Het is het jaar 2035. Extreme weersomstandigheden zoals zware regenval, overstromingen en hittegolven zijn in heel Europa de nieuwe norm geworden, en tijdige oceaaninformatie is nu van cruciaal belang om op de crisis te reageren. Dit is het toekomstscenario dat werd gepresenteerd tijdens de prognoseworkshop getiteld “Ensuring accurate climate related predictions in Europe by 2035”. De European Marine Board, ondersteund door de EuroSea Innovation Action, organiseerde deze workshop op 15-16 maart 2023 in het Museum voor Natuurwetenschappen (Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen) in Brussel (België).
Nadat de voorzitter van de werkgroep maritieme aangelegenheden (Working Party on Maritime Issues), Mattias Rust, als vertegenwoordiger van het Zweedse voorzitterschap van de Raad van de EU, de toon had gezet, begonnen de besprekingen van de prognoseworkshop met het scenario van hoe de wereld er in 2035 zou kunnen uitzien. Een wereld waarin “extreme” gebeurtenissen in heel Europa, zoals zware regenval, overstromingen en hittegolven, vaak voorkomen en de nieuwe norm zijn geworden. Als reactie op de enorme kosten voor de blauwe economie van de EU en het aantal doden in dat jaar, heeft de Europese Commissie, in samenwerking met de nationale regeringen, een mechanisme opgezet voor het bespreken en identificeren van trajecten om te zorgen voor een duurzame levering van toegankelijke, tijdige en bruikbare informatie van het Europees systeem voor oceaanobservatie en -voorspelling om op de crisis te reageren. De workshop werd geanimeerd door vier sprekers die de juridische belemmeringen voor oceaanobservatie (Erik van Doorn, GEOMAR), de financieringsuitdagingen (Vicente Fernández, EuroGOOS en Ed Hill, NOC) en de maatschappelijke waarde van oceaanobservatie (Emma Heslop, GOOS) beschreven.
Deze onderwerpen werden gebruikt om drie toekomstscenario’s voor 2035 te beschrijven: het slechtste geval, het beste geval en de waarschijnlijke toekomst van 2035. De deelnemers gingen na wat een best-case scenario zou kunnen opleveren en wat er in een worst-case scenario verloren zou kunnen gaan. De deelnemers gingen ook na wat er moet gebeuren om het beste scenario te bereiken, en welke mogelijke stappen nodig zijn om ervoor te zorgen dat we daar komen. De maatregelen en belemmeringen die een sterk en geschikt Europees oceaanobservatiesysteem in de toekomst in de weg staan, werden besproken en de workshop werd afgesloten met een discussie over hoe de EOOS-kaderstrategie en de routekaart voor de uitvoering voor 2023-2027 (EOOS Framework Strategy and Roadmap for Implementation for 2023-2027) ervoor kunnen zorgen dat we de best mogelijke toekomst bereiken.
De resultaten van deze workshop zijn belangrijke aanbevelingen voor mechanismen voor duurzame financiering en coördinatie van de oceaanobservatie, voorspelling en informatieverstrekking in Europa. Deze zullen de basis vormen voor het kader van het Europees oceaanobservatiesysteem (Framework of the European Ocean Observing System EOOS) als onderdeel van het EuroSea-project.
De wetenschappers die de milieueffecten van offshore windparken in het Belgisch deel van de Noordzee monitoren, focussen in hun jongste jaarverslag op de verdere ontwikkeling van het programma en op de uitbreiding ervan in de aanloop naar het opschalen van de windenergiecapaciteit in onze wateren. Opmerkelijke resultaten zijn onder meer dat er geen noemenswaardige impact van windparken wordt gevonden op de talrijkheid van ongewervelden en vissen die op zandige bodems leven (geen negatieve impact), dat gemeenschappen van organismen die boven de bodem leven diverser zijn in windparken (positieve impact) en dat verspreidingsmodellen nu toelaten te bepalen hoeveel zeevogels zich verplaatsen als gevolg van de windparken (omvang van de impact verschilt tussen soorten, met de grootste gevoeligheid buiten de bestaande en toekomstige windparken). Verder ontwikkelen de inzichten over het bevorderen van het kunstmatige rifeffect en het beperken van het aanvaringsrisico voor vogels en de verstoring van bruinvissen zich verder.
Sinds eind 2020 is het aantal offshore windturbines en hun gezamenlijk vermogen in het Belgische deel van de Noordzee ongewijzigd gebleven. Op dat moment liepen 12 bouwjaren in de eerste Belgische mariene zone voor hernieuwbare energie af, resulterend in acht windparken met in totaal 399 turbines in een zone van 238 km² langs de grens met de Nederlandse wateren. Samen zijn ze goed voor een geïnstalleerd vermogen van 2,26 Gigawatt (GW) en een gemiddelde jaarlijkse productie van 8 TWh, wat ongeveer een derde is van de bruto elektriciteitsproductie uit hernieuwbare energiebronnen in België.
Het verzekeren van de ecologische duurzaamheid van menselijke activiteiten op zee is een belangrijke taak voor de zich ontwikkelende blauwe economie. Daarom genereert het monitoringsprogramma WinMon.BE sinds de start van de bouw in 2005 ecologische basisinformatie in de Belgische offshore hernieuwbare energiezone, met aandacht voor de impact op verschillende ruimtelijke en temporele schalen. Het doel is tweeledig: het kwantificeren van de verwachte en onverwachte effecten en het begrijpen van de oorzaak-gevolgrelaties. De tot dusver opgedane kennis leidde waar nodig tot het bijsturen van de bouw- en uitbatingspraktijken van offshore windparken, en droeg zo bij tot de ecologische duurzaamheid van de productie van windenergie in het Belgisch deel van de Noordzee. Alle wetenschappelijke rapporten van de WinMon.BE-monitoring zijn openbaar.
Uitbreiding voorbereiden
Om te voldoen aan de EU-doelstelling om tegen 2050 geen broeikasgassen meer uit te stoten, wil ons land een geïnstalleerd vermogen van 3,15 tot 3,5 GW toevoegen door bijkomende offshore windparken te bouwen in een tweede zone voor hernieuwbare energie – de Prinses Elisabethzone (285 km²) – die in het nationaal marien ruimtelijk plan 2020-2026 is aangewezen. Het spreekt voor zich dat de door WinMon.BE verworven kennis ook zal worden toegepast voor een milieuvriendelijk ontwerp en exploitatie van de toekomstige offshore windparken in de Princess Elisabeth Zone.
België is echter niet het enige land dat de productie van windenergie in de zuidelijke Noordzee verder ontwikkelt. Naast de 523 km² die voor operationele en geplande offshore windparken is aangewezen in het Belgisch deel van de Noordzee, is 344 km² voorzien in de aangrenzende Nederlandse Borssele-zone, en 122 km² in de Franse Duinkerke-zone. De internationale uitbreiding heeft ook gevolgen voor het monitoringprogramma.
Steven Degraer (Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen/ MARECO), coördinator van het WinMon.BE-consortium: “Aangezien de potentiële cumulatieve ecologische effecten van het groeiende aantal offshore windparken in de zuidelijke Noordzee een grote zorg zijn, wordt het detecteren en begrijpen ervan een belangrijke extra uitdaging voor WinMon.BE. We moeten ook de samenwerking in het bredere Noordzeegebied, waar landsgrenzen een regionale aanpak in de weg stonden, internationaliseren.”
Om klaar te zijn voor de monitoring van de milieueffecten van de groeiende offshore windenergiesector in het Belgisch deel van de Noordzee, gaat het WinMon.BE 2022-rapport in op nieuwe inzichten in de verspreiding van ongewervelden en vissen, de identificatie van gebieden waar zeevogels het gevoeligst zijn voor offshore windparken, het “bevorderen van het goede” (koloniserende gemeenschappen van kunstmatig hard substraat) en het “verzachten van het slechte” (aanvaringen van zeevogels en geluidsoverlast voor bruinvissen). Het verslag is gebaseerd op gegevens die tot 2021 zijn verzameld.
Op de zeebodem – epibenthos & demersale vissen (ILVO)
Om effecten van de bestaande offshore windparken te kunnen detecteren en begrijpen, en om mogelijke effecten van de toekomstige zone voor hernieuwbare energie te kunnen evalueren, moet men eerst de situatie vóór de aanleg documenteren en begrijpen. Voor epibenthos (ongewervelden die op de zeebodem leven, zoals bepaalde weekdieren, schaaldieren en inktvissoorten) en bodemvissen werd daarom een gemeenschapsanalyse uitgevoerd voor de hele Belgische Noordzee. Zo werden verspreiding en talrijkheid van deze organismen nagegaan, en werden gemeenschappen van samen voorkomende soorten gedefinieerd.
Hieruit bleek dat epibenthos- en visgemeenschappen duidelijk verschillen tussen de kustzone en het offshore gebied. Binnen de kustzone bewonen twee verschillende gemeenschappen respectievelijk modderige en zandige sedimenten, terwijl de offshore gemeenschappen ook worden gestructureerd door de topografie van de zandbanken. De bestaande zone voor hernieuwbare energie overlapt daarbij grotendeels met de offshore epibenthos- en visgemeenschappen, maar de monitoring tussen de turbines toonde geen significante effecten van de windparken aan.
Boven de zeebodem – hyperbenthos (Universiteit Gent)
WinMon.BE legde zicht voor het eerst ook toe op het hyperbenthos. Deze gemeenschap bestaat uit organismen die de waterkolom direct boven de zeebodem bewonen, waaronder een grote verscheidenheid aan kleine schaaldieren en wormachtigen, kwalachtige levensstadia van hydrozoën en larven van grotere schaaldieren en vissen. De aanwezigheid van windturbines (kunstmatig rifeffect) en het stopzetten van visserij (visserij-uitsluitingseffect) leiden naar verwachting tot verrijkte hyper-benthische gemeenschappen binnen de windparken. Om dit te testen werden stalen vergeleken die werden verzameld binnen en buiten twee Belgische offshore windparken, elk met specifieke lokale habitatomstandigheden, funderingstype, bouwtijd en op verschillende afstanden van de kust.
Hoewel de hyperbenthosgemeenschappen op verschillende afstanden tot de kust bleken te verschillen in soortensamenstelling (meer kustgebonden soorten dichter bij de kust) en dichtheid (hogere dichtheden dichter bij de kust), waren de dichtheden consequent hoger in de windparken vergeleken met de overeenkomstige controlelocaties buiten de windparken. Verschillen in soortenrijkdom (hoger binnen het windpark) en gemeenschapsstructuur werden ook waargenomen op grotere afstand van de kust. Deze resultaten bevestigen de verrijkingshypothese. Dichter bij de kust werden geen verschillen in soortenrijkdom en gemeenschapsstructuur waargenomen.
Aan het zeeoppervlak – zeevogels (INBO)
Gedetailleerde kennis van de verspreiding van zeevogels is belangrijk om een monitoringsprogramma te ontwerpen dat inzicht verwerft in de gevoeligheid van verschillende soorten voor offshore windparken. Op basis van zeevogel-tellingen vanaf schepen, verzameld in de Belgische Noordzee in de periode 2000-2018, werden verspreidings-modellen opgesteld voor vier zeevogelsoorten waarvan bekend is dat ze gevoelig zijn voor de aanwezigheid van windparken: roodkeelduiker (Gavia stellata), Jan-van-Gent (Morus bassanus), zeekoet (Uria aalge) en alk (Alca torda). Deze gegevens werden gecombineerd in een kaart en een geïntegreerde index die weergeven waar de gevoeligheid van zeevogels voor de ontwikkeling van offshore windparken het hoogst is.
De verspreidingsmodellen maken het ook mogelijk de aantallen zeevogels te kwantificeren waarvan wordt verwacht dat hun verspreiding zullen verleggen als gevolg van de aanwezigheid van de bestaande en toekomstige windparken. Met ongeveer 1600 individuen is de zeekoet in absolute aantallen de meest getroffen soort. Eén gebied werd met betrekking tot zeevogels aangewezen als bijzonder gevoelig voor de ontwikkeling van offshore windparken. Dit gebied ligt tussen 5 en 12 zeemijl van het westelijk deel van de Belgische kust, en ruim buiten alle bestaande en toekomstige Belgische windparken.
Promoting the good & mitigating the bad
“Het goede” – aangroei op funderingen (KBIN)
Uit eerdere studies is gebleken dat funderingen van offshore windturbines worden gekoloniseerd door een breed gamma van aangroeisoorten (het kunstmatige rifeffect). Dominante soorten in de verschillende stadia van het kolonisatieproces zijn de anemoon Metridium senile, de mossel Mytilus edulis en het schaaldier Jassa herdmani. Als gevolg van deze kolonisatie kan de biomassa op de funderingen tot 35 maal hoger zijn dan op de omringende zachte sedimenten. Deze hogere biomassa kan echter de lokale dynamiek van het voedselweb beïnvloeden, en er bestaat ook bezorgdheid over de vestiging van niet-inheemse soorten.
Om de potentiële effecten van grootschalige kolonisatie van offshore windturbines door aangroeisoorten beter te begrijpen, werden de aangroeigemeenschappen op de turbinefunderingen vergeleken met die op langer bestaande kunstmatige harde structuren, met name scheepswrakken. Uit de resultaten bleek dat scheepswrakken een hogere soortenrijkdom hadden dan windmolenparken op zee (165 vs 114 soorten). Bovendien waren de soorten die op de twee soorten kunstmatige harde substraten aanwezig waren ook verschillend: scheepswrakken hadden 95 unieke aangroeisoorten in vergelijking met 44 op offshore windparken. Deze verschillen in soortenrijkdom kunnen worden toegeschreven aan de oudere leeftijd en de hogere structurele complexiteit van scheepswrakken. Het voorzien van een grotere structurele complexiteit van en rond de turbinefunderingen zou de soortenrijkdom van de aangroeigemeenschap, die vaak als een pluspunt van offshore windparken wordt beschouwd, kunnen vergroten.
“Het slechte” – aanvaringen van zeevogels (KBIN & INBO)
Aangezien windturbines op zee een relatief korte levensduur hebben worden voor de oudste windparken reeds scenario’s voor vervanging besproken. De technologische ontwikkelingen leiden daarbij tot grotere windturbines met een grotere open ruimte tussen de turbines. In afwachting daarvan werd het risico van aanvaringen van zeevogels – een belangrijk en reeds lang bestaand probleem van offshore windparken – geëvalueerd voor een hypothetisch scenario van vervanging van het eerste offshore windpark in Belgische wateren. Voor alle beschouwde vogelsoorten nam het geschatte aanvaringsrisico af (gemiddeld 40% minder voor turbines van 15 MW) vanwege de grotere afstand tussen de onderste punt van de rotor en het zeeniveau en het lagere aantal turbines per km². Een verhoging van de naafhoogte van de turbines met 10 m verminderde het verwachte aantal aanvaringen met zeevogels nog eens met gemiddeld 37%.
Groter wordende turbines kunnen dus een mogelijkheid bieden om de sterfte onder zeevogels te beperken. Voor landvogels en vleermuizen die ook over zee migreren is het effect van grotere turbines minder duidelijk. Waarschijnlijk zullen strategieën waarbij de turbines bij zware trekintensiteit worden stilgelegd, nog steeds nodig zijn om het effect op deze groepen te beperken.
Een tweede prominent en reeds lang bestaand probleem van offshore windparken is de verstoring van zeezoogdieren tijdens heiwerkzaamheden, waarbij hoge impulsieve geluidsniveaus worden geproduceerd. Op basis van passieve akoestische monitoringdatasets van 2018 tot 2020, inclusief de bouwperiodes van drie offshore windparken, werd aangetoond dat bruinvissen (Phocoena phocoena) gedurende een periode van uren tot dagen reageren op het heien. De detecties van bruinvissen namen af tot op 20 km van de heiplaats, waarbij de omvang en de duur van de vermindering duidelijk afnamen naarmate de bruinvissen zich verder van de bron van de verstoring bevonden.
Het gebruik van geluidsdempende technieken leidde duidelijk tot een verminderd ontvluchten van de constructiezone door bruinvissen, maar de frekwentie waarmee bruinvissen in de onmiddellijke nabijheid van een bouwplaats worden gedetecteerd lijkt al af te nemen vóór het heien. Dit suggereert dat inspanningen om het effect van onderwatergeluid door de toekomstige bouw van offshore windparken op het zeeleven te verminderen, niet alleen gericht moeten zijn op het beperken van de gegenereerde geluidsniveaus, maar ook op de totale duur van de bouw.
Toekomstig onderzoek, monitoring en mitigatie
Steven Degraer: “Het volhouden van de inspanning om kennis te vergaren is niet alleen nodig voor de verdere opvolging van de impact van reeds gebouwde windparken, maar ook voor het verfijnen van een milieuvriendelijk ontwerp en een milieuvriendelijke exploitatie van toekomstige offshore windparken. Er werd aanzienlijke vooruitgang geboekt en deze is toepasbaar gebleken voor een goed beheer van offshore hernieuwbare energie. Er moeten echter nog veel onbekende punten worden aangepakt.”
Enkele voorbeelden van hoe deze lopende inspanningen zich in de praktijk zullen vertalen zijn een grotere focus op de ongewervelde en visgemeenschappen van de zeebodem (met name relevant in de minder onderzochte tweede offshore windzone), verhoogde bemonsteringsinspanningen om hyperbenthos-gemeenschappen volledig te karakteriseren en het statistisch vermogen om effecten van offshore windparken hierop op te sporen te versterken, en een verdere verfijning van de zeevogelmodellering, waarbij rekening wordt gehouden met extra zeevogelsoorten en antropogene drukken om uiteindelijk het mariene ruimtelijke ordeningsproces te informeren. Waar nodig moeten mitigerende maatregelen verder worden ontworpen en toegepast naarmate het monitoringprogramma nieuwe inzichten oplevert.
Het monitoringprogramma WinMon.BE is een samenwerking tussen het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN), het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO), het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO) en de Onderzoeksgroep Mariene Biologie van de Universiteit Gent, en wordt gecoördineerd door het team Mariene Ecologie en Beheer (MARECO) van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen.
WinMon.BE wordt uitgevoerd in opdracht van de federale regering in het kader van de milieuvergunningsvoorwaarden voor offshore windparken. Voor de monitoring werd gebruik gemaakt van het onderzoeksschip Belgica (scheepstijd op RV Belgica werd ter beschikking gesteld door BELSPO en KBIN – OD Natuur), het onderzoeksschip Simon Stevin (geëxploiteerd door het Vlaams Instituut voor de Zee), diverse private schepen, het Belgisch wetenschappelijk duikteam en het observatievliegtuig van KBIN.
In het kader van het Belgisch voorzitterschap van het European Coast Guard Functions Forum (ECGFF) organiseerden Frontex en de Belgische Scheepvaartpolitie, met ondersteuning van het Kustwachtsecretariaat, van 28 februari tot en met 2 maart een eerste workshop. Met zo’n 100 deelnemers uit verschillende Europese landen, interessante uiteenzettingen, een panelgesprek en talrijke mogelijkheden om expertise uit te wisselen en te netwerken, mag deze eerste workshop van de reeks meteen een succes worden genoemd.
Samenwerking: de sleutel tot succes
Gedurende drie dagen werd gewerkt rond het thema ‘Enhancing cross-sector and cross-border synergies’. Het hoofddoel was om expertise te delen rond maritieme beveiliging, multifunctionele operaties en het opbouwen van operationele synergiën, maar ook om vooruit te blikken op mogelijke toekomstige samenwerkingen. De 15 sprekers uit de verschillende Europese lidstaten haalden heel wat voorbeelden aan van samenwerkingsverbanden die over grenzen en diensten heen hun nut bewijzen. Samenwerking blijkt eens te meer de sleutel tot succes.
3 grote thema’s
Tijdens de workshop kwamen drie grote thema’s aan bod, die actueel zijn in het domein van maritieme ‘Safety’ en ‘Security’.
Het eerste thema was maritiem toezicht. Er werden voorbeelden van synergiën op het vlak van maritieme bewaking uitgelegd.
De verschillende succesvolle operaties in samenwerking met FRONTEX werden overlopen, maar daarnaast was er ook aandacht voor de formalisering van het samenwerkingsverband tussen MAOC-N (Maritime Analysis and Operations Centre – Narcotics), België en heel wat Europese lidstaten. Het MAOC-N lidmaatschap van België is een belangrijke stap in de optimalisering van de informatieuitwisseling over handel en smokkel in verdovende middelen.
Ook de security rol van het Belgisch Maritiem informatiekruispunt (MIK) bij het monitoren van veiligheidsdreigingen kwam uitgebreid aan bod.
In tweede instantie werd er gefocust op gezamenlijke, multifunctionele operaties. Het is belangrijk om over grenzen en over diensten heen operaties te organiseren, samenwerkingsverbanden op te bouwen en elkaar te versterken. Tijdens een discussiepanel werd hierover van gedachten gewisseld tussen EFCA, EMSA en FRONTEX. Verder werd ook ingezoomd op samenwerkingsverbanden in het rechtshandhavingsproces van illegale migratie.
In het derde luik van de workshop werd een blik op de toekomst geworpen. Er kwamen een heel aantal mogelijkheden en uitdagingen aan bod. Zo kunnen technologische ontwikkelingen helpen bij de beeldvorming onder water en worden aangepaste wettelijke kaders ontwikkeld om efficiënte bewaking te kunnen garanderen van kritieke infrastructuur zoals windmolenparken, onderzeese datakabels en pijpleidingen.
De Kustwacht is een unieke Belgische organisatie die de expertise van 17 partners in de maritieme sector samenbundelt en coördineert, om zo de veiligheid en beveiliging op zee te garanderen. Ook de Wetenschappelijke Dienst ‘Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee (BMM)’, onderdeel van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN), behoort tot de partners.
In 2022-2023 is Kustwacht België voorzitter van het European Coast Guard Functions Forum (ECGFF). Samen met de Europese Agentschappen FRONTEX, EMSA en EFCA organiseert ze gedurende het jaar een aantal workshops. In samenwerking met DG Mare van de Europese Commissie wordt eveneens een werkgroep Cybersecurity georganiseerd, en de summit die plaatsvindt eind september 2023.
Van 20 februari tot en 4 maart vonden in New York de allerlaatste BBNJ-onderhandelingen plaats, die als doel hebben een internationaal verdrag aan te nemen voor de bescherming van de biodiversiteit op volle zee. De overeenkomst werd bereikt na 17 jaar van intense discussies en onderhandelingen bij de Verenigde Naties. België speelde een actieve rol in het uitwerken en finaliseren van dit historische verdrag. Het zal nu onder andere mogelijk worden om natuurgebieden op volle zee – buiten de territoriale wateren – te creëren.
Het nieuwe verdrag is van groot belang voor België, aangezien ons land als stichter van de Blue Leaders in 2019 een sterke voorstander is van de bescherming van de oceaan en het behoud van haar rijkdommen. De aanname van de doelstelling om 30% van de oceaan te beschermen tegen 2030 tijdens de COP Biodiversiteit in Montreal in december vorig jaar was een eerste belangrijke stap. Het afsluiten van dit nieuwe Verdrag voor de Bescherming van Biodiversiteit op Volle Zee (BBNJ – Biodiversity Beyond National Jurisdiction) is de tweede en laatste stap vooraleer men effectief kan beschermen.
Het belang van de oceaan
De oceaan is van cruciaal belang voor het behoud van het leven op aarde. Ze is de bron van voedsel en energie voor miljoenen mensen, regelt het klimaat en zorgt voor zuurstof. Helaas wordt de oceaan bedreigd door vervuiling, overbevissing, klimaatverandering en andere menselijke activiteiten.
Het beschermen van onze oceaan is daarom essentieel voor de toekomst van de planeet. Eén van de belangrijkste redenen is de unieke rol die de oceaan speelt in de strijd tegen klimaatverandering. Zo absorbeert ze ongeveer een derde van de CO2 die door menselijke activiteiten in de atmosfeer wordt uitgestoten. Dit helpt om de opwarming van de aarde te verminderen en het klimaat te stabiliseren.
Vincent Van Quickenborne, minister van Noordzee: “Dit is een historisch verdrag. Een cruciale stap voor al wie om de oceaan geeft. Het BBNJ-verdrag voor de oceaan is wat het Parijs-akkoord van 2015 is voor het klimaat. Na meer dan 17 jaar onderhandelen, kunnen we nu eindelijk mariene beschermde gebieden op volle zee creëren.”
Het belang van natuurreservaten op volle zee
Het nieuwe BBNJ-verdrag moest er komen om beschermde gebieden (natuurreservaten) op volle zee te creëren. 70% van het aardoppervlak bestaat uit water waarvan 3/4 volle zee is die op dit moment op geen enkele manier volledig door de internationale gemeenschap kon beschermd worden.
Dankzij dit verdrag is de laatste stap gezet om 30% van die volle zee tegen 2030 om te vormen tot mariene beschermde gebieden. Dat zijn zones waarin menselijke activiteiten zeer strikt geregeld worden: duurzame scheepvaart, duurzaam watertoerisme, duurzaam gebruik van biotische (visbestanden en andere zeeorganismen) en abiotische (zand, grind, metalen, …) hulpbronnen, wetenschappelijk onderzoek met respect voor de natuur.
De wetenschap is het erover eens dat minstens 30% beschermd moet worden met de inrichting van natuurgebieden op volle zee om een weerbare oceaan te hebben die impact heeft op de klimaatverandering. Met 30% bereik je het tipping point (keerpunt) om ook de andere 70% leefbaar te houden.
Sophie Mirgaux, Belgisch speciaal gezant voor de oceaan, FOD Volksgezondheid, die de onderhandelingen sinds het begin volgt als lid van het EU-onderhandelingsteam: “Dit verdrag is echt een gamechanger voor de bescherming van de oceaan. Het zal een uitdaging zijn om deze bescherming effectief waar te maken in een gebied dat zo ver van de kust ligt. Daar heb je veel capaciteit voor nodig en het zal een werk van lange adem zijn. Maar het is noodzakelijk, dus we moeten er als internationale gemeenschap voor gaan.”
Naast de natuurgebieden op volle zee spreekt het Verdrag ook over de toegang tot mariene genetische bronnen en de eerlijke verdeling van de voordelen die daaruit voortvloeien, milieu-effectbeoordelingen van activiteiten op volle zee, capaciteitsopbouw en de overdracht van mariene technologie. Het verdrag zal, net als het klimaatverdrag, ook een COP ‘Conference of the Parties’ organiseren.
Rol van België
Ons land heeft zich actief ingezet voor het succes van de BBNJ-onderhandelingen, onder meer door actieve deelname aan het proces en via bilaterale contacten met andere landen. Ook het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen werkte intensief mee: Hendrik Segers was als lid van de Belgische delegatie én het EU-team betrokken bij het opstellen van de Belgische en EU-posities, en was verantwoordelijk voor aspecten rond mariene genetische bronnen. Het belang van het finaliseren van het BBNJ-verdrag werd ook onderstreept tijdens het Blue Leaders event dat minister van Noordzee Vincent Van Quickenborne mee organiseerde aan de vooravond van de Our Ocean Conference 2023 in Panama. Beleidsmakers uit de hele wereld hebben er opgeroepen tot de afronding van het BBNJ-verdrag.
De oproep op hoog niveau werd kracht bijgezet door de aankondiging van meer dan 100 miljoen dollar aan financiering ter ondersteuning van de ratificatie en uitvoering van het verdrag. De financieringsbelofte werd mogelijk gemaakt door private en publieke filantropische instellingen zoals Bloomberg Philanthropies, de Global Environment Facility (GEF), Oceans5 en anderen. Ook de Europese Commissie heeft 40 miljoen euro toegezegd voor het BBNJ-verdrag. Daarnaast voorziet de Commissie 816 miljoen euro voor oceaanonderzoek.
Als Blue Leader zal België haar gewicht in de schaal werpen om snel het eerste natuurgebied op volle zee te kunnen vastleggen. Om dit mogelijk te maken moeten echter nog enkele stappen worden ondernomen.
Hendrik Segers, Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen, licht toe: “Om tot het afbakenen van mariene beschermde zones te kunnen overgaan in gebieden buiten nationale jurisdictie moet het BBNJ- het verdrag eerst door de EU lidstaten en de Commissie worden geratificeerd, en omgezet in nationale en Europese wetgeving. Ook voor het wetenschappelijk onderzoek op volle zee wordt het belangrijk te weten wat de consequenties zijn van het verdrag.”
België kandidaat voor secretariaat in Brussel
Net zoals dat voor andere internationale conventies het geval is, zal er voor BBNJ ook een secretariaat opgericht worden. Dat zal een apart secretariaat zijn, dus niet onder de VN-koepel in New York. Dat is belangrijk om het nieuwe Verdrag slagkracht te geven. Er zal immers een belangrijke lobby zijn tegen het vastleggen van beschermde gebieden op volle zee. Een apart secretariaat kan dan een echte vuist maken, onder andere met eigen personeel en een apart budget. België, een van de stichters van de Blue Leaders, stelt zich kandidaat om dat belangrijke secretariaat in Brussel in te richten. Dit ligt niet alleen in lijn van het engagement van ons land van de voorbije jaren, maar zou ook het internationaal marien aanzien van België aanzienlijk verhogen.
Elia Asset nv heeft een aanvraag ingediend voor een machtiging voor het bouwen en een vergunning voor het exploiteren van het “Modular Offshore Grid 2 (MOG2)” in het Belgische deel van de Noordzee. Deze aanvraag is onderworpen aan een milieueffectenbeoordelingsprocedure. De aanvraag, het milieueffectenrapport en de niet-technische samenvatting kunnen geraadpleegd worden van 8 februari tot 10 maart 2023 in de kantoren van de BMM te Brussel (Vautierstraat 29, 1000 Brussel; mdevolder@naturalsciences.be; tel. 02 627 43 52) of te Oostende (3de en 23ste Linieregimentsplein, 8400 Oostende; jhaelters@naturalsciences.be; tel. 02 788 77 22), dit enkel op afspraak en tijdens de kantooruren tussen 9:00h en 17:00h. Het dossier kan ook ingezien worden in iedere kustgemeente op werkdagen. Een lijst van de consultatieplaatsen en van de contactpersonen is beschikbaar op eenvoudig verzoek bij de BMM/UGMM.
Iedere belanghebbende kan tot en met 25 maart 2023 standpunten, opmerkingen en bezwaren overmaken aan mevrouw Brigitte Lauwaert, per post of via e-mail:
Op donderdag 15 december vond de plechtige uitreiking van de Blue Innovation Awards 2022 plaats in het Havenhuis in Antwerpen. De Belgische Pilot van het project UNITED ging aan de haal met de Blue Innovation Swell Award. Binnen dit demonstratieproject werkt het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen samen met wetenschappelijke en commerciële partners aan het optimaliseren van de combinatie van offshore wind, aquacultuur en herstel van platte oesters en zeewierteelt.
Blue Innovation Awards
De Blue Innovation Awards zijn een initiatief van de Blauwe Cluster om innovatieve projecten, producten en diensten in de blauwe economie in de schijnwerpers te plaatsen. Er worden vier categorieën onderscheiden: de Blue Innovation Wave voor kmo’s, de Corporate Blue Innovation Wave voor grote bedrijven, de Blue Innovation Swell voor samenwerkingsinitiatieven en de Blue Innovation Captain voor overheidsinitiatieven. Daarnaast wordt ook een publieksprijs uitgereikt.
Het ging in 2022 reeds om de derde editie van de Blue Innovation Awards. Alle inzendingen, waarbij in totaal ruim 50 organisaties betrokken waren, werden beoordeeld op vijf criteria: innovatief karakter; link met economische activiteiten in, op en aan zee; marktpotentieel; internationale ambities en uitstraling; en link met de duurzame ontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties. Binnen elke categorie werden uiteindelijk twee genomineerden weerhouden.
UNITED
Het EU Horizon2020-project UNITED (Multi-Use offshore platforms demoNstrators for boostIng cost-effecTive and Eco-friendly proDuction in sustainable marine activities) levert bewijs voor de economische én ecologische levensvatbaarheid van meervoudig gebruik van de ruimte op zee door de ontwikkeling van vijf demonstratieprojecten in verschillende Europese zeegebieden.
Het Belgische demonstratieproject draait om de combinatie van offshore windenergie, de kweek van zeewier (Saccharina latissima) en Europese platte oesters (Ostrea edulis), en het herstel van platte oesterriffen. Het is een samenwerking tussen verschillende onderzoeksgroepen van de Universiteit Gent, Jan De Nul, Brevisco, Colruyt, het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN) en Parkwind. De KBIN-onderzoeksgroep MARECO legt vooral de focus op op het herstel van platte oesterriffen, en is ook verantwoordelijk voor de ontwikkeling van een kader voor de beoordeling van de meerwaarde van meervoudig marien gebruik, dat in de vijf proefprojecten zal worden toegepast.
“De verkiezing van het Belgische UNITED-luik tot laureaat van de Blue Innovation Swell Award 2022 toont aan dat de blauwe economie bij ons sterk leeft, en dat natuurontwikkeling ook binnen economische activiteiten een steeds sterker verankerde voorwaarde wordt.” zegt MARECO-onderzoekster Annaïk Van Gerven trots.
Meer informatie over de andere Blue Innovation Awards 2022 kan worden teruggevonden op de website van de Blauwe Cluster.
De ruimtelijke combinatie van een zeeboerderij – waar mosselen, oesters en zeewier groeien – en passieve visserij met innovatieve loktechnieken werd de afgelopen drie jaar uitvoerig getest voor onze kust. Dat het lukt is goed nieuws, want beide activiteiten zijn in tegenstelling tot de klassieke – actieve – boomkorvisserij toegelaten in zones voor windparken. Licht, geluid en geur blijken succesvolle technieken om méér zeekat, garnaal en vis te vangen op de bodem van een meersoortige zeeboerderij. Bovendien werden tools ontwikkeld die uitbaters van zeeboerderijen toelaten om zeereizen beter te plannen. De resultaten van het VLAIO-project SYMAPA werden op 24 november 2022 in Oostende aan pers en stakeholders voorgesteld door de projectpartners Colruyt Group, Brevisco, AtSeaNova, Vlaamse Visveiling, het Instituut voor Landbouw-, Visserij en Voedingsonderzoek (ILVO) en het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN).
Minister van Noordzee Vincent Van Quickenborne was erbij: “We gaan het Belgisch deel van de Noordzee uitbouwen als dé energiecentrale van ons land en als motor van innovatie en zelfvoorzienigheid. Daarom willen we naast windparken en drijvende zonnepanelen ook zeewier kweken in de Noordzee om biobrandstof van te maken. Daarvoor hebben we 250.000 euro onderzoeksgeld uitgetrokken. In de windparken kunnen we naast energie ook voedsel produceren. Als je weet dat we in Europa 70% van onze zeevoeding importeren, bewijst dit dat er nog veel potentieel is in ons land voor maricultuur en passieve visserij. Eiwitten die op die manier uit zeewier of uit schelpdieren worden gewonnen, hoeven niet meer via veeteelt of visserij te worden geproduceerd. De resultaten van het SYMAPA-project tonen dat er belangrijke stappen gezet zijn om het niet alleen technisch en biologisch maar ook economisch haalbaar te maken om niet één, maar twee of zelfs drie activiteiten in dezelfde Noordzeezone te combineren.”
10 keer meer zeekat in potten met fluorescerend garen
In passieve ‘pottenvisserij’ worden vissen en andere zeedieren gelokt naar en gevangen in potten op de bodem van de zee. Deze vorm van selectieve visserij kent weinig bijvangst, weinig tot geen bodemimpact en weinig brandstofverbruik. De potten worden regelmatig geleegd en de vangst leeft bij het ophalen aan boord, wat de kwaliteit ten goede komt.
De vangstcapaciteit kan bovendien geoptimaliseerd worden door gebruik te maken van licht, geluid en potentieel ook geur. Dat blijkt uit proeven van ILVO in de Westdiep zone voor de kust van Nieuwpoort:
De resultaten voor zeekat (Sepia, een soort inktvis) zijn indrukwekkend: door het net van een standaard zeekatpot te vervangen door een fluorescerend garen vingen de wetenschappers 10 keer méér zeekat.
Andere technieken die de vangst significant deden stijgen waren gebruik van ledlampen in potten voor grijze en steurgarnaal, eetgeluiden in potten voor rondvis en de geur van banaan in potten voor platvis.
Mattias Van Opstal en Jasper Van Vlasselaer (ILVO): “Het onderzoek leverde een toolkit op met innovatieve technieken die vissers kunnen gebruiken om de vangst in potten te verhogen. Afhankelijk van de plek in zee en de diersoorten die daar aanwezig zijn, zal de ene of de andere loktechniek voor hen interessanter zijn.”
Passieve vangst scoort goed op kwaliteit en smaak
SYMAPA-partner Vlaamse Visveiling is alvast tevreden over de kwaliteit van de passieve vangst. Sylvie Becaus (Vlaamse Visveiling): “We kregen niet alleen meer zeekat binnen – een commercieel interessante soort – de kwaliteit van de producten was ook uitstekend: dagvers en niet gekneusd.”
Testen in het smaaklabo van de Food Pilot van ILVO en Flanders’ FOOD in Melle bevestigen dit kwaliteitsverschil: passief gevangen zeekat kreeg betere scores van het professioneel getrainde smaakpanel dan zeekat die als bijvangst aangeland wordt in de boomkorvisserij.
Smart aquafarming
De Noordzee is een goed gemonitord ecosysteem. KBIN maar ook ILVO en verschillende Europese partners verzamelen data om de gezondheid van visbestanden en van het brede mariene ecosysteem te monitoren. KBIN ontwierp bovendien nuttige tools voor het plannen van zeereizen. Een platform voor vijfdaagse mariene voorspellingen over getijden, windsnelheden, golfhoogte, enz. bestond reeds (het Marine Forecasting Centre) maar dankzij SYMAPA en het EU-H2020 FORCOAST-project is er nu ook een modelleringstool om de beste periode voor de installatie van spatcollectoren te voorspellen. Met die toestellen verzamelen kwekers rondzwervend zaad van mosselen en oesters om ze vervolgens op te kweken. Te vroeg plaatsen kan hinderlijke fouling veroorzaken, te laat plaatsen kan de zaadoogst doen mislukken.
Léo Barbut en Geneviève Lacroix (KBIN): “Dankzij deze modelleringstools staan we opnieuw een stap dichter bij smart aquafarming. Uitbaters van zeeboerderijen kunnen op basis van data plannen wanneer ze op zee gaan voor onderhoud van hun installaties, voor het collecteren van zaad en uiteindelijk ook voor de oogst.”
Mosselkweek en -installaties geoptimaliseerd
In een vorig project Edulis werden al met succes mosselen gekweekt tussen de windparken op 30 tot 50 km van de Belgische kust. Ook SYMAPA-coördinator Brevisco toonde in het privaat-gefinancierde Nearshore Mossel project aan dat grootschalige mosselkweek in de Belgische Noordzee technisch en economisch haalbaar is. De Belgische ‘blauwmossel’ is groter en vleziger (40-45% vleeswaarden) dan de Zeeuwse mossel (30-35% vleeswaarden). Ze groeit ook sneller en smaakt goed. In SYMAPA werd de teelttechniek geoptimaliseerd tot het mooie resultaat van 16 kg mosselen per meter. Dankzij schijnbaar kleine aanpassingen aan de installaties is er nu ook geen schade meer bij storm. De installaties zijn stabiel en ‘Noordzee-proof’ gemaakt.
Kwaliteitsvolle oesters uit onze Noordzee
In het afgelopen project Value@Sea werd aangetoond dat de bedreigde Europese platte oester gekweekt kan worden in de Noordzee. In SYMAPA werden de teelttechnieken verder op punt gesteld in de Westdiep zone, met wisselend succes. Kwaliteitsvolle platte oesters kweken nabij de kust is mogelijk maar de snelle aangroei van ongewenste organismen (fouling) op de manden is een technisch obstakel dat verholpen moet worden voor een commercieel haalbare kweek. Het verhindert de doorstroming van vers zeewater waardoor de oesters periodiek te weinig nutriënten binnenkrijgen om te groeien.
Colruyt Group blijft inzetten op onderzoek om op termijn ook platte oesters te kweken in het Westdiep. Vandaag bouwt Colruyt Group er de eerste commerciële zeeboerderij van ons land waar de eerste 50 mossellijnen van fase 1 geïnstalleerd worden en de eerste beperkte oogst in de zomer van 2023 wordt verwacht.
Wannes Voorend (Colruyt Group): “Door meerdere soorten te kweken in een zeeboerderij zouden we een breder pallet aan zeeproducten kunnen aanbieden, daarnaast heeft het combineren van activiteiten ook enkele operationele voordelen. De toepassingen in Zeeboerderij Westdiep zijn alvast veelbelovend, maar dit doen we in een stap-voor-stap aanpak richting commerciële kweek.”
Zoektocht naar zeewierinstallaties die stroming Noordzee weerstaan
Voor zeewier zijn de natuurlijke condities in de Noordzee een blijvende technische uitdaging. In SYMAPA werden door partner AtSeaNova zowel horizontale als verticale structuren getest. Horizontale doen het prima op rustige golven maar in de Noordzee is de trekkracht te groot. Daarom werd overgeschakeld op verticale installaties met losse hanglijnen. Het zijn die structuren die nu verder getest worden in het lopende EU-H2020 project UNITED.
Bruikbare gegevens voor Marien Ruimtelijk Plan
Het Belgisch deel van de Noordzee is slechts 3.500 km² groot maar interessant voor uiteenlopende activiteiten. Denk aan maricultuur, visserij en energieproductie maar ook scheepvaart, zandwinning, recreatie, natuur- en kustbescherming. De planning van die verschillende activiteiten in het Marien Ruimtelijk Plan is een moeilijke maar belangrijke puzzel. In het huidige plan (2020-2026) is aquacultuur op zee alleen toegelaten in de Westdiep zone en de windparken. Ook passieve visserij is in beide toegestaan, in tegenstelling tot klassieke boomkorvisserij die niet rond de winds mag.
Bert Groenendaal (Brevisco), coördinator SYMAPA: “Dat synergiën tussen maricultuur en passieve visserij mogelijk zijn, is een belangrijke opsteker van dit project. Er is nu een toolkit met innovatieve vangsttechnieken, de mosselkweek is geoptimaliseerd en er zijn voorspellingsmodellen die de combinatie van activiteiten op zee ook logistiek en economisch haalbaarder maken.”
Artikel grotendeels op basis van ILVO-persbericht, 24 november 2022
WIJ HEBBEN JULLIE NODIG! Deel jullie mening rond de eerste tests van kweek van oesters en zeewier en oesterrifherstel in het windpark Belwind. Dit alles bij een lekkere oester, heerlijke zeewierproducten en een actieve brainstorm.
Meervoudig ruimtegebruik op zee. Wat is het? Hoe valt het toe te passen in het Belgisch deel van de Noordzee? Wat zijn de voordelen op economisch en sociaal vlak? Wat zijn de te verwachten uitdagingen? Het UNITED project heeft dit onderzocht door een succesvolle test uit te voeren in een windpark op zee, waarbij zowel oester- als zeewierteelt en natuurherstel van oesterriffen werden bestudeerd. Aan de hand van een interactieve workshop zullen de eerste resultaten besproken en bediscussieerd worden met het brede publiek, waarbij ook ruimte zal zijn voor vragen, discussierondes en het uiten van mogelijke verwachtingen en bezorgdheden. De workshop is zo opgesteld dat de voormiddag focust op het economische aspect en de namiddag op het sociale aspect. Deelnemers kunnen aan één of beide sessies deelnemen, en over de middag wordt een lunch-in-thema voorzien.
09:00 – 09:30 Welkomstwoord en ijsbrekende oefening: het woord is aan jullie
09:30 – 09:45 Waar draait het project UNITED om?
09:45 – 09:50 Doelstelling van de workshop
09:50 – 10:10 Business analyse voor meervoudig gebruik op zee – kritische blik op de business strategie en processen en identificeren van mogelijke verbeteringen / Wat is meervoudig ruimtegebruik en hoe kunnen we het toepassen in het Belgische deel van de Noordzee? / Presentatie van de business case en belangrijkste resultaten: producten en diensten, opbrengsten en kosten, kernboodschap, etc.
10:10 – 10:25 Socio-economische karakteristieken van het project. Presentatie van de belangrijkste economische activiteiten die het demonstratieproject omringen
10:25 – 10:40 Pauze
10:40 – 12:00 Brainstormsessie: verwachtte socio-economische impact (positief en negatief) van meervoudig ruimtegebruik; Rondetafeldiscussie met focus op:
– Extra elementen rond de business case
– Andere socio-economische activiteiten die niet werden beschouwd en hun impact (toename van werkgelegenheid, ontwikkeling van bedrijvigheid, toename van inkomsten)
– Ontbrekende informatie (gericht op zeewier en aquacultuur activiteiten)
– Impact op ecosysteemdiensten en/of op de mariene omgeving
12:00 – 13:30 LUNCH – degustatie van oesters, zeewierproducten en heerlijke broodjes
NAMIDDAG – SOCIAAL LUIK
13:30-13:35 Welkomstwoord, Silke Beirens, Schepen Mens & Milieu, Stad Oostende
13:35-13:45 Doelstellingen van het sociale deel van UNITED
Waarover gaat het Belgische luik binnen het project UNITED? / Wat zijn de doelstellingen van het sociale deel van de workshop? / Wat zijn sociale effecten?
13:45-14:45 Presentatie van scenario’s – zeewierkweek, oesterkweek en oesterrifherstel – in een windpark: identificatie van mogelijke sociale impact. Er zullen verschillende opties worden gepresenteerd:
– Elke activiteit in een afzonderlijk zeegebied (geen meervoudig ruimtegebruik)
– Windpark gecombineerd met één andere activiteit (zeewierkweek,
oestercultuur of oesterrifherstel)
– Windpark gecombineerd met meerdere andere activiteiten: oesters en zeewier / aquacultuur en natuurherstel
14:45-15:45 Rangschikking van eerder geïdentificeerde sociale effecten / beoordeling van aanvaardbaarheid / optimaliseren van oplossingen
15:45-16:00 Slotopmerkingen & korte conclusie van beide delen
16:00-16:30 Afsluitende drink
Het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN) heeft een grootschalige onderzoek uitgevoerd naar de uitstoot van stikstofoxiden (NOx) door schepen in het Belgisch deel van de Noordzee. Onze wateren behoren tot een lage-emissiezone voor NOx die werd ingesteld om de schadelijke impact ervan te beperken voor de dichtbevolkte kuststaten rond de Noordzee. Uit het onderzoek blijkt dat het merendeel van de schepen de uitstootnormen haalt. De metingen illustreren echter ook dat recente schepen in de Belgische wateren gemiddeld een hogere NOx-uitstoot hebben dan oudere schepen. Dit is opmerkelijk aangezien de internationale regelgeving de NOx-uitstoot in de lage-emissiezone net stapsgewijs wil doen dalen, waarbij recente schepen aan strengere normen moeten voldoen dan oudere schepen.
Door de toepassing van een sniffersensor in het Belgische luchttoezichtvliegtuig, eigendom van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN) en veelvuldig ingezet binnen de taken van de Kustwacht, staat ons land bekend als een pionier in de internationale strijd tegen de luchtvervuiling door schepen op zee. De sensor laat toe om op het terrein diverse luchtpolluenten te meten in de uitstoot van schepen. Zwaveldioxidemetingen staan al sinds 2016 op het programma. Sinds de integratie van een NOx-sensor in 2020 meet het vliegtuig ook de concentratie aan stikstofoxiden (NOx).
Nood aan reductie van de NOx-uitstoot
Dat het bekomen van een effectieve afname van de NOx-uitstoot, waaronder die veroorzaakt door de scheepvaart, een belangrijke doelstelling is vloeit voort uit de negatieve effecten van NOx op de volksgezondheid en onze leefomgeving. Stikstofoxiden dringen diep in de longen door en zijn een bevorderende factor voor luchtwegaandoeningen en hart- en vaatziekten. Daarnaast spelen ze een belangrijke rol bij de vorming van ozon, dat niet enkel een broeikasgas is maar ook aanleiding kan geven tot ademhalingsproblemen. Verder spelen NOx een rol in de vorming van fijn stof. Tot slot dragen NOx bij tot de eutrofiëring en verzuring van het mariene en terrestrische leefmilieu.
In navolging van de Baltische zee werden de Noordzee en het Engels Kanaal als emissiecontrolegebied aangeduid, met als doel de dichtbevolkte kustregio’s en de kwetsbare zeegebieden van de Noordzeestaten beter te vrijwaren van de kwalijke gevolgen van NOx. Omdat de scheepvaartdichtheid hier erg hoog is, en drukke vaarroutes zich dicht bij land bevinden, is de reductie van NOx-emissies door de scheepvaart hier extra relevant. Bepaling 13 van Bijlage VI van het MARPOL Verdrag van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) legt vanaf 1 januari 2021 strengere beperkingen op aan de stikstofuitstoot van schepen in de Noordzee NOx Emission Control Area (NECA). De uitstootlimieten worden hierin vastgelegd op basis van de constructiedatum van schepen. Net zoals bij auto’s, waarvoor Euro-normen zijn gedefinieerd op basis van het bouwjaar, zijn de internationale maritieme NOx-uitstootlimieten onderverdeeld in verschillende niveaus of ‘Tiers’. Tier 0 geldt voor schepen gebouwd voor 2000, Tier I voor schepen gebouwd van 2000 tot 2010, Tier II voor schepen van 2011 tot 2020 en Tier III voor schepen vanaf 2021 in NECA’s. Voor schepen uit recentere leeftijdscategorieën gelden hierbij steeds strengere normen dan voor oudere schepen. Op deze manier werd in de NECA verwacht dat Tier II-schepen 20%, en Tier III-schepen 80% minder stikstof uitstoten dan Tier I-schepen.
Resultaten van de Belgische opvolging
België is met de inzet van het sniffervliegtuig op wereldschaal het enige land dat reeds de NOx uitstoot van schepen op die manier in kaart brengt. Twee jaar van NOx metingen van individuele schepen in het Belgisch deel van de Noordzee tonen aan dat de uitstootnormen grotendeels gehaald worden. In tegenstelling tot de verwachtingen werd echter ook vastgesteld dat recentere zeeschepen meer stikstof uitstoten in het werkingsgebied van het Belgische luchttoezichtvliegtuig dan oudere schepen.
In 2020 en 2021 werd tijdens 127 vlieguren de stikstofuitstoot van maar liefst 1407 schepen gemonitord. Bij 59 van deze schepen werden NOx-waarden opgetekend die nopen tot verder onderzoek. Zo werd vastgesteld dat voor meer recente (Tier II) schepen, die aan strengere normen moeten voldoen, de gemiddelde stikstofwaarde hoger was dan deze voor oudere schepen (Tier I en Tier 0). Zo was de gemiddelde NOx uitstoot voor Tier I-schepen 12,6 g NOx/kWh, terwijl deze voor Tier II-schepen 13,5 g NOx/kWh bedroeg. Bovendien werden meer Tier II-schepen waargenomen met NOx-emissiewaarden die een vooropgestelde drempelwaarde hadden overschreden.
Verklaring en verder onderzoek
In samenwerking met het Directoraat-Generaal Scheepvaart (FOD Mobiliteit en Vervoer), de scheepvaartsector en de Hoge Zeevaartschool Antwerpen, zal het KBIN verder onderzoek voeren naar de mogelijke oorzaken. Een verklaring die alvast aangehaald wordt in het onderzoek ligt in de manier waarop de regelgeving is opgesteld voor Tier II-schepen, waarbij de NOx uitstoot bij lagere motorvermogens minder doorwegen in de vastgestelde normen (met zelfs helemaal geen limiet bij vermogens lager dan 25%). De redenering hierachter is dat een schip voornamelijk op de hogere motorvermogens opereert, en dat de uitstoot op de hogere vermogens dus meer dient door te wegen. In het Belgisch deel van de Noordzee varen schepen omwille van het drukke verkeer echter vaak met een lager motorvermogen, terwijl de NOx-uitstoot bij de lagere vermogens net hoger is … Het energie-efficiëntere varen leidt dus wel tot een lager brandstofverbruik en een verminderde CO2-uitstoot, maar kan, vooral bij Tier II-schepen, dus ook leiden tot een hogere NOx-uitstoot. Ook andere polluenten kunnen toenemen bij een lager motorvermogen, zoals zwarte koolstof en fijn stof. De internationale regelgeving die net een reductie van de stikstofuitstoot beoogt blijkt dus niet aangepast aan de specifieke vaaromstandigheden in de zuidelijke Noordzee.
Een mogelijke oplossing om dit onverwachte effect van de internationale regelgeving weg te werken zou kunnen bestaan uit het toevoegen van een niet te overschrijden drempelwaarde voor NOx-emissies ongeacht het motorvermogen en de bouwdatum van schepen. Dergelijke NTE-limiet (Not To Exceed) is in de regelgeving vastgelegd voor Tier III-schepen waardoor er goede hoop bestaat dat deze nieuwste generatie van schepen wel zal leiden tot een NOx-emissiereductie in onze zeegebieden. Problematisch blijft dat zelfs bij Tier III-schepen er geen limiet werd vastgesteld onder een motorvermogen van 25%.
Kielleggingsdatum
Tot slot is een zwak punt in de internationale regelgeving dat het te lang mogelijk blijft om nieuwe schepen te bouwen volgens oude normen. In de regelgeving bepaalt het Keel Laying Year, het jaar waarin de kiel van een schip wordt gelegd en geregistreerd, in welke Tier het schip terecht komt. Van alle schepen die in 2021 gebouwd werden blijken zo amper 13% Tier III-schepen te zijn. Er werd vastgesteld dat de tijd tussen constructiedatum en de kielleggingsdatum sterk toenam bij de implementatie van de NECA in de Noordzee in 2021. Op deze wijze kunnen recente schepen nog in Tier II terecht komen en hoeven deze bijgevolg niet aan de striktere Tier III-limiet te voldoen die garant staat voor een effectieve vermindering van de NOx uitstoot (bijvoorbeeld door toepassing van NOx-reductiesystemen). Daarom zal België (en ook Nederland) schepen gebouwd vanaf 2026 maar met een Keel Laying Year ouder dan 2021 niet meer aanvaarden als Tier II-schepen.
Studies zoals deze tonen aan dat de scheepvaart zelfs binnen een kader van strengere emissienormen verder dient in te zetten op de transitie van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van duurzamere energiebronnen met minder impact op volksgezondheid, klimaat en leefmilieu.