Naar een waarschuwingssysteem voor schuim in de branding

Schuim in Scheveningen gevolg van veel algen en harde noordenwind

Het metershoge schuim tijdens het fatale ongeluk van vijf watersporters op 11 mei in het Nederlandse Scheveningen was zeer waarschijnlijk ontstaan door een uitzonderlijke combinatie van veel algenresten en een voor dit jaargetijde ongebruikelijk harde wind uit het noord-noordoosten. Dat concluderen Nederlandse en Belgische onderzoekers van verschillende organisaties in een rapport over de oorzaak van de schuimvorming. De auteurs hebben zich moeten beperken tot conclusies die op dit moment het meest redelijk lijken en de beschikbare data zullen nog verder worden geanalyseerd. De onderzoekers adviseren om nu vooral voorlichting te geven aan watersporters en kustwachtpartners, omdat het ontwikkelen van een adequaat geautomatiseerd waarschuwingssysteem tijd zal kosten.

© ANP

Reconstructie van de laatste vier dagen

Op maandag 11 mei kwamen vijf watersporters jammerlijk om het leven voor de kust van Scheveningen in de Nederlandse provincie Zuid-Holland. Om inzicht te krijgen in de omstandigheden waarin het ongeval plaatsvond sloegen onderzoekers van allerhande disciplines de handen in elkaar. In hun rapport schetsen ze het meest aannemelijke scenario op de dag van het gebeuren.

Uit de reconstructie van de beschikbare data blijkt dat een samenloop van weersomstandigheden vanaf eind april heeft geleid tot de grote hoeveelheid schuim die op die dag was opgehoopt in de hoek van het Noordelijk Havenhoofd en het strand van Scheveningen. Meest waarschijnlijk is dat in de voorafgaande periode veel zon eerst zorgde voor de groei van uitzonderlijk veel schuimalgen in zee. Rond 10 mei was de bloei aan het afnemen, onder meer door verminderd licht door bewolking en meer menging door de toenemende golfhoogte. Daardoor kwamen de algenresten vrij in zee. Op maandag 11 mei stond de noord-noordoostenwind min of meer parallel aan de kust en had aan het begin van de middag kracht 7 Beaufort. De wind dreef het gevormde schuim vervolgens naar het zuiden, waardoor het zich ophoopte tegen obstakels die dwars op het strand in zee steken, zoals het Noordelijk Havenhoofd van Scheveningen.

© ANP

Kolonievormende algen

Algenonderzoeker Katja Philippart van het Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ) coördineerde dit onderzoek en licht toe hoe er begin mei zoveel algen in het zeewater aanwezig konden zijn. “Deze soort algen met de wetenschappelijke naam Phaeocystis globosa kan in zee leven als solitaire cellen of in kolonies. In kolonies worden de cellen bij elkaar gehouden door een slijmachtige beschermende matrix en kan de schuimalg snel in biomassa toenemen.”

Om deze kolonies te kunnen vormen hebben de algen veel licht en een ruime aanvoer van de voedingsstoffen stikstof en fosfaat nodig. Begin mei waren de omstandigheden daarvoor goed en bereikten de algenkolonies een zeer grote biomassa. Bij een tekort aan licht en een sterkere menging vallen de kolonies echter weer uiteen. Philippart: “De bewolking van zondag 10 mei triggerde waarschijnlijk het uiteenvallen van de kolonies tot losse, solitaire cellen. Hierbij kwamen de suikerachtige overblijfselen van de matrix in zee terecht, en door infecties met virussen kwamen ook de eiwitten uit de cellen vrij in het water. Wanneer eiwitten en suikers samen door wind- en golfwerking worden opgeklopt, dan krijg je schuim.”

Phaeocystis globosa kolonies (in cultuur) © Maggibrisbin

Satellietbeelden onthullen algenbloei en schuimpatronen

Het team voor Remote Sensing en Ecosysteemmonitoring (REMSEM) van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN) heeft een uitgebreide expertise in het gebruik van instrumenten voor teledetectie, en analyseerde en interpreteerde een combinatie van beelden van de Sentinel-2 en Sentinel-3 satellieten uit de periode voor het tragische ongeluk. Dimitry Van der Zande besluit dat deze bruikbaar zijn voor de observatie van algenbiomassa en schuim in het zeewater: “Een tijdsreeks van Sentinel-3-beelden met een ruimtelijke nauwkeurigheid van 300m toont eind april 2020 een sterke algenbloei in de nabijheid van Scheveningen en langs de kust van Zuid-Holland. Begin mei waren dichtbij de kust nog steeds hoge concentraties meetbaar. Op de hoge resolutie Sentinel-2-beelden, die een detail van 10m tonen, kan dan weer het schuim worden opgespoord.”

Ontwikkeling van de algenbiomassa in de directe omgeving van Scheveningen op basis van Sentinel-3 satellietbeelden. Het bovenste paneel toont het verloop van chlorofyl-a (= maat voor algenbiomassa) van 1 april t/m 15 mei 2020. De blauwe lijn geeft de concentratie rond de Buitenhaven weer (blauw omlijnd blokje in foto’s), de groene lijn een gebied vlak onder de kust (groen omlijnd gebied). De onderste panelen geven een ruimtelijk overzicht van de lokale verspreiding van de algen op 4 april 2020 (links), 26 april 2020 (midden) en 11 mei 2020 (rechts), waarbij rood hoge en blauw lage dichtheden zijn. De zwarte plekken op deze foto’s zijn locaties waarvoor geen betrouwbare schatting kon worden gemaakt (veelal door de aanwezigheid van wolken). ©KBIN/REMSEM

Het detecteren en combineren van dergelijke satellietinformatie kan bijdragen aan een automatisch waarschuwingssysteem voor schuim langs de kust. Satellieten leveren echter geen continue beeldenstroom van een vaste locatie op, en geven als gevolg van bedekking door wolken ook slechts een gedeeltelijk beeld. Omdat de ophoping van schuim aan de kust snel kan gebeuren en zeer lokaal kan optreden, zijn satellietbeelden dan ook niet geschikt om als enige bron voor een schuim-waarschuwingssysteem te fungeren. De daadwerkelijke observatie van schuimvorming kan het best worden uitgevoerd met camera’s.

Schuimlijnen op zee (ten zuidwesten van Den Helder) op 10 mei 2020 om 09:50 lokale tijd op basis van een satellietbeeld van Sentinel-2. ©KBIN/REMSEM

Onderzoekers adviseren meer voorlichting

Ondanks het feit dat de onderzoekers het meest waarschijnlijke scenario voor het ontstaan van de uitzonderlijke hoeveelheid algenschuim op 11 mei hebben kunnen achterhalen, zal het lastig zijn om een betrouwbaar geautomatiseerd waarschuwingssysteem op te zetten. Daarvoor moeten immers niet alleen de hoeveelheid algen en het schuim nauwkeurig opgevolgd worden, ook de actuele windsterkte en -richting moeten real time, tot in groot detail én zeer lokaal voorspeld kunnen worden. Daarom pleiten de onderzoekers van deze studie ervoor om op korte termijn watersporters, hun clubs en de kustwachtpartners meer voorlichting te geven, zodat ze in staat zijn om eventuele ophoping van schuim zelf goed in te schatten.

Kort na het incident in Scheveningen contacteerde het Maritiem Reddings- en Coördinatiecentrum (MRCC) in Oostende de Belgische onderzoekers met de vraag of een dergelijk schuimincident zich ook aan onze kust kan voordoen. Het antwoord was helaas dat dit in gelijkaardige omstandigheden ook bij ons niet ondenkbaar is. Het MRCC is het eerste meldpunt voor noodgevallen op zee en volgt de ontwikkeling van een waarschuwingssysteem dan ook op de voet. Dries Boodts, waarnemend hoofd van het MRCC: “Ook aan de onze  kust wensen we dit advies te volgen. De satellietinformatie die ons door het KBIN wordt bezorgd is in deze context zeer geschikt om als early warning te dienen. Het zal helpen om gebruikers van de zee tot verhoogde waakzaamheid op te roepen, en ook van pas komen bij het plannen van Search and Rescue­-operaties. We kijken uit naar de ontwikkeling van verdere mogelijkheden om iedereen op zee van zo gedetailleerd mogelijke informatie te voorzien. Beter voorkomen dan genezen.”

Lees het volledige rapport op de website van het NIOZ.

Aan de analyse werkten ecologen, algenonderzoekers, weer- en waterdeskundigen van de volgende onderzoeksinstituten, universiteiten, overheidsinstellingen en adviesbureaus mee:  Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ), Universiteit Utrecht (UU), Deltares, Universiteit van Amsterdam (UvA), Technische Universiteit Delft (TUD), Water Insight, Rijksuniversiteit Groningen (RUG), Bureau Waardenburg (BuWa), Rijkswaterstaat, Istituto di Scienze del Mare (ISMAR)-CNR (Italië), Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN; België), Nederlands Instituut voor Ecologie (NIOO) en Highland Statistics.

Op zoek naar waardevolle leefgebieden op de bodem van de Noordzee

Een wetenschappelijk dossier opstellen ter onderhandeling van visserijmaatregelen in het Belgisch deel van de Noordzee, dat is de taak van het project VISNAT2. Het uiteindelijk doel is zoveel mogelijk waardevolle zeebodem te beschermen, zonder daarmee belangrijke economische activiteiten, zoals visserij, te benadelen.

© KBIN/K. Moreau

De Europese HabitatRichtlijn en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRMS) schrijven voor dat België gebieden afbakent om specifieke onderwaterhabitats te beschermen. Dat zijn meer bepaald ondiepe zandbanken (Habitat 1110) en bedden van grind en schelpkokerwormen (Habitat 1170). Essentieel voor bescherming van deze habitats is dat bodemberoering ten gevolge van menselijke activiteiten (o.a. visserij) wordt uitgesloten. Bij de zoektocht naar de beste locatie voor deze beschermde gebieden wordt gezocht naar een maximale ecologische waarde, maar ook naar een minimale economische impact. We willen met andere woorden zoveel mogelijk beschermen zonder daarmee belangrijke economische activiteiten, zoals visserij, te benadelen.

Voorlopig zijn er in het Marien Ruimtelijk Plan 3 zoekzones afgebakend. Het is nu aan onderzoekers om binnen deze gebieden de ecologisch waardevolste zones aan te duiden. Dat gebeurt aan de hand van evaluatie van biologische gegevens. Voor elk van de zones wordt tegelijkertijd berekend wat het economisch belang is voor alle lidstaten die er visserijbelangen hebben. Gegevens van beide onderzoekslijnen zullen de ruimtelijke planningstool MARXAN voeden. Via deze tool zullen 4 scenario’s ontwikkeld worden met voorstellen voor bodembeschermingsgebieden mét visserijmaatregelen, waarbij de ecologische waarde hoog is en de economische impact zo laag mogelijk.

© Er beweegt wat op zee: het marien ruimtelijk plan 2020-2026 (https://www.health.belgium.be/sites/default/files/uploads/fields/fpshealth_theme_file/brochure_er_beweegt_wat_op_zee_2020.pdf)

Om dit proces mogelijk te maken, wordt samen met het Instituut voor Landbouw-, Visserij-  en Voedingsonderzoek (ILVO) gewerkt aan vier essentiële onderzoekstaken:

  1. Een update van de habitatgeschiktheidskaart voor macrobenthos – ongewervelde dieren die in de zeebodem leven – en van de biologische waarderingskaart, die zullen toelaten om de ecologisch meest waardevolle gebieden af te bakenen.
  2. Een update van de visserijactiviteit van de verschillende lidstaten actief in het Belgische deel van de Noordzee, nodig om de economische waardevolste zones voor de visserij te karteren.
  3. Een risico-analyse betreffende de gevoeligheid van de verschillende habitattypes ten opzichte van bodemberoerende visserij.
  4. Een afbakening van potentiële zones voor visserijmaatregelen op basis van voorgaande informatie en met behulp van de MARXAN ruimtelijke planningstool.

Dit project heeft als doel om een wetenschappelijk dossier op te stellen ter onderhandeling van visserijmaatregelen in het Belgisch deel van de Noordzee, zoals vastgelegd in het Marien Ruimtelijk Plan. Deze onderhandelingen zullen gevoerd worden met Vlaanderen en met de Europese lidstaten, om zo een Gedelegeerde Verordening voor de Europese commissie te brengen. Zo’n Gedelegeerde Verordening bevat regels waarmee verdere invulling wordt gegeven aan eerder vastgestelde wetgeving, in dit geval in functie van bescherming van mariene gebieden.

Project: VISNAT2
Looptijd: 2020-2021
Financiering: FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de voedselketen en Leefmilieu
Samenwerking: Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO)
Contact: Gert Vanhoey (gert.vanhoey@ilvo.vlaanderen.be), Steven Degraer (sdegraer@naturalsciences.be)

Text : Sofie Vandendriessche (ILVO) – Kelle Moreau (KBIN)

Over de voedselwebecologie van offshore windparken, het koninkrijk van de suspensievoeders

De zich snel ontwikkelende offshore windindustrie op de Noordzee geeft aanleiding tot bezorgdheid over de impact op het mariene milieu, inclusief de effecten op het functioneren van ecosystemen. In een doctoraatsonderzoek, gepromoot door de Universiteit Gent en het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen, bestudeerde Ninon Mavraki de voedselwebecologie van offshore windparken. De resultaten tonen aan dat deze wel degelijk invloed hebben op het lokale voedselweb, waarbij het voorkomen van organismen die op de turbines groeien de lokale beschikbaarheid van primaire producenten (fytoplankton) licht vermindert, terwijl ze tegelijk een belangrijke voedselbron vormen voor bepaalde vissoorten. Bovendien werd het belang van erosiebeschermingslagen rond windturbines in dit proefschrift benadrukt. Deze worden gekenmerkt door een hoge complexiteit van het voedselweb, de aanwezigheid van ongewervelden die een breed scala aan voedselbronnen exploiteren, en van vissoorten die gedurende langere tijd in het gebied blijven om zich te voeden.

Om aan de groeiende vraag naar duurzame energie te kunnen voldoen, ontwikkelt de offshore windindustrie zich snel in de Noordzee. Aangezien de installatie van offshore windturbines betekent dat er kunstmatige harde substraten op de zachte ondergrond worden aangebracht, heeft de praktijk de potentie om veranderingen in het mariene milieu teweeg te brengen. Meerdere gewervelde en ongewervelde soorten koloniseren deze structuren. Deze veranderen niet alleen de lokale biodiversiteit, maar hebben ook invloed op het omringende milieu. Deze waarnemingen geven aanleiding tot vragen over de omvang en de mechanismen van deze effecten, inclusief de effecten op het functioneren van de ecosystemen.

In haar doctoraatsthesis onderzocht Ninon Mavraki de effecten van offshore windparken op het lokale voedselweb op twee niveaus: een gedetailleerde structuur van het voedselweb op een op zwaartekracht gebaseerde fundering in het Belgische deel van de Noordzee en een kwantificering van de lokale effecten op de primaire productiviteit en vissen. De koloniserende gemeenschappen en vissen werden bemonsterd langs de volledige dieptegradiënt van de fundering om inzichten te ontwikkelen in de in situ voedselwebstructuur, terwijl laboratoriumexperimenten met volledig gekoloniseerde PVC-panelen gedetailleerde ex situ observatie van de koolstofassimilatie door koloniserende soorten mogelijk maakten.

Voedselwebstructuur

In het eerste deel van de studie werd de structuur van het voedselweb van de koloniserende gemeenschappen langs de dieptegradiënt van een offshore windturbine, de erosiebeschermingslaag en het omliggende zachte substraat onderzocht. Hiervoor werd een stabiele isotopenanalyse uitgevoerd op de organismen die uit verschillende zones werden verzameld. Stabiele isotopen zijn alternatieve vormen van chemische elementen (in dit geval koolstof en stikstof) met verschillende molecuulgewichten die in de natuur worden aangetroffen. Hun analyse wordt gebruikt om de energiestroom door voedselwebben te traceren en de trofische niveaus (de plaats van elk organisme in een voedselweb) te bepalen.

De resultaten toonden aan dat de samenstelling van de gemeenschappen en de daarmee samenhangende voedselwebben structureel verschillen tussen de verschillende dieptezones. De grootste complexiteit werd gevonden bij de erosiebeschermende laag en het omliggende zachte substraat, waar organisch materiaal opstapelt. Een studie van de afzonderlijke soorten ondersteunde deze resultaten en toonde aan dat de organismen die in deze twee zones voorkomen een breder scala aan voedselbronnen benutten in vergelijking met de organismen die hoger op de turbine worden aangetroffen. De meeste onderzochte ongewervelde soorten bleken generalisten te zijn, met dieptespecifieke strategieën voor het gebruik van voedselbronnen. Daarbij werd zowel tussen als binnen de gemeenschappen een verdeling van de voedselbronnen gedetecteerd, wat bijdraagt tot het naast elkaar kunnen overleven van soorten binnen en over de dieptezones.

Koolstofassimilatie en primaire productiviteit

In het tweede deel van de studie werd de koolstofassimilatie door de koloniserende gemeenschappen gekwantificeerd. De resultaten gaven aan dat de mossel Mytilus edulis de hoogste koolstofopslag per eenheid van biomassa vertoonde, terwijl de lokale populatie van de amphipode Jassa herdmani als geheel de grootste hoeveelheid koolstof opsloeg. Deze soorten droegen het meest bij aan de lokale consumptie van de voorraad van de primaire producent (fytoplankton, of ‘plantaardig’ plankton), aangezien hun assimilatie ongeveer 97 % van de totale koolstofopslag door fauna bedroeg. De resultaten van dit experiment werden opgeschaald tot het totale aantal momenteel geïnstalleerde turbines in het Belgische deel van de Noordzee, wat leidde tot een geschatte 1,3% van de lokale jaarlijks beschikbare voorraad van de primaire producent die door M. edulis en J. herdmani wordt begraasd. Ook wanneer rekening wordt gehouden met de hoeveelheid koolstof die niet wordt geassimileerd door de zachte sedimentfauna als gevolg van het verlies van hun habitat door de installatie van offshore windturbines, suggereren de gegevens dat de totale koolstofassimilatie opmerkelijk toeneemt in aanwezigheid van offshore windturbines en hun kolonisatoren.

Vissen

Ook de voedingsecologie van vissen die worden aangetrokken door windparken op zee werd bestudeerd. Hiertoe werden analyses van de maaginhoud en stabiele isotopen uitgevoerd om de voedselsamenstelling van een selectie van overvloedig aanwezige vissoorten op respectievelijk korte en lange termijn te onderzoeken. Soorten die sterk geassocieerd zijn met de erosiebeschermingslagen, die leven op en/of nabij de basis van de windturbines (zeedonderpad Myoxocephalus scorpius, steenbolk Trisopterus luscus en Atlantische kabeljauw Gadus morhua), bleken deze kunstmatige riffen voor een langere periode als foerageerplek te gebruiken. Ze voeden zich hier met de talrijke en energierijke koloniserende soorten J. herdmani en Pisidia longicornis (glad porseleinkrabbetje). Het werd ook aangetoond dat de Horsmakreel Trachurus trachurus zich slechts af en toe voedt met de koloniserende fauna, waarbij de kunstmatige riffen tijdelijk worden gebruikt als oases van extra voedselbronnen. Deze dieetresultaten bevestigen de hypothese dat de lokale productie van deze soorten kan worden verhoogd. Voor pelagische (in de waterkolom levende) vissoorten kon deze stelling niet hard worden gemaakt. De Atlantische makreel Scomber scombrus bijvoorbeeld, leek geen gebruik te maken van de kunstmatige habitat van offshore windparken. De analyses voor deze soort wezen op een dieet op basis van zoöplankton.

 

Na de wetenschappelijk hoog-kwalitatieve en visueel zeer duidelijke presentatie van haar proefschrift ‘On the food-web ecology of offshore wind farms, the kingdom of suspension feeders’ (online en live gestreamd op YouTube vanwege Covid-19 beperkingen), kenden prof. dr. Steven Degraer en prof. dr. Jan Vanaverbeke (RBINS, UGent) en de leden van de Examencommissie (voorzitter: prof. dr. Ann Vanreusel, UGent; secretaris: prof. dr. Tom Moens, UGent) op maandag 18 mei 2020 met trots de titel van Doctor in Science – Marine Science toe aan Ourania (Ninon) Mavraki (voorheen Master in Marine Biology, University of Patras, Griekenland).

Proficiat Ninon!

Een zeldzaam voorrecht: Ninon bestuurt het onderzoeksschip RV Simon Stevin. 😉 (© KBIN/N. Mavraki)

Er beweegt wat op zee: nieuw marien ruimtelijk plan 2020-2026

Op 20 maart 2020 trad het nieuwe Belgische marien ruimtelijk plan 2020-2026 in werking. Het plan is een ruimtelijke ordening die de verschillende nutsfuncties van het Belgisch deel van de Noordzee integreert.

Wist je dat België met 37% beschermd marien natuurgebied ver boven het Europese gemiddelde van 8,9% zit? En dat ons land in verhouding het meeste offshore ruimte voor hernieuwbare energie voorziet van alle landen ter wereld?

Natuurbehoud, groene energie, scheepvaart, visserij, zandontginning, defensie en zoveel meer activiteiten vinden dagelijks plaats in ons kleine Belgische stukje Noordzee. Om al deze activiteiten veilig te laten samengaan, stelt de federale overheid elke zes jaar een marien ruimtelijk plan op. Het is een soort ruimtelijke ordening die op land al langer bestaat, maar op zee is het vrij uniek in de wereld. Heel wat landen komen in België kijken hoe wij het aanpakken om alle activiteiten en stakeholders hun rechtmatige plaats op zee te geven.

Meer info en het volledige marien ruimtelijk plan 2020-2026.

Wat is nieuw in het plan?

Het eerste plan gold voor de periode 2014-2020. Op 20 maart 2020 trad het marien ruimtelijk plan 2020-2026 in werking. Dit nieuwe plan voorziet onder meer deze nieuwigheden:

  • een tweede zone voor offshore energie, de prinses Elisabeth-zone, die een quasi verdubbeling van de energiecapaciteit beoogt (van 10% van de Belgische elektriciteitsbehoefte eind dit jaar naar 20% tegen 2025/2026)
  • een extra natuurgebied aan de Nederlandse grens
  • drie nieuwe zoekzones voor bodembeschermende maatregelen
  • vijf specifieke zones waarbinnen commerciële en industriële activiteiten kunnen worden ontwikkeld. Vooral duurzame ontwikkeling zal hierbij centraal staan.

Philippe De Backer: “België was pionier met een eerste marien ruimtelijk plan en we zijn nu ook de eersten om dit plan te herzien. Het is een lang maar boeiend traject geweest waarin het evenwicht tussen economie, ecologie en veiligheid centraal stond. Ik wens dan ook alle stakeholders, burgers en organisaties te bedanken voor hun constructieve bijdrage aan dit proces en ben tevreden dat met dit nieuw marien ruimtelijk plan de Noordzee verder kan ontwikkelen op vlak van blauwe economie, met respect voor het marien milieu en de beschermde Natura 2000 natuurgebieden.

Een gloednieuwe brochure

De brochure ‘Er beweegt wat op zee. Het marien ruimtelijk plan 2020-2026’ bevat heel wat weetjes en vat het marien ruimtelijk plan 2020-2026 op een toegankelijke manier samen. Ze geeft een overzicht van de belangrijkste activiteiten in onze Noordzee aan de hand van specifieke kaarten. Je kan ook je kennis testen met een korte quiz.

Bestel de gratis brochure bij de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu.

Het Mariene Atlas project

Om de geografische informatie uit het Marien Ruimtelijk Plan toegankelijk te maken voor een brede gemeenschap van potentiële gebruikers, werd deze beschikbaar gesteld op de website marieneatlas.be. Momenteel bevat de mariene atlas gevalideerde en volledig gedocumenteerde geografische lagen uit de Belgische mariene ruimtelijke plannen die in 2014 en 2019 bij de koninklijke decreten zijn vastgesteld. De inhoud zal regelmatig uitgebreid worden met gegevens over de verschillende thema’s van de Europese richtlijn INSPIRE, zoals milieumonitoring, energiebronnen en energieproductie, geologie… om er maar enkele te noemen. De Mariene Atlas is een gezamenlijk initiatief van verschillende Belgische federale administraties, en wordt uitgewerkt en onderhouden door een expertenteam van de Wetenschappelijke Dienst Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee (BMM) en de Geocell van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen.

 

Het marien ruimtelijk plan werd opgemaakt door de dienst Marien Milieu van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, in opdracht van de Minister van Noordzee, Philippe De Backer. Omwille van zijn grote impact kwam het tot stand door een nauwe samenwerking met alle betrokkenen. Ngo’s, bedrijven, overheidsinstanties, belangenorganisaties en burgers gaven hun voorstellen en opmerkingen door tijdens twee consultatierondes. Ook het duurzaamheidsaspect kreeg extra aandacht, onder meer via het strategisch milieueffectenrapport (SEA). Na verwerking van de bijdragen werd het nieuwe MRP op 22 mei 2019 door de Koning ondertekend.

Tekst: Jesse Verhalle, Mieke Van de Velde, Kelle Moreau

Draagt het wassen van uitlaatgassen van schepen bij aan de verzuring van de zuidelijke Noordzee?

Het is bekend dat zwaveloxiden (SOx) in atmosferische scheepsemissies als gevolg van de verbranding van brandstof schadelijk zijn voor de gezondheid van mens en ecosysteem. Sinds 1 januari 2020 heeft de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) de grenswaarde voor het zwavelgehalte in scheepsbrandstof verder verlaagd, met als gevolg een toename van het aantal uitlaatgasreinigingssystemen (scrubbers of wassers) aan boord van schepen. Deze systemen verminderen het zwavelgehalte in de lucht, maar sommige lozen de SOx rechtstreeks in het water. Hier dragen ze bij aan de verzuring van de oceanen en kunnen ze problemen veroorzaken voor een reeks mariene organismen. Het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen gebruikte een biogeochemisch model om de potentiële impact in de zuidelijke Noordzee te kwantificeren. De resultaten toonden aan dat de grootste veranderingen zich voordoen in gebieden met een hoge verkeersdichtheid, zoals langs de Belgische en Nederlandse kusten en in de nabijheid van grote havens. Hier zijn de veranderingen voldoende groot om bij te dragen aan de aantasting van het milieu en een verlies aan economisch potentieel.

De Belgische wateren worden gekenmerkt door zeer dens maritiem verkeer. De afbeelding toont schepen die voor anker liggen in de ankerzone, wachtend op toegang tot een nabijgelegen haven (©KBIN/BMM).

Van zwaveloxiden (SOx) in de gasuitstoot van schepen, als gevolg van brandstofverbruik, is bekend dat ze ademhalingsproblemen veroorzaken, tot meer zure regen leiden en bijdragen aan de verzuring van de oceanen. Als zodanig zijn ze schadelijk voor de gezondheid van zowel de mens als het ecosysteem. Om dit probleem aan te pakken verlaagde de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) de grenswaarde voor het zwavelgehalte in scheepsbrandstof sinds 1 januari 2020 tot 0,5% (van 4,5% in 2005-2011 en 3,5% in 2012-2019). In de “North Sea Sulphur Emission Control Area”, waartoe de intensief bevaren Belgische wateren behoren, zijn de regels nog strenger. Hier mag de zwavel-concentratie in de brandstof niet hoger zijn dan 0,1 %. Om aan de regelgeving te voldoen kan onder meer laagzwavelige brandstof worden gebruikt, of kunnen andere methoden worden toegepast die de SOx-emissies als gevolg van de verbranding van hoogzwavelige brandstof in dezelfde mate beperken.

Scrubbers

Door het prijsverschil tussen hoog- en laagzwavelige brandstoffen is de installatie van uitlaatgas-reinigingssystemen, de zogenaamde “scrubbers” of “wassers”, economisch voordeliger dan de verlaging van het zwavelgehalte in de brandstof (in normale economische omstandigheden). Daarom leidt de nieuwe regelgeving tot het installeren van wassers op een groter aantal schepen. Wassers zijn apparaten die de uitlaatgassen van schepen “wassen” en er bepaalde deeltjes of gassen uit verwijderen, in dit geval de zwaveloxiden. Het resulterende waswater kan aan boord worden opgevangen (closed-loop-wassers) of in open zee worden afgevoerd (open-loop-wassers), terwijl hybride-wassers kunnen overschakelen van open naar gesloten modus. De goedkopere open-loop-wassers worden vaker toegepast dan closed-loop-wassers, waardoor de zwaveluitstoot van de lucht naar het water wordt verplaatst.

Dichtheidskaart van het maritiem verkeer (bewerking van marinetraffic.com) die de belangrijkste scheepvaartroutes en het zeer dens verkeer in het studiegebied weergeeft (zwart kader).

Oceaanverzuring

Ondanks het positieve effect van wassers op de luchtvervuiling, rijzen er vragen over hun mogelijke impact op het mariene milieu. Wanneer het waswater van open-loop-wassers in zee wordt geloosd, worden de SOx geneutraliseerd door het zeewater. Dit verlaagt echter de zuurtegraad (pH) van het zeewater (een lagere pH betekent zuurder water) en draagt zo bij aan de verzuring van de oceaan. Dit proces komt bovenop de verzuring als gevolg van de opname van atmosferische CO2 die door de klimaatverandering teweeg wordt gebracht. Er zijn al negatieve effecten van de verzuring van de oceanen waargenomen op zeeorganismen zoals mosselen, oesters, garnalen en zelfs vissen. Zuurder water brengt het ontstaan van schelpen en skeletten in gevaar en kan leiden tot het oplossen van bestaande structuren. Bovendien tonen sommige studies effecten aan op het vermogen van vissen om te ruiken, horen en zien, en op hun algemene cognitieve werking. Zuurder water kan ook een economische impact hebben op de visserij en de aquacultuur, aangezien voor bepaalde soorten garnalen en mosselen een kwaliteitsverlies is aangetoond met betrekking tot smaak, textuur, uiterlijk en voedzame eigenschappen.

Situatie in de zuidelijke Noordzee

In opdracht van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer voerde het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN) een studie uit waarbij een geavanceerd biogeochemisch model werd gebruikt om de potentiële impact van SOx-lozingen door het scheepvaartverkeer op de verzuring van de zuidelijke Noordzee te kwantificeren. “In het Engelse Kanaal en de zuidelijke Noordzee laten de resultaten voor verschillende maritieme verkeerscenario’s een pH-daling tussen 0,004 en 0,010 pH-eenheden zien (op een schaal van slechts 14 eenheden)” zegt Valérie Dulière, hoofdauteur van de studie. “In gebieden met een hoge verkeersdichtheid, zoals de scheepvaartroutes langs de Belgische en Nederlandse kusten en in de nabijheid van grote havens, kan de pH-verandering 5 tot 12 keer groter zijn dan gemiddeld. De gemodelleerde veranderingen wijzen op een potentieel negatief effect op de waterkwaliteit in havens, estuaria en kustwateren”, voegt Dulière toe.

Kaarten met jaarlijkse gemiddelde pH-waarden zoals geschat door het model uit de studie van Dulière et al. (2020) voor verschillende scenario’s van de SOx-bijdrage van het zeeverkeer. Hoe roder, hoe zuurder het water. De figuur linksboven toont het referentiescenario zonder SOx-bijdrage van maritiem verkeer, terwijl de figuur rechtsboven (2019_15%) dezelfde verkeersdichtheid laat zien, maar met 15% van de schepen die gebruik maken van een open-loop scrubber. In de 2020- en 2030-scenario’s wordt uitgegaan van de verwachte verkeersdichtheid (onder normale economische omstandigheden) in 2020 en 2030, waarbij de 35%- en 0%-scenario’s simuleren wat er gebeurt wanneer 35% en 0% van de vloot zijn uitgerust met open-loop-wassers. Dit resulteert in vier combinaties (2020_35%, 2020_0%, 2030_35% en 2030_0%). Uit de simulaties blijkt dat een toename van het scheepvaartverkeer een minder grote invloed heeft op de verzuring van de oceanen (vergelijk 2020_0% en 2030_0% met referentie) dan een toename van het gebruik van open-loop-wassers (vergelijk 2019_15%, 2020_35% en 2030_35%) met de referentie. Een toename van zowel het scheepvaartverkeer als het gebruik van open-loop-wassers heeft uiteraard het grootste effect (vergelijk 2030_35% met andere scenario’s).

De geschatte pH-daling die wordt toegeschreven aan de scheepvaartsector is ook significant in vergelijking met de voortgaande verzuring als gevolg van de klimaatverandering (0,0017-0,0027 pH-eenheden per jaar). De pH-verandering als gevolg van SOx-vervuiling door de scheepvaart met open scrubbers is 2 tot 4 keer groter dan de bijdrage van de klimaatverandering wanneer deze gemiddeld over het hele studiegebied wordt berekend, en tot 10 tot 50 keer groter in meer lokale gebieden. De gevolgen van de verzuring van de oceanen als gevolg van het zeeverkeer moeten daarom samen met de klimaatverandering worden meegenomen in de beoordeling van het ecosysteem.

 

Het volledige verslag van de studie kan hier worden geraadpleegd: Potential impact of wash water effluents from scrubbers on water acidification in the southern North Sea_Final report.

– part1_Wetenschappelijke achtergrond en context van de studie

part2_Methodologie en aannames

part3_Resultaten en conclusies

Op basis van de belangrijke conclusies van de modellering wordt een voorzorgsaanpak aanbevolen. Beleid, wetenschap en industrie blijven samenwerken om manieren te vinden om het effect van zwavelverbindingen in de gasuitstoot en waswaterlozingen van schepen te verminderen.

 

Na afloop deze studie hervormde de COVID-19-crisis het jaar 2020 op onvoorziene wijze. Er wordt geconstateerd dat de schatting van de scheepvaartverkeersdichtheid voor het jaar 2020, waarop de berekeningen zijn gebaseerd om de hoeveelheid SOx in gasuitstoot en waswaterlozingen in te schatten, lager is dan verwacht. Toch levert deze studie nog steeds zeer nuttige informatie op over hoe het gebruik van open-loop en hybride (in open modus) wassers kan bijdragen aan de verzuring van de zuidelijke Noordzee, in een ‘business as usual’-situatie. Er wordt ook opgemerkt dat het huidige ongunstige economische klimaat heeft geleid tot de annulering van veel bestellingen van wassers, waarbij wordt gehoopt dat de betrokken bedrijven zullen overwegen over te schakelen op het gebruik van laagzwavelige brandstof bij het hervatten van de normale bedrijfsvoering.

Het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen is ook sterk betrokken bij de monitoring van de zwaveloxiden in de gasuitstoot van schepen op zee. Meer informatie hierover is te vinden op de nieuwe website van het luchtteam, de video die focust op de monitoring van de zwavelemissies, en in het jaarverslag 2019.

Publieke consultatie ‘Zeeboerderij Westdiep’

De firma Codevco V BV heeft een aanvraag ingediend voor de machtiging en vergunning voor de bouw en de exploitatie van een zeeboerderij in het Belgische deel van de Noordzee, en heeft een machtiging aangevraagd voor het uitvoeren van geotechnisch en geofysisch grondonderzoek tijdens de voorbereidende fase. Deze aanvraag is onderworpen aan een milieueffectenbeoordelingsprocedure.

Het aanvraagdossier, de niet-technische samenvatting, het milieueffectenrapport en het ontwerp van de Passende Beoordeling kunnen geraadpleegd worden van 9 mei tot 7 juni 2020 in de kantoren van de BMM te Brussel (Vautierstraat 29, 1000 Brussel; mdevolder@naturalsciences.be; tel. 02/627 43 52) of te Oostende (3de en 23ste Linieregimentsplein, 8400 Oostende; jhaelters@naturalsciences.be; tel. 059/24 20 55), dit enkel op afspraak en tijdens de kantooruren tussen 9:00h en 17:00h, en afhankelijk van de heersende maatregelen opgelegd door de overheid m.b.t. Covid-19. Het dossier kan ook ingezien worden in iedere kustgemeente op werkdagen. Een lijst van de consultatieplaatsen en de bijhorende contactgegevens is hier beschikbaar: Kustgemeenten_2020.

Het dossier is eveneens elektronisch beschikbaar:

Iedere belanghebbende kan zijn standpunten, opmerkingen en bezwaren tot en met 22 juni 2020 overmaken aan mevrouw Brigitte Lauwaert, per post of via e-mail:

BMM T.a.v. Mevr. Brigitte Lauwaert 

Vautierstraat 29, 1000 Brussel

blauwaert@naturalsciences.be

 

Update augustus 2020:

Inmiddels is ook een visserijrapport beschikbaar: Visserijrapport_Zeeboerderij Westdiep

Luchtobservaties boven de Noordzee in 2019

In 2019 realiseerde de BMM in het kader van het nationale programma voor luchtobservaties 246 vlieguren boven de Noordzee. Deze bijdrage lijst de belangrijkste resultaten op. De focus ligt hierbij op de kerntaken: toezicht op zeeverontreiniging en monitoring van het mariene milieu. Er werden 13 gevallen van operationele verontreiniging door schepen waargenomen, en bij 51 schepen werden verdachte zwavelwaarden opgemeten in de rookpluimen. Met deze zwavelemissie-monitoring blijft België een internationale trekkersrol vervullen die aanzienlijke interesse blijft opwekken tot ver buiten Europa. Het vliegtuig nam ook met succes deel aan een internationaal gecoördineerd toezicht op de olie- en gasinstallaties in het centrale deel van de Noordzee. Verder werden zoals elk jaar belangrijke zeezoogdierentellingen uitgevoerd en de werkzaamheden in de windparken opgevolgd.

Het Kustwacht-vliegtuig in actie. © Tim Corbisier

Overzicht van de toezichtsvluchten

In kader van het nationale luchttoezichtprogramma werd in 2019 246 uur boven de Noordzee gevlogen. Dit programma wordt georganiseerd door de wetenschappelijke dienst BMM (Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee) van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen, in samenwerking met Defensie. Het merendeel van de vlieguren betrof nationale vluchten (183 uren):

  • 173 uren in het kader van taken van de Belgische kustwacht
    • 129 uren pollutiecontrole: 67 uren voor toezicht op lozingen van olie en andere schadelijke stoffen (MARPOL Annex I, II en V) en 62 uren voor de monitoring van de zwaveluitstoot door schepen (handhaving van MARPOL Annex VI / SECA – Sulphur Emission Control Area of Zwavelemissiecontrolegebied, zie verder);
    • 43 uren visserijcontrole, in opdracht van de Vlaamse dienst Zeevisserij;
    • 1 uur als reactie op een specifieke oproep voor de opsporing van een walvis.
  • 10 uren zeezoogdierenmonitoring

Een kleiner deel (63 uren) werd aan internationale vluchten besteed, waarvan 35 uren voor de monitoring van zwaveluitstoot in Nederlandse wateren in opdracht van de Nederlandse overheid (Inspectie Leefomgeving en Transport), 24 uren Tour d’horizon-missie ter controle van boorplatformen in de Noordzee (een internationale opdracht in het kader van het Bonn Akkoord) en 4 uren voor een internationale pollutiebestrijdingsoefening georganiseerd door Nederland.

Operationele scheepslozingen

In 2019 werd België gelukkig niet getroffen door vervuiling voortvloeiend uit scheepsongelukken (accidentele pollutie). Er werden wel 13 gevallen van operationele verontreiniging door schepen waargenomen:

  • Één kleine olieverontreiniging voor de kust van Oostende, waarbij de vlek niet gelinkt kon worden aan een schip.

  • Twaalf verontreinigingen door andere schadelijke vloeistoffen dan olie (MARPOL Annex II). Één van deze 12 verontreinigingen, een nachtelijke detectie, kon aan een schip worden gelinkt. Er werd een havencontrole onderzoek aangevraagd in de volgende aanloophaven, hieruit bleek dat het een toegelaten lozing van palmolie betrof (MARPOL Annex II).

Deze cijfers tonen aan dat, hoewel het aantal olieverontreinigingen het laatste decennium sterk gereduceerd is (eerste grafiek), het aantal verontreinigingen van andere schadelijke stoffen nog steeds een courant probleem is, en zelfs in stijgende lijn lijkt (tweede grafiek).

Olievlekken in Belgische havens

Tijdens de transitvluchten (van de luchthaven van Antwerpen – de thuisbasis van het vliegtuig – naar de Noordzee) werden 2 olievlekken waargenomen in de haven van Antwerpen. Deze werden onmiddellijk gerapporteerd aan de bevoegde autoriteiten om een opvolging te verzekeren.

Monitoring van de zwaveluitstoot van schepen op zee

Om de strenge zwavelgehaltelimieten voor scheepsbrandstof in het Noordzee zwavelemissie-controlegebied te monitoren werden ca. 96 u aan sniffer-vluchten uitgevoerd met het vliegtuig, zowel boven Belgische als Nederlandse wateren. Van de 1241 schepen waarvan de zwaveluitstoot gemeten werd vertoonden 51 een verdacht hoge zwavelwaarde. Deze werden systematisch gerapporteerd aan de bevoegde maritieme inspectiediensten voor verdere opvolging aan wal.

België is momenteel een van de weinige landen die dergelijke zwavelemissie-monitoring van individuele schepen uitvoert boven zee. De opgedane ervaring en resultaten, ook op vlak van navolgend havenonderzoek en vervolging van overtreders, leidde al tot grote interesse binnen en buiten Europa. Zo namen de wetenschappers van het KBIN in 2019 opnieuw deel aan verschillende internationale fora, waaronder de ‘Shipping and Environment Conferentie’ in Zweden, de ‘Sulphur Experts Meeting’ in Denemarken, en de ‘European Maritime Safety Agency Surveillance Training’ in Nederland. Mede onder Belgische impuls werd tijdens de BONN Ministerial Meeting 2019 beslist om MARPOL Annex VI op te nemen in het werkpakket van het Bonn Akkoord.

Gelukkig zijn de meeste uitstootpluimen van schepen op zee minder zwart en vervuilend dan deze. © KBIN/BMM
Aanvliegen van een schip voor controle van de zwaveluitstoot. © KBIN/BMM

Internationale ‘Tour d’Horizon’ zending

Tijdens de jaarlijkse TdH-missie ter controle van zeeverontreiniging afkomstig van boorplatformen in het centrale deel van de Noordzee (in de Nederlandse, Duitse, Deense, Noorse en Britse wateren), uitgevoerd in kader van het Bonn Akkoord, detecteerde het toezichtsvliegtuig in totaal 32 polluties. Daarvan konden 23 olieverontreinigingen gelinkt worden aan een olieplatform. Ook 4 andere pollutiedetecties konden gelinkt worden aan een platform maar door zware mist kon de aard van de verontreinigende stof visueel niet geverifieerd worden (de detecties waren enkel zichtbaar op radarbeelden). De 5 resterende waarnemingen – 3 olievlekken, 1 detectie van een andere schadelijke stof en 1 detectie van een onbekende stof – werden allen waargenomen zonder schip of platform in de buurt. Al deze waarnemingen werden systematisch gerapporteerd aan de bevoegde Kuststaat voor verdere opvolging, overeenkomstig de internationale procedures.

Olie aan een boorplatform, zoals waargenomen vanuit het toezichtsvliegtuig tijdens de internationale TdH-missie in 2019. © KBIN/BMM

Deelname internationale oliebestrijdingsoefening

In april nam het vliegtuig samen met de Nederlandse en Duitse kustwachtvliegtuigen deel aan een internationale olie-bestrijdingsoefening georganiseerd door Rijkswaterstaat (Nederland). Het doel van deze oefening bestond erin de efficiëntie en impact van dispersantengebruik op zee beter te begrijpen. Het gaat hierbij om chemische bestrijding van olievlekken, wat na mechanische recuperatie van de olie een 2e optie van oliebestrijding in Nederland en België vormt. Het vliegtuig speelde een belangrijke rol bij het in kaart brengen en opvolgen van de gedispergeerde versus de natuurlijk verwerende olievlekken op zee.

Deelname van het vliegtuig aan de internationale oliebestrijdingsoefening in Nederland. © KBIN/BMM

Monitoring van zeezoogdieren voor onze kust

In juni werden 2 zeehonden en 52 Bruinvissen (waaronder 6 kalfjes) opgemerkt, in augustus ging het om 5 zeehonden en 42 Bruinvissen (waaronder eveneens 6 kalfjes). De resulterende schatting van de gemiddelde dichtheid was respectievelijk 0,72 (0,41-1,27) en 0,62 (0,38-1,00) bruinvissen per km² zeegebied, of voor Belgische wateren ongeveer 2.500 respectievelijk 2.100 dieren.

In 2019 werd in de Belgische wateren gewerkt aan 3 nieuwe offshore windparken. De zeezoogdierenmonitoring-campagnes met het vliegtuig worden uitgevoerd ter opvolging van de milieu-effecten van deze windparken. Zo wordt bijvoorbeeld nagegaan of aan de vergunnings-voorwaarden inzake de correcte plaatsing van een luchtbellengordijn (bubble curtain) voldaan werd, dit zorgt voor een vermindering van de geluidsoverlast voor onder meer zeezoogdieren.

Opvolging van de werkzaamheden in de windmolenparken: gebruik van een luchtbellengordijn bij het heien van een pyloon. © KBIN/BMM
Het Kustwacht-vliegtuig in actie. © Tim Corbisier

 

Teneinde de activiteiten van het toezichtsvliegtuig van het KBIN (BMM), de wettelijke kaders waarbinnen deze activiteiten plaatsvinden, en de technische achtergrond van de uitgevoerde taken, overzichtelijk en volledig samen te vatten voor pers en publiek, plaatste de BMM in maart 2020 een nieuwe website online. Bekijk zeker ook het filmpje dat focust op de zwavelemissie-monitoring, één van de handelsmerken en pionierstaken van het Belgische luchttoezicht.

Uw mening over het monitoringsprogramma voor onze Noordzee

Van 15 april tot en met 15 juni 2020 organiseert de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu een openbare raadpleging over ‘het ontwerp van de actualisering van het monitoringsprogramma voor de Belgische mariene wateren’.

© KBIN/BMM

Het monitoringsprogramma is een onderdeel van de Belgische Mariene Strategie en dient om de milieutoestand van onze Noordzee te beoordelen. Elementen die gemonitord worden zijn onder andere biodiversiteit, de integriteit van de zeebodem, niet-inheemse soorten, eutrofiëring (vermesting) en verontreiniging.

Dit programma werd opgemaakt ter omzetting van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie. Deze richtlijn verplicht elke Europese lidstaat om een mariene strategie op te stellen voor de bescherming, het behoud en het herstel van het mariene milieu. De richtlijn stelt als doel om tegen 2020 een goede milieutoestand van de Noordzee te bekomen, waarbij ook een duurzaam gebruik van de mariene wateren wordt gegarandeerd.

De Wetenschappelijke Dienst Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee (BMM) van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN) is verantwoordelijk voor de monitoring, die wordt uitgevoerd in samenwerking met het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO), het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO), het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen (FAVV), het Vlaams Instituut voor de Zee (VLIZ) en verschillende onderzoeksgroepen van het KBIN.

Deze openbare raadpleging komt voort uit het Verdrag van Aarhus, dat u het recht geeft op inspraak bij beslissingen over het milieu.

Meer informatie en het monitoringsprogramma vindt u vanaf 15 april op http://www.consult-leefmilieu.be/ en https://odnature.naturalsciences.be/msfd/nl/monitoring/2020/.

Roofdieren volgen om ecosystemen in Zuidelijke Oceaan te beschermen

Een internationale groep wetenschappers heeft de ‘hotspots’ van biodiversiteit in kaart gebracht in de Zuidelijke Oceaan rond Antarctica. De onderzoekers deden dat door verplaatsingsgegevens van 17 soorten roofdieren – meer dan 4000 individuen die elektronisch waren gemerkt – samen te brengen. Dieren gaan namelijk naar plaatsen waar ze voedsel vinden. Door regelmatig zulke grote datasets te analyseren kunnen we de kwetsbare ecosystemen beter beschermen.

In een snel veranderende wereld is het belangrijk te weten welke gebieden bescherming nodig hebben tegen bestaande, zich ontwikkelende en toekomstige bedreigingen. Dat is moeilijk objectief vast te stellen in de uitgestrekte oceanen, en met name in de afgelegen Zuidelijke Oceaan rond Antarctica. Een artikel deze week in Nature (samen met een bijbehorende datapaper in het tijdschrift Scientific Data) beschrijft een nieuwe oplossing voor dit probleem: gebruik maken van gegevens van elektronische gemerkte vogels en zeezoogdieren. Het door KBIN beheerde Antarctisch Biodiversiteitsportaal was nauw betrokken bij het verzamelen, opschonen en standaardiseren van de gegevens.

De oplossing is gebaseerd op een eenvoudig principe: dieren gaan naar plaatsen waar ze voedsel vinden. Het identificeren van gebieden in de Zuidelijke Oceaan waar roofdieren het vaakst komen, vertelt ons waar hun prooi kan worden gevonden. Zo bezoeken bultruggen en pinguïns plaatsen waar ze zich kunnen voeden met krill, terwijl zeeolifanten en albatrossen gaan waar ze zich kunnen voeden met vis, inktvis of andere prooien. Als al die roofdieren en hun diverse prooien op dezelfde plaats gevonden worden, dan bevat dat gebied én een grote diversiteit aan soorten én grote aantallen per soort. Dat gebied is dan van groot ecologisch belang.

Adeliepinguin (Pygoscelis adeliae) uitgerust met elektronische zender (©Judy Rebekah Clarke)
Zuidelijke zeeolifant (Mirounga leonina) uitgerust met elektronische zender (© Clive R. McMahon)

Antarctische krachten gebundeld

Het project werd uitgevoerd door het Wetenschappelijk Comité voor Antarctisch Onderzoek (SCAR), met steun van het Centre de Synthèse et d’Analyse sur la Biodiversité, Frankrijk, WNF-UK en vele andere partners.

SCAR schakelde zijn uitgebreide netwerk van Antarctische onderzoekers in om bestaande gegevens over roofdieren in de Zuidelijke Oceaan te verzamelen.  Het resultaat: een enorme database met verplaatsingsgegevens van meer dan 4000 roofdieren van 17 verschillende soorten, verzameld door meer dan 70 wetenschappers in 12 nationale Antarctische programma’s. “Het SCAR Antarctisch Biodiversiteitsportaal, dat beheerd wordt door het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN), was nauw betrokken bij het verzamelen, opschonen en standaardiseren van deze gegevens.” zegt KBIN-onderzoeker Anton Van de Putte, mede-auteur van de artikelen. Hij is Belgisch wetenschappelijk vertegenwoordiger voor zowel SCAR als de Commissie voor het behoud van de levende rijkdommen in de Antarctische wateren (CCAMLR).

4.060 trajecten van Antarctische roofdieren van 17 verschillende soorten. De data geven de ‘hotspots’ weer waar Antarctische roofdieren op zoek gaan naar prooi. (© Hindell et al. 2020, Nature)

Deze indrukwekkende database geeft niet alle roofdieractiviteiten in de Zuidelijke Oceaan weer, omdat het onmogelijk is om àlle kolonies van elke soort te volgen. “Daarom werden verfijnde statistische modellen gebruikt om de bewegingen te voorspellen voor alle gekende kolonies van elk van de 17 roofdiersoorten in de hele Zuidelijke Oceaan. Deze voorspellingen werden gecombineerd om een geïntegreerde kaart te maken van de gebieden die bezocht worden door veel verschillende roofdieren met uiteenlopende prooibehoeften”, voegt Van de Putte toe.

Huidige en toekomstige gebieden van groot ecologisch belang

De belangrijkste van deze gebieden – gebieden van groot ecologisch belang – liggen verspreid over het continentale plat rond Antarctica en in twee grotere oceaangebieden. Van die laatste strekt het ene zich uit van het Antarctische schiereiland tot aan de Scotia-boog, en omvat het andere de sub-Antarctische eilanden in de Indische sector van de Zuidelijke Oceaan.

Momenteel overlappen de bestaande en voorgestelde beschermde mariene gebieden grotendeels met de gebieden van groot ecologisch belang die in deze studie zijn geïdentificeerd. (© Hindell et al. 2020, Nature)

Mariene beschermde gebieden (Marine Protected Areas – MPA’s) zijn een cruciaal instrument voor natuurbehoud. Bestaande en voorgestelde MPA’s blijken zich grotendeels binnen de gebieden van groot ecologisch belang te bevinden die deze nieuwe studie heeft geïdentificeerd. Dat suggereert dat de MPA’s momenteel op goede plaatsen liggen. Maar volgens klimaatmodellen kunnen belangrijke habitats tegen 2100 verschuiven. Het is dus mogelijk dat de bestaande MPA’s met hun vaste grenzen niet blijven overlappen met toekomstige belangrijke habitats. Een dynamisch beheer van de MPA’s, dat geregeld wordt bijgewerkt als reactie op de voortdurende veranderingen, is daarom nodig. Zo kunnen we de ecosystemen in de Zuidelijke Oceaan blijven beschermen tegen de toenemende vraag naar hulpbronnen door de huidige en toekomstige generaties.

Van de Putte: “Dit soort onderzoek wijst op het belang van internationale samenwerking en het delen van wetenschappelijke gegevens. Alleen door de gegevens te combineren en gezamenlijk te analyseren, kunnen we tot deze resultaten komen. Ik wil onze bevindingen ook in de toekomst beschikbaar blijven stellen en zo bijdragen aan het behoud van de unieke Antarctische ecosystemen.”

Bekijk de timelapse video van de gegevens: youtu.be/BUgYD1dQwBI

Zeehonden met nood aan rust: afstand bewaren is cruciaal

Zeehonden worden de laatste jaren steeds talrijker aan onze kust, wat ook de kans vergroot dat wandelaars er eentje ontmoeten op het strand. Veel mensen veronderstellen verkeerdelijk dat een zeehond op het droge sowieso in de problemen verkeert, maar in de meeste gevallen is daar niets van aan. Wanneer een vakantieperiode overlapt met een periode waarin meer zeehonden rusten op het strand, worden de kenners van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN) en Sea Life Blankenberge overstelpt met bezorgde telefoontjes. Gisteren was zo’n dag … Helaas wordt in veel berichten ook gemeld dat de dieren door mensen worden lastig gevallen. Tragisch genoeg vaak door mensen met goede intenties, die niet beseffen dat hun acties de dieren vooral stress bezorgen, met verstoring en soms zelfs lagere overlevingskansen tot gevolg. Het advies luidt dus altijd dat zeehonden op het strand vooral rust moet worden gegund, waarbij een afstand van minstens 20 m tot de dieren moet worden gerespecteerd. Of het om een zieke of gezonde zeehond gaat maakt daarbij geen verschil.

Grijze zeehonden © KBIN/Kelle Moreau

Tegenwoordig worden langs de Belgische kust elk jaar meer zeehonden gemeld, in opvolging van de positieve trend die zowel in Nederland, N-Frankrijk als ZO-Engeland wordt opgetekend. Vooral Gewone zeehonden Phoca vitulina (zelfs kleine groepjes) worden dagelijks gezien, en ook de Grijze zeehond Halichoerus grypus is inmiddels ingeburgerd. Volstrekt normaal dat veel mensen niet goed weten hoe de aanwezigheid van een zeehond op het strand te interpreteren, voor hen gaat het om een onbekend fenomeen. Kustgebieden, en dus ook stranden, vormen echter een belangrijk deel van het leefgebied van zeehonden, het zijn geen dolfijnen of walvissen die buiten het water niet kunnen overleven. Wanneer een zeehond zich op het strand begeeft betekent dat dus niet noodzakelijk dat deze in problemen verkeert. Dat is vaker niet dan wel het geval.

Ziek versus gezond

Om niet-hulpbehoevende zeehonden niet onnodig te stresseren, maar ook om hulpdiensten en opvangcentra niet onnodig te belasten, is het van belang dat strandgangers er niet enkel van op de hoogte zijn dat zeehonden tegenwoordig een vast onderdeel van de Belgische Noordzee en stranden vormen, maar ook weten hoe men gezonde van zieke zeehonden kan onderscheiden. Steeds meer kustgemeenten zetten in op het verstrekken van dergelijke informatie op infopanelen en banners. Samenvattend: gezonde zeehonden nemen vaak de typerende ‘banaanhouding’ aan (met opgeheven hoofd en staart), vertonen meestal geen wondjes, zijn alert en grommen wanneer ze worden benaderd. Zieke of verwonde zeehonden zien er veel passiever uit, ze nemen een ‘platte houding’ aan, vertonen wondjes en/of hoesten. In het laatste geval, en zeker bij een combinatie van deze symptomen, loont het de moeite om lokale hulpdiensten of een gespecialiseerd opvangcentrum te contacteren (in België is dat Sea Life Blankenberge).

Grijze zeehonden aan het einde van de winter

In het voorjaar kunnen er echter ook zeehonden op het strand liggen die in essentie gezond zijn, maar die afwijken van het typische beeld van een gezonde zeehond. Het gaat daarbij vaak om volwassen mannetjes van de Grijze zeehond die uitgeput zijn na het paarseizoen, en daardoor ook mager kunnen lijken en een ‘platte houding’ aannemen. Grijze zeehonden paren vooral in december – januari, en de mannetjes voeren daarbij impressionante en energieverslindende gevechten om de voorkeur van de vrouwtjes te krijgen. Vooral late en onervaren mannetjes – die tijdens de piek van het paarseizoen niet aan hun trekken kwamen, en hun paarpogingen en vechtlust langer hebben volgehouden – kunnen nu vermoeid op onze stranden liggen. Het enige wat ze nodig hebben is rust. Eten geven is niet aan de orde, en ze hoeven ook niet nat te worden gemaakt (opnieuw: het zijn geen dolfijnen of walvissen). Bovendien is het omwille van hun grootte, gewicht en indrukwekkende tanden en klauwen geen evidentie om deze dieren in een opvangcentrum onder te brengen. Geniet van op een afstand van hun aanwezigheid, onderdruk de drang naar een ‘sealfie’ (zeehonden-selfie), en hou ook zeker uw hond(en) altijd aan de leiband op een strand waar een zeehond ligt!

Meer informatie over zeehonden in België kan u vinden in de jaarlijkse zeezoogdierenrapporten van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (beschikbaar voor 2014 tot 2018, de editie over 2019 is in voorbereiding), op http://www.marinemammals.be/reports.