het in kaart brengen van wrakken, meetpalen en zeebodemstructuren. Daarnaast krijgt de Kustwacht de kans om te werken met de Ocean Protector, een van de drie schepen van EFCA, en testen uit te voeren met een noodzeesleper. Ook in België is er reeds lang vraag naar zo’n type sleepboot.

Nieuw is dat in 2025 ook een Search and Rescue oefening zal plaatsvinden op de grens tussen België en Frankrijk, waarbij reddingsvaartuigen en helikopters worden ingezet om een vijftigtal drenkelingen, zowel dummy’s als echte personen, uit de Noordzee te redden.

Nathalie Balcaen, administrateur-generaal van het Agentschap Maritieme Dienstverlening en Kust (MDK), is tevreden dat er een nieuwe MMO wordt opgestart. “Vorig jaar hebben we veel geleerd tijdens de MMO en de grensoverschrijdende samenwerking met Frankrijk. Geopolitiek zijn het woelige tijden met veel dreiging. Samen is veel meer mogelijk.”

De samenwerking ging officieel van start op 28 mei en zal eindigen op 19 september 2025. Het startschot werd gegeven op woensdag 28 mei in Zeebrugge, in aanwezigheid van alle partners.

Tijdens het startevenement kregen de genodigden een unieke blik achter de schermen. Op de Marinebasis werden ze rondgeleid aan boord van verschillende vaartuigen, waaronder Sirius (MDK), Primula (Defensie) en Abeille Normandie (Boluda). De functies van de schepen en de samenwerking tussen de partners werden uitgebreid toegelicht. Als afsluiter konden de gasten een indrukwekkende Search and Rescue oefening bijwonen met de Orinoco en de NH90-helikopter, waarbij de coördinatie tussen de betrokken diensten live in actie kwam.

© Instituut voor Natuurwetenschappen/Ronny Schallier

BMM in de MMO

Tijdens deze Multipurpose Maritime Operation zal de Wetenschappelijke Dienst BMM (Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee) van het Instituut voor Natuurwetenschappen, in nauwe samenwerking met Defensie, gebruik maken van middelgrote drones (Remotely Piloted Aircraft System – RPAS) om bijkomend milieutoezicht uit te voeren boven het Belgische deel van de Noordzee. Deze drones zullen worden ingezet in ondersteuning van het nationaal programma voor luchttoezicht boven de Noordzee.

Ronny Schallier van het BMM-luchttoezicht licht toe: “Hoewel drones een volledig met sensoren uitgerust en bemand Kustwachtvliegtuig niet kunnen vervangen, worden ze als belangrijke aanvullende toezichtplatformen beschouwd ter ondersteuning van de diverse Kustwachtfuncties. Door een intelligente combinatie van bemand en onbemand luchttoezicht hoopt de Kustwacht de monitoring en handhaving op zee aanzienlijk te versterken. Onder meer voor het opsporen van verontreiniging door schepen, voor het verifiëren van vervuilingen die werden gerapporteerd via de Europese CleanSeaNet service (satellietdetectiedienst), en voor het toezicht op navigatie-inbreuken, wordt de combinatie verwacht voordelen op te leveren.

© Instituut voor Natuurwetenschappen/Ronny Schallier

 

Vlaamse en Federale partners in de MMO

Agentschap Landbouw en Zeevisserij

Agentschap Maritieme Dienstverlening en Kust (MDK)

Federaal Wetenschapsbeleid (Instituut voor Natuurwetenschappen/BMM)

FOD Mobiliteit en Vervoer (DG Scheepvaart)

FOD Volksgezondheid (DG Leefmilieu)

Ministerie van Defensie (Marinecomponent)

 

Franse partners

Secrétariat Général de la Mer

Préfecture maritime de la Manche et de la mer du Nord

La direction générale des affaires maritimes, de la pêche et de l’aquaculture (DGAMPA)

 

Europese partners

European Maritime Safety Agency (EMSA)

European Fisheries Control Agency (EFCA)

Luchtobservaties boven de Noordzee in 2024

The Coast Guard Aircraft over the North Sea (© Institute of Natural Sciences/MUMM)

In 2024 documenteerde het Kustwachtvliegtuig van het Instituut voor Natuurwetenschappen vier gevallen van operationele zeeverontreiniging door schepen. Daarnaast werden verdachte zwavel- en stikstof-waarden gemeten in de rookpluimen van 31 en 59 schepen. De overige activiteiten bestonden uit vluchten in het kader van ruimer maritiem toezicht, internationale operaties en zeezoogdierentellingen.

Het Kustwachtvliegtuig boven de Noordzee (© Instituut voor Natuurwetenschappen/BMM)

Overzicht van de toezichtvluchten

In 2024 presteerde het Belgische Kustwachtvliegtuig in het kader van het nationale luchttoezichtprogramma 220 vlieguren boven de Noordzee . Dit programma wordt georganiseerd door de Wetenschappelijke Dienst BMM (Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee) van het Instituut voor Natuurwetenschappen, in samenwerking met Defensie.

De grootste inspanning (177,5 uren) werd besteed aan nationale vluchten, met niet minder dan 161,5 vlieguren als onderdeel van de werking van de Belgische Kustwacht. Deze inzet omvatte 118,5 uren voor maritiem toezicht in het kader van het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen (MARPOL). 69 van deze uren waren specifiek gericht op toezicht op lozingen van olie, andere schadelijke stoffen en afval, de overige 49,5 uren waren gewijd aan de monitoring van de zwavel- en stikstofuitstoot door schepen. De resterende 43 uren gingen naar visserijcontrole in opdracht van de Vlaamse dienst Zeevisserij, en er werd ook luchtsteun voorzien tijdens een oefening voor de bestrijding van mariene vervuiling. Daarnaast werd 16 uren gevlogen voor de monitoring van zeezoogdieren.

Internationaal werd 42,5 uren gevlogen in het kader van het Akkoord van Bonn, het internationaal mechanisme waarin de Noordzeelanden samenwerken om zeeverontreiniging te bestrijden. Dit omvatte onder meer een Tour d’horizon-missie (TdH) ter controle van boorplatformen in de Noordzee en een meerdaagse monitoringscampagne aan de grens van het controlegebied voor scheepsemissies ter hoogte van Bretagne (Frankrijk). Tot slot werden 23,5 uren gevlogen in het kader van het Europese onderzoeksproject CINDI-3, in samenwerking met het Belgisch Instituut voor Ruimte-Aëronomie (BIRA).

Scheepslozingen op zee

In het Belgisch deel van de Noordzee werden in 2024 geen olieveront-reinigingen vastgesteld. Hierdoor blijft de dalende trend van de afgelopen 34 jaar overeind.

Operationele (= doelbewuste) olieverontreinigingen per vlieguur sinds het begin van het Belgische luchttoezichtprogramma (© Instituut voor Natuurwetenschappen/BMM)

Wel werden vier gevallen van operationele verontreiniging door andere schadelijke vloeistoffen dan olie (MARPOL Bijlage II) waargenomen, telkens zonder vervuiler in de buurt. Hierdoor was het ook niet mogelijk om na te gaan welke type vloeistof precies in zee werd geloosd.

In tegenstelling tot olielozingen vormt het lozen van andere schadelijke vloeistoffen nog steeds een courant probleem. Tot 2022 leek het aantal waarnemingen in stijgende lijn te evolueren, wat door andere Noordzeelanden werd bevestigd. 2023 was het eerste jaar in het afgelopen decennium waarin een daling werd genoteerd. Deze lijkt in 2024 stand te houden, maar het is nog te voorbarig om hier conclusies aan te verbinden. Dat het in sommige gevallen om toegestane lozingen gaat neemt niet weg dat ze een negatieve impact kunnen hebben op het mariene milieu. Het is belangrijk dat kuststaten deze lozingen blijven monitoren, om eventuele problemen op zee in kaart te brengen en als stimulans om de wetgeving aan te passen wanneer dat nodig zou blijken.

Operationele (= doelbewuste) verontreinigingen met andere schadelijke stoffen (dan olie) per vlieguur sinds het begin van het Belgische luchttoezichtprogramma (© Instituut voor Natuurwetenschappen/BMM)

Er werden in 2024 geen inbreuken vastgesteld op Bijlage V van het MARPOL Verdrag, dat betrekking heeft op het storten in zee van vuilnis en vaste bulkstoffen.

Olieverontreiniging in havens

Op 14 maart 2024 detecteerde het Kustwachtvliegtuig een verweerde olievlek in de haven van Antwerpen, zonder vervuiler in de buurt. Op 4 juni werden verschillende olievlekken waargenomen in dezelfde haven. Mogelijk ging het om een historische vervuiling die vrijkwam door baggerwerken. Kort daarna, op 7 juni, werd opnieuw olie waargenomen. Na contact met de havenautoriteiten bleek de verontreiniging afkomstig van een overflow van zware stookolie tijdens een bunkeroperatie. De dagen nadien werden meerdere vluchten boven de haven uitgevoerd in opvolging van deze vervuiling en werden de succesvolle bestrijdingsacties vanuit de lucht opgevolgd.

Oliebestrijding in het Deurganckdok na het bunkerincident op 7 juni. (© Instituut voor Natuurwetenschappen/ BMM).

Monitoring van de zwavel- en stikstofuitstoot

Ons land staat bekend als een internationale trekker in de strijd tegen de luchtvervuiling door schepen op zee door het gebruik van een sniffer-sensor in het Kustwachtvliegtuig (monitoring en handhaving van MARPOL Bijlage VI). Deze sensor laat toe om op zee diverse luchtpolluenten te meten in de rookpluimen van schepen.

Zwavelmetingen staan reeds sinds 2016 op het programma, en hebben als doel om de strenge zwavellimieten voor scheepsbrandstof in het Noordzee-emissiecontrolegebied te monitoren. Uit de resultaten van de in 2024 uitgevoerde zwavelmetingen blijkt dat 31 van de 743 geïnspecteerde schepen een verdacht hoge zwavelwaarde vertoonden.

Sinds de toevoeging van een NOx-sensor in 2020 meet het vliegtuig ook de concentratie aan stikstofverbindingen (NOx) in de rookpluimen van schepen. Hiervoor gelden sinds 1 januari 2021 eveneens strengere beperkingen in het Noordzee-emissiecontrolegebied. In 2024 leidde dit tot metingen van verdachte waarden bij 59 van de 735 gemonitorde schepen.

Alle verdachte schepen werden gerapporteerd aan de bevoegde Belgische en Europese maritieme inspectiediensten, welke instaan voor de verdere opvolging en controles aan de wal.

In 2021 werd een ‘black-carbon’-sensor toegevoegd aan de snifferopstelling. Deze meet de zwarte koolstof die een maat is voor de roetconcentratie in scheepsemissies. In 2024 werd zo de uitstoot van zwarte koolstof gemeten bij 451 schepen. De voorlopige resultaten tonen aan dat schepen op zee gevoelig meer roet uitstoten dan wat tot op heden werd vermoed.

Tijdens sniffervluchten vliegt het kustwachtvliegtuig door de rookpluim van schepen om zo verschillende polluenten te meten (© Instituut voor Natuurwetenschappen/BMM).

Ruimer maritiem toezicht

In het kader van de Kustwacht draagt het vliegtuig ook bij aan de ruimere taken van maritieme handhaving en veiligheid op zee. De luchtoperatoren van de BMM rapporteren zo regelmatig inbreuken op de vaarregels en de AIS-plicht (Automatic Identification System) voor schepen aan de Kustwachtcentrale, en controleren inbreuken tegen de veiligheidsperimeter van bepaalde infrastructuur (zoals windparken of aquacultuurinstallaties).

Zo werden in 2024 11 schepen waargenomen zonder werkende AIS, allen vissersschepen. Daarnaast werden 26 inbreuken op de navigatieregels waargenomen, een aanzienlijke toename waarbij het vooral gaat om schepen die in tegengestelde richting varen (spookvaren) of voor anker gaan in vaarroutes. Deze waarnemingen werden systematisch gemeld aan het Directoraat-generaal Scheepvaart (FOD Mobiliteit en Vervoer) voor opvolging.

Het voorbije jaar werden ook drie overtredingen met betrekking tot intrusies in veiligheidsperimeters op zee gemeld aan de bevoegde autoriteiten. Dit is in lijn met de cijfers uit 2023 maar beduidend minder dan de jaren daarvoor. Een mogelijke verklaring is dat de invoering van de afgesloten gebieden voor scheepvaart, zoals het aquacultuurbedrijf voor de kust van Nieuwpoort en het kalibratiegebied voor wetenschappelijke instrumenten (nabij Oostende) ondertussen reeds zijn ingeburgerd bij de zeegaande vloot.

Tot slot heeft het kustwachtvliegtuig, in nauwe coördinatie met het Maritiem Informatiekruispunt (MIK) vier verdachte activiteiten in en nabij de Belgische zeegebieden gemonitord. In drie van deze gevallen ging het om Russische schepen.

Passage van een verdacht Russisch schip doorheen de Belgische wateren onder begeleiding van de Belgische marine (© Instituut voor Natuurwetenschappen/BMM).

Monitoring van zeezoogdieren

In 2024 voerde het Instituut voor Natuurwetenschappen seizoenale surveys van zeezoogdieren uit in de maanden april, augustus en november. Er werden respectievelijk 109, 21 en 69 Bruinvissen waargenomen langs de vliegtracks. Wetenschappelijke extrapolatie leidt tot populatieschattingen in de Belgische wateren van meer dan 5200 dieren in april, meer dan 1000 in augustus en meer dan 3300 in november.

Ook zeehonden werden regelmatig waargenomen tijdens deze vluchten, met name drie, 10 en 18 in de respectievelijke maanden. De survey in april was bijzonder omdat ook enkele veel zeldzamere soorten werden  gezien: een Dwergvinvis en een groep van vijf Witsnuitdolfijnen.

Internationale opdrachten

In juli werd een meerdaagse campagne uitgevoerd aan de grens van het controlegebied voor scheepsemissies in Brest (21,2 vlieguren). Hierbij werd tijdens vijf dagen de uitstoot gecontroleerd van 189 schepen. 14 hiervan waren niet in overeenstemming met de zwavelregelgeving en vier schepen hadden een te hoge NOx uitstoot. Alle waarnemingen werden gerapporteerd aan de bevoegde instanties in Frankrijk en aan de Europese aanloophavens, en werden eveneens opgenomen inde Europese inspectiedatabank Thetis-EU.

In september volgde de jaarlijkse internationale ‘Tour d’Horizon’-missie in het kader van het Akkoord van Bonn (21,3 vlieguren). Hierbij wordt zeeverontreiniging afkomstig van boorplatformen opgespoord in het centrale deel van de Noordzee (Nederlandse, Deense, Britse en Noorse offshore wateren). Het vliegtuig detecteerde in totaal acht olievervuilingen, een laag aantal in vergelijking met de voorgaande jaren. Het slechte weer, met zware zee en hoge golven die olie snel mengen met het zeewater, zal vermoedelijk een rol hebben gespeeld. Zeven van de acht vervuilingen konden rechtstreeks worden gelinkt aan een olieplatform. Alle waarnemingen werden systematisch gerapporteerd aan de bevoegde Kuststaat voor verdere opvolging overeenkomstig de internationale procedures.

Olieverontreiniging aan een boorplatform. (© Instituut voor Natuurwetenschappen/BMM)

De CINDI-3 campagne vond voor de derde keer plaats in Cabauw, Nederland. Meer dan 100 deelnemers uit 16 landen werkten samen met als hoofddoel het vergelijken van wetenschappelijke meetinstrumenten die stikstofdioxide, ozon, aerosolen en andere gassen meten. De metingen werden uitgevoerd vanop land, vanuit de lucht en vanuit de ruimte.

Een belangrijk onderdeel van de campagne was de inzet van het kustwachtvliegtuig om de luchtkwaliteit te meten boven Cabauw en de havens van Rotterdam en Antwerpen. Door luchtgegevens te combineren met andere instrumenten werd waardevolle informatie verkregen voor het valideren van satellietwaarnemingen van luchtvervuiling.

Een nieuwe horizon?

Hoewel 2024 opnieuw een succesvol jaar was voor het luchttoezichtsprogramma boven de Noordzee, moet worden opgemerkt dat het kustwachtvliegtuig een verouderd platform is dat binnenkort 50 jaar oud wordt. Vervanging is noodzakelijk om de continuïteit te garanderen van de steeds delicatere operaties die België als kuststaat moet uitvoeren in een complexer wordende maritieme en internationale context. Zonder vervanging is het waarschijnlijk dat België niet langer over een geschikt platform voor luchttoezicht beschikt en dus niet langer volledig kan voldoen aan zijn nationale en internationale verplichtingen op het gebied van milieubescherming, veiligheid en beveiliging in de Noordzee.

Het kustwachtvliegtuig tijdens een passage aan de meettoren in Cabauw (© Arnoud Apituley)