Fenologie van de postnuptiale trek gebaseerd op vogels geringd in België gedurende de periode 2011-2020

Trekbewegingen zijn cruciale fases in de jaarcyclus van in het wild levende vogels.

In sommige gevallen is het verloop ervan genetisch bepaald, in andere gevallen is het aangeleerd. Maar steeds komt het er op aan om twee gebieden, die soms en zelfs vaak duizenden kilometers van elkaar verwijderd zijn, met mekaar te verbinden.

Het hele traject dat daarbij gevolgd wordt vereist opmerkelijke oriëntatiemogelijkheden, het reageren op weersomstandigheden, goede keuzes maken en het beschikbaar zijn van mogelijke haltes en rustzones. De mogelijkheid om zich efficiënt te voeden tijdens deze haltes om zo de reserves te herstellen die reeds werden aangesproken en dus een volgende stap te kunnen zetten, zijn eveneens van kapitaal belang.

De fenologie, de “timing”, van de trek is een essentiële parameter in de slaagkansen van de trekbewegingen. Vogels moeten tijdig vertrekken om op het juiste moment aan te komen op hun bestemming, waarbij rekening moet gehouden worden met de deeltrajecten en met het beschikbare voedsel vanaf het begin tot het einde van het traject. In het geval van insectenetende zangvogels zijn deze voedselbronnen functie van de jaarcyclus waarbij in de herfst overgeschakeld wordt op een dieet van bessen en vruchten. Op die manier slagen ze er in om uit de zo verkregen suikers hun vetvoorraad aan te vullen die de energie zal leveren bij een volgend deeltraject.

Sommige soorten of populaties binnen die soorten, passen de timing van hun trekbewegingen voortdurend aan. Andere slagen er moeilijk in om dit te doen en zijn sterker gebonden aan hun genetisch bepaalde agenda.

Maar wat gebeurt er bij specifieke weersomstandigheden of als het klimaat snel verandert? In welke mate reageren verschillende vogelsoorten hier goed op? En indien andere daar niet in slagen, heeft dit dan een invloed op de evolutie van hun populaties zowel qua talrijkheid als qua verspreiding?

Door de fenologie te bestuderen van verschillende vogelsoorten die tijdens de trek in België geringd worden, wensen wij deel te nemen aan deze evaluatie.

Deze eerste voostelling van resultaten geeft, per periode van 3 dagen, de gegevens weer die door het ringen werden verzameld tijdens de laatste 10 jaar in België. De cijfers worden uitgedrukt als percentage van het totaal aantal geringde vogels van de betreffende soort tijdens de referentieperiode.  De grootte van de staalname (“n”) wordt op elke grafiek weergegeven. Gezien de aantallen en de relatief beperkte oppervlakte waarbinnen de gegevens werden verzameld (het landoppervlakte van België beslaat “slechts” 30.528 km²), zijn deze cijfers bijzonder robuust.

In een tweede fase zullen wij ook de variatie tussen de verschillende jaren in beeld brengen.

Onze grote dank gaat naar de medewerkers-ringers van het KBIN die bijgedragen hebben tot het verzamelen van deze gegevens en aan Paul Vandenbulcke, auteur van Papageno, het invoerprogramma dat ons de data aanreikte om deze analyse te maken.

Autopsie van Grijze zeehond Oscar bevestigt natuurlijke dood als gevolg van hoge leeftijd

In de voormiddag van 12 augustus 2021 werd een Grijze zeehond, een dier bekend bij strandbezoekers onder de naam “Oscar”, dood aangetroffen op het strand van Wenduine. Het post-mortem onderzoek, uitgevoerd door medewerkers van de Universiteit van Luik, in samenwerking met de Universiteit Gent en het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen, bevestigt wat reeds werd vermoed: Oscar bezweek aan de gevolgen van zijn hoge ouderdom. Dit kon worden afgeleid uit het lege spijsverteringsstelsel, het sterk gesleten gebit en de ernstige vermagerings-verschijnselen, wat uiteindelijk leidde tot een algemeen orgaanfalen.

RIP Grijze zeehond Oscar, strand van Wenduine, 12 augustus 2021 (© Brandweer De Haan)

Voor wie gisteren en vandaag de nationale media volgde was er geen ontkomen aan: de iconische zeehond Oscar zal voortaan niet meer op onze stranden worden waargenomen. Oscar, een volwassen mannetje Grijze zeehond, werd in de voormiddag van 12 augustus 2021 immers dood aangetroffen op het strand van Wenduine (deelgemeente van De Haan). Reeds sinds 2019 verbleef hij met grote regelmaat op de Belgische en Noord-Franse stranden, waar hij uitgroeide tot een vertrouwd zicht voor vele strandbezoekers en natuurliefhebbers. Recent kon hij zelfs genieten van nationale publieke aandacht, en werd hij bekend als een mascotte van de Belgische kust. Van bij het begin van zijn Belgisch avontuur was echter reeds duidelijk dat Oscar een oud dier was. Hij zag er eerder mager uit en lag vaak langdurig passief op het strand, wat bij velen de indruk wekte dat hij met gezondheidsproblemen kampte. Zijn voorkomen en gedrag pasten echter goed bij een oud dier, en een eventuele ingreep van de mens was niet aan de orde. Er werd dus al een tijdje verwacht dat zijn einde niet veraf was.

Oscar in betere tijden aan de Belgische kust. Hij zag er tijdens zijn hele verblijf vaak futloos en mager uit, indicatief voor een hoge leeftijd. Nieuwpoort, 9 september 2020 (© Luc David)

Post-mortem

Het kadaver van Oscar werd onmiddellijk na de vondst verzameld door medewerkers van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN), dat sinds het begin van de jaren 1990 instaat voor de coördinatie van het onderzoek naar de gezondheidstoestand en doodsoorzaken van wilde zeezoogdieren in België. Er werd dadelijk een post-mortem onderzoek georganiseerd, dat werd uitgevoerd door de Faculteit Diergeneeskunde (Departement Morfologie en Pathologie) van de Universiteit van Luik, in samenwerking met de Faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Gent en het KBIN.

Het onderzoek bevestigde wat reeds werd vermoed: Oscar stierf een natuurlijke dood naar aanleiding van de gevolgen van een hoge leeftijd; zijn lichaam was op. De autopsie bracht de volgende aspecten aan het licht:

  • het spijsverteringsstelsel was volledig leeg, het dier had dus al een hele tijd geen voedsel meer kunnen bemachtigen
  • het gebit werkte ook niet meer mee: vele tanden ontbraken en de resterende tanden waren sterk gesleten
  • ernstige vermageringsverschijnselen (vel over been): er werd geen vetweefsel meer aangetroffen en ook het spierweefsel was grotendeels verdwenen (geatrofieerd)
  • het gewicht bedroeg amper 100,1 kg, terwijl voor een mannelijke Grijze zeehond met een lengte van 2m een ‘gezond’ gewicht van 170 tot 200 kg mag worden verwacht (merk op dat Oscar met zijn 2m een eerder kleine volwassen Grijze zeehond was; sommige mannetjes worden wel 2,5 m lang)
  • de verzwakking door vermagering leidde uiteindelijk tot een algemeen orgaan- en hartfalen
  • over enkele tumoren moet verder onderzoek nog uitsluitsel brengen, maar deze waren naar verwachting niet rechtstreeks verantwoordelijk voor het overlijden
Het oude gebit, met ontbrekende en sterk gesleten tanden, maakte het Oscar niet makkelijker om zich te voeden. Wenduine, 12 augustus 2021 (© KBIN/J. Haelters)

Oscar bereikte een geschatte leeftijd van 20 jaar of meer (de exacte leeftijd is moeilijk te bepalen), wat respectabel is voor een Grijze zeehondmannetje. Van de vrouwtjes is bekend dat ze tot 35 jaar kunnen worden, maar de mannetjes leven doorgaans korter, mogelijk omdat ze hun lichaam zeer zwaar belasten tijdens de paartijd, wanneer ze in de gunst van de vrouwtjes proberen te komen (onder meer bij onderlinge gevechten met andere mannetjes).

Het skelet van Oscar zal worden geprepareerd om te worden gebruikt voor educatieve doeleinden, maar rond zijn uiteindelijke bestemming bestaat nog geen uitsluitsel.

Zeezoogdieren melden: wanneer, waar, hoe?

Voor het melden van waarnemingen van zeezoogdieren op zee kan men terecht bij het KBIN op dolfijn@natuurwetenschappen.be. Dode en gestrande dieren, of dieren die als bijvangst terecht kwamen in professionele of recreatieve visnetten (dood of levend) kunt u best ad hoc melden (telefonisch), rechtstreeks aan het KBIN of onrechtstreeks via een lokale overheidsdienst of algemeen noodnummer. Gezonde levende zeehonden op het strand kunnen worden gemeld aan het NorthSealTeam, dat beroep kan doen op vele vrijwilligers die de situatie lokaal opvolgen om verstoring te vermijden. Voor zeehonden in nood kan men SeaLife contacteren. Een Bruinvis of dolfijn op het strand is altijd in moeilijkheden: het dier ter plaatse terugzetten in zee is meestal geen optie. In dergelijk geval contacteert men best een algemeen noodnummer.

Oscar in betere tijden aan de Belgische kust. De Panne, 11 november 2020 (© Hilde Saesen)

 

De Belgische kust – 76 jaar geleden versus vandaag

Op 4 augustus 1945 vloog een Amerikaans militair vliegtuig langs de hele lengte van de kustlijn van ons land van Knokke tot De Panne. Vanuit de lucht nam een fotograaf meer dan 80 foto’s die een uniek beeld geven van hoe de kust van West-Vlaanderen er net na de Tweede Wereldoorlog uitzag. De foto’s waren netjes opgeborgen in de nationale archieven van de VS, en werden onlangs bij toeval ontdekt door enkele archeologen van de Universiteit Gent die op zoek waren naar foto’s waarop ze restanten van de oorlog konden zien.

Deze foto’s zijn niet alleen interessant omwille van hun historische waarde, maar laten ook toe een vergelijking te maken met de huidige toestand van onze kust. Bestond er maar een gelijkaardige reeks van recente beelden …

KBIN schiet te hulp!

Op dinsdag 14 april 2020, bij laagtij, vloog het KBIN-luchttoezichtteam met het KBIN-vliegtuig OO-MMM langs de hele Belgische kustlijn. Ze maakten unieke beelden van lege stranden tijdens de eerste Covid lockdown.

De pers was er weg van en op 4 augustus 2021, 76 jaar na de Amerikaanse vlucht van 1945, legde de Vlaamse Radio- en Televisieomroeporganisatie (VRT) de twee beeldreeksen naast elkaar, waarbij ze zowel verbazingwekkende gelijkenissen als opmerkelijke verschillen onthulden.

Vergelijking van de beelden van de Oostendse kust in 1945 (© US Army) en 2020 (© KBIN)

Bekijk de beeldvergelijkingen (en meer informatie) op de VRT website.

Misschien ontdekt men onze beelden over 76 jaar nog eens in een archief … 😉

Windparken op zee verhogen de koolstofopslag in zeebodems – bruikbare kennis voor mariene ruimtelijke ordening en klimaatveranderingsmodellen

Zeedieren die op  de windturbines op zee groeien (zoals mosselen) beïnvloeden de zeebodem. Dat wisten we al, maar dankzij recente Belgisch-Nederlandse onderzoeksresultaten weten we nu ook hoe belangrijk dit effect precies is. De resultaten werden voorgesteld in twee pas gepubliceerde papers. Die beschrijven in detail hoe organisch materiaal geconcentreerd wordt in en rond de windparken en op grotere afstand in lagere hoeveelheden wordt afgezet. Dit zorgt voor een grotere koolstofopslag in de zeebodem van de windparken, wat van belang is in de context van klimaatcompensatie, maar ook voor wijzigingen binnen de soms kwetsbare bodemfauna. De resultaten kunnen bijdragen tot de besluitvorming over gevoelige onderwerpen zoals de ruimtelijke ordening van offshore windparken in beschermde mariene gebieden en de toekomstige ontmanteling van offshore windturbines.

Luchtzicht op een Belgisch offshore windpark. (©KBIN)

In het kader van de overgang van niet-hernieuwbare (fossiele) naar hernieuwbare energiebronnen neemt het aantal windparken op zee wereldwijd toe. Dit is ook het geval in België, momenteel de vijfde grootste producent van offshore windenergie ter wereld. Een nieuwe offshore windzone, de Prinses Elisabethzone, is ingetekend op het Belgische Marien Ruimtelijk Plan voor de periode 2020-2026. Hiermee zal de oppervlakte gereserveerd voor de nationale offshore windenergieproductie meer dan twee keer zo groot worden (van 238 naar ca 530 km²) en de capaciteit bijna verdubbelen (van 2,26 tot >4,26 Gigawatt). De nieuwe zone valt gedeeltelijk samen met het beschermde zeegebied “Vlaamse Banken“, een aangewezen Natura 2000-gebied in het kader van de EU-Habitatrichtlijn.

Zones voor offshore-windparken in het Belgische deel van de Noordzee (blauw = 1e zone, operationeel; zwart = Prinses Elisabeth-zone, toekomstig) en MPA ‘Vlaamse Banken’ (grote groene polygoon in ZW). (afgeleid van Marien Ruimtelijk Plan 2020-2026)

Dertien jaren van opvolging van de ecologische effecten van windparken in de 1e Belgische offshore windzone toonden aan dat grote hoeveelheden ongewervelde dieren (mosselen, anemonen, kleine kreeftachtigen, enz.) groeien op de turbines, en dat die op hun beurt vissoorten zoals kabeljauw en pladijs aantrekken. De kennis rond de koloniserende soorten en hun effecten op het mariene ecosysteem bleef echter grotendeels beperkt tot het niveau van individuele turbines en windparken.

Mosselen zijn dominant in de gemeenschap die offshore windturbines koloniseert.  (©KBIN)

Geografische schaalvergroting

Het FaCE-It project (Functionele biodiversiteit in sedimenten onderhevig aan verandering: implicaties voor de biogeochemie en voedselwebben in een management context), dat liep over de periode 2015 – 2020, heeft deze kennis sterk uitgebreid.

“In FaCE-It hebben we de effecten van offshore windparken bestudeerd op het functioneren van het mariene ecosysteem. Voor de allereerste keer hebben we ook de effecten van meerdere offshore windparken in meerdere landen op een grote geografische schaal onderzocht. Er werd gebruik gemaakt van een combinatie van gedetailleerde waarnemingen, experimenten en modelsimulaties, met de nadruk op de effecten van windparken op de werking van de zeebodem.” legt projectcoördinator Jan Vanaverbeke van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen uit.

De projectpartners presenteren hun bevindingen in twee artikels in Frontiers in Marine Science.

Veranderingen in organische aanrijking van de zeebodem (Ivanov et al., 2021)

Dieren die windturbines koloniseren filteren voedsel uit de waterkolom, en zorgen daarna voor een toevoer van organisch materiaal naar de zeebodem rond de turbines, zowel in de vorm van hun uitwerpselen als van dode organismen die naar beneden vallen. Maar waar komt dat organisch materiaal precies terecht? Dat kon worden nagegaan via modellen die enerzijds waterstromingen (hydrodynamica, inclusief getijden en golven) en anderzijds het transport van sedimenten beschrijven. Die modellen werden gekoppeld aan kennis over de dynamiek van organische koolstof en minerale deeltjes in de waterkolom en de sedimenten. Die integratie van gegevens toonde duidelijk aan dat de aanwezigheid van offshore windparken leidt tot sterke veranderingen in de afzetting van organische stof op de zeebodem, zowel in als buiten de windparken. Aangezien dit organisch materiaal het voedsel is voor de organismen die de zeebodem bewonen, kan daardoor (een deel van) de voedselketen worden beïnvloed.

Evgeny Ivanov van de Universiteit van Luik licht toe: “Binnen offshore windparken, en in de gebieden eromheen, komt aanzienlijk meer organisch materiaal op de bodem terecht (tot 15%, en plaatselijk zelfs tot 50% meer), vooral in de gebieden die langs de sterkste getijdenstromingen liggen (volgens een NO/ZW-as ten opzichte van de turbines). In de andere richtingen (naar NW en ZO) wordt een afname van de depositie van organisch materiaal voorspeld (tot 10% minder). Meerdere offshore windparken zullen dus leiden tot een mozaïek van gebieden met verhoogde en verlaagde koolstofafzetting op de zeebodem. In de windparken en in een gebied van 5 km rond de turbines is het resulterend plaatje positief (meer organisch materiaal), terwijl de depositie in het omringende gebied tot 30 km verder weg aanzienlijk afneemt.”

Gemodelleerde jaarlijkse koolstofdepositie op de zeebodem in en rond offshore windparken (in %) vergeleken met de natuurlijke waarden (merk op dat de windparken in de Prinses Elisabeth-zone – de westelijke zone op de kaart – nog niet zijn aangelegd en dat er is uitgegaan van een veronderstelde inplanting van windturbines). (©Universiteit Luik)

Koolstofopslag in offshore windparken (De Borger et al, 2021)

De verhoogde organische aanrijking resulteert in een grotere koolstofopslag in de zeebodem van een offshore windpark. Emil De Borger, destijds verbonden aan de Universiteit Gent en nu aan het Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ), berekende om hoeveel koolstof het precies gaat: “Tijdens de levensduur van een offshore windpark (hier gedefinieerd als 20 jaar) wordt tussen 28715 en 48406 ton koolstof opgeslagen in de bovenste 10 cm van de zeebodem in de offshore windparken. Deze koolstof wordt ook wel “blauwe koolstof” genoemd, koolstof die gevangen zit in organische vormen (zoals dieren of planten) en die vervolgens begraven wordt. Wetende dat deze cijfers overeenkomen met 0,014-0,025% van de jaarlijkse broeikasgasemissies in België, kan dit worden beschouwd als een kleine, maar niettemin significante koolstofcompensatie.”

Deze koolstofcompensatie komt bovenop de veel grotere hoeveelheid koolstof (CO2) die niet wordt uitgestoten door het gebruik van een hernieuwbare in plaats van een fossiele energiebron. Ter vergelijking: in België zou de CO2-uitstoot tussen 1,04 en 2,86 miljoen ton verminderen door gebruik te maken van door wind opgewekte energie in plaats van een gasturbine (op basis van gegevens uit 2018). Hieraan dragen de geschatte hoeveelheden koolstof die in het sediment zijn opgeslagen nog eens 1 tot 4,6% bij.

Gemodelleerde veranderingen (%) in de totale hoeveelheid organische koolstof die is opgeslagen in de bovenste 10 cm van het sediment in en rond offshore windparken, in de “huidige” (A) en “toekomstige” (B) scenario’s. (©Universiteit Gent)

Gevolgen voor de ruimtelijke planning van offshore windparken

Deze bevindingen hebben belangrijke gevolgen voor het ontwerp van de nieuwe offshore windparken in en nabij het mariene beschermde gebied (Marine Protected Area – MPA) van de Vlaamse Banken. Binnen deze MPA bevinden zich waardevolle en bedreigde grindbanken, die een thuis zijn voor zeldzame soorten en beschermd worden door EU-wetgeving. Een toename aan depositie van organisch materiaal zou voor deze zeldzame soorten niet noodzakelijk een positief verhaal betekenen. De keuze van de locatie van de nieuwe offshore windparken zal in veel grotere mate de omvang van het effect op de grindbanken bepalen dan het aantal turbines dat doet, en een zorgvuldige inplanting van de turbines is dus nodig om offshore windparken en grindbanken binnen de MPA van de Vlaamse Banken op een milieuvriendelijke wijze samen te laten gaan.

Met behulp van het in FaCE-It ontwikkelde model werd berekend dat de plaatsing van het nieuwe offshore windmolenpark ten minste 3 km stroomafwaarts van de grindbedden slechts zou resulteren in een matige toename van de depositie van organisch materiaal. Wanneer ervoor zou worden gekozen de offshore windmolenparken stroomopwaarts te situeren, wordt aanbevolen een afstand van 7 km aan te houden. In de richting loodrecht op de getijdenstroming wordt een afstand van 2 tot 4 km geadviseerd.

Ook wordt geïllustreerd dat de natuur geen geopolitieke grenzen kent. De effecten overschrijden landsgrenzen: toekomstige offshore windparken in het naburige Franse deel van de Noordzee zullen het Belgische deel beïnvloeden, terwijl het operationele Belgische offshore windgebied nu al het Nederlandse deel van de Noordzee beïnvloedt.

Koolstofopslag van tijdelijke aard?

De verhoogde koolstofopslag in de sedimenten in en rond offshore windparken – en dus het klimaat-regulerende effect – kan van beperkte duur zijn. Als de zeebodem wordt verstoord, kan de opgeslagen koolstof weer vrijkomen in de waterkolom. Dit kan gebeuren als gevolg van bodemverstorende activiteiten zoals sleepnetvisserij (toegestaan buiten een straal van 50 m rond individuele turbines in het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk, maar volledig verboden in België, Nederland en Duitsland tijdens de operationele fase van de windparken, waar het mogelijk weer kan worden toegestaan na de ontmanteling ervan), of wanneer de concessiezones in hun oorspronkelijke staat worden hersteld na de verwachte levensduur van de windturbines (20-25 jaar).

Daarom zijn de FaCE-It-resultaten over koolstofopslag in sedimenten niet alleen nuttig ter ondersteuning van de ruimtelijke planning van offshore windparken, maar kunnen zij ook informatie verschaffen bij de besluitvorming over toekomstige ontmantelingsscenario’s en –methoden. Een mogelijk scenario daarbij is gedeeltelijke ontmanteling, waarbij een deel van de onderzeese structuur op zijn plaats blijft, een nieuwe bestemming krijgt of wordt verplaatst.

 

FaCE-It (Functionele biodiversiteit in sedimenten onderhevig aan verandering: implicaties voor de biogeochemie en voedselwebben in een management context) is een project gefinancierd door het Federaal Wetenschapsbeleid (Belspo), gecoördineerd door het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN), en een samenwerking tussen het KBIN, de Onderzoeksgroep Mariene Biologie van de Universiteit Gent, de Vakgroep Astrofysica, Geofysica en Oceanografie van de Universiteit van Luik, het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO) en het Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ).

European Marine Board Beleidsnota over het ondersteunen van in situ-oceaanobservaties

De nieuwe EMB Policy Brief die op 16 juni 2021 is gelanceerd (pdf), focust op in situ oceaanwaarnemingen en belicht de voordelen daarvan, de uitdagingen op het gebied van financiering en bestuur, en de investeringen die nodig zijn voor hun omvorming en duurzaamheid.

 

Tegenwoordig wordt op de hoogste politieke niveaus veel aandacht besteed aan acties en oplossingen om de cyclus van achteruitgang van de gezondheid en de productiecapaciteit van de Oceaan te keren. Maar “wat je niet kunt meten, kun je ook niet beheren” en tijdige informatie over de oceanen, gebaseerd op systematische en duurzame in situ-observaties van de oceanen, zal een onderdeel vormen van het ontwerp en de evaluatie van die acties en oplossingen.

Om de oceaan in het ” Internet of Things” te integreren, zullen “Things” bovendien voortdurend in de oceaan aanwezig moeten zijn. De impact van de COVID-19-pandemie op de wereldwijde oceaanobservaties heeft aangetoond dat het nu tijd is om de maatregelen vergezeld te doen gaan van een even grote vastberadenheid om op coherente en duurzame wijze te investeren in een systeem voor oceaanobservatie dat de informatie zal opleveren die nodig is om ons de weg te wijzen naar de Oceaan die wij willen.

Ter ondersteuning van “Groen en Blauw”

De nieuwe EMB Policy Brief focust op in situ-observaties van de oceanen en belicht hun voordelen, uitdagingen op het vlak van financiering en bestuur, en de investeringen die nodig zijn voor hun transformatie en duurzaamheid. In situ-oceaanwaarnemingen zijn alle oceaan-, zee- of kustwaarnemingen en vormen een aanvulling op waarnemingen via teledetectie (bv. van satellieten).

In deze beleidsnota wordt voorgesteld de in situ-observatie van de oceanen te erkennen als een infrastructuur die gegevens van algemeen belang genereert en die geschikte gegevens en informatie oplevert ter ondersteuning van duurzame ontwikkeling, de “Green Deal” en een duurzame blauwe economie. Tevens wordt aanbevolen een proces op gang te brengen om de kosten en de prestaties van het systeem te evalueren en de economische en milieuvoordelen ervan in kaart te brengen. Het moet voortbouwen op Europese en wereldwijde coördinatie-inspanningen, partnerschappen met de private sector en het maatschappelijk middenveld tot stand brengen, en worden geïntegreerd met satellietwaarnemingen en -modellen.

Dit document is het resultaat van een ad hoc werkgroep die door de European Marine Board is opgericht om dit onderwerp te behandelen, in het licht van het VN-decennium van de oceaanwetenschap voor duurzame ontwikkeling en het begin van het tijdperk van de digitale oceaan. Deze nieuwe Policy Brief heeft tot doel nationale en Europese beleidsmakers, financiers en bestuursbeïnvloeders, de G7 en G20, en VN-agentschappen zoals de Intergouvernementele Oceanografische Commissie (IOC) van UNESCO te informeren.

De beleidsnota kan hier worden gedownload (webresolutie). Een versie in hogere resolutie van het document kan hier worden gedownload.

Verscheidene co-auteurs van het document hebben ook korte video’s gemaakt waarin de boodschappen in het document worden besproken. U kunt deze bekijken op het EMB YouTube-kanaal.

Over de European Marine Board

De European Marine Board (EMB) is een toonaangevende Europese denktank op het gebied van het beleid inzake mariene wetenschappen. De EMB is een netwerk met meer dan 10.000 leden van de belangrijkste nationale mariene/oceanografische instituten, agentschappen die onderzoek financieren en nationale netwerken van universiteiten uit landen in heel Europa. De EMB biedt een platform voor de aangesloten organisaties om gemeenschappelijke prioriteiten te ontwikkelen, het mariene onderzoek vooruit te helpen en de kloof tussen wetenschap en beleid te overbruggen om toekomstige uitdagingen en kansen op het gebied van mariene wetenschap aan te gaan. De Belgische federale staat wordt in de EMB vertegenwoordigd door het Federaal Wetenschapsbeleid (BELSPO) en in het EMB-communicatiepanel door het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN).

IPBES/IPCC-aanbevelingen rond biodiversiteit en klimaatverandering

In december 2020 hebben 50 van ’s werelds meest vooraanstaande biodiversiteits- en klimaatdeskundigen, geselecteerd door een 12-koppige wetenschappelijke stuurgroep die door IPBES (Intergouvernementeel Platform voor Biodiversiteit en Ecosysteemdiensten) en IPCC (Intergouvernementele Werkgroep inzake Klimaatverandering) was samengesteld, deelgenomen aan een vierdaagse virtuele workshop om de synergieën en wisselwerkingen tussen biodiversiteitsbescherming en de matiging van en aanpassing aan de klimaatverandering te onderzoeken. Dit is de allereerste samenwerking tussen de twee intergouvernementele instanties die actief zijn op het raakvlak van wetenschap en politiek. Het gezamenlijk door IPBES en IPCC gesponsorde workshopverslag over biodiversiteit en klimaatverandering, dat hieronder kan worden geraadpleegd, is op 10 juni 2021 tijdens een virtuele mediaconferentie gelanceerd.

De deelnemers stelden ook een bijhorend “Wetenschappelijk Resultaat” op, bestaande uit zeven wetenschappelijke hoofdstukken, een lijst van ongeveer 1.500 literatuurverwijzingen, een glossarium en bijlagen.

Lees het volledige rapport

In het verslag wordt geconcludeerd dat het verlies aan biodiversiteit en de klimaatverandering beide door menselijke economische activiteiten worden veroorzaakt en elkaar wederzijds versterken. Eerdere beleidsmaatregelen hebben het verlies aan biodiversiteit en de klimaatverandering echter grotendeels los van elkaar aangepakt. Door de synergieën tussen het temperen van het biodiversiteitsverlies en de klimaatverandering aan te pakken en tegelijkertijd rekening te houden met de sociale gevolgen ervan, kunnen de voordelen worden gemaximaliseerd en de mondiale ontwikkelingsdoelstellingen worden bereikt.

De auteurs waarschuwen er ook voor dat eng gerichte acties om de klimaatverandering tegen te gaan direct en indirect de natuur kunnen schaden en vice versa, maar er bestaan veel maatregelen die op beide gebieden een belangrijke positieve bijdrage kunnen leveren. Tot de belangrijkste beschikbare maatregelen die in het rapport worden genoemd, behoren

  • Een halt toeroepen aan het verlies en de achteruitgang van koolstof- en soortenrijke ecosystemen op het land en in de oceaan, met name bossen, wetlands, veengebieden, graslanden en savannen; kustecosystemen zoals mangroven, zoutmoerassen, kelpwouden en zeegrasvelden; alsmede diepzee- en polaire habitats. In het verslag wordt benadrukt dat het terugdringen van ontbossing en aantasting van bossen kan bijdragen tot een vermindering van de door de mens veroorzaakte broeikasgasemissies, met een ruime marge van 0,4-5,8 gigaton kooldioxide-equivalent per jaar.
  • Herstel van koolstof- en soortenrijke ecosystemen. De auteurs wijzen op het bewijs dat herstel een van de goedkoopste en snelst uitvoerbare klimaatmitigatiemaatregelen is die op de natuur zijn gebaseerd – het biedt broodnodige habitats voor planten en dieren, waardoor de veerkracht van de biodiversiteit bij klimaatverandering wordt vergroot, met vele andere voordelen zoals overstromingsregulering, kustbescherming, verbeterde waterkwaliteit, verminderde bodemerosie en het verzekeren van bestuiving. Ecosysteemherstel kan ook banen en inkomsten opleveren, vooral wanneer rekening wordt gehouden met de behoeften en toegangsrechten van inheemse bevolkingsgroepen en lokale gemeenschappen.
  • Het verhogen van duurzame landbouw- en bosbouwpraktijken om het vermogen tot aanpassing aan de klimaatverandering te verbeteren, de biodiversiteit te vergroten, de koolstofopslag te verhogen en de emissies te verminderen. Het gaat onder meer om maatregelen zoals diversifiëring van de aangeplante soorten gewassen en bossen, agrobosbouw en agro-ecologie. Een beter beheer van akkerland en begrazingssystemen, zoals bodembehoud en vermindering van het gebruik van meststoffen, biedt volgens het rapport een gezamenlijk potentieel voor de beperking van de klimaatverandering van 3-6 gigaton koolstofdioxide-equivalent per jaar.
  • De instandhoudingsmaatregelen versterken en beter afstemmen, gecoördineerd met en ondersteund door een sterke aanpassing aan het klimaat en innovatie. Beschermde gebieden vertegenwoordigen momenteel ongeveer 15% van het land en 7,5% van de oceaan. Er worden positieve resultaten verwacht van een aanzienlijke toename van intacte en effectief beschermde gebieden. Wereldwijde ramingen van de exacte behoefte aan effectief beschermde en in stand gehouden gebieden om een leefbaar klimaat, een zichzelf in stand houdende biodiversiteit en een goede levenskwaliteit te waarborgen, zijn nog niet goed vastgesteld, maar lopen uiteen van 30 tot 50 procent van alle oceaan- en landoppervlakken. Mogelijkheden om de positieve effecten van beschermde gebieden te verbeteren zijn onder meer meer middelen, beter beheer en handhaving, en een betere verspreiding met meer interconnectiviteit tussen deze gebieden. Er wordt ook aandacht besteed aan instandhoudingsmaatregelen buiten de beschermde gebieden, zoals migratiecorridors en planning met het oog op een veranderend klimaat, alsook een betere integratie van de mens en de natuur om te zorgen voor een gelijke toegang tot en een gelijkwaardig gebruik van de bijdragen die de natuur aan de mens levert.
  • Het afschaffen van subsidies die lokale en nationale activiteiten ondersteunen die schadelijk zijn voor de biodiversiteit – zoals ontbossing, overbemesting en overbevissing – kan ook de mitigatie van en aanpassing aan de klimaatverandering ondersteunen, samen met het veranderen van individuele consumptiepatronen, het verminderen van verlies en verspilling, en het verschuiven van eetgewoonten, vooral in rijke landen, naar meer plantaardige opties.

Het Belgisch Biodiversiteitsplatform (gevestigd in het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen) treedt op als Belgisch IPBES-knooppunt. De activiteiten van het knooppunt bestaan erin Belgische experts en stakeholders te betrekken bij het IPBES-werkprogramma.

Coördineren van de observatie van de biodiversiteit in de zee: een nieuwe samenwerking omvat de Zuidelijke Oceaan en de rest van de wereld

Het Marine Biodiversity Observation Network (MBON), het Scientific Committee on Antarctic Research (SCAR) en het SCAR Antarctic Biodiversity Portal delen een gemeenschappelijke visie op de opbouw en coördinatie van een wereldwijd observatiesysteem voor de biodiversiteit van oceanen. Het gemeenschappelijke doel is een systematische beoordeling van de toestand en de trends van de biodiversiteit van de oceanen, met inbegrip van biologische rijkdommen en ecosystemen, en van de wijze waarop deze in de toekomst zullen veranderen.

Dit waarnemingssysteem zal de gegevens, informatie en kennis verschaffen die de mens nodig heeft om het mariene leven doeltreffend in stand te houden en duurzaam te gebruiken, niet alleen in de 4 traditionele oceanen maar ook in de 5e Oceaan die onlangs door National Geographic is erkend. De Zuidelijke Oceaan, de oceaan rond het Antarctische continent en al het oceaanwater buiten de Exclusieve Economische Zones (EEZ) vormen zo’n “gemeengoed” voor de mensheid. De zorg voor deze wateren, van de oppervlakte tot de diepte, en in het bijzonder voor het leven in deze gebieden, zal bijdragen tot de vooruitgang op het vlak van milieubehoud en de bescherming van de integriteit van het ecosysteem van de zeeën rond Antarctica, zoals uiteengezet in het Verdrag inzake de instandhouding van de levende rijkdommen in de Antarctische wateren Convention for the Conservation of Antarctic Marine Living resources (CCAMLR), de wereldwijde Duurzame Ontwikkelingsdoelstellingen 2030 van de VN (inclusief SDG 14) en het VN Oceaan Decennium, en de nieuwe 2050-doelstellingen en -indicatoren van het Verdrag inzake biologische diversiteit (Convention on Biological Diversity, CBD).

De overeenkomst tussen MBON, SCAR en het SCAR Antarctic Biodiversity Portal houdt een erkenning in van de lopende samenwerking om de capaciteit voor het observeren van de biodiversiteit van de oceanen te versterken en gebruik te maken van de beste beschikbare middelen en deskundigheid. De entiteiten komen overeen om samen te werken met inachtneming van de beginselen van wederkerigheid, wederzijds voordeel en het delen van resultaten, alsook om de uitwisseling van ideeën en de integratie met wereldwijde mariene data-initiatieven zoals het Global Ocean Observation System (GOOS), het Ocean Biodiversity Information System (OBIS), het Ocean Best Practices System (OBPS), en andere te versterken.

De actoren:

Het Marine Biodiversity Observation Network (MBON) is de belangrijkste biodiversiteitspijler van de Group on Earth Observations Biodiversity Observation Network (GEO BON) voor het mariene milieu. Het MBON is een gemeenschap die de coördinatie van individuele monitoring-programma’s en bestaande netwerken vergemakkelijkt die gericht zijn op lokale, regionale en thematische aspecten van mariene biologie en biodiversiteit, om de normen en best practices te verbeteren bij het verzamelen, beheren en publiceren van gegevens over de mariene biodiversiteit en de status en trends van ecosystemen en hun diensten.

Het Scientific Committee on Antarctic Research (SCAR) is een thematische organisatie van de International Science Council (ISC), en werd opgericht in 1958. SCAR is belast met het initiëren, ontwikkelen en coördineren van internationaal wetenschappelijk onderzoek van hoge kwaliteit in het Zuidpoolgebied (met inbegrip van de Zuidelijke Oceaan) en over de rol van het Zuidpoolgebied in het systeem ‘Aarde’. SCAR verstrekt objectief en onafhankelijk wetenschappelijk advies aan het Antarctic Treaty System  en andere organisaties zoals de United Nations Framework Convention on Climate Change (UNFCCC) and het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) over wetenschappelijke en instandhoudings-kwesties die van invloed zijn op het beheer van Antarctica en de Zuidelijke Oceaan en over de rol van de Antarctische regio in het aardsysteem.

Het Antarctic Biodiversity Portal (biodiversity.aq) is een internationale inspanning van SCAR, dat gehost wordt bij het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN). Het vindt zijn oorsprong in de Census of Antarctic Marine Life en ging van start in 2005. Het doel is om onze kennis en ons begrip van de biodiversiteit in Antarctica en de Zuidelijke Oceaan te vergroten. Het SCAR Antarctic Biodiversity Portal is het regionale thematische knooppunt van het Ocean Biodiversity Information System (OBIS) en de Global Biodiversity Information Facility (GBIF), en werkt nauw samen met het Southern Ocean Observation System (SOOS). Het biedt ondersteuning voor de publicatie van biodiversiteits-gegevens over de Zuidelijke Oceaan en voor de verbetering van normen en best practices voor de verzameling, het beheer en de publicatie van mariene biodiversiteitsgegevens.

Wetenschappelijke duikers krijgen bezoek van twee Tuimelaars

Twee Tuimelaars bleven op 26 februari gedurende de hele duik in de buurt van de wetenschappers nabij het Westhinder meetplatform in het zuidwesten van het Belgisch deel van de Noordzee. Dergelijk sociaal gedrag is gekend van solitaire dolfijnen, waaronder een Tuimelaar die reeds lange tijd in dit gebied verblijft, maar eerder uitzonderlijk voor een duo. De duikers profiteerden van de gelegenheid om prachtige beelden te schieten. Tuimelaars lijken de voorbije jaren frequenter op te duiken in de Belgische mariene wateren. Meer recreatie op zee, het groeiend gemak waarmee beelden kunnen worden gemaakt, en het veelvuldig delen van informatie op sociale media, spelen echter ook een rol bij deze perceptie.

Tuimelaar zoekt het gezelschap van een duiker, 26 februari 2021, Belgisch deel van de Noordzee (© KBIN/A. Norro)

Op vrijdag 26 februari 2021 kregen de wetenschappelijke duikers Alain Norro van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN), Sven Van Haelst van het Vlaams Instituut voor de Zee (VLIZ) en Marc Van Espen (vrijwilliger bij KBIN) onder water het bezoek van twee Tuimelaars (Tursiops truncatus). De ontmoeting vond plaats bij het Westhinder meetplatform in het zuidwesten van het Belgisch deel van de Noordzee. Sven zag de dolfijnen drie dagen eerder ook reeds in dit gebied, maar toen bleven ze op afstand. Nu zochten ze de duikers echter van nabij op, en Alain en Sven grepen hun kans om unieke beelden te schieten. E. Vermeire kon hier van op de Ephyra ook videomateriaal aan toevoegen.

Bekijk hier een mooie compilatie van de beelden (©KBIN/VLIZ/Ephyra).

Naar aanleiding van deze gebeurtenis zetten we een aantal feiten en onzekerheden over Tuimelaars in de Belgische wateren op een rij.

Tuimelaars in de Noordzee en in België

 De Tuimelaar mag tot de vaste fauna van de Noordzeeregio worden gerekend, met gevestigde populaties langs de Normandische en Bretoense kust (Engels Kanaal; ca 400 exemplaren), en langs de Noordzeekust van Engeland en vooral Schotland (max. 150). Vroeger was er ook een vaste populatie langs de Belgische en Nederlandse kust, maar daarvoor moeten we inmiddels al een halve eeuw in de tijd terugkeren. De internationale overeenkomst ASCOBANS (Agreement on the Conservation of Small Cetaceans of the Baltic, North East Atlantic, Irish and North Seas), waarin het KBIN België vertegenwoordigt, schat de totale Europese Atlantische populatie van kustgebonden Tuimelaars op 2000 exemplaren (inclusief de Noordzee). Voor de Tuimelaars die in oceanische Atlantische wateren leven liggen geen betrouwbare schattingen voor.

In de Belgische wateren leek de soort lange tijd een zeldzame verschijning. Sinds de eeuwwisseling werden vaak slechts enkele waarnemingen per jaar genoteerd, en in sommige jaren zelfs helemaal geen. Groepen waren nog uitzonderlijker, en ook langdurige pleisteraars kwamen slechts zelden voor (bv. in augustus – november 2010 ter hoogte van Oostende, in september 2014 ter hoogte van Knokke). Vanaf 2015 zien we echter een kentering en worden Tuimelaars in België frequenter gemeld. Een tiental waarnemingen per jaar is niet langer uitzonderlijk, en zowel groepen als solitaire exemplaren worden aangetroffen. Onder deze laatste categorie valt ook een Tuimelaar die sinds 2015 regelmatig gedurende langere periodes (maanden aan een stuk) langs de Belgisch-Franse zeegrens wordt gezien, in hetzelfde gebied waar de ontmoeting van 26 februari plaatsvond. Meer details over het voorkomen van Tuimelaars in de Belgische wateren kunnen worden geraadpleegd in de jaarlijkse zeezoogdierenrapporten van het KBIN (uitgegeven sinds 2014).

Tuimelaar springt uit het water, 26 februari 2021, Belgisch deel van de Noordzee (© Ephyra/E. Vermeire)

Herkomst en verklaringen voor het toenemend aantal waarnemingen

Dieren die bij ons opduiken zijn hoogstwaarschijnlijk afkomstig uit de Normano-Bretoense populatie of uit de populatie van de oostkust van Schotland. Gevallen van Tuimelaars die in Nederlandse wateren gezien werden, konden door specifieke kenmerken (bv. littekens of beschadigingen van vinnen) aan beide populaties gelinkt worden.

De populatietrend van de Tuimelaar in het Noordzeegebied en de Atlantische Oceaan is niet goed gekend. Er kan dus moeilijk worden ingeschat in hoeverre het recent toegenomen aantal Belgische meldingen hiermee in verband staat. Het staat echter wel vast dat verschillende meldingen soms betrekking hebben op dezelfde langdurige pleisteraar, en dus niet op een aantalstoename wijzen. Verder verzamelen mariene biologen tegenwoordig gegevens via een breder arsenaal aan onderzoekstechnieken: dolfijnen en andere zeezoogdieren worden niet langer enkel tijdens expedities met wetenschappelijke schepen geteld, maar worden ook gedocumenteerd via tellingen vanuit de lucht en akoestische monitoring onder water. Het valt ook op dat waarnemingen door niet-wetenschappers beter doorstromen naar de wetenschappelijke databanken (marinemammals.be, waarnemingen.be). Onder meer het veelvuldig delen op sociale media leidt ertoe dat ontmoetingen met dolfijnen vaker de wetenschappers bereiken. Ook een stijgende aanwezigheid van recreanten op zee en het groeiend gemak waarmee foto’s en filmbeelden kunnen worden gemaakt spelen wellicht een rol.

Bedenkingen bij het sociale gedrag

Tuimelaars, zowel solitaire als in groep, zijn nieuwsgierige en speelse dieren. Ze zoeken graag schepen op en zwemmen regelmatig een eindje mee, veelal in de boeggolf. Of ze hier ook een biologisch voordeel uit halen begrijpen we nog niet goed. Echt sociaal gedrag ten opzichte van de mens zien we doorgaans echter enkel bij solitaire dieren. Men onderscheidt vier stadia naargelang het gedrag: in stadium 1 vestigt een dier zich in een bepaald gebied maar benadert het geen mensen; in stadium 2 volgt het vaartuigen, onderzoekt touwwerk en toont interesse voor mensen in het water (maar behoudt afstand); in stadium 3 accepteert het aanraking en zoekt het dit ook op, en in stadium 4 vertoont het eventueel agressief, dominant of zelfs seksueel getint gedrag (hoewel mensen dit doorgaans als vriendschappelijk gedrag interpreteren).

De solitaire Tuimelaars die de voorbije jaren in de Belgische wateren verbleven kunnen worden ondergebracht in stadia 1 en 2, waarbij dus hoogstens mensen worden opgezocht en gevolgd. Dat laatste geldt ook voor de Tuimelaar van het Westhindergebied, die eerder al duikers volgde tijdens hun afdaling naar de zeebodem of bij hen bleef tijdens decostops. Dat de duikers op 26 februari op de interesse van twee Tuimelaars konden rekenen mag uitzonderlijk worden genoemd. Op basis van bepaalde kenmerken wordt vermoed dat één van de dieren de gekende langverblijver was die nu blijkbaar gezelschap vond.

Het voorkomen van solitaire Tuimelaars in het zuiden van de Noordzee is mogelijk het gevolg van de decimatie van de historische populaties. Dieren die verdreven worden uit een groep, of de groep verlaten, hebben het moeilijk om in de nabijheid andere groepen te vinden om zich bij aan te sluiten omdat die groepen gewoonweg niet meer bestaan. Over de oorzaak van het sociaal worden naar de mens toe bestaan enkele theorieën. Het is mogelijk dat het dieren betreft die een trauma doormaakten, of die zich nooit sociaal aangepast hebben binnen de groep soortgenoten. In die zin kunnen de dolfijnen die wij sociaal (ten aanzien van de mens) noemen eigenlijk ook als asociaal (ten aanzien van soortgenoten) worden beschouwd.

Tuimelaar zoekt het gezelschap van de duikers, 26 februari 2021, Belgisch deel van de Noordzee (© VLIZ/S. Van Haelst)

Context van de wetenschappelijke duikmissie van 26 februari

Het wetenschappelijk duikteam was ter plaatse voor een onderhoudsmissie van het meetstation voor continu onderwatergeluid op het Westhinderplatform, uitgevoerd in het kader van het onderzoeksproject JOMOPANS (Joint Monitoring Programme for Ambient Noise in the North Sea, INTERREG). Dit platform dient voornamelijk als lichtbaken, en speelt ook een belangrijke rol als knooppunt in het bewakingsnetwerk van het Vlaams Agentschap voor Maritieme Dienstverlening en Kust. Voor de gelegenheid had het KBIN op de dag van de feiten het 19 m lange chartervaartuig Ephyra gehuurd, waarmee het team van drie duikers de geldende COVID-19-regels voor sociale afstand in acht kon nemen.

Deze en andere gezamenlijke wetenschappelijke duikmissies worden georganiseerd in het kader van de samenwerking tussen verschillende instituten, universiteiten en overheidsdiensten in de Werkgroep Wetenschappelijk Duiken, die in België binnen het Federaal Wetenschapsbeleid (BELSPO) wordt gecoördineerd.

Social distancing ten opzichte van dolfijnen

Het is zeker niet onmogelijk dat recreanten ook deze zomer Tuimelaars ontmoeten in de Belgische wateren. We wensen er de aandacht op te vestigen dat men in dergelijke gevallen best afstand houdt van de dieren, en hen zelf het vaartuig laat benaderen in de plaats van hen actief op te zoeken. Ook uit de Noordzee zijn immers recente gevallen van aanvaringen van Tuimelaars door snelle bootjes bekend, veelal met dodelijke afloop voor de betrokken dieren.

Je mening over Natura 2000 en het maatregelenprogramma voor onze Noordzee

Van 1 juli 2021 tot en met 30 september 2021 organiseert de Dienst Marien Milieu van de FOD Volksgezondheid twee openbare raadplegingen over het milieubeleid in onze Noordzee: één in het kader van Natura 2000 en één in het kader van de Mariene Strategie.

  • Het ontwerp van de instandhoudingsdoelstellingen en het ontwerp van de beheerplannen voor Natura 2000 in het Belgische deel van de Noordzee:

De Europese Habitat- en Vogelrichtlijn verplicht de lidstaten beschermde gebieden (Natura 2000-gebieden) in te stellen voor de bescherming van habitats en soorten. In het Belgische deel van de Noordzee werd tot nu toe 37% als Natura 2000-gebied aangewezen. De beschermde habitats in deze gebieden zijn de zandbanken, grindbedden en banken van schelpkokerwormen. De bruinvis, de gewone en de grijze zeehond zijn de beschermde soorten.

Om tot een goed beheer van de Natura 2000-gebieden te komen, vraagt de Europese Commissie dat er instandhoudingsdoelstellingen vastgelegd worden en dat er beheerplannen opgesteld worden. Die geven aan wat er binnen het Belgische deel van de Noordzee nagestreefd en ondernomen wordt om de ‘gunstige staat van instandhouding’ van de beschermde habitats en soorten te herstellen of te behouden.

  • Het ontwerp van het maatregelenprogramma voor de Belgische mariene wateren, in het kader van de Mariene Strategie:

De Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRMS) verplicht elke Europese lidstaat om een mariene strategie op te stellen voor de bescherming, het behoud en het herstel van het mariene milieu. Het doel is om een goede milieutoestand te bereiken en een duurzaam gebruik van de mariene wateren te garanderen.

Het maatregelenprogramma voor de Belgische mariene wateren omvat een waaier aan maatregelen die betrekking hebben op verschillende milieuaspecten zoals biodiversiteit, bodemintegriteit, onderwatergeluid en waterkwaliteit. Het betreft onder meer sensibiliseringsacties, bijkomende controle en handhaving en milieuherstellende maatregelen.

DG Leefmilieu coördineert de uitvoering van de KRMS voor België. De wetenschappelijke dienst BMM van het KBIN is verantwoordelijk voor de coördinatie van de monitoring en de beoordeling van de toestand. Dit proces gebeurt in samenwerking met verschillende partners.

Samenhang tussen Natura 2000 en de Mariene Strategie

Natura 2000 en de Mariene Strategie zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.  Een goede milieutoestand en duurzaam gebruik van het marien milieu zijn essentieel om de Natura 2000-gebieden uit te bouwen. De bescherming van de habitats en soorten in deze Natura 2000-gebieden zijn op hun beurt belangrijk om de biodiversiteitsdoelen uit de Mariene Strategie te bereiken.

Bovendien zijn een aantal maatregelen vereist voor zowel het bereiken van de goede milieutoestand als voor het beschermen van habitats en soorten binnen de Natura 2000-gebieden. Het gaat bijvoorbeeld om de bescherming van de zeebodem, het herstel van grindbedden en een methodiek voor de beoordeling van cumulatieve effecten.

Het nieuwe maatregelenprogramma geeft daarom niet enkel invulling aan de doelstellingen van de Mariene Strategie, maar ook aan de instandhoudingsdoelstellingen van de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn. Omgekeerd werden de instandhoudingsdoelstellingen afgestemd op de geactualiseerde milieudoelen van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie uit 2018 en werden de bestaande beheerplannen herzien op basis van het nieuwe maatregelenprogramma.

Deze openbare raadplegingen komen voort uit het Verdrag van Aarhus, dat iedereen het recht geeft op inspraak bij beslissingen over het milieu.

Meer info:

Alle documenten en meer informatie over hoe je je opmerkingen kan bezorgen, vind je op www.consult-leefmilieu.be:

Duik in de toekomst in gloednieuwe expo Zeekracht

Voor een buitengewoon dagje aan zee kan je vanaf deze zomer ook in Mechelen terecht. Technopolis opent vanaf begin juli namelijk Zeekracht, een gloednieuwe expo waar je je het ene moment aan de kust, het volgende moment op de bodem van de zee en niet veel later in de haven van de toekomst waant. En dat allemaal dankzij een fraai staaltje technologie. Zeekracht is de eerste expo in Technopolis waar je in een immersieve digitale omgeving als het ware ondergedompeld wordt in een toekomst waar wetenschap en technologie centraal staan. Het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen is partner in de nieuwe expo, en leverde expertise over het opvolgen en beperken van de ecologische impact van offshore windparken en het stimuleren van onderwaternatuur in dergelijke projecten.

© Technopolis

Vanaf begin juli 2021 opent Zeekracht, een gloednieuwe expo in Technopolis waar je in de zee en de haven van morgen kan duiken. En dat mag je behoorlijk letterlijk nemen. Via projecties en interactieve vloeren en wanden lijkt het alsof je helemaal kopje onder gaat en op de bodem van de zee wandelt waar vissen rondom je voeten zwemmen en je overal volgen. Als je verder kijkt, dan zie je onder andere drijvende zonnepanelen, onderwaterboerderijen en bubbelgordijnen die bruinvissen beschermen tegen onderwaterlawaai. Kortom, zo zag je de zee en de haven nog nooit.

Dat komt doordat Technopolis voor het eerst gebruik maakt van een immersieve digitale ruimte om bezoekers als het ware onder te dompelen in een duurzame toekomst waar wetenschap en technologie centraal staan. Zeekracht is niet alleen een visueel en technologisch hoogstandje. Inhoudelijk vertelt de expo een bijzonder sterk toekomstverhaal waarin wetenschap en innovatie de kracht van de zee optimaal benutten en haar tegelijk beschermen. Daarbij komen belangrijke thema’s aan bod zoals scheepvaart, hernieuwbare energie en voeding.

Die thema’s werden verwerkt in allerlei leuke opdrachten. Al spelend krijg je antwoorden op vragen zoals “Kweken we ons eten binnenkort op een onderwaterboerderij?”, “Komen er kunstmatige energie-eilanden voor Blankenberge of Oostende te liggen?” en “Wat is de kracht en het belang van de zee?”. Daarnaast kan je zelf een windturbine ontwerpen en de stroom aan land brengen, vissoorten ontdekken met een onderwaterdrone, manieren onderzoeken om groene energie op te wekken en op te slaan…. Via een gigantische interactieve haventafel reis je naar de haven (of zeggen we beter energiehub) van de toekomst en ontdek je hoe/of we binnenkort vaarwel zeggen tegen schepen op fossiele brandstoffen.

© Technopolis

Praktisch

Zeekracht is een expo die jong en oud zal weten te fascineren. Jongeren vanaf 12 jaar en volwassenen kunnen zich verdiepen in de talrijke thema’s die aan bod komen en kunnen geïnspireerd raken om (later) zelf aan de slag te gaan in de mariene en maritieme sector. Voor jongere kinderen is vooral het visuele spektakel de moeite alsook de technologie van de immersieve digitale ruimte die maakt dat bv. vissen en andere grafische elementen hun bewegingen volgen. De toegang tot Zeekracht is inbegrepen in de toegangsprijs voor Technopolis.

Spreekbuis voor duurzame ontwikkelingsdoelen VN

Technopolis noemt zich met trots SDG (Sustainable Development Goals) Voice en gebruikt Zeekracht als spreekbuis voor een reeks doelstellingen vastgelegd door de Verenigde Naties om van de wereld een betere plek te maken tegen 2030. Via Zeekracht laten Technopolis en haar partners (doel 17 – betrekken stakeholders) zien hoe belangrijk betrouwbare en duurzame energie is (doel 7), waarom actie tegen klimaatverandering echt nodig is (doel 13) en hoe de zee op een duurzame manier kan benut worden met alle respect voor het leven in het water (doel 14).

Stephane Berghmans, CEO Technopolis: “Zeekracht is de eerste expo in Technopolis waar je als het ware binnenwandelt in de toekomst en met eigen ogen kan zien en ervaren hoe we met wetenschap en innovatie die toekomst duurzamer kunnen maken. Dat was niet mogelijk geweest zonder de financiële en inhoudelijke bijdrage van onze partners, stuk voor stuk boegbeelden van innovatie in België. We hopen dat we samen heel wat kinderen en jongeren zullen inspireren om later bij te dragen aan onze zogenaamde “blauwe economie”. Zeg nu zelf, welke beroepen spreken nog meer tot de verbeelding dan zeebioloog, windparkontwerper of zeewierboer? Wat ze ook kiezen later, onze boodschap is klaarhelder: de beste stuurlui voor onze toekomst staan niet allemaal aan wal. Iedereen kan én mag meewerken aan een betere wereld.

De partners

Zeekracht is een parel van een co-creatieproject. Voor deze baanbrekende expo ging Technopolis in zee met CMB, DEME, Jan De Nul, Port of Antwerp, het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen, UGent, Vliz, Flux50 en Belgian Offshore Platform.

Campagnevideo

© Technopolis