Milieu-impact van offshore windparken – Resultaten van ’s werelds grootste operationele windzone

Terwijl België zich ontpopte tot een wereldleider in de offshore windindustrie, ontwikkelden de Belgische wetenschappers die de milieu-impact van offshore windparken monitoren ook een uitgebreide kennis en expertise. Kort na de voltooiing van de eerste Belgische offshore windzone (de grootste ter wereld die operationeel is), presenteert het monitoringconsortium zijn meest recente conclusies en aanbevelingen in een nieuw rapport. Verschillende componenten van het mariene ecosysteem worden op verschillende manieren beïnvloed. De impact op het milieu is dan ook geen zwart-wit verhaal. Het in evenwicht brengen van de energie- en biodiversiteitscrisissen werd nooit verwacht een gemakkelijke taak te zijn. De monitoring gaat door, evenals de ontwikkeling van mitigerende maatregelen waar nodig.

De Europese Commissie legt doelstellingen op voor de bijdrage van hernieuwbare energiebronnen aan de totale elektriciteitsproductie van alle lidstaten (Richtlijn 2009/28/EG). Voor België moest tegen 2020 13 % van het totale energieverbruik worden gedekt door hernieuwbare energie. Offshore windparken in het Belgische deel van de Noordzee leveren een belangrijke bijdrage. Een eerste zone van 238 km² langs de grens met Nederland werd gereserveerd voor windparken om dit doel te bereiken. Eind 2020, na 12 jaar bouwen, waren de windparken in deze zone klaar. In totaal zijn nu 399 turbines operationeel in acht windparken, met een geïnstalleerd vermogen van 2,26 Gigawatt (GW) en een productie van gemiddeld 8 TWh. Dit vertegenwoordigt ongeveer 10 % van de totale Belgische elektriciteitsvraag, of 50 % van de elektriciteitsbehoefte van alle Belgische huishoudens. Op dit moment zijn de bouw-werkzaamheden beëindigd, maar een tweede gebied voor hernieuwbare energie van 285 km² is voorzien in het nieuwe Marien Ruimtelijk Plan voor de periode 2020-2026, met de bedoeling een minimum van 2 GW toe te voegen aan de totale Belgische offshore windenergieproductiecapaciteit.

Zones voor offshore windparken in het Belgische deel van de Noordzee. Oostelijk gearceerd gebied = eerste fase, westelijk gearceerd gebied = tweede fase, stippellijnen bakenen zones voor kabels en leidingen af (uit Marien Ruimtelijk Plan 2020-2026, Bijlage 4: Kaarten)

Evenwicht tussen de energie- en de biodiversiteitscrisissen

Het is een grote uitdaging om een evenwicht te vinden tussen de installatie van windparken op zee als maatregelen ter bestrijding van de energie/klimaatcrisis en aanvaardbare milieueffecten in het licht van de bestrijding van de biodiversiteitscrisis. Beide crisissen moeten worden aangepakt, maar binnen randvoorwaarden die de andere crisis niet verergeren. Er moet ook rekening mee worden gehouden dat de Belgische offshore windparken geen unieke gevallen zijn: op de schaal van de zuidelijke Noordzee zijn er ook offshore windparken voorzien in het aangrenzende Nederlandse Borssele-gebied (344 km²) en in de Franse Duinkerke-zone (122 km²). Cumulatieve ecologische effecten zullen de komende jaren dus een belangrijk aandachtspunt blijven. Alleen door nauw samen te werken naar het gemeenschappelijke doel om de productie van hernieuwbare energie met aanvaardbare ecologische effecten op te drijven, kunnen wetenschap, industrie en beleid gezamenlijk de uitdaging aangaan.

Vergunningen en monitoring

Vooraleer een windpark kan worden geïnstalleerd in de Belgische zeewateren, moeten de ontwikkelaars een domeinconcessie en een milieuvergunning bekomen. Deze vergunning legt een wetenschappelijk monitoringprogramma op om de effecten van het project op het mariene ecosysteem te beoordelen en bevat voorwaarden die bedoeld zijn om aspecten van de impact die als onaanvaardbaar worden beoordeeld, te minimaliseren en/of te verzachten. Het monitoringprogramma wordt uitgevoerd door het consortium WinMon.BE. Jaarverslagen die gericht zijn op mariene wetenschappers, beheerders, beleidsmakers en ontwikkelaars van offshore windparken worden gepubliceerd in de ‘Memoirs of the Marine Environment’-reeks van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen.

Het monitoringprogramma bestrijkt een breed scala aan ecosysteemcomponenten, van ongewervelden en vissen van zachte sedimenten en (kunstmatige) harde substraten tot zeevogels en zeezoogdieren, en hun interacties. Met andere woorden, de monitoring richt zich niet alleen op de kwantificering van de omvang van de effecten op de mariene ecosystemen, maar beoogt ook de oorzaak-gevolgrelaties van bepaalde effecten aan het licht te brengen.

Onderzoeksschip Belgica documenteert de visfauna in een Belgisch offshore windpark (© ILVO/A. De Backer)

Inzichten op lange termijn

Het nieuwste rapport ‘Environmental Impacts of Offshore Wind Farms in the Belgian Part of the North Sea. Empirical Evidence Inspiring Priority Monitoring, Research and Management’, presenteert een overzicht van de wetenschappelijke bevindingen van de Belgische opvolging van de omgevingsimpact van offshore windparken (WinMon.BE), gebaseerd op gegevens die tot en met 2019 zijn verzameld.

Omdat de verschillende bestudeerde ecosysteemcomponenten op verschillende manieren en op verschillende ruimtelijke en temporele schalen worden beïnvloed door de ontwikkeling van hernieuwbare energie op zee, kan de impact op het milieu niet worden samengevat als positief of negatief. De belangrijkste conclusies en aanbevelingen van de nieuwste studies zijn onder meer:

  • Het gebruik van dubbele bubbelgordijnen is gedeeltelijk effectief gebleken om het onderwater-geluid bij de installatie van monopile-funderingen met een diameter van 8 m te verminderen tot een niveau dat in overeenstemming is met de nationale normen.
  • Na een evaluatie van de naleving van de relevante milieuvergunningsvoorwaarden wordt een optimalisatie van het gebruik van akoestische afschrikmiddelen en geluidsbeperkende maatregelen aanbevolen, evenals het formaliseren van onderzoeken naar zeezoogdieren.
  • Meer dan 80% van het geschatte aantal zeevogels dat met turbines in Belgische wateren in botsing komt, zijn grote meeuwen. De locatie van het windpark, de layout en de grootte van de turbines bepalen het verwachte aantal botsingen.
  • Toekomstig onderzoek moet zich richten op specifieke aspecten van de impact op individuele vogels en populaties, en op mitigatie: correlatie tussen verstoring van zeevogels en kenmerken van windmolenparken, de bewegingen van grote meeuwen in en rond de windparken en een empirisch onderbouwd soortverdelingsmodel ter ondersteuning van de mariene ruimtelijke ordening.
  • Sedimenten worden fijner en organisch verrijkt in de buurt van jacket funderingen, wat gepaard gaat met een grotere overvloed en diversiteit aan macrofauna. Typische kustsoorten uit productieve wateren koloniseren de nu fijnere sedimenten rond de turbines.
  • Negen jaar na de bouw ziet men de eerste signalen dat windparken kunnen fungeren als refugium voor vissen die de voorkeur geven aan zachte sedimenten (bijv. schol), waarschijnlijk als gevolg van uitsluiting van de visserij en een verhoogde beschikbaarheid van voedsel, terwijl het rif-effect zich uitbreidt naar zachte sedimenten tussen de turbines (gekoloniseerd door invertebraten van harde substraten).
  • Offshore windparken beïnvloeden de lokale voedselwebben vanaf de basis, waarbij de koloniserende fauna de primaire producenten reduceert, tot hogere trofische niveaus, waarbij verschillende vissoorten zich intensief voeden met de koloniserende fauna.
Luchtzicht op Belgisch offshore windpark (© KBIN/BMM)

Toekomstige monitoring

Dat de eerste Belgische zone voor offshore windparken volledig is voltooid, betekent niet dat er nu een einde komt aan de monitoring. Hoewel het inzicht in de effecten van windturbines op het mariene milieu en zijn bewoners de afgelopen 10 jaar aanzienlijk is toegenomen, valt er nog veel te leren over de milieu-impact van offshore windparken op langere termijn. Om dat mogelijk te maken zal het huidige samenwerkingsmodel waarin wetenschappers en de offshore windindustrie de impact van de operationele fase van de windparken documenteren, actief blijven. “Voorbeelden van velden die we begonnen te verkennen maar waarover we nog niet kunnen rapporteren zijn de verbetering van de modellering van de aanvaringsrisico’s voor vogels en vleermuizen, het monitoren van de impact van continu onderwatergeluid dat wordt gegenereerd door operationele turbines, en de effecten op vispopulaties op langere termijn. Het blijft ook onbekend hoe de aangroeiende fauna op de windturbines verder zal evolueren en hoe waargenomen gedragsveranderingen de individuele fitheid, het voortplantingssucces en het overleven van zeedieren beïnvloeden”, zegt Steven Degraer, coördinator van het WinMon-consortium en hoofd van het Marine Ecology and Management team van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen. Degraer vervolgt: “De uitbreiding van de samenwerking zal ook toelaten om verder te evolueren op het vlak van het ontwerpen, testen en verbeteren van mitigerende maatregelen om de ongewenste effecten op het mariene ecosysteem rechtstreeks te beheren”.

Ook in de tweede Belgische offshore windzone zullen monitoringactiviteiten op dezelfde manier moeten worden opgestart zodra de bouw daar van start gaat. Het verzamelen van basisgegevens over de toestand van het mariene ecosysteem in dat gebied, waarop een toekomstige evaluatie van de veranderingen gebaseerd zal zijn, is reeds aan de gang. Bovendien vereisen de snel evoluerende technologie en bouwpraktijken een frequente herbeoordeling van eerder waargenomen effecten.

Intussen krijgt ook de Belgische expertise op het gebied van de monitoring van de milieu-impact van offshore windparken internationale aandacht. “Monitoringplannen die geïnspireerd zijn op de Belgische werkzaamheden worden zowel in Frankrijk als in de Verenigde Staten opgezet, zodat België niet alleen moet worden beschouwd als een wereldleider in de offshore windindustrie, maar ook in de monitoring van hun milieu-impact”. besluit Degraer.

 

Het Monitoring Programma WinMon.BE is een samenwerking tussen het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN), het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO), het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO) en de Onderzoeksgroep Mariene Biologie van de Universiteit Gent, en wordt gecoördineerd door het Marine Ecology and Management Team (MARECO) van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen.