Begin juli 2020 troffen Nederlandse garnalenvissers in de Belgische territoriale wateren niets minder dan een slagtand van een olifant aan in hun netten. Het 60 kg wegende, 2,37 m lange fossiel behoort niet toe aan een mammoet, zoals wel vaker het geval is in onze streken, maar blijkt afkomstig van een Palaeoloxodon antiquus. Dit is een soort bosolifant die tussen ijstijden in het gebied bevolkte. Het is de eerste keer dat hier zo’n intact exemplaar wordt gevonden. De punt en een deel van de basis van de tand ontbreken. Een reconstructie wijst uit dat de volledige slagtand meer dan 2,8 m lang was. Palaeoloxodon antiquus was een reus die groter was dan de olifanten die vandaag op de Aarde rondlopen! De slagtand is afkomstig van een volwassen mannelijk individu van ongeveer 3,5 meter hoog. De ouderdom van het fossiel wordt geschat tussen 130.000 en 115.000 jaar.
Dankzij de gezamenlijke inspanningen van vicepremier en minister van Justitie en Noordzee Vincent Van Quickenborne en staatssecretaris voor Herstel en Strategische Investeringen, belast met Wetenschapsbeleid Thomas Dermine, kon het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen de slagtand in zijn collecties opnemen. Vanaf dinsdag 8 februari 2022 kan het grote publiek de slagtand komen bewonderen in het Museum voor Natuurwetenschappen te Brussel.
Wie was de boslifant ?
Palaeoloxodon antiquus is een bosolifant die vóór de mammoet uit onze streken verdween. De soort was wijdverspreid in Europa en gedijde vooral tijdens de warmere perioden tussen twee ijstijden (de interglacialen). Deze ontdekking is opmerkelijk omdat er weinig bewijs was van de voormalige aanwezigheid van deze olifant in België. Palaeoloxodon antiquus werd lang beschouwd als de voorouder van de Aziatische olifant (Elephas maximus) maar wordt nu gezien als een nauwe verwant van de huidige Afrikaanse bosolifant (Loxodonta cyclotis). Palaeoloxodon antiquus is waarschijnlijk op het Afrikaanse continent ontstaan, maar het is nog steeds weinig bekend hoe wijd deze soort in de prehistorie verspreid was.
Op basis van de geologie van de vindplaats, de precieze locatie en de vondsten van andere zoogdierresten, schat men dat de slagtand dateert uit de laatste interglaciale periode van het Eemien, een periode in het Laat-Pleistoceen (ongeveer 130.000 tot 115.000 jaar geleden).
Een geul vol fossielen
De slagtand werd opgevist in “Het Scheur”, een vaargeul in het Belgische deel van de Noordzee voor de kust van Zeebrugge. Regelmatig wordt daar gebaggerd om grote schepen in staat te stellen de Schelde of Eurogeul aan te doen. Dit veroorzaakt erosie van de oevers van de geul. Veel zoogdierfossielen kwamen hier op deze manier al aan de oppervlakte. Het gaat daarbij onder meer om resten van de meest zuidelijke Pleistocene walruskolonie ter wereld, om beenderen van oerwalvissen die hier tientallen miljoenen jaren geleden rondzwommen, en ook over resten van mammoeten.
De regio van de vondst is doorheen de historie regelmatig drastisch van uitzicht veranderd. Zo was het hier afwisselend zee en land, en werd het tijdens ijstijden door een ijskap bedekt terwijl het tussen de ijstijden in eerder een getijdenlandschap was waar ook bossen voorkwamen. Dat verklaart waarom er hier veel fossielen van zeer uiteenlopende organismen worden gevonden. Een bosolifantenslagtand was daar echter nooit eerder bij.
Het feit dat deze slagtand intact is gebleven, is te danken aan de vismethode. Bij het vissen op garnalen worden geen kettingen gebruikt en de bodem van het net rolt vrij op en over de bodem dankzij rubberen “wieltjes”. De garnalen rollen binnen terwijl het net vrij blijft van stenen en andere ongewenste bijvangst. Fossielen worden zeer zelden met dit soort netten gevangen.
Een omweg naar het Museum voor Natuurwetenschappen
De Nederlandse vissers verkochten de slagtand aan North Sea Fossils, een private fossielenhandel in Urk, Nederland. Daarop werd hij aanvankelijk bestudeerd door onderzoekers verbonden aan het Natuurhistorisch Museum Rotterdam.
Dankzij de gezamenlijke inspanningen van de Minister van Noordzee, Vincent Van Quickenborne, en de Staatssecretaris belast met Wetenschapsbeleid, Thomas Dermine, werden gesprekken opgestart om het Belgische fossiel te recupereren. Uiteindelijk kon het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen de slagtand in zijn collecties opnemen, waar deze beschikbaar blijft voor onderzoek en ook toegankelijk wordt gemaakt voor het publiek. Vanaf dinsdag 8 februari 2022 kan het grote publiek de slagtand komen bewonderen in het Museum voor Natuurwetenschappen te Brussel. De ondertekening van de schenkingsverklaring vond plaats op 7 februari 2022, ter gelegenheid van de inhuldiging van de fossiele slagtand.
Een nieuw samenwerkingsakkoord
De vondst van de fossiele slagtand was tevens de aanleiding voor het opstellen van een samenwerkingsprotocol in het kader van de wet betreffende de uitvoering van het UNESCO-Verdrag van 2 november 2001 inzake de bescherming van het cultureel erfgoed onder water en de bescherming van waardevolle scheepswrakken. In deze overeenkomst formaliseren de Gouverneur van West-Vlaanderen, het Directoraat-generaal Scheepvaart (FOD Mobiliteit en Transport), het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen, het Vlaams Agentschap Onroerend Erfgoed en het Vlaams Instituut voor de Zee voortaan de samenwerking inzake de bescherming van het cultureel erfgoed onder water, met inbegrip van het paleontologisch erfgoed, en de bescherming van waardevolle scheepswrakken. De overeenkomst garandeert dat ook toekomstige ontdekkingen op zee zullen worden geregistreerd, bestudeerd en, waar nodig, toegankelijk gemaakt voor het publiek.
Minister Van Quickenborne:“Onze Noordzee geeft haar schatten slechts mondjesmaat prijs. Nochtans vormen de objecten die we er vinden een belangrijk deel van ons erfgoed. Sinds vorig jaar hebben we een nieuwe wet die erfgoed ouder dan 100 jaar automatisch beschermt. Zo zijn al meer dan 55 historische scheepswrakken erkend. Maar ook fossielen kunnen we dankzij deze wet opnemen in ons erfgoed. De ondertekening van het samenwerkingsakkoord is het sluitstuk van deze nieuwe wet. Op deze manier zal de slagtand van de bosolifant niet in een privé-archief verdwijnen maar kunnen we iedereen laten meegenieten van de rijkdom van ons Noordzee-erfgoed. Tegelijk kunnen de wetenschappers verbonden aan het KBIN het onderzoeken en zo hun kennis over de prehistorie in onze streken verfijnen.”
StaatssecretarisDermine:“De gefossiliseerde slagtand van een bosolifant, die werd aangetroffen voor de kust van Zeebrugge, bevindt zich na een korte omzwerving waar hij thuishoort. Het KBIN is het belangrijkste onderzoekscentrum in België voor paleontologie en wereldwijd vermaard. Het fossiel van meer dan 115 000 jaar oud wordt door het KBIN bestudeerd en in verband gebracht met andere vondsten uit de enorme collectie van maar liefst 3 miljoen fossielen. Zo vormt het een puzzelstuk in het beeld van het leven in onze streken in lang vervlogen tijden, dat in het Museum voor Natuurwetenschappen tot leven wordt gewekt. Vanaf 8 februari kan de slagtand worden bewonderd door de 350.000 bezoekers die het museum jaarlijks telt.”
Algemeen Directeur a.i. KBIN Patricia Supply: “Aardwetenschappen, waaronder paleontologie maar ook geologie en archeologie, zijn steeds een belangrijk onderzoeksdomein van het KBIN geweest. Het heeft ons toegelaten een gereputeerd paleontologisch kennis- en expertiseniveau op te bouwen. Het verwerven en tentoonstellen van de slagtand van een bosolifant sluit nauw aan bij de doelstellingen van het KBIN: naast het natuurwetenschappelijk onderzoek en de wetenschappelijk onderbouwde dienstverlening vormen immers ook het beheer en de uitbouw van patrimoniale en wetenschappelijke verzamelingen, en de verspreiding van de kennis inzake natuurwetenschappen, kerntaken van het instituut. Vandaag krijgt de slagtand een zeer prominente plaats in ons museum toegewezen, vlakbij de mammoet van Lier en de Afrikaanse olifant die ooit in de zoo van Brussel leefde.”
In een nieuw jaarverslag geven de wetenschappers die toezicht houden op de milieu-impact van offshore windparken in het Belgische deel van de Noordzee een overzicht van hun laatste bevindingen. Opnieuw staan er enkele verrassende onthullingen in. Uit de resultaten blijkt dat het leven in en rond de windparken 13 jaar na de bouw nog niet stabiel is. Voorbeelden hiervan zijn dat de biodiversiteit van gemeenschappen die de windturbines koloniseren weer toeneemt na een afname in voorgaande jaren, en dat zeevogelbewegingen ruimtelijk en in de tijd meer variëren dan eerder bekend was. Het risico op botsingen van zangvogels wordt nu beter begrepen en er worden maatregelen voorgesteld voor perioden van intense vogeltrek. Kunstmatige riffen tussen turbines blijven zich ontwikkelen, waarbij sommige vissoorten worden aangetrokken door de groeiende hoeveelheid voedsel die deze riffen bieden. Uit echolocatiegegevens blijkt dat beperkende maatregelen voor onderwatergeluid het effect van heien op bruinvissen doeltreffend verminderen.
Op 31 december 2019 diende België bij de Europese Commissie een Nationaal Energie- en Klimaatplan in dat voorziet in een streefcijfer van 17,5% voor de bijdrage van de productie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen tegen 2030. Offshore windparken in het Belgische deel van de Noordzee worden verwacht een belangrijke bijdrage te leveren. In feite doen ze dat al, aangezien momenteel reeds 10% van de totale Belgische elektriciteitsvraag, of 50% van de elektriciteitsvraag van alle Belgische huishoudens, wordt geproduceerd door offshore windparken. Dit wordt gerealiseerd door in totaal 399 turbines in acht windparken, gegroepeerd in een zone van 238 km² langs de grens met Nederland. Na 12 jaar bouwen was deze zone vanaf eind 2020 volledig operationeel en goed voor een geïnstalleerd vermogen van 2,26 Gigawatt (GW) en een gemiddelde productie van 8 TWh. Daarmee staat België wereldwijd op de 5e plaats in de productie van deze vorm van energie. Een tweede zone voor hernieuwbare energie van 285 km² is voorzien in het nieuwe Belgische Marien Ruimtelijk Plan (2020-2026), waarbij gestreefd wordt naar een geïnstalleerd vermogen van 3,1 tot 3,5 GW in deze zone.
Wetenschap, beleid en industrie trekken aan hetzelfde zeel
Alvorens een windpark te installeren moet een ontwikkelaar een domeinconcessie en een milieuvergunning verkrijgen. De milieuvergunning bevat voorwaarden om de impact van het project op het mariene ecosysteem te minimaliseren en te mitigeren. Zoals de wet voorschrijft, legt de vergunning ook een monitoringprogramma op om de effecten op het mariene milieu op te volgen.
Voor offshore windparken in het Belgische deel van de Noordzee volgt het monitoringprogramma WinMon.BE de omvang van de verwachte én onverwachte effecten op het mariene ecosysteem op en tracht het de processen achter deze effecten bloot te leggen.
Groeiend inzicht in de milieueffecten
De wetenschappers van WinMon.BE begonnen bij het begin van de bouw van de eerste Belgische offshore windturbines in 2008 meteen met de monitoring van de milieu-impact. Daardoor hebben ze een uitgebreide kennis en expertise kunnen ontwikkelen met betrekking tot de monitoringmethodes en de reële milieu-impact. “België beschikt nu over de langste tijdreeks van gegevens over de milieu-impact van offshore windparken ter wereld, en veel landen kijken naar het Belgische voorbeeld ter inspiratie om gelijkaardige programma’s op te starten”, zegt Steven Degraer (KBIN/MARECO), coördinator van het WinMon.BE-consortium. “De tijdreeks heeft al unieke inzichten opgeleverd, maar we worden nog regelmatig geconfronteerd met verrassende resultaten die tot nieuwe kennis leiden. Dit illustreert hoe belangrijk het is om de opvolging op lange termijn vol te houden, en staaft waarom we flexibel moeten blijven in onze interpretaties en in het bijsturen van menselijke activiteiten op zee.”
In hun laatste rapport geven de WinMon.BE partners een overzicht van de nieuwste wetenschappelijke bevindingen van de milieumonitoring in de Belgische offshore windparken, gebaseerd op gegevens verzameld tot en met 2020. Ze zoomen in op patronen van aantrekking, vermijding en habitatgebruik op verschillende ruimtelijke schalen (windpark-, turbine- en microhabitatschaal) en over verschillende ecosysteemcomponenten (zeezoogdieren, vogels, vissen en op de zeebodem en turbines levende ongewervelden). Ze tonen ook aan hoe de toenemende kennis wordt ingezet bij het ontwerpen van gepaste maatregelen om ongewenste effecten te verzachten of gewenste effecten te bevorderen.
Overzicht van de resultaten
Effecten op de zeebodem en het bodemleven
Bij de start van de monitoring in het windpark dat het dichtst bij de kust is gelegen, is gebleken dat dit gebied zeer diverse bodembewonende biologische gemeenschappen herbergt. De respons van deze waardevolle gemeenschappen op de langdurige aanwezigheid van windturbines en de uitsluiting van de visserij zal de komende jaren nauwlettend worden opgevolgd.
In de reeds langer bestaande windparken werden de kolonisatie door mariene organismen en de effecten op de zeebodem continu gemonitord. Aanvankelijk was vooral de kolonisatie door ongewervelde dieren en vissen die een voorkeur hebben voor harde substraten in de onmiddellijke nabijheid van individuele windturbines zichtbaar. Tien jaar na de bouw is nu vastgesteld dat deze lokale effecten zich uitbreiden naar de zachte sedimenten tussen de turbines. Er worden kunstmatige riffen gevormd, waarbij meer epibenthische (op de bodem levende) ongewervelden en vissen die geassocieerd worden met harde substraten zich nu ook op de zachte sedimenten ophouden. Het gaat onder meer om de mossel (Mytilus edulis), anemonen, de gewone zeester (Asterias rubens), de gewone zeeappel (Psammechinus miliaris), het ruig krabbetje (Pilumnus hirtellus) en de zeebaars (Dicentrarchus labrax). Voor epibenthische soorten leidt dit ook tot aanzienlijk hogere algemene dichtheden en biomassa in de windparken.
Het aantrekken van vissen tot de offshore windparken vindt hoofdzakelijk plaats op de schaal van individuele turbines. Schol (Pleuronectes platessa), een commerciële platvissoort, wordt aangetrokken door de zandige stukken tussen de erosiebescherming rond offshore windturbines, omdat die optimale voedsel- en schuilmogelijkheden bieden. Van benthopelagische vissen zoals de steenbolk (Trisopterus luscus) en de kabeljauw (Gadus morhua), die zich traditioneel ophouden rond de turbines en hun funderingen, werd reeds eerder aangetoond dat ze worden aangetrokken door de kunstmatige riffen in ontwikkeling, aangezien deze uitstekende foerageermogelijkheden bieden voor deze soorten.
Ontwikkelingen in de waterkolom
In de zich ontwikkelende biologische gemeenschap op de turbinefunderingen beginnen interacties tussen soorten een belangrijke rol te spelen. De schelpen van mosselen vormen een secundaire habitat van hard substraat dat aantrekkelijk is voor andere koloniserende organismen, en dragen op die manier bij tot een verhoging van de soortenrijkdom. Een vergelijking van de soortensamenstelling van de aanvankelijke (mosselen niet overheersend) en volwassen (mosselen overheersend) koloniserende gemeenschappen toonde aan dat 21 van de 47 geïdentificeerde soorten uitsluitend groeiden op mosselschelpen. Dit waren allemaal soorten die vastgehecht leven, hoofdzakelijk schelpdieren, geleedpotigen, wormen en mosdiertjes. Dit effect gaat de verarming van de soortenrijkdom tegen die eerder werd vastgesteld ten gevolge van de overvloedige aanwezigheid van de zeeanjelier (Metridium senile).
Het heien van funderingen tijdens de bouw van offshore windparken veroorzaakt aanzienlijke geluidshinder. Van bruinvissen (Phocoena phocoena), goed ingeburgerde walvisachtigen in het Belgische deel van de Noordzee, is bekend dat zij gebieden met overmatige geluidsniveaus mijden. Daarom kregen de toepassing en de effecten van potentiële mitigerende maatregelen veel aandacht. Door het vergelijken van akoestische monitoringgegevens uit 2016 (toen nog geen mitigatie werd toegepast) en 2019 (toepassing van dubbele bubbelgordijnen) werd vastgesteld dat mitigerende maatregelen voor onderwatergeluid het ontvluchten van het bouwgebied door bruinvissen effectief verminderen, zowel in de ruimte als in de tijd.
En boven het wateroppervlak?
De mate waarin offshore windparken leiden tot een verplaatsing van zeevogels is een complex proces gebleken. De aantrekking tot en het vermijden van windparken door zeevogels heeft meerdere oorzaken, waaronder visuele verstoring door de turbines en de aanwezigheid van offshore rust- en foerageer-mogelijkheden, en kan gedeeltelijk ook verklaard worden door de afwezigheid van visserij in de Belgische windparken. De lopende monitoring begint nu meer inzicht te verschaffen in de ruimtelijke en temporele variatie in zeevogelreacties. Ruimtelijke variatie kan het gevolg zijn van verschillen in lokale habitatkwaliteit, grootte en configuratie van het windpark, alsook de ligging ervan ten opzichte van vogelkolonies en uitverkoren foerageergebieden. Temporele variatie kan afhangen van de levenscyclus van de soort. In deze context blijkt nu dat volwassen kleine mantelmeeuwen (Larus fuscus) van nabijgelegen broedkolonies die met GPS-labels zijn gemerkt, niet worden aangetrokken door het Norther-windpark, terwijl de soortgenoten die wel werden aangetrokken door het meer offshore gelegen Belwindpark onder meer uit migrerende en onvolwassen individuen bestonden. Op langere termijn kunnen sommige zeevogels ook wennen aan de aanwezigheid van offshore windturbines. Dit zou het geval kunnen zijn voor de Jan-van-gent (Morus bassanus), de zeekoet (Uria aalge) en de alk (Alca torda), die in het verleden de windparken leken te mijden maar tijdens het meest recente monitoringonderzoek alle in goede aantallen aanwezig waren.
Wanneer ze op rotorhoogte vliegen, lopen trekkende zangvogels ook het risico in aanvaring te komen met offshore windturbines. De intensiteit van de zangvogeltrek is vooral ’s nachts hoog, zoals werd bevestigd door continue vogelradarsurveys in een Belgisch offshore windpark. Het risico op botsingen neemt toe wanneer de weersomstandigheden verslechteren. Een doeltreffende maatregel om het aantal vogelbotsingen te verminderen is de turbines tijdelijk stil te zetten wanneer op rotorhoogte een hoge trekintensiteit wordt vastgesteld. Een modelstudie toont aan dat in de herfst van 2019 een totaal van 682 zangvogelbotsingen zou zijn vermeden als de turbines van alle Belgische offshore windparken op non-actief zouden zijn gezet wanneer de vogelflux meer dan 500 vogels per km en per uur op rotorhoogte bedroeg. Hoewel we niet weten om welke soorten het gaat, is het onwaarschijnlijk dat deze botsingen met zangvogels een significant effect hebben op populatieniveau. Of dit nog steeds het geval zal zijn voor de cumulatieve effecten van alle geplande windparken in de Noordzee is op dit moment onbekend.
Het monitoringprogramma WinMon.BE is een samenwerking tussen het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN), het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO), het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO) en de Onderzoeksgroep Mariene Biologie van de Universiteit Gent, en wordt gecoördineerd door het team Mariene Ecologie en Beheer (MARECO) van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen.
WinMon.BE wordt uitgevoerd in opdracht van de federale regering in het kader van de milieuvergunningsvoorwaarden voor offshore windparken. Voor de monitoring werd gebruik gemaakt van het onderzoeksschip Belgica (scheepstijd op RV Belgica werd ter beschikking gesteld door BELSPO en KBIN – OD Natuur), het onderzoeksschip Simon Stevin (geëxploiteerd door het Vlaams Instituut voor de Zee) en het observatievliegtuig van KBIN.
Ongetwijfeld hebt u allemaal het grote nieuws gehoord : De nieuwe RV Belgica is veilig aangekomen in België op 13 december 2021, alle tests, opleidingen, controles en papierwerk zijn afgerond en, bovenal, de wetenschappelijke activiteiten zijn begonnen !!!
Tijd om het enthousiasme van de toekomstige gebruikers en bezoekers, evenals alle sympathisanten, te voeden met een gloednieuwe teaser video !!
De eer om de wetenschappelijke activiteiten op te starten ging naar het KBIN : op donderdag 27 januari vertrok de RV Belgica voor wetenschappelijke programma’s onder leiding van onze collega’s Michael Fettweis (Biogeochemische monitoring van zwevende deeltjes binnen hydrodynamische randvoorwaarden) en Xavier Desmit (Biogeochemische deeltjesinteracties en feedback loops op het Belgisch Continentaal Plat).
Voor meer informatie over de RV Belgica, haar programma en activiteiten, kunt u terecht op de vernieuwde website:
Een jaar na de afwerking van de eerste Belgische windenergiezone op zee blijven de offshore windparken een onderwerp dat menigeen beroert. We weten allemaal hoe belangrijk de productie van hernieuwbare energie is in de context van de klimaatcrisis, en kunnen via de media regelmatig vernemen hoe het zit met de bijdrage van windparken op zee tot de Belgische energieproductie, en met hun ecologische impact en de wetenschappelijke opvolging daarvan. Dat een veelheid aan actoren ook dagelijks in de weer is met het opvolgen van vergunningsaanvragen, het definiëren en controleren van veiligheidsvoorschriften, communicatie naar zeevarenden en nog zoveel meer, is echter weinig geweten. Wat komt er – naast de technische aspecten van de bouw en het onderhoud – allemaal kijken bij het oprichten en uitbaten van een windpark? Wie is hier allemaal bij betrokken? Wat betekent de aanwezigheid van offshore windparken voor de scheepvaart? In deze bijdrage staan we stil bij deze vragen, waarbij de Werkgroep Windmolenparken & CIA (commerciële en industriële activiteiten) centraal staat.
Eind 2020 bevestigde België zijn positie tussen de wereldleiders in de offshore windindustrie: de eerste Belgische offshore energiezone was een feit, en mag meteen de grootste operationele zone ter wereld worden genoemd. De laatste wachtschepen verdwenen en de signalisatieboeien werden weggenomen. Voor de bouw van windparken in deze eerste offshore-windfase werd in het Marien Ruimtelijk Plan 2014-2020 een gebied van 238 km² gereserveerd langs de zeegrens met Nederland. Na een bouwstart in 2008, en 12 jaren van aanleg, zijn hier nu in totaal 399 windturbines operationeel in acht windparken. Goed voor een geïnstalleerd vermogen van 2,26 GW of een productie van gemiddeld 8 TWh per jaar. Dit vertegenwoordigt ongeveer 10% van de elektriciteitsproductie in België, of een equivalent van bijna de helft van het elektriciteitsverbruik door gezinnen. Daarmee leveren de Belgische offshore windparken een belangrijke bijdrage tot de doelstelling die de Europese Commissie oplegt aan de lidstaten (Richtlijn 2009/28/EG). Voor België moet tegen 2020 immers 13 % van het totale energieverbruik, waaronder een deel elektriciteit, worden gedekt door hernieuwbare energie.
De afwerking van de eerste energiezone houdt echter niet in dat alle gebruikers van de zee nu weer ongestoord hun gang kunnen gaan, of dat de vele betrokkenen voortaan op hun lauweren kunnen rusten tot de individuele windturbines hun beoogde levensduur van ongeveer 25 jaar hebben bereikt. De communicatie over de Belgische offshore windparken spitste zich tot heden vooral toe op de hoeveelheid duurzame energie die wordt gegenereerd en op de impact op het mariene ecosysteem (België is toonaangevend in het opvolgen en mitigeren van de ecologische impact), maar er valt heel wat meer te vertellen. Ook bij de uitbating van offshore windparken komt immers heel wat kijken en verschillende andere sectoren moeten blijvend rekening houden met hun aanwezigheid. Vele actoren zijn in deze context belast met vergunnings-, beoordelings-, opvolgings-, controle- en communicatietaken, en dit zowel tijdens de aanvraag-, bouw- en operationele fasen.
Werkgroep Windmolenparken
Naar aanleiding van een stijgend aantal aanvragen voor het bouwen van offshore windparken ontstond de nood om een centraal aanspreekpunt te creëren. Aangezien vele Kustwachtpartners bevoegdheden hebben voor de windparken en bijhorende kabels op zee werd de nood gesignaleerd aan het beleidsorgaan van de Kustwacht, het onderdeel dat de samenwerking tussen verschillende Federale, Vlaamse en de gouverneur en zijn diensten coördineert en voorstellen en adviezen formuleert voor de bevoegde ministers. Op 5 maart 2008 richtte het beleidsorgaan Kustwacht de Werkgroep Windmolenparken op. Het voorzitterschap wordt waargenomen door de Wetenschappelijke Dienst Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee (BMM), onderdeel van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN), met administratieve en inhoudelijke ondersteuning van het Kustwachtsecretariaat. Over de belangrijkste activiteiten en beslissingen van deze werkgroep wordt gerapporteerd aan de overleg- en beleidsorganen van de Kustwacht.
De Werkgroep Windmolenparken biedt aanvragers van offshore windparken een centraal aanspreekpunt, een belangrijke meerwaarde in het ingewikkelde landschap van bevoegde Federale en Vlaamse overheidsdiensten en administraties. Via de Werkgroep kunnen alle betrokkenen ook makkelijk het overzicht behouden van de status van de verschillende windparkaanvragen. Bijkomende voordelen van de coördinatie zijn dat er efficiënt eensgezindheid wordt bereikt over vergunningen en adviezen, dat er transparantie bestaat over afspraken van de verschillende Kustwachtpartners met windparkexploitanten, dat de controle- en toezichtstaken van de overheidsdiensten op elkaar afgestemd worden, dat samenwerkingsverbanden worden gesloten, en dat de interne en externe communicatie op elkaar afgestemd worden. De Werkgroep geeft ook input aan de raadgevende commissie voor het Marien Ruimtelijk Plan.
Bij beslissing van het beleidsorgaan Kustwacht van 21 februari 2020 werden ook andere commerciële en industriële activiteiten (CIA) als vast agendapunt aan de Werkgroep Windmolenparken toegevoegd. Daarom werd er beslist om de naam te wijzigen naar ‘Werkgroep Windmolenparken & CIA’. In dit artikel wordt enkel stilgestaan bij de vele activiteiten van de werkgroepleden inzake windparken, die we ordenen onder de noemers ‘Vergunningen en voorwaarden’, ‘Impact op Scheepvaart’, ‘Scheepvaartbegeleiding’, ‘Naleving en veiligheid’ en ‘Communicatie met zeevarenden’. We beperken ons hier dan ook tot de benaming ‘Werkgroep Windmolenparken’.
Vergunningen en voorwaarden
Vooraleer met de bouw van een windpark kan worden gestart dient een boel papierwerk te worden verzet. Om in aanmerking te komen moeten potentiële exploitanten een milieuvergunning en een domeinconcessie aanvragen, en toestemming bekomen om kabels te leggen. In dit kader moeten diverse voorbereidende onderzoeken worden uitgevoerd.
Het Belgisch deel van de Noordzee is een gevoelig ecosysteem dat invloed ondervindt van een brede range aan menselijke activiteiten, zoals zand- en grindwinning, storten van baggerspecie, visserij, aquacultuur, scheepvaart, toerisme, … en dus ook windparken. De procedure voor het bekomen van een machtiging en vergunning voor het bouwen en exploiteren van een windpark verloopt dan ook conform de wet ter bescherming van het mariene milieu en twee koninklijke besluiten die respectievelijk de procedure voor de vergunning en machtiging van de activiteit (KB VEMA) en de regels voor de milieueffectenbeoordeling bepalen (KB MEB).
Op basis van deze KBs moet de aanvrager een milieueffectenrapport (MER) indienen bij de BMM. Na een publieke consultatie en eventueel ook overleg met de relevante buurlanden (in geval er zich grensoverschrijdende effecten kunnen voordoen), stelt de BMM een milieueffectenbeoordeling (MEB) op. Op basis hiervan adviseert de BMM de minister van de Noordzee over de aanvaardbaarheid van de aanvraag. Deze beslist over het al dan niet toekennen van de milieuvergunning. Deze vergunning legt een wetenschappelijk monitoringprogramma op om de effecten van het project op het mariene ecosysteem te evalueren en bevat voorwaarden die bedoeld zijn om aspecten van de impact die als onaanvaardbaar worden beoordeeld, te minimaliseren en/of te verzachten.
Verder moet de aanvrager ook een domeinconcessie voor het voorgestelde projectgebied bekomen, en een aanvraag indienen voor het leggen van kabels die de opgewekte energie naar een Modular Offshore Grid of Offshore High Voltage Station (stopcontact op zee, dat de energie van meerdere windturbines of windparken verzamelt) of aan land brengen. De domeinconcessie en toestemming voor het leggen van kabels moeten worden aangevraagd bij de Algemene Directie Energie van de Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie. Deze dienst adviseert de minister van Energie, die de domeinconcessie en kabelvergunning al dan niet toekent. De Vlaamse Dienst met Afzonderlijk Beheer (DAB) Loodswezen van het Agentschap Maritieme Dienstverlening en Kust (MDK) is betrokken bij de advisering rond de lokalisering en inrichting van de windparken en kabelroutes. De Afdeling Scheepvaartbegeleiding van MDK schrijft bijkomend bijzondere voorwaarden uit, waaraan tijdens de voorbereiding van de aanleg van windparken (en bij uitbreiding van alle menselijke activiteiten op zee) moet worden voldaan, zoals bathymetrisch onderzoek (in kaart brengen van diepteprofiel), magnetometrische surveys (onder meer om niet-ontplofte munitie en onbekende wrakken op te sporen) en geotechnische surveys (karakteriseren van de ondergrond).
Impact op scheepvaart
Om aanvaringen en andere ongelukken met windturbines te voorkomen is het van belang dat rond de turbines een veiligheidsperimeter wordt ingesteld. De Werkgroep Windmolenparken heeft het Koninklijk Besluit Veiligheidsafstanden mee onderhandeld, met het Directoraat-Generaal Scheepvaart van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer en MDK als trekkende partners. Het KB bepaalt dat geen enkel vaartuig de windturbines dichter dan 500m mag naderen. Binnen dit gebied mag dus ook niet worden gevist. Er wordt enkel een uitzondering gemaakt voor vaartuigen die vooraf toelating hebben gekregen van de Kustwacht, waaronder de werkschepen van windparkexploitanten, vaartuigen met een controle- of monitoringsopdracht en reddingsvaartuigen. Wanneer een vaartuig zonder toelating dichter bij de windturbines vaart en de veiligheidsafstand dus niet respecteert, is dat strafbaar. Men spreekt dan over een intrusie in de windparken. Die intrusies worden gemonitord door de Kustwacht, en de Werkgroep Windmolenparken was ook betrokken bij het opstellen van een intrusieformulier.
Ook aan het voorbereiden van een eerste dossier voor de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) werkte de Werkgroep Windmolenparken mee. Dit dossier leidde onder meer tot het aanpassen van de aanvankelijk afgebakende energiezone, waarbij bestaande scheepvaartroutes en de oppervlakte die kan worden gereserveerd voor windparken in evenwicht werden gebracht. Het is met name DG Scheepvaart dat de Belgische belangen bij de IMO verdedigt. DG Scheepvaart, belast met het verzekeren van een veilige scheepvaart op zee en het garanderen van de vrije doorvaart, is immers bevoegd voor het opstellen van nationale wetgeving en het implementeren van internationale regelgeving. Ook de voorzorgs-veiligheidszone (precautionary area) rond de windparken werd bij de IMO (Sub-Committee on Navigation, Communications and Search and Rescue) gerealiseerd. Momenteel is een dossier in opmaak om deze zone om te vormen tot een strikter gereglementeerd ‘te vermijden gebied‘ (Area To Be Avoided).
Scheepvaartbegeleiding
De aanleg, en in mindere mate ook het reguliere onderhoud en herstelwerkzaamheden (bv. vervanging van wieken of tandwielkasten), van windparken vereisen heel wat scheepstrafiek van en naar de energiezone. Vooral tijdens de constructiefase zijn daar schepen met bovenmaatse afmetingen bij betrokken voor het transport en het assembleren van onderdelen van windturbines en de bijhorende Offshore High Voltage Stations (OHVS). Het Maritiem Reddings- en Coördinatie Centrum (MRCC), de dienst Vessel Traffic Services (VTS) van Afdeling Scheepvaartbegeleiding en het Loodswezen spelen een belangrijke rol bij het organiseren en begeleiden van deze trafiek. Ze zijn bevoegd voor het uitschrijven van de toelatingen voor de buitennormale transporten en voor het vlot en veilig laten verlopen van de scheepsbewegingen. Loodsen fungeren als lokale expert, en adviseren de scheepskapiteins. Ze zijn fysiek aan boord van alle bij de constructie betrokken schepen tijdens het aanlopen en verlaten van de haven, maar ook tijdens de bijzondere transportvaarten en de werkzaamheden.
Vaartuigen met bovenmaatse afmetingen kunnen in havens ook tijdelijke stremmingen veroorzaken. In dergelijke gevallen verleent de Scheepvaartpolitie (SPN) bijstand bij de handhaving van de stremming. Deze bijstand wordt dan steeds door de havenautoriteit gevraagd (conform de vergunning) en kan enkel worden uitgevoerd met medewerking van het vaartuig zelf, de loodsen, de verkeersleiding in de haven, en in sommige gevallen ook het MRCC.
Naleving en Veiligheid
Om de naleving van de veiligheidsperimeter op te volgen worden op regelmatige tijdstippen ook controles uitgevoerd. Daarbij speelt SPN uiteraard een voorname rol. Zij heeft de volledige bevoegdheid in zowat alle wetgevingen en reglementen die van toepassing zijn op zee. Ook controles aan boord van de vaartuigen die betrokken zijn bij de opbouw en het onderhoud van de installaties binnen de energiezone, of deze zich nu in of buiten deze zone bevinden, behoren tot het mandaat van SPN. Het gaat bijvoorbeeld om grenscontrole, of om controle van opvarenden of scheepsdocumenten. Om deze bevoegdheden te kunnen uitoefenen beschikt SPN over een aantal varende middelen. Er is steeds minstens één patrouille-vaartuig beschikbaar. In bepaalde scenario’s kan men zich ook beroepen op vliegende middelen van de Federale Politie.
Bij het monitoren van intrusies en de veiligheidsperimeter werkt SPN nauw samen met de Belgische Marine (Defensie), de Douane (Administratie van de Douane en Accijnzen, Federale Overheidsdient Financiën) en DG Scheepvaart. Samen vormen ze een partnerschap binnen het Maritiem Informatiekruispunt (MIK) van de Kustwacht en bouwen ze de ‘maritime situational awareness’ uit op het vlak van mogelijke ‘security’ dreigingen. Wanneer nodig gebeurt dit ook in samenwerking met de andere Kustwachtpartners.
De rol van DG Scheepvaart is sinds de instelling van de energiezone meer gefocust op de vervolging van intrusies in de windparken. De Dienst voor administratieve geldboetes kan intrusies beboeten die niet politioneel vervolgd worden. DG Scheepvaart heeft ook de bevoegdheid om net als Defensie en SPN PV’s op te stellen. Indien deze niet politioneel vervolgd worden, dan kan de Dienst administratieve geldboetes actie ondernemen. Zo werden reeds enkele buitenlandse vissersschepen en enkele pleziervaartuigen veroordeeld tot grote boetes, wat geleid heeft tot een vermindering in het aantal intrusies.
Met het oog op het bewaken van de veiligheid op zee, ook in het kader van controle en handhaving van scheepvaartroutes en veiligheidsperimeters rond windparken, levert de Belgische Marine (Defensie) eveneens middelen (schepen, materieel) en personeel, en voorziet advies vanuit Defensie-oogpunt. Ook het opmaken van eventuele behoeftestellingen voor het plaatsen van militaire apparatuur in de energiezones en voor het gebruik van de energiezones (en faciliteiten) voor de uitvoering van militaire taken, behoren tot de taken van Defensie. Tot slot neemt Defensie ook het ontmijnen van constructiezones, kabelroutes en scheepvaartroutes voorafgaand aan de opbouw van windparken voor zijn rekening.
In bepaalde situaties kan het nodig zijn om extra beperkingen van veiligheidsafstanden in te voeren, anders dan voor de energiezone. In dit kader werd de Werkgroep tijdelijke maatregelen opgericht. In deze werkgroep formuleren BMM, MRCC, FOD Economie en DG Scheepvaart adviezen over de veiligheidsafstanden die zouden moeten worden gehanteerd rond vaste constructies op zee. De adviezen dienen als basis voor de Ministeriële Besluiten die de minister van Noordzee, mits akkoord, kan aannemen.
Communicatie met zeevarenden
De scheepvaart heeft te allen tijde nood aan actuele en accurate informatie over de wijzigende situatie in en rond de energiezone. Om hieraan tegemoet te komen zorgt de dienst Vlaamse Hydrografie van de MDK-afdeling Kust voor het actueel houden van nautische kaarten tijdens de opbouw van de windparken, en publiceert Berichten aan Zeevarenden indien tijdelijke werken een impact kunnen hebben op de scheepvaart. De updates van bathymetrische en nautische gegevens worden ook regelmatig opgevraagd door bedrijven die over de meest recente gegevens dienen te beschikken, bijvoorbeeld bij het plannen van kabelroutes. Ook ten behoeve van het actualiseren van de Portable Pilot Units die worden gebruikt door de loodsen worden gedetailleerde kaarten aangeleverd, en de loodsen kunnen ook rekenen op geactualiseerde peilplannen om de beloodsingen veilig te laten verlopen. Hydrometeorologische gegevens (bijvoorbeeld wind en golven) van het Meetnet Vlaamse Banken worden eveneens verspreid, en uitvoerig gebruikt door maritieme operatoren, zowel tijdens de voorbereiding als de uitvoering van werken. Dit sluit mooi aan bij de mariene weerberichten die eveneens door de Vlaamse Hydrografie ter beschikking worden gesteld van de scheepvaart.
Het MRCC is bevoegd voor het opmaken en uitzenden van de nodige maritieme veiligheidsberichten, en voor het adviseren rond en nakijken van bebakenings-en verlichtingsplannen.
Omgekeerd moeten zeevarenden ook ergens terecht kunnen wanneer ze onregelmatigheden constateren, of zelf in problemen verkeren. Ook hier speelt de Werkgroep Windmolenparken, en vooral het MRCC, een belangrijke rol. Zo fungeert het MRCC als meldpunt voor incidenten, voor de advisering rond en het nakijken van noodplannen en voor de organisatie en coördinatie van medische evacuatie-oefeningen. Wanneer er zich daadwerkelijk een incident voordoet en het Algemeen Noord- en Interventieplan (ANIP) Noordzee wordt geactiveerd, vervullen werkgroepleden de rol van expert in de Commandopost Operaties (CP-OPS) en het Provinciaal Coördinatiecomité (CC-PROV).
De toekomst
Op dit moment zijn de bouwwerkzaamheden van windparken op zee in het Belgisch deel van de Noordzee beëindigd. Hoewel de windparkgerelateerde werklast voor de leden van de Werkgroep Windmolenparken groter was tijdens de voorbije constructiefase dan tijdens de huidige operationele fase, is duidelijk dat de rol van de Werkgroep en haar leden nog lang niet is uitgespeeld en van onschatbaar belang blijft. Ook in de toekomst zal dat zo blijven, niet enkel in relatie tot het verderzetten van de activiteiten die zijn verbonden aan de operationele fase, maar ook omdat een tweede gebied voor hernieuwbare energie van 285 km² is voorzien in het nieuwe Marien Ruimtelijk Plan voor de periode 2020-2026, met als doel de totale Belgische offshore windenergieproductiecapaciteit te verdrievoudigen. Windparkexploitanten zullen ook tijdens de installatie en uitbating van windparken in deze zone een centraal aanspreekpunt blijven vinden in de Werkgroep Windmolenparken.
Het nieuwe oceanografische onderzoeksschip Belgica zal worden uitgebaat door Genavir, gespecialiseerd in het beheer van weten-schappelijke schepen. De reder van de Franse oceanografische vloot wordt zo ook de eerste Franse rederij die een schip onder Belgische vlag beheert.
Als dochteronderneming van het Institut Français de Recherche pour l’Exploitation de la Mer (IFREMER) beschikt Genavir over 45 jaren ervaring in het verlenen van diensten diensten aan wetenschappelijke en staatsinstellingen. De rederij beheert, exploiteert en onderhoudt de kust- en offshorevaartuigen van de Franse oceanografische vloot, alsook de bemande onderzeeër Nautile, ROV’s (Remotely Operated Vehicles), AUV’s (Autonomous Underwater Vehicles) en andere uitrusting die bestemd is voor wetenschappelijk onderzoek op zee.
“Dit is een primeur in Europa en een grote erkenning van onze knowhow” zegt Eric Derrien, Algemeen Directeur van Genavir. “Wij zijn er trots op dat wij uit verschillende Europese reders zijn gekozen. De Belgische regering heeft ons haar vertrouwen geschonken en wij zetten ons nu in om de Belgische wetenschappelijke gemeenschap en de toekomstige internationale gebruikers van het schip tevreden te stellen”.
Met een lengte van 71,40 m en een breedte van 16,80 m werd de Belgica op 11 februari 2020 voor het eerst te water gelaten. Het schip wordt momenteel opgeleverd door de FREIRE Shipyard in Vigo (Spanje) en de Genavir-bemanning bereidt zich voor op de overname, die begin december 2021 zou moeten plaatsvinden. Het schip zal snel naar haar thuishaven, de marinebasis van Zeebrugge, worden gebracht, waar ze naar verwachting voor eind 2021 zal aankomen. De Belgica zal het statuut van hulpschip van de Belgische marine hebben, en zal de bijbehorende vlag voeren.
Een combinatie van sterke expertise
De gemengde bemanning zal bestaan uit drie Belgische marineofficieren (gedetacheerd bij het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen), waaronder de eerste kapitein Gaëtan Motmans, naast de officieren en matrozen van Genavir. Het schip blijft uiteraard eigendom van het Federaal Wetenschapsbeleid (BELSPO), en het KBIN is verantwoordelijk voor het budgettair beheer van het schip, de wetenschappelijke instrumenten en de programmering van de wetenschappelijke campagnes.
“De gunning van het contract voor de exploitatie van de nieuwe Belgica aan de operator Genavir is de laatste stap voordat het schip kan uitvaren richting België”, zegt Lieven Naudts, coördinator van het ‘Meetdienst en RV Belgica’ team van het KBIN. “Wij kijken er zeer naar uit om met de nieuwe Belgica de Belgische mariene wetenschappelijke activiteiten voort te zetten, nieuwe onderzoekslijnen te lanceren en zo in de voorhoede van het Europees marien wetenschappelijk onderzoek te blijven.”
Groot werkgebied, lage milieu-impact
De nieuwe BELGICA beschikt over alle nodige uitrusting om wetenschappelijke campagnes uit te voeren van de polaire tot de intertropische zone, en van ondiepe wateren tot een diepte van 5000 meter. Haar exploratiegebied bestrijkt de Noordzee, tot ver voorbij de poolcirkel, de Atlantische Oceaan tot in West-Afrika, de Middellandse Zee en de Zwarte Zee. Het toezicht op de toestand van het Belgische deel van de Noordzee zal uiteraard altijd een belangrijk actiepunt blijven.
Het schip is ontworpen als een ‘groen schip’, met een uiterst lage uitstoot dankzij de behandeling van de uitlaatgassen, waardoor het voldoet aan de strengste hedendaagse normen (MARPOL Tier III).
De Kleine Zwaan is een Arctische soort die uitsluitend broedt in de toendra van Rusland, van de kusten van de Karazee tot de Beringstraat.
Hij is gemakkelijk te onderscheiden van de Knobbelzwaan Cygnus olor die algemeen in Europa en singulier in Belgïe voorkomt, door zijn gele en zwarte bek en door het feit dat hij kleiner is.
De Kleine Zwaan is de kleinste zwanensoort van Eurazië (foto Didier Vangeluwe).
De Knobbelzwaan is typisch met oranje op de bek (foto Didier Vangeluwe).
Het verschil tussen een Kleine en een Wilde Zwaan Cygnus cygnus – de derde zwaan-soort van Eurazië – is veel minder eenvoudig aan te tonen! De Wilde Zwaan is groter en heeft ook geel op de bek, maar uitgebreider. Deze soort wordt het best herkend aan zijn zeer lange hals met krachtige kop. In vergelijking is de Kleine Zwaan delicaat en slank. Het geluid kan ook helpen bij de identificatie van de drie soorten. De Knobbelzwaan is zwijgzaam maar maakt een heel bijzonder geluid met zijn vleugels tijdens het vliegen. Zowel Kleine- als Wilde Zwaan zijn zeer vocaal. Beide roepen een “whoop whoop whoop”. Maar bij de Wilde Zwaan is dit dieper en sterker bij de tweede lettergreep, en hoger.
Het typische profiel van de Wilde Zwaan (foto Didier Vangeluwe).
De weersomstandigheden in de toendra tijdens de winter laten niet toe dat een plantenetende vogel als de Kleine Zwaan het hele jaar door in de buurt van zijn broedplaats blijft. Het is een lange afstandstrekvogel. Maar niet alle Kleine Zwanen overwinteren in hetzelfde gebied. Eigenlijk zijn er 3 verschillende zones, één gericht op de Noordzee, een andere in Zuid-Oost-China en Japan en een derde op de zuidelijke oevers van de Kaspische Zee.
Drie overwinteringszones? Echt? Nee! Sinds 1997 werd een nieuwe overwinteringszone vastgesteld in Griekenland, in de Evros Delta. Op het kruispunt van Europa, Azië en Afrika, is de Evros Delta één van het meest, zo niet het meest natuurrijke kustmoerasland van de Middellandse Zee. Het aantal Kleine Zwanen werd tijdens de maand februari 2018 op bijna 9500 individuen geschat. Een ongelooflijk zicht! En een ongewone gebeurtenis gezien het feit dat de afgelopen jaren sterk werd gewezen op achteruitgang en het uitsterven van wilde soorten.
Maar van welke broedplaatsen komen deze zwanen? Welke route nemen ze tussen het Arctisch Gebied en de Middellandse Zee? Welke factoren maken het mogelijk dat Kleine Zwanen een nieuw overwinteringsgebied hebben gekoloniseerd op minimum 2000 km van het dichtstbijzijnde bekende “historische” overwinteringsgebied? Is het nodig om maatregelen te nemen, zowel op beheers- als wettelijk vlak, om hun toekomst in Griekenland, of in andere gebieden waar de soort voorkomt, te verzekeren?
Dat is met name van belang gezien het feit dat in de tussentijd de aantallen Kleine Zwanen die overwinteren in de Noordzee met 30% gedaald zijn tussen 1995-2010. Een zeer belangrijk en verontrustend feit!
Om beter inzicht te krijgen bij deze vragen hebben ornithologen van de Severstov Instituut voor Ecologie en Evolutie (Bird Ringing Centre van Rusland), de Goose, Swan and Duck Study Group van Noord-Eurazië en het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (BeBirds – Belgisch Ringcentrale) zich verenigd om samen met de beheersautoriteit van Evros Delta National Park en het Forest Research Institute van Thessaloniki het onderzoeksprogramma te starten “De Odyssee van de Kleine Zwaan – een andere route naar Griekenland “. Zij werden vervolgens vergezeld door het Onderzoekscentrum voor Eco-Milieukunde van de Chinese Academie van Wetenschappen.
Het Research Center of Eco-Environnement Sciences van de Chinese Academie van Wetenschappen is zeer actief in het bestuderen van de trek van watervogels tussen Rusland en Zuidoost-Azië
Om de connectiviteit (= relaties) tussen de verschillende broedgebieden en overwinteringsplaatsen te ontdekken en te bestuderen, rustten we tussen 2015 en 2020 80 Kleine Zwanen uit met een GPS-zender. Zevenenvijftig dieren werden in de zomer gemarkeerd in de Russische toendra, hoofdzakelijk in Yamal, en 23 in België in de winter.
De geografische toepassing voor het visualiseren van de bewegingen van de Kleine Zwanen die uitgerust zijn met een GPS/GSM-zender in het kader van het behoudsprogramma ontwikkeld door het KBIN en het Severtsov Instituut van Moskou (Russische Academie van Wetenschappen) en waarbij het Onderzoekscentrum voor Eco-Milieuwetenschappen van de Chinese Academie van Wetenschappen is toegetreden, is opnieuw operationeel.
U kunt hier de trekroutes ontdekken van 23 Kleine Zwanen die de afgelopen 3 winters in België werden gemarkeerd.
De gegevens worden wekelijks bijgewerkt. Van half mei tot half september zal er echter geen update zijn omdat de zwanen broeden – of overzomeren – in de Russische toendra en zich dus buiten het bereik van een GSM-netwerk bevinden. De GPS-locatiegegevens worden echter in de zender opgeslagen, zodat ze kunnen worden uitgezonden zodra de zwaan zich weer in een gebied bevindt dat door een GSM-netwerk wordt gedekt.
Klik op de zin “Volg de migratie van vogels uitgerust met een GPS-zender…” die boven deze tekst staat. U krijgt dan een interactieve kaart te zien. Op de bovenste regel staat de datum van de laatste update. Door op het icoon “informatie” te klikken vindt u een beschrijving van het programma en de lijst van partners. Door te klikken op het “lagen “-icoon en vervolgens op het driehoekje op de hoogte van de regel “The Odyssey of the Bewick’s Swan“, kunt u de kenmerken van elke zwaan bekijken die aan de hand van de unieke code van zijn zenderhalsband worden opgespoord. Door op het “filter” icoon te klikken, kunt u de visualisatie van de route van een bepaalde zwaan opvragen. Om dit te doen, voert u gewoon de code van de zenderhalsband in het vakje “neckband” in en klikt u vervolgens op “sluiten” rechts bovenaan de pagina. Het “time manager” icoon laat u toe een tijdsperiode te selecteren terwijl u een bepaalde zwaan selecteert.
Dit werk van prospectie, observatie, markering, beheer, gegevensanalyse en -presentatie, en website-organisatie, is natuurlijk een echt teamwerk! Dank u allen, van Salekhard tot Bellem, van Tielt tot Moskou, van Peking tot Oud-Turnhout en Merksplas, van Damme tot Surgut, van Alexandroúpolis tot Veurne, van Ottignies tot Thessaloniki!
De onderzoeksschepen Belgica en James Clark Ross, die respectievelijk door België en Groot-Brittannië aan Oekraïne zijn overgedragen, hebben op vrijdag 29 oktober 2021 nieuwe namen gekregen. Dat gebeurde tijdens een ceremonie in hun nieuwe Oekraïense thuishaven Odessa. De schepen bevaren voortaan de zee onder de namen ‘Borys Aleksandrov’ en ‘Noosphere’.
De hernoemingsceremonie werd gehouden in de zeehaven van Odessa, in aanwezigheid van president Volodymyr Zelenskyy. De ceremonie was gekaderd in een presidentieel werkbezoek aan de stad. Voor België werden de honneurs onder meer waargenomen door Mr. Patrick Roose, Directeur van de Operationele Directie Natuurlijk Milieu van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN).
Van haar eerste vaart in 1984 tot de laatste wetenschappelijke campagne in maart 2021 was het KBIN verantwoordelijk voor het budgettair beheer, de wetenschappelijke instrumentatie en de planning van de wetenschappelijke campagnes van de RV A962 Belgica. Het Federaal Wetenschapsbeleid was de trotse eigenaar van het schip, en de Belgische Marine voorzag in de bemanning, de operationele ondersteuning en een aanlegplaats in de thuishaven in Zeebrugge.
Na de overdracht aan de Oekraïense autoriteiten op 13 september 2021, een korte trainingsperiode van de nieuwe bemanning en een succesvolle transit naar Odessa (tijdens dewelke meteen een ingewikkeld wetenschappelijk programma werd uitgevoerd), vormt het schip vandaag – samen met haar voormalige Britse collega – de start van een nieuwe Oekraïense wetenschappelijke vloot. Het land kon voorheen niet over een dergelijke vloot beschikken. De overdracht aan Oekraïne werd mogelijk gemaakt door een gezamenlijk EU/UNDP-project, “European Union for Improving Environmental Monitoring of the Black Sea (EU4EMBLAS)”.
Borys Aleksandrov
Het was president Zelenskyy zelf die de nieuwe namen van de onderzoeksschepen bekend maakte. De Belgica werd hernoemd ter ere van de beroemde Oekraïense mariene bioloog Borys Aleksandrov, Doctor en Professor in de Biologische Wetenschappen en tevens voormalig directeur van het Instituut voor Mariene Biologie van de Nationale Academie van Wetenschappen. Twee jaar geleden, op 4 december 2019, kwam hij in Odessa op tragische wijze om het leven bij een verschrikkelijke brand in de Troitskaya-straat 25.
Na de hernoemingsceremonie vond een rondetafelgesprek plaats over de Belgisch-Oekraïense mariene samenwerking, blauwe economie, en de verdere ontwikkeling van mariene monitoring, op initiatief van het Ministerie van Milieubescherming en Natuurlijke Rijkdommen van Oekraïne.
Noosphere
De Britse ijsbreker James Clark Ross werd hernoemd tot ‘Noosphere’. Dit schip zal marien onderzoek nabij het Oekraïense zuidpoolstation Akademik Vernadsky weer voor Oekraïense wetenschappers mogelijk maken. President Zelenskyy trad tijdens de ceremonie rechtstreeks in contact met wetenschappers die momenteel in dit poolstation werken.
De noo-sfeer wordt verondersteld een nieuw, hoger stadium in de evolutie van de biosfeer te zijn, dat samenhangt met de ontwikkeling van de maatschappij, die een diepgaande invloed heeft op de natuurlijke processen. Wat er ook van moge zijn, de ontwikkeling van de noosphere-doctrine wordt vooral in verband gebracht met de naam van Vladimir Vernadsky, de eerste voorzitter van de Oekraïense Academie van Wetenschappen.
Op woensdag 20 oktober 2021 heeft de European Marine Board (EMB) zijn Future Science Brief № 7 Addressing underwater noise in Europe: Current state of knowledge and future priorities gelanceerd. De publicatie richt zich op de bronnen van antropogene geluiden en de effecten van geluid op mariene organismen, identificeert hiaten in het onderzoek en beveelt prioritaire acties aan voor de ontwikkeling van evenredige mitigatie-strategieën en doeltreffende regelgeving voor onderwatergeluid.
De publicatie kan worden gedownload van de EMB-website en is een officiële uitgave van de European Marine Board, een strategisch pan-Europees forum van 35 organisaties, waaronder belangrijke instituten voor marien onderzoek, financieringsinstanties en universitaire consortia. De publicatie is ontwikkeld door de EMB-werkgroep voor onderwatergeluid.
Over de Future Science Brief
De oceaan herbergt een kakofonie van geluiden afkomstig van zowel natuurlijke als antropogene bronnen. Mariene organismen zijn sterk afhankelijk van geluid om te communiceren en de wereld om hen heen te begrijpen, en worden daarom mogelijk beïnvloed door antropogeen geluid. Bij de ontwikkeling van onze blauwe economie en bij het vergroten van onze kennis van mariene milieus en ecosystemen is antropogeen geluid echter (soms) onvermijdelijk. Inzicht in de potentiële effecten van antropogeen geluid is daarom onontbeerlijk om dit conflict aan te pakken, aangezien het nodig is om evenredige mitigatiestrategieën en doeltreffende regelgeving te ontwikkelen.
In deze publicatie wordt niet alleen een overzicht gegeven van onze huidige kennis over onderwaterlawaai, maar worden ook de prioritaire gebieden aangegeven voor verder onderzoek om de leemten in de kennis over de effecten van antropogeen geluid op te vullen. Voorts wordt gewezen op de relevante acties die moeten worden ondernomen om een op ecosystemen gebaseerde en op het voorzorgsbeginsel gebaseerde wetgeving te waarborgen.
De Belgische federale staat wordt in de EMB vertegenwoordigd door het Federaal Wetenschapsbeleid (BELSPO) en in het EMB-communicatiepanel door het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN).
Tien innovatieve Europese projecten om systemen voor oceaanobservatie op te zetten, die input leveren voor een empirisch onderbouwd beheer van de oceanen en de blauwe economie, hebben hun krachten gebundeld in de sterke cluster “Nourishing Blue Economy and Sharing Ocean Knowledge”. Onder leiding van het EuroSea-project, waar het KBIN deel van uitmaakt, heeft de groep een gezamenlijke beleidsnota gepubliceerd met aanbevelingen voor duurzame oceaanobservatie en -beheer. De samenwerking wordt ondersteund door de EU Horizon Results Booster en stelt de groep in staat een grotere maatschappelijke impact te bereiken. Vandaag, 15 oktober 2021, wordt de beleidsnota aan de EU gepresenteerd.
De oceaan bedekt 70% van het aardoppervlak en levert tal van ecosysteemdiensten die voor de mens onontbeerlijk zijn of die de kwaliteit van ons leven verbeteren. Denk aan de rol van de oceaan bij de regulering van het klimaat en het leveren van de lucht die we inademen en het zoete water dat we drinken, maar ook aan vis, schaal- en schelpdieren, exploiteerbare anorganische hulpbronnen (zoals zand en mineralen), hernieuwbare energie, scheepvaart, toerisme, enz.
Naar schatting kan de omvang van de blauwe economie tegen 2030 verdubbelen, maar de algemene gevolgen van de intensivering van menselijke activiteiten voor mariene ecosystemen en hun diensten (zoals de opwarming van de oceaan, verzuring, zuurstofgebrek, stijging van de zeespiegel, veranderende verspreiding en abundantie van vis, enz.) zijn nog steeds slecht in kaart gebracht. Bovendien zijn de mariene gegevens gefragmenteerd, niet altijd onderling vergelijkbaar, vertonen zij lacunes en zijn zij moeilijk toegankelijk. Dit beperkt ons vermogen om de oceanen en hun hulpbronnen duurzaam te beheren.
De krachten bundelen in Europa
Bijgevolg is er behoefte aan de ontwikkeling van een kader voor een grondiger inzicht in mariene ecosystemen, dat betrouwbare, tijdige en doelgerichte oceaanwaarnemingen koppelt aan het ontwerp en de uitvoering van een empirisch onderbouwd beheer.
Om bij te dragen tot de toekomstige totstandbrenging van een dergelijk kader hebben tien innovatieve EU-projecten die gebruikersgerichte, interdisciplinaire, responsieve en duurzame oceaaninformatiesystemen op bouwen en de duurzaamheid van de blauwe economie vergroten, hun krachten gebundeld in een sterke cluster om de belangrijkste mondiale mariene uitdagingen beter aan te pakken. Onder leiding van het project EuroSea heeft de groep haar gemeenschappelijke bezorgdheden omgezet in aanbevelingen en deze opgenomen in de gezamenlijke beleidsnota “Nourishing Blue Economy and Sharing Ocean Knowledge. Ocean Information for Sustainable Development” (Voeden van de Blauwe Economie en delen van kennis van de oceaan. Oceaaninformatie voor een duurzaam beheer).
Toste Tanhua, EuroSea-coördinator, GEOMAR: “Het was geweldig om met de andere innovatieve projecten samen te werken en gezamenlijke aanbevelingen te formuleren op basis van verschillende perspectieven en expertise. Samen willen we de waarde van onze wetenschappelijke en innovatieve activiteiten concretiseren, zodat ze een grote maatschappelijke impact kunnen hebben”.
De volledige beleidsnota kan hier worden gedownload, de aanbevelingen zijn hieronder samengevat.
Aanbevelingen
Een Europees beleidskader creëren voor financiering van wetenschappelijke oceaanobservaties op lange termijn
Zowel voortgezette waarnemingen als een beter biologisch inzicht zijn nodig om het volledige scala van oceaanvariabiliteit in kaart te brengen en de oceanografische veranderingen, de ecologische implicaties daarvan en de mogelijke gevolgen voor de mensheid te beoordelen. De mechanismen voor waarnemingen en gegevensverstrekking moeten worden gezien als onderzoeksinfrastructuur, waarvoor duurzame en toereikende financiering nodig is. Idealiter zou het resultaat een kaderrichtlijn inzake oceaanobservaties zijn, die zou zorgen voor duurzame ondersteuning en betere coördinatie van de inspanningen op het gebied van oceaanobservatie en -informatie in heel Europa.
De professionalisering van de volgende generatie van “blauw personeel” ondersteunen
De groeiende Blauwe Economie zal meer hooggekwalificeerde en geschoolde werknemers nodig hebben, waarbij de Blauwe Digitale Transformatie ook nieuwe vaardigheden en competenties vereist. Gerichte opleidingsprogramma’s voor onderzoekers moeten worden ondersteund. De volgende generatie “blauw personeel” moet ook worden verrijkt door inspanningen om de deelname te vergroten van minder uitgeruste landen, meer vrouwen aan te trekken, jongeren aan te moedigen, goede wetenschappelijke praktijken te verspreiden, de uitwisseling van personeel te vergemakkelijken en nieuwe gebruikers aan te trekken. Dit zal de inzetbaarheid in zowel de academische als de industriële mariene sector vergroten.
Gegevens omzetten in kennis door te investeren in IT-waarnemingen
De combinatie van verschillende technologieën, die verschillende soorten gegevens verzamelen, zal het mogelijk maken leemten in de kennis van en het inzicht in de dynamiek van de blauwe sector op het gebied van ecologie, biodiversiteit, gevoeligheid voor klimaatverandering en het potentieel voor duurzame exploitatie van de rijkdommen van de oceanen op te vullen. Daarom is het van cruciaal belang opkomende technologieën te ontwikkelen die de oceaan grondiger bestuderen en analyseren, zoals de integratie van modulaire mariene goedkope sensoren in bestaande aardobservatiesystemen, de bevordering van het Internet of Things, de toepassing van kunstmatige intelligentie en machinaal leren, en de bevordering van European High Performance Computing met de nadruk op gegevensopslag in de cloud.
Wereldwijde normen en praktijken voor samenwerking vastleggen
De oceanografische gemeenschap werkt reeds aan de standaardisering van gevevens en samenwerkingspraktijken (interoperabiliteit), maar er is behoefte aan een meer geformaliseerd kader. Dit zal de kwaliteitsniveaus van de gegevens verhogen en zorgen voor een efficiënter en duurzamer gebruik van oceaangegevens en -informatie. Er is behoefte aan een systemische benadering van interoperabiliteit en een gemeenschappelijk (disciplineoverschrijdend) metadatabeleid. Het zou niet mogen uitmaken waar je je gegevens indient opdat ze wereldwijd kunnen worden bekomen en de impact ervan kan worden vergroot.
Versterking van burgerwetenschap
Burgerparticipatie in de besluitvorming moet worden beschouwd als een manier om het beleidsproces transparanter en toegankelijker te maken. Door burgerwetenschapsinitiatieven actief te ondersteunen, bevorderen beleidsmakers de wetenschappelijke vorming en doen zij een beroep op de natuurlijke bereidheid van de burger om een bijdrage te leveren aan de samenleving. Uiteindelijk wordt de oceaanobservatiewetenschap democratischer en ontstaat er een nieuw soort zelfgestuurd, duurzaam en kostenefficiënt concept voor oceaanobservatie. Er moeten ook mechanismen worden opgezet om feedback te geven aan de burgers. Burgers moeten ook kunnen beschikken over gebruiksvriendelijke systemen om gegevens te verzamelen en te uploaden/downloaden.
De beleidsnota “Nourishing Blue Economy and Sharing Ocean Knowledge. Ocean Information for Sustainable Development” wordt vandaag voorgesteld aan EU-vertegenwoordigers tijdens de EuroSea-beleidsfeedbackvergadering van 15 oktober 2021.
Extra informatie
KBIN en oceaanobservatie
De Operationele Directie Natuurlijk Milieu (OD Natuur) van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen heeft een lange traditie met betrekking tot oceaanobservaties, en vult deze rol in op vier niveaus: 1) het coördineren en uitvoeren van een monitoringsprogramma voor de Noordzee, 2) de studie van de biotische en abiotische componenten van zeeën en oceanen, en van de interacties tussen de componenten, 3) het beheer en de verbetering van databanken en wetenschappelijke instrumenten (met inbegrip van het onderzoeksschip RV Belgica, het luchttoezichtvliegtuig OO-MMM en satelliettoepassingen), en 4) het adviseren aan nationale en international beleidsmakers en het vertegenwoordigen van de federale Staat België in internationale beleidsorganen.
Vooral de expertise van de onderzoeksgroep ECODAM (ECOsystem Data Analysis and Modelling; onderdeel van KBIN/OD Natuur) sluit nauw aan bij de missie van het project EuroSea, en verantwoordt de KBIN-deelname aan dit project. ECODAM groepeert een 25-tal hoogopgeleide wetenschappers met een multidisciplinaire achtergrond, en voert wetenschappelijk onderzoek uit in aquatische ecosystemen om ons begrip over zeeën en oceanen te verbeteren, en om deze op basis van wetenschappelijke kennis beter te beheren. De relevante expertise omvat onder meer fysische oceanografie en hydrodynamische modellen (voor getijden, stormen, golven, olievervuiling, nutriënten, fytoplankton, verspreiding van biologische organismen enz.), aquatische optica en teledetectie via satellieten, het ondersteunen van toepassingen en ontwikkelingen van mathematische modellen op nationaal en internationaal niveau, en het ondersteunen van federale, regionale en Europese administraties en activiteiten uit de privésector.
Financiering
De 10 deelnemende projecten hebben financiering ontvangen van het onderzoeks- en innovatieprogramma Horizon 2020 (H2020) van de Europese Unie in het kader van de volgende subsidieovereenkomsten: EuroSea 862626; AtlantECO 862923; Blue-Cloud 862409; EU-Atlas 678760; Eurofleets+ 824077; iAtlantic 818123; JericoS3 871153; Mission Atlantic 862428; Nautilos 101000825; ODYSSEA 727277.
Naast EuroSea is het KBIN ook partner in de projecten Eurofleets+ en JericoS3.
De beleidsnota “ Nourishing Blue Economy and Sharing Ocean Knowledge. Ocean Information for Sustainable Development ” kwam tot stand met de steun van de dienst Trust-IT Services van de Horizon Results Booster, gefinancierd door de Europese Commissie, Directoraat-generaal Onderzoek en Innovatie, Eenheid J5, Gemeenschappelijke dienst voor Horizon 2020-informatie en -gegevens.
In een nieuw rapport vat het KBIN de resultaten van de monitoring en het onderzoek naar zeezoogdieren in België in 2020 samen. Er spoelden relatief weinig bruinvissen aan, terwijl zeehonden nog steeds vastere voet aan de grond kregen. Een dwergvinvis, twee gewone spitssnuitdolfijnen en een lederschildpad mogen tot de ongewone gasten worden gerekend.
Naar jaarlijkse gewoonte heeft het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN) een jaarrapport uitgebracht over de strandingen en waarnemingen van zeezoogdieren en andere beschermde mariene soorten in België. De resultaten van het onderzoek en de monitoring in 2020 worden erin samengevat.
Gebruikelijke gasten
In 2020 spoelden 65 bruinvissen aan, een relatief laag aantal in vergelijking met de meeste recente jaren. Sinds 2005 waren het er slechts vier keer minder, en in sommige jaren ging het zelfs om meer dan 100 aangespoelde exemplaren. Enkele levende bruinvissen zijn kort na de stranding gestorven. De belangrijkste doodsoorzaak van de dieren die werden onderzocht was predatie door de grijze zeehond, een fenomeen dat pas in 2012 voor het eerst werd beschreven.
43 zeehonden spoelden dood of stervend aan. Dat waren er ongeveer evenveel als in de vorige twee jaren, maar beduidend meer dan in de jaren voordien. Incidentele vangst was de belangrijkste doodsoorzaak van de gestrande zeehonden. Sealife heeft 16 zeehonden in nood opgevangen.
Naast de gekende rustplekken in in de Ijzermonding en de jachthaven van Nieuwpoort, zag 2020 het ontstaan van een nieuwe uithaalplaats voor zeehonden in Oostende. Eerst wilden lokale politici van het Oostendse Klein Strand “geen zoo maken”, maar snel vormden de dieren er een toeristische attractie, onder het waakzame oog van vrijwilligers van het North Seal Team.
Opmerkelijke soorten
De meest opmerkelijke strandingen waren die van een dwergvinvis en van twee gewone spitssnuitdolfijnen. De zeer jonge dwergvinvis was reeds erg verzwakt voor hij breuken aan de onderkaken opliep, stierf en aanspoelde. Het ging slechts om de achtste gedocumenteerde dwergvinvis in België in de laatste 20 jaren. Bij de eerdere gevallen ging het om drie kadavers en vier waarnemingen van levende exemplaren. Spitssnuitdolfijnen komen in de Noordzee niet voor, en worden er slechts heel uitzonderlijk gezien. De strandingen in 2020 waren slechts de zesde en zevende bekende gevallen in België. Mogelijk liggen militaire oefeningen in de Atlantische Oceaan aan de basis van de strandingen van deze soort bij ons en in onze buurlanden.
De meest spectaculaire vangst in 2020 was die van een lederschildpad: de bemanning van een kustvissersvaartuig kon het dier ongedeerd terug in zee zetten.
Het zeezoogdierenrapport 2020kwam tot stand als gevolg van de samenwerking van het KBIN met SEALIFE Blankenberge, universiteiten en een veelheid aan wetenschappelijke instellingen, overheidsdiensten, niet-gouvernementele organisaties en vrijwilligers.