Koning Filip bezoekt onderzoeksschip Belgica

Op donderdag 21 april 2022 bezocht Zijne Majesteit Koning Filip het nieuwe onderzoeksschip RV Belgica. Het Belgische Staatshoofd en opperbevelhebber van het Belgische leger (de marinecomponent levert het brugpersoneel en voorziet in de thuishaven Zeebrugge) werd voor deze gelegenheid ontvangen en begeleid door Dhr. Thomas Dermine, Staatssecretaris belast met Wetenschapsbeleid, Dhr. Arnaud Vajda, Voorzitter van de Raad van Bestuur van de Programmatorische Overheidsdienst Wetenschapsbeleid (BELSPO), Mevr. Patricia Supply, Algemeen Directeur a.i. van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN), Dhr. Léandre Brehier, Administratief en financieel directeur van Genavir, en uiteraard door Korvetkapitein en Gezagvoerder van de RV Belgica Gaëtan Motmans en KBIN-coördinator van de RV Belgica Dhr. Lieven Naudts.

©Belgian Navy/Jorn Urbain

Tijdens een korte tocht op zee werden het belang en de werking van de RV Belgica uitvoerig uit de doeken gedaan. Dit kon op grote interesse van Koning Filip rekenen, wat zich vertaalde in de vele vragen aan de betrokkenen.

Het programma startte met een deskundige uitleg over het schip en haar wetenschappelijk programma door Gezagvoerder Gaëtan Motmans en Belgica-coördinator Lieven Naudts. Hun woorden vormden de perfecte opstap naar enkele demonstraties van de diverse wetenschappelijke activiteiten die Belgische en internationale wetenschappers dankzij de RV Belgica kunnen uitvoeren, en maken dat ons land internationaal op de voorgrond van het marien wetenschappelijk onderzoek treedt. Er werd hierbij aandacht besteed aan biologisch, chemisch, fysisch, geologisch en hydrodynamisch onderzoek, en de demonstraties omvatten zowel staalnames (water- en bodemstalen) als laboratoriumactiviteiten (met dank aan de bemanning van de RV Belgica, en aan Laura Lemey en Coenraad Deputter – ILVO, David Van Rooij – Ugent, en Kyra Gesquiere en Tom Scholdis – KBIN). Vervolgens nam Koning Filip tijd voor een uitgebreider gesprek met regelmatige opvarenden. Hierbij kregen naast de hogergenoemde personen ook tweede commandant Anthony Willaert, Hoofdingenier Antoine Samzun en Hoofdelectricien Andrejs Jankins van de RV Belgica de eer om met de Koning in gesprek te gaan, alsook Dhr. Patrick Roose, Operationeel Directeur Natuurlijk Milieu van het KBIN, Mevr. Alice Matossian (Ugent), Dhr. Kris Hostens (ILVO) en Dhr. Michael Fettweis (KBIN).

Ter gelegenheid van zijn bezoek ondertekende Koning Filip ook het Gulden Boek van de nieuwe RV Belgica.

Na afloop van het Koninklijk Bezoek maakte de RV Belgica zich klaar voor haar eerste internationale campagne, dezelfde namiddag zette ze koers naar de Middellandse Zee.

©Belgian Navy/Jorn Urbain
©Belgian Navy/Jorn Urbain
©Belgian Navy/Jorn Urbain
©Belgian Navy/Jorn Urbain
©Belgian Navy/Jorn Urbain
©KBIN/Kelle Moreau
©KBIN/Kelle Moreau
©KBIN/Kelle Moreau
©KBIN/Kelle Moreau
©Belgian Navy/Jorn Urbain
©Belgian Navy/Jorn Urbain

Luchtobservaties boven de Noordzee in 2021

In 2021 realiseerde het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN) in het kader van het nationale programma voor luchtobservaties 248 vlieguren boven de Noordzee. Er werden 13 gevallen van operationele zeeverontreiniging door schepen waargenomen. Daarnaast kon de sniffertechnologie bij 16 schepen verdachte zwavelwaarden en bij 23 schepen verdachte stikstofwaarden opmeten in de rookpluimen. In 2021 werd ook een nieuwe sensor in de snifferopstelling geïntegreerd, die de uitstoot van ‘black carbon’ (zwarte koolstof, een onderdeel van roet en fijn stof) opmeet. Met deze uitbreiding blijft België een internationale trekkersrol vervullen op het gebied van de monitoring van scheepsemissies. Het vliegtuig nam ondanks de Covid-19 pandemie ook met succes deel aan een internationaal gecoördineerd toezicht op de olie- en gasinstallaties in het centrale deel van de Noordzee, en aan een internationale pollutiecontrole in de Skagerrak zee-engte. Verder werden 2 seizoenale zeezoogdiersurveys uitgevoerd. Het vliegtuig voerde tot slot nog 2 ‘on call’ vluchten uit tengevolge van noodsituaties op zee: de eerste na een aanvaring tussen twee schepen, de tweede na een noodoproep over transmigranten op zee.

Het Belgische luchttoezichtvliegtuig in actie boven het nieuwe oceanografisch onderzoeksschip Belgica. ©Belgian Navy/Jorn Urbain

Overzicht van de toezichtvluchten

In het kader van het nationale luchttoezichtprogramma werd in 2021 248 uren boven de Noordzee gevlogen. Dit programma wordt georganiseerd door de Wetenschappelijke Dienst BMM (Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee) van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen, in samenwerking met Defensie. Dankzij een operationeel Covid-19 schakelplan konden alle initieel voorziene vlieguren gevlogen worden.

Het merendeel van de vlieguren betrof nationale vluchten (177 uren):

  • 168 uren in het kader van de Belgische kustwacht:
    • 119 uren pollutiecontrole: 54 uren voor toezicht op lozingen van olie en andere schadelijke stoffen (MARPOL Annex I, II en V) en 65 uren voor de monitoring van de zwavel- en stikstofuitstoot door schepen (handhaving van MARPOL Annex VI /SO2 en NOx ECA – Emission Control Area, zie verder);
    • 45 uren visserijcontrole, in opdracht van de Vlaamse dienst Zeevisserij;
    • 2 uren waarbij ‘on call’ vluchten werden geactiveerd naar aanleiding van meldingen van een aanvaring tussen twee schepen (zonder vervuiling) en van een boot met migranten aan boord op drift in de windparken;
    • 2 uren in het kader van pollutiebestrijdingsoefeningen die succesvol verlopen zijn.
  • 9 uren zeezoogdierenmonitoring.

Verder werden 71 uren besteed aan internationale vluchten, waarvan 34 uren voor de monitoring van de zwavel- en stikstofuitstoot in Nederlandse wateren in opdracht van de Nederlandse overheid (Inspectie Leefomgeving en Transport). De resterende uren werd gevlogen in het kader van het Bonn Akkoord: 19 uren Tour d’horizon-missie ter controle van boorplatformen in de Noordzee en 18 uren Super-CEPCO-missie (Coordinated Extended Pollution Control Operation) ter controle van lozingen van schepen in de Skagerrak zee-engte.

Operationele scheepslozingen

Gezien er in 2021 in het Belgische zeegebied geen accidentele pollutie plaatsvond (vervuiling als gevolg van ongelukken), werden enkel operationele scheepslozingen waargenomen. Dit zijn doelbewuste lozingen, die zowel legaal als illegaal kunnen zijn, zoals wordt bepaald in de verschillende bijlagen van het MARPOL-verdrag.

In geen enkel geval ging het hierbij om aangetoonde operationele olieverontreinigingen. Dit is een bevestiging van de dalende trend, wat bevestigd dat dit type verontreinigingen het laatste decennium sterk is afgenomen (zie onderstaande figuur).

Ook werden in 2021 geen inbreuken vastgesteld op Annex V van de MARPOL wetgeving die betrekking heeft op het lozen van vuilnis en vaste bulkstoffen.

Er werden wel 13 gevallen van operationele verontreiniging door schepen waargenomen, waarbij het om andere of onbekende stoffen ging:

  • Elf verontreinigingen door andere schadelijke vloeistoffen dan olie (MARPOL Annex II) waarvan er één aan een schip kon worden gelinkt. Uit controle in de volgende aanloophaven bleek dat het een toegelaten lozing van FAME (fatty acid methyl ester) betrof. Drie andere verontreinigingen betroffen verificaties door het vliegtuig van een Clean Sea Net (CSN) satellietdetectie. Deze satelliettoezichtdienst wordt aangeboden door het Europese Agentschap voor de veiligheid van de Scheepvaart (EMSA) en stuurt regelmatig alerts van satellietdetecties van mogelijke zeeverontreinigingen in het Belgische toezichtsgebied.
  • Twee nachtelijke radardetecties van een ongekende (niet visueel geverifieerde) vloeistof. Beide detecties waren eveneens verificaties van CSN satellietdetectie-alerts.

Verontreinigingen door andere schadelijke vloeistoffen dan olie vormen bijgevolg nog steeds een courant probleem, datzelfs in licht stijgende lijn lijkt (zie onderstaande figuur). Hierbij dient vermeld dat het vaak gaat om toegestane scheepslozingen, die conform de internationale lozingsstandaarden gebeuren, zoals vervat in Annex II van het MARPOL Verdrag. Sinds 2021 geldt ook een verstrenging van de MARPOL Annex II lozingsstandaarden voor de zogenaamde ‘persistent floaters’ zoals paraffine-achtige stoffen, waarop geen inbreuken werden vastgesteld.

Olieverontreiniging in Belgische havens en de Westerschelde

Tijdens de transitvluchten van de luchthaven van Antwerpen (de thuisbasis van het vliegtuig) naar de Noordzee werden ook 2 olievervuilingen waargenomen in de Antwerpse haven, die niet gelinkt konden worden aan een schip. Ook in de haven van Oostende werden in 2021 2 olievlekken waargenomen, ook hier kon men niet met zekerheid de vervuiler identificeren. Alle vaststellingen werden onmiddellijk gerapporteerd aan de bevoegde autoriteiten om een opvolging te verzekeren.

Olieverontreiniging in de haven van Oostende gezien vanuit het kustwachtvliegtuig © KBIN/BMM

Monitoring van de zwavel- en stikstofuitstoot door schepen op zee

Door de toepassing van een sniffersensor in het vliegtuig staat ons land bekend als een pionier in de internationale strijd tegen de luchtvervuiling door schepen op zee. De sensor laat toe om op het terrein diverse luchtpolluenten te meten in de uitstoot van schepen.

Zwavelmetingen staan reeds sinds 2016 op het programma. Om de strenge zwavellimieten voor scheepsbrandstof in het Noordzee emissiecontrolegebied te monitoren werden in 2021 57 sniffer-vluchten (89 uren) uitgevoerd met het vliegtuig, zowel boven het Belgisch toezichtsgebied als boven Nederlandse wateren (in opdracht van de Inspectie Leefomgeving en Transport van de Nederlandse overheid). Van de 1015 schepen waarvan de zwaveluitstoot gemeten werd vertoonden 16 een verdacht hoge zwavelwaarde. Deze werden gerapporteerd aan de bevoegde maritieme inspectiediensten voor verdere opvolging aan wal.

Een kalibratie van de sniffer-sensor wordt uitgevoerd voor elke vlucht. © KBIN/BMM

Door de succesvolle integratie van een NOx-sensor in 2020 kan het vliegtuig nu ook de concentratie aan stikstofverbindingen (NOx) in de rookpluimen van schepen meten, dit ter monitoring en handhaving van de strenge beperkingen die vanaf 1 januari 2021 in het Noordzee emissiecontrolegebied gelden met betrekking tot de stikstofuitstoot van schepen. België was hiermee als eerste operationeel om deze strengere beperkingen op te volgen. Van de 1004 schepen waarvan de stikstofuitstoot in 2021 werd gemonitord lieten 23 verdachte waarden optekenen.

In 2021 werd nog een nieuwe sensor toegevoegd aan de snifferopstelling, met name de ‘black carbon’ sensor. Deze sensor meet de hoeveelheid zwarte koolstof in scheepsemissies, die een maat is voor de roetconcentratie. Wanneer uitzonderlijk hoge roetconcentraties worden gemeten wordt aan de bevoegde maritieme havendiensten gevraagd een staal te nemen van de gebruikte brandstof. Deze stalen worden in 2022 in de KBIN-labo’s in Oostende geanalyseerd. De gecombineerde gegevens van de black carbon sensor en de oliestaalanalyses zullen belangrijke nieuwe inzichten genereren over de zwarte koolstofuitstoot door de mondiale scheepvaart, dit met het oog op mogelijke toekomstige internationale regelgevingen om de uitstoot ervan te beperken.

Aanvliegen van een schip voor controle van de zwavel-, stikstof- en zwarte koolstof-uitstoot. © KBIN/BMM

Internationale ‘Tour d’Horizon’ zending

Tijdens de jaarlijkse internationale TdH-missie ter controle van zeeverontreiniging afkomstig van boorplatformen in het centrale deel van de Noordzee (in de Nederlandse, Deense, Britse en Noorse offshore wateren), uitgevoerd in kader van het Bonn Akkoord in juli 2021, detecteerde het toezichtsvliegtuig in totaal 20 polluties, waarvan 18 olievlekken en 2 pollutiedetecties met een ongekende stof die omwille van plaatselijke mist niet visueel geverifieerd kon worden.

19 polluties konden rechtstreeks gelinkt worden aan een olieplatform. De  resterende vlek werd waargenomen zonder schip of platform in de buurt. Alle waarnemingen werden systematisch gerapporteerd aan de bevoegde Kuststaat, voor verdere opvolging overeenkomstig de internationale procedures.

Olie aan een boorplatform, zoals waargenomen vanuit het toezichtvliegtuig tijdens de internationale Tour d’Horizon-missie in 2021. © KBIN/BMM

Internationale ‘Super-CEPCO” zending

In 2021 werd ook deelgenomen aan een internationale Super-CEPCO operatie (Coordinated  Extended  Pollution  Control  Operations). Tijdens dergelijke zendingen voeren vliegtuigen van verschillende Noordzeelanden gedurende meerdere dagen samen een continu toezicht uit over een bepaalde (druk bevaren) zone. Tijdens de zending van 2021, georganiseerd door Noorwegen, verzamelden vliegtuigen uit zes Noordzeelanden in Oslo om gedurende drie dagen boven de Skagerrak zee-engte controle op pollutie door schepen uit te voeren. Het Belgische vliegtuig nam tijdens de vlucht richting Oslo één operationele MARPOL Annex II lozing (andere schadelijke stof dan olie) waar in Duitse wateren en één kleine olievlek zonder aanwijsbare vervuiler in de Oslofjord.

Monitoring van zeezoogdieren

In 2021 voerde het KBIN twee zeezoogdiersurveys uit voor het bepalen van de dichtheid en de verspreiding van zeezoogdieren in Belgische wateren. Dergelijke monitoring wordt ook in andere Noordzeelanden op een gestandaardiseerde manier uitgevoerd. Zo kan een beeld gevormd worden van de seizoenale verspreiding en trends in het voorkomen van Bruinvissen (Phocoena phocoena) en andere walvisachtigen in de Noordzee.

De surveys werden, zoals in 2020, uitgevoerd in juni en in september. Er werden tijdens beide surveys telkens 52 Bruinvissen waargenomen, waaronder respectievelijk vier en negen kalfjes. De gemiddelde geschatte dichtheid in Belgische wateren was tijdens beide surveys hoger dan in 2020: respectievelijk gemiddeld 0,81 (0,52-1,28) en 0,78 (0,44-1,35) Bruinvissen per km² zeegebied, of in totaal naar schatting 2700 dieren.

Misschien meer opvallend dan de Bruinvissen was het aantal zeehonden: in juni waren dat negen dieren, waaronder (op basis van de grootte) minstens één Grijze zeehond. In september werden 20 zeehonden gezien, waarvan vermoedelijk (minstens) zeven Grijze zeehonden: het hoogste aantal zeehonden ooit tijdens een Belgische luchtsurvey.

Een groep rustende zeehonden op een zandbank in de Westerschelde (buiten het Belgische surveygebied). © KBIN/BMM

Noodinterventies: Aanvaring op zee en problematiek van transmigratie

Op 13 maart 2021 vond er een lichte aanvaring plaats tussen twee schepen in het Westhinder ankergebied. De betrokken schepen waren de XING ZHI HAI (bulk carrier) en de ASTREA (tanker) die voor anker lag. Het kustwachtvliegtuig werd die dag geactiveerd en bevestigde dat er enkel lichte schade was aan beide schepen en dat er geen verontreiniging was.

Het vliegtuig werkt ook geregeld in ondersteuning van de Kustwacht, ook in domeinen waarvoor de BMM niet specifiek bevoegd is. Zo documenteert de bemanning geregeld diverse andere dan milieugebonden observaties die systematisch worden gerapporteerd aan de Kustwachtcentrales en bevoegde partnerorganisaties. Op die manier werd het toezichtsvliegtuig in 2021 helaas meermaals geconfronteerd met de toegenomen transmigratieproblematiek in en rondom onze wateren.

Op 27 oktober 2021, terwijl het vliegtuig aan de kust operationeel was, werd het opgeroepen door de Kustwachtcentrale met de melding dat een boot met transmigranten in nood verkeerde nabij de windparken. Het vliegtuig kon snel opstijgen en was als eerste kustwachtplatform ter plekke. Het kon zo de bevoegde instanties informeren over de situatie. Het betrof een rubberen boot met 24 opvarenden die op drift was richting de windparken. De reddingshelikopters van Koksijde en een marineschip kwamen vervolgens ter plaatse en slaagden erin alle opvarenden in veiligheid te brengen. Doorheen het jaar vonden ook geregeld andere observaties plaats die gelinkt zijn aan transmigratie maar dan zonder opvarenden, het ging hier meestal om achtergelaten boten of reddingsvesten.

Rubberen boot met 24 opvarenden op drift in de windparken © KBIN/BMM

Tien strategische aanbevelingen voor een duurzame zandwinning

Zand is van vitaal belang voor de bouw van de fundamenten van onze samenleving. Momenteel winnen we wereldwijd jaarlijks zo’n 50 miljard ton van deze grondstof, en de groeiende wereldbevolking doet de vraag enkel stijgen. De ecologische en sociale gevolgen dwingen ons ertoe om onze omgang met zand opnieuw te bekijken. In een nieuw rapport dat vandaag werd gelanceerd door het Milieuprogramma van de Verenigde Naties (UNEP) formuleren deskundigen uit de hele wereld aanbevelingen om over te schakelen naar betere praktijken voor de winning en het beheer van zand. Ook experten vanuit België waren hierbij betrokken. Nieuwe ontwikkelingen in het Belgische beleid anticiperen pro-actief op een toenemende vraag naar marien zand.

50 miljard ton, dit is de hoeveelheid zand (en grind) die we als wereldbevolking elk jaar verbruiken, waarmee het na water de meest gebruikte hulpbron ter wereld is. Genoeg om een muur van 27 meter breed en 27 meter hoog rond de planeet aarde te bouwen. Ondanks het strategisch belang van zand zijn de winning, het gebruik en het beheer ervan in grote delen van de wereld grotendeels ongereguleerd, met talrijke ecologische en sociale gevolgen die grotendeels over het hoofd worden gezien. Waar zand een actieve rol speelt in het ecosysteem, zoals in rivieren, kusten en ondiepe zeeën, kan winning leiding tot erosie, verzilting van waterhoudende grondlagen, verlies van bescherming tegen stormvloeden en gevolgen voor de biodiversiteit, die op hun beurt een bedreiging vormen voor onder meer onze watervoorziening, onze voedselproductie, de visserij of voor de toeristische industrie.

Toenemende vraag

Zand is van vitaal belang voor de bouw van de fundamenten van onze samenleving: onze huizen, wegen, bruggen, ziekenhuizen, scholen, stuwdammen, maar ook bjivoorbeeld de fotovoltaïsche panelen om hernieuwbare energie te produceren, … het zijn slechts enkele van de vele toepassingen van zand die we hebben ontwikkeld. Zand mag met recht de niet-erkende held van onze ontwikkeling worden genoemd.

We zijn gewoon geworden aan gemakkelijk toegankelijke zandvoorraden, met als gevolg dat zand veelal sneller wordt gebruikt dan het door natuurlijke geologische processen kan worden aangevuld. Aangezien de wereldbevolking sterk groeit, en het aandeel van de stedelijke bevolking tegen 2050 wordt verwacht toe te nemen tot meer dan 68% van de wereldbevolking, zal de vraag naar zand alleen maar toenemen.

10 aanbevelingen om een crisis af te wenden

Het is dus hoog tijd om onze omgang met zand opnieuw te beoordelen, en zand te erkennen als een strategische grondstof. Dit staat in het nieuwe rapport ‘Sand and Sustainability: 10 strategic recommendations to avert a crisis’ (Zand en duurzaamheid: 10 strategische aanbevelingen om een crisis af te wenden) dat het Milieuprogramma van de Verenigde Naties (UNEP) vandaag lanceerde. In dit rapport brengen deskundigen uit de hele wereld en uit diverse sectoren aanbevelingen samen om over te schakelen naar betere praktijken voor de winning en het beheer van zand.

De aanbevelingen omvatten het instellen van geïntegreerde beleids- en wetgevingskaders, het in kaart brengen van zandvoorraden, het bevorderen van efficiënt gebruik van hulpbronnen en circulariteit, het verantwoord inkopen en het herstellen van aangetaste ecosystemen. Het grote doel van dit rapport is om beleidsmakers op alle bestuursniveaus aan te moedigen om relevante beleidslijnen en -normen aan te nemen en beste praktijken te bevorderen, in overeenstemming met lokale zandafhankelijkheden en ontwikkelingsbehoeften.

De 10 aanbevelingen

  1. Erken zand als een strategische hulpbron die kritieke ecosysteemdiensten levert en de basis is van de aanleg van vitale infrastructuur in zich ontwikkelende steden over de hele wereld.
  2. Overleg met alle belanghebbenden (betrokkenen en geïmpacteerden) over de besluitvorming rond en het uitvoeren van zandontginning.
  3. Maak de transitie mogelijk naar een regeneratieve en circulaire economie.
  4. Implementeer strategische en geïntegreerde beleids- en wetgevingskaders, in overeenstemming met de lokale, nationale en regionale realiteiten.
  5. Eigendomsrechten en gereglementeerde toegang tot zandvoorraden door middel van mineraalrechten en vergunningen dragen bij tot een duurzame zandontginning.
  6. Karteer, monitor, en rapporteer zandgrondstoffen voor een transparante, wetenschappelijk onderbouwde en datagestuurde besluitvorming.
  7. Bevorder het opstellen van richtlijnen voor optimale werkmethoden en nationale normen, en van een coherent internationaal kader.
  8. Verminder het gebruik van zand, en vervang waar mogelijk door alternatieven en gerecycleerde zandproducten.
  9. Koop zand in op een ethische, duurzame en sociaal bewuste manier.
  10. Herstel ecosystemen en compenseer verliezen door de kennisbasis te vergroten, mitigerende maatregelen te integreren bij de ontginning, en natuurgebaseerde oplossingen te bevorderen.

Pro-actief beheer van mariene zandvoorraden in België

De vraag naar zand, en in het bijzonder naar zeezand, neemt ook in België gestaag toe. De Dienst Continentaal Plat van de Federale Overheidsdienst Economie beheert de Belgische zeezandvoorraden en doet dit op een pro-actieve manier, zich daarbij beroepend op de best beschikbare kennis en opvolgingsmethodiek. Bouwend op  onderzoeksresultaten is er een vernieuwend beleid van kracht dat een ondergrens aan de winning oplegt op basis van de geologische voorraad, alsook criteria om de impact op het zeebodemmilieu te minimaliseren. Dit nieuwe referentievlak is sinds 2020 van kracht, wordt nauwgezet opgevolgd, en betekent een echte paradigmaverschuiving ten gunste van een duurzaam beheer van de hulpbron.

Een evaluatie van de mariene zandontginning in het Belgische deel van de Noordzee leidt tot de conclusie dat het beheer van onze mariene zandvoorraad al overeenstemt met de aanbevelingen 1, 4, 5, 6, 7 en 9 van het nieuwe UNEP rapport. Aanbevelingen 2, 3 en 8, die zich richten op de overgang naar een circulaire zandeconomie, zijn uiteraard ook van groot belang om te implementeren, en passen in een groter transitiekader dat ons intussen niet mag weerhouden om de huidige mariene zandontginning verder te zetten binnen de vastgelegde duurzame milieu- en socio-economische grenzen. Op basis van de monitoringresultaten (bathy-geomorfologie, sediment en benthische biota) die voor, tijdens en na de zandwinning in verschillende Belgische zandwinningzones zijn verkregen, is aanbeveling 10 rond het herstel van ecosystemen niet kritisch voor het Belgische deel van de Noordzee.

Belgische bijdrage aan het UNEP-rapport

Vera Van Lancker van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen en professor aan Universiteit Gent was verantwoordelijk voor de aanbeveling rond het karteren van zandvoorraden en gebruik, milieuopvolging en rapportering met nadruk op de nood aan beslissingsondersteunende systemen (Aanbeveling 6). Wereldwijd, maar ook regionaal is de kwaliteit en kwantiteit van beschikbaar zand nauwelijks gekend. De zandvraag is echter ongekend hoog en toenemend, waarbij de ontginning van grote hoeveelheden wellicht de nieuwe norm wordt. De kennisbasis om dergelijke ontginning te ondersteunen is echter miniem. Het gezamenlijk afwegen van geologische, milieu-, en socio-economische parameters is daarom van het grootste belang voor geïnformeerde beslissingen. Met toenemende ontginning, en mogelijke schaarste, worden de afhankelijkheden van mens en natuur, maar ook tussen zandrijke en -arme regio’s op de proef gesteld. Voor een meer systematisch begrijpen van deze afhankelijkheden, en ter ondersteuning van (grensoverschrijdende) besluitvorming is er meer dan ooit nood aan data, kennis en informatie, én voorspellende wetenschap.

Vera: “De uitdagingen voor een toenemend zandgebruik zijn groot, waarbij hedendaagse praktijken en bijhorende impacten wellicht niet meer aan de orde zijn. Een versnelde kartering van zandvoorraden is nodig waarvoor structurele samenwerkingen het meeste perspectief bieden. Dit vereist meer standaardisatie in het classificeren van grondstoffen, dat ook de milieu- en socio-economische dimensie meeneemt. Het voorspellend modelleren van ontginningsscenarios en mens-natuur afhankelijkheden neemt in belang toe.”

Transnationaal model van de ondergrondse rijkdommen van de quartaire sedimenten van de territoriale zee en de exclusieve economische zone van België en Nederland (ten zuiden van Rotterdam). (Bron: Van Lancker et al. 2019 p.32)

Aurora Torres, Marie Skłodowska-Curie Postdoctoral Fellow aan de Université Catholique de Louvain, leidde samen met andere deskundigen de aanbeveling over het herstel van aangetaste ecosystemen (Aanbeveling 10). Zand is fundamenteel voor het behoud van biodiversiteit en van de verscheidenheid aan ecosysteemdiensten die in maatschappelijke behoeften voorzien. Beleidsmakers, de industrie en andere belanghebbenden worden daarom aangemoedigd maatregelen te nemen om risico’s voor biodiversiteit en ecosysteemdiensten te vermijden en te minimaliseren, ecosystemen te herstellen, en resterende verliezen te compenseren. Ook in het perspectief van de VN-doelstellingen voor ecosysteemherstel (2021-2030) zijn er verdere inspanningen nodig om de gevolgen van mijnbouw voor de biodiversiteit en ecosysteemdiensten beter te documenteren, om de doeltreffendheid van mitigatie- en herstelinspanningen te verbeteren, en om het gebruik van wetenschappelijk onderbouwde evaluatie en monitoring als basis voor effectbeoordeling, mitigatieplanning en compensatie te waarborgen. Tenslotte draagt zand ook bij tot het herstel en de bescherming van land, zoetwatersystemen of kustgebieden tegen erosie of overstromingen. Op de natuur gebaseerde oplossingen en ‘building with nature’-benaderingen worden hierbij sterk aanbevolen.

Aurora: “Overgang naar een circulaire economie vereist dat we minder afhankelijk worden van natuurlijke systemen als materiaalleveranciers. Wanneer winning noodzakelijk wordt geacht, moeten zandbronnen worden verkregen op een verantwoorde manier die schade aan ecosystemen en mensen voorkomt of tot een minimum beperkt.”

©Unplash/Marcin Jozwiak

Astrid Smeets en collega’s van Bureau Brussels schreven mee aan aanbevelingen over hoe duurzaamheid mee te nemen in de hele keten van herkomst van zand tot gebruiker, en hoe een bredere maatschappelijke verandering te verwezenlijken (Aanbeveling 3 en 9). Hierbij wordt gedacht aan het (her)opleiden van architecten om alternatieve materialen te gebruiken, tot een fiscaal beleid dat financiële stromen stuurt naar alternatieven voor zand of duurzamere ontginning en gebruik. Om een stimulerend beleid te maken, is het belangrijk dat overheden en bedrijven samenzitten om ‘best practices’ met elkaar te delen en toe te passen. Door een duurzamer zandbeleid op internationaal niveau aan te pakken, kan men leren van lokale oplossingen die al bestaan, en die mits kleine aanpassingen aan de andere kant van de wereld makkelijk kunnen worden toegepast. Dit is zowel tijds- als kostenefficiënt.

Astrid: “De overgang naar een duurzamer grondstoffenbeleid zullen we ook hier in België voelen. We zien Europa in een ongezien tempo de duurzaamheid van ketens aanpakken met o.a. de EU Taxonomie en de uitbreiding van de ketenaansprakelijkheid. Bedrijven en overheden zullen zich moeten verantwoorden over de impact die hun activiteiten hebben op mens en milieu. Daarnaast zullen ze moeten aantonen hoe duurzaam zij én hun leveranciers zijn. Zand zal in de komende tijd ongetwijfeld ook op de agenda komen te staan. Met de tien aanbevelingen uit het rapport kunnen overheden, kennisinstellingen, het bedrijfsleven en consumenten alvast aan de slag, om een enorme crisis af te wenden. Hoe eerder we starten met het zoeken naar oplossingen, hoe beter voor mens, planeet én onze economie”.

Millingerwaard herstelproject, Nederland (© Rijkswaterstaat – alleen voor niet-commercieel gebruik)

 

BIJLAGE 1: Meer informatie over zeezandwinning in België

Cijfers en meer informatie over het beheer van de mariene zandvoorraden in het Belgische deel van de Noordzee, de wetenschappelijke basis en de ecologische impact:

 

BIJLAGE 2: Belgische partners

FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie, Dienst Continentaal Plat, is de bevoegde overheidsdienst voor zandwinning op zee. Samen met het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN) en het Instituut voor Landbouw, Zeevisserij en Voedingsonderzoek (ILVO), worden de fysische en biologische veranderingen in zandwingebieden opgevolgd, en worden aanbevelingen geformuleerd om de impact te minimaliseren. Tijdens driejaarlijkse studiedagen worden de resultaten geïntegreerd voorgesteld, en wordt ook aandacht besteed aan het bredere duurzaamheidskader.

Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN). Federaal Wetenschappelijk Instituut dat fundamenteel en toegepast onderzoek combineert, ondermeer voor het inschatten van de effecten van menselijke activiteiten in mariene wateren. Met betrekking tot zandwinning wordt ingezet op een beter begrip van de variabiliteit van sedimentkarakteristieken en -processen, modellering van de keten activiteit-druk-effecten op het mariene milieu, en worden aanbevelingen geformuleerd voor een meer duurzaam gebruik van mariene grondstoffen. Hiertoe coördineerde het KBIN het Belspo TILES project dat de kwaliteit en kwantiteit van de zandvoorraden in kaart bracht. Verdere valorisatie en nieuwe initiatieven worden ontplooid in het kader van de Europese actie ‘Geological Service of Europe’ waarbij de Europese Geologische Diensten krachten bundelen ter ondersteuning van maatschappelijke uitdagingen.

Université Catholique de Louvain, Instituut voor Aarde en Leven, heeft als belangrijk doel het ontwerpen van duurzame oplossingen voor enkele van de grootste uitdagingen voor onze samenlevingen (bv. voor een duurzaam landgebruik wordt ingezet op transities, invloed van globalisering op beslissingen, en de interacties tussen publiek en privaat bestuur). UCLouvain werkt samen met Michigan State University om belangrijke verbanden te onderzoeken tussen zandgebruik, economische activiteit, milieudruk en sociale gevolgen (SANDLINKS: https://cordis.europa.eu/project/id/846474).

Bureau Brussels is een Europees adviesbureau ter ondersteuning van het bedrijfsleven, overheden en non-profitorganisaties bij het Europese beleidsmakingsproces. Bureau Brussels werkt voor opdrachtgevers op verschillende domeinen zoals vrouwengezondheidszorg, circulaire economie, duurzaamheid, digitale en financiële sectoren. Ook het onderwerp ‘zand’ staat vanuit een circulair oogpunt en ketenbenadering, sinds een aantal jaar op de agenda.

De Zuidelijke Oceaan en het VN-Oceaandecennium

In de Zuidelijke Oceaan oefenen de aanwezigheid van de mens en de gecombineerde effecten van diverse vormen van verontreiniging, vervoer, infrastructuur en het najagen van levende rijkdommen, samen met een versnelde klimaatverandering, een toenemende druk uit op het milieu. Deze veranderingen kunnen de rol van de Zuidelijke Oceaan in de regulering van het wereldklimaat en andere systemen veranderen, wat op zijn beurt een invloed zal hebben op een groot aantal andere belangrijke ecosysteemdiensten. Antarctische soorten zijn goed aangepast aan stabiele milieuomstandigheden en beschikken over unieke kenmerken, waardoor zij kwetsbaarder worden geacht voor verstoringen van het milieu en verontreinigende stoffen, vergeleken met soorten uit noordelijker gelegen gebieden. Het uitgestrekte, afgelegen en ruwe milieu van de poolgebieden houdt in dat geen enkel land afzonderlijk een onderzoeks- en gegevensstrategie kan ontwikkelen en uitvoeren om deze gebieden te begrijpen en te beheren.

Het VN-Oceaandecennium en de Zuidelijke Oceaangemeenschap

In 2017 hebben de Verenigde Naties een Decennium van Oceaanwetenschappen voor Duurzame Ontwikkeling (hierna “VN-oceaandecennium” genoemd) uitgeroepen van 2021 tot 2030 ter ondersteuning van de inspanningen om de cyclus van achteruitgang van de oceaangezondheid te keren. Om dit ambitieuze doel te bereiken, heeft dit initiatief tot doel belanghebbenden uit de oceanen wereldwijd te verenigen achter een gemeenschappelijk kader dat ervoor moet zorgen dat de oceaanwetenschap landen ten volle kan ondersteunen bij het creëren van betere voorwaarden voor een duurzame ontwikkeling van de oceanen in de wereld. Het initiatief streeft naar versterking van de internationale samenwerking die nodig is om het wetenschappelijk onderzoek en de innovatieve technologieën te ontwikkelen die de oceaanwetenschap kunnen verbinden met de behoeften van de samenleving op wereldschaal.

De maatschappelijke resultaten van het VN-Oceaandecennium zijn sterk afgestemd op de opdracht van het Antarcticaverdrag (zie hieronder). De gemeenschap van de zuidelijke oceanen, die niet alleen uit wetenschappelijke onderzoekers bestaat, maar ook uit een veel bredere groep met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en de industrie, en bestuurs- en beheersorganen, erkent daarom de noodzaak om een gecoördineerd, internationaal plan te ontwikkelen en uit te voeren dat voortbouwt op onze bestaande kennis over hoe de menselijke interactie met de zuidelijke oceaan ten goede kan komen aan mensen en samenlevingen op een manier die ook bijdraagt tot de bescherming en het behoud van de unieke kenmerken van deze regio’s.

Zuidelijke Oceaanacties naar mondiale normen brengen

De Zuidelijke Oceaan is ondervertegenwoordigd op internationaal niveau, hoewel deze op wereldschaal een belangrijke rol speelt bij de regulering van het klimaat en tal van andere systemen. De Taskforce voor de Zuidelijke Oceaan zal profiteren van het VN-Oceaandecennium om een platform te bieden dat het belang van de Zuidelijke Oceaan onderstreept en de relevantie ervan in het aardsysteem belicht. De Zuidelijke Oceaangemeenschap is door haar goede werking bij uitstek geschikt om deel te nemen aan het VN-decennium van Oceaanwetenschappen voor Duurzame Ontwikkeling.

Op basis van de aanbevelingen in het uitvoeringsplan van het VN-Oceaandecennium heeft de Zuidelijke Oceaangemeenschap een op de belanghebbenden gericht proces op gang gebracht om een Actieplan voor de Zuidelijke Oceaan op te stellen. In het kader van deze mondiale inspanning heeft de Taskforce voor de Zuidelijke Oceaan de behoeften van de Zuidelijke Oceaangemeenschap geïnventariseerd om de uitdagingen aan te pakken die verband houden met de unieke milieukenmerken en de bestuursstructuur van de Zuidelijke Oceaan. Via dit door de gemeenschap aangestuurde proces werden synergieën binnen en buiten de gemeenschap van de Zuidelijke Oceaan geïdentificeerd met het oog op het opstellen van een actieplan dat de belanghebbenden in de Zuidelijke Oceaan een kader biedt om tastbare acties en resultaten te formuleren en te ontwikkelen die de visie van het VN-Oceaandecennium ondersteunen.

Het Actieplan voor de Zuidelijke Oceaan

Met financiering verkregen via het Federaal Wetenschapsbeleid (BELSPO) heeft het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN) een leidende rol op zich genomen in de coördinatie van de Taskforce voor de Zuidelijke Oceaan en de begeleiding van het Zuidelijke Oceaanproces.

De Southern Ocean Decade and Polar Data Forum Week 2021, die in september 2021 gezamenlijk werd georganiseerd door KBIN en de European Polar Board, was een van de vele concrete initiatieven. Het evenement, dat een week duurde, bracht meer dan 400 deelnemers met diverse achtergronden samen, wat een kruisbestuiving van ideeën tussen onderzoekers, gegevensbeheerders, beleidsmakers, het bedrijfsleven, vertegenwoordigers van de industrie, enz. mogelijk maakte. De discussies en de samenwerking mondden uit in de publicatie van het Actieplan voor de Zuidelijke Oceaan, dat tijdens een webinar op 12 april 2022 publiekelijk werd gelanceerd.

Het actieplan beschrijft de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om de Zuidelijke Oceaan te bereiken die we willen:

  • Financiering: Het waarborgen van voldoende financiering op lange termijn, en de coördinatie van de financiering, is met name van cruciaal belang voor de Zuidelijke Oceaan, aangezien veel gebieden gedurende het winterseizoen ontoegankelijk zijn. Daarom moeten de oproepen tot verbetering van de technologische capaciteit om het hele jaar door in ontoegankelijke gebieden te opereren en te observeren, om monsters te vervoeren, te bewaren en snel te analyseren, en om de oprichting van een duurzaam samenwerkingsnetwerk van langetermijnobservatoria te ondersteunen, worden gecoördineerd.
  • Grenzen overschrijden: Het overstijgen van nationale inspanningen op internationaal niveau, het koppelen van onderzoeksdisciplines en het gezamenlijk uitwerken van mondiale prioriteiten voor poolonderzoek zijn van cruciaal belang voor een geïntegreerde onderzoeksstrategie op lange termijn.
  • Belanghebbenden identificeren en met elkaar in contact brengen: Door de dialoog op het raakvlak van wetenschap en beleid te verbeteren, door ervoor te zorgen dat de maatschappelijke behoeften via onderzoek worden weerspiegeld en aangepakt, en door de industrie te verbinden met onderzoek, infrastructuur en logistiek, zal het potentieel van de beschikbare kennis en de benutting ervan door de belanghebbenden (met inbegrip van de besluitvorming) worden geïllustreerd en zal dit leiden tot betere beheerspraktijken en een betere bescherming van de kwetsbare regio van de Zuidelijke Oceaan.
  • Gegevens, waarnemingen en modellering: Een geïnformeerde besluitvorming om de door ons gewenste oceaan te bereiken is afhankelijk van de juiste wetenschappelijke input, die op zijn beurt steunt op wetenschappelijke gegevens. Om die gegevens zo goed mogelijk te benutten, moeten we de dekking in ruimte en tijd verbeteren, ervoor zorgen dat de gegevens volledig worden benut, gegevensreeksen bijhouden en voortdurend beschikbaar stellen aan nieuwe generaties onderzoekers, en maximaal gebruik maken van modellering en nieuwe en innovatieve technieken (zoals kunstmatige intelligentie en machine-learningtechnieken).
  • Capaciteitsopbouw, inclusie en diversiteit: De huidige capaciteit van de Zuidelijke Oceaangemeenschap volstaat niet om alle problemen aan te pakken waarmee we nu worden geconfronteerd en waarvan er vele belangrijke maatschappelijke implicaties hebben. Daarom moet ervoor worden gezorgd dat er met verschillende stemmen aan de onderhandelingstafel wordt deelgenomen (in alle stadia van planning, onderzoek, financiering en gegevensuitwisseling), moet worden geïnvesteerd in capaciteitsopbouw en moet de technologie worden verbeterd met het oog op een betere toegang tot gegevens en informatie.

“Door de publicatie van het Actieplan voor de Zuidelijke Oceaan wil de Taskforce voor de Zuidelijke Oceaan de Zuidelijke Oceaangemeenschap mobiliseren en alle belanghebbenden inspireren om betrokkenheid te zoeken en kansen te benutten om innovatieve oplossingen te leveren die de unieke omstandigheden van de Zuidelijke Oceaan in stand houden en bevorderen”, zegt Annemie Rose Janssen van het KBIN, hoofdauteur van het Actieplan. “Dit kader biedt een eerste routekaart om de banden tussen wetenschap, industrie en beleid te versterken en om internationale samenwerkingsactiviteiten aan te moedigen teneinde bestaande leemten in onze kennis en gegevensdekking aan te pakken”.

Als dusdanig, en als onderdeel van het VN-Oceaandecennium, wil het Actieplan voor de Zuidelijke Oceaan bijdragen tot de verwezenlijking van de VN-agenda 2030 en de bijbehorende Duurzame Ontwikkelingsdoelstellingen in een polaire context. Alleen op die manier kunnen we een schone, gezonde & veerkrachtige, productieve, voorspelde, veilige, transparante & toegankelijke, en inspirerende & boeiende Zuidelijke Oceaan tot stand brengen.

Meer informatie

Om meer te weten te komen over dit tien jaar durende initiatief, kunt u de website van het project bezoeken en het Actieplan voor de Zuidelijke Oceaan raadplegen, zich abonneren op onze nieuwsbrief en ons volgen op Twitter en Vimeo.

Wij danken het Federaal Wetenschapsbeleid (BELSPO) voor de financiële steun onder BELSPO-contract n°FR/36/ AN1/AntaBIS en BL/36/FWI34_PUNDOS-PPODS in het kader van EU-Lifewatch.

Het Antarcticaverdrag werd in 1959 ondertekend door de 12 landen waarvan de wetenschappers in 1957-58 rond Antarctica actief waren geweest, waaronder België (vandaag zijn er 54 leden). Het werd van kracht in 1961 en beschrijft onder meer de intenties om Antarctica alleen voor vreedzame doeleinden te gebruiken, de vrijheid van wetenschappelijk onderzoek op Antarctica te garanderen en wetenschappelijke waarnemingen en resultaten uit Antarctica vrij beschikbaar te maken.

Een unieke samenwerking en nieuwe wetenschappelijke uitdagingen voor het onderzoeksschip Belgica!

Op donderdag 31 maart 2022 bezochten de Vice-eersteminister en minister van Justitie en Noordzee, de heer Vincent Van Quickenborne en de Staatssecretaris voor Relance en Strategische Investeringen, belast met Wetenschapsbeleid, de heer Thomas Dermine, het nieuwe Belgische onderzoeksschip ‘RV Belgica’ (‘RV’ staat voor ‘Research Vessel’). De aanwezigheid van de Minister van Defensie, mevrouw Ludivine Dedonder, was ook voorzien, maar zij moest zich helaas excuseren. De nadruk lag tijdens het bezoek op de unieke samenwerking tussen de drie beleidsdomeinen met betrekking tot het beheer, de uitbating en de inzet van het schip. Bijzondere aandacht ging ook naar de nieuwe wetenschappelijke uitdagingen die Belgische en internationale zeewetenschappers dankzij de nieuwe RV Belgica aan zullen gaan. Het bezoek vond plaats in de Marinebasis van Zeebrugge, de thuishaven van de nieuwe RV Belgica.

De nieuwe RV Belgica in haar thuishaven Zeebrugge, februari 2022. ©Belgian Navy/J. Urbain

Sinds België onder de vorm van de voormalige RV A962 Belgica (1984 – 2021) beschikte over een marien onderzoeksschip boksten onze wetenschappers zowel in nationale als internationale context boven hun gewichtsklasse inzake marien onderzoek en monitoring, mariene ruimtelijke planning en Blauwe Economie. Ook in de opleiding van zeewetenschappers speelde het schip een belangrijke rol. De nood aan een performant nationaal onderzoeksschip kan dus niet voldoende worden onderstreept. Na meer dan 1000 wetenschappelijke campagnes, meer dan een miljoen afgelegde kilometers en 37 jaren dienst, was de oude RV Belgica echter aan vervanging toe opdat België op het voorplan van de zeegerelateerde wetenschap en technologie kan blijven.

De nieuwe RV Belgica kwam op 13 december 2021 aan in België en vatte op 27 januari 2022 haar wetenschappelijke activiteiten aan, na de nodige tests en opleidingen. Het was de bekroning van een lang proces: in de periode 2005-2014 werden haalbaarheids- en financiële studies over een mogelijke vervanging uitgevoerd, op 28 oktober 2016 besliste de Ministerraad om een nieuw onderzoeksschip te bouwen, op 31 maart 2017 werd de overheidsopdracht voor de bouw gelanceerd, en op 16 maart 2018 werd de opdracht finaal toegewezen aan de Spaanse scheepswerf Freire Shipyard (Vigo). Na een designstudie startte de bouw concreet op 13 februari 2019 met het snijden van het staal. De kiellegging op 27 maart 2019 en de eerste tewaterlating op 11 februari 2020 waren belangrijke mijlpalen in het bouwproces.

Uitleg in de ‘conference room’. ©Belgian Navy/J. Urbain

Unieke samenwerking

De federale overheidsdomeinen Wetenschapsbeleid, Defensie en Noordzee werkten niet enkel nauw samen om de nieuwe RV Belgica te realiseren, maar zijn tevens voorname gebruikers en opdrachtgevers van het schip. Het ministerieel bezoek van 31 maart werd ingevuld met een rondleiding op het schip en  deskundige uitleg over het schip en haar opdrachten door Korvetkapitein en Gezagvoerder van de RV Belgica Gaëtan Motmans, en door Dr. Lieven Naudts, coördinator RV Belgica bij het KBIN. Tot slot werd ook het Gulden Boek van de nieuwe Belgica ondertekend.

Thomas Dermine, Staatssecretaris belast met Wetenschapsbeleid:De nieuwe RV Belgica heeft de modernste apparatuur aan boord en beschikt over 4 keer meer laboruimte dan het vorige Belgische onderzoeksschip. Dat stelt de wetenschappelijke gemeenschap in staat om zich over nieuwe uitdagingen te buigen van de middellandse zee tot boven de noordpoolcirkel. De RV Belgica zal significant bijdragen aan het Europees wereldleiderschap op vlak van mariene exploratie.”

Vincent Van Quickenborne, vice-eersteminister en minister van Noordzee: “De nieuwe Belgica is een icoon voor de onderzoekswereld en van onschatbare waarde voor het Noordzeebeleid. Ze staat onder meer in voor het monitoren van de effecten van zandontginning, windmolenparken en de munitiestortplaats de Paardenmarkt. In onze Noordzee zijn we voortrekker op vele vlakken: windmolens, autonome vaart, marien ruimtelijke planning en ook wat betreft wetenschappelijk onderzoek. Met dit schip kunnen Belgische wetenschappers boven hun gewicht boksen inzake marien onderzoek.”

Uitleg in het ‘wet lab’. ©Belgian Navy/J. Urbain

De samenwerking tussen de beleidsdomeinen vertaalt zich in de praktische aspecten van de uitbating en het beheer van de RV Belgica: het Federaal Wetenschapsbeleid (BELSPO) vertegenwoordigt de Belgische Staat als eigenaar van de RV Belgica, het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN) beheert de kalender, het budget en de wetenschappelijke instrumentatie van het multidisciplinaire onderzoeksschip, en de Belgische marinecomponent levert het brugpersoneel en de thuishaven Zeebrugge. Op die manier wordt het samenwerkingsmodel rond de voormalige Belgica voortgezet, die teruggaat tot de jaren zestig en als een succes mag worden bestempeld. Bij de nieuwe Belgica is voortaan ook een nieuwe partner betrokken: de private Franse operator Genavir, die tevens de Franse oceanografische vloot beheert, is verantwoordelijk voor het geïntegreerde beheer en de exploitatie van het schip.

Opdrachten en specificaties

De nieuwe multidisciplinaire RV Belgica garandeert de navolging van de nationale en internationale verplichtingen van ons land en verzekert de continuïteit in de ondersteuning van mariene wetenschappen (visserij, biologie, geologie, klimaat, chemie, …). Zowel wetenschappelijk onderzoek door universiteiten en onderzoeksinstituten als de monitoring (het opvolgen) van de staat van de Belgische en omringende mariene wateren behoren dus tot de taken. De monitoringsactiviteiten ondersteunen onder meer een reeks dossiers die tot de bevoegdheid van Minister voor Noordzee Van Quickenborne behoren, zoals de nationale invulling van de EU Kaderrichtlijn Mariene Strategie en het documenteren van de ecologische impact van diverse menselijke activiteiten op zee. Zo wordt de kennis opgebouwd die noodzakelijk is als ondersteuning van de Blauwe Economie. Denk bijvoorbeeld aan duurzame visserij, windparken op zee, zand- en grindwinning, mijnbouwactiviteiten in de diepzee, energieopslag voor de kust etc. Net zoals de voormalige RV Belgica zal het nieuwe onderzoeksschip ook actief zijn in het Europese EUROFLEETS-netwerk, dat internationale wetenschappers toelaat om scheepstijd te verkrijgen op buitenlandse onderzoeksschepen.

De nieuwe RV Belgica bij haar eerste aankomst in Belgische wateren, 13 september 2021. ©Belgian Navy/J. Urbain

De nieuwe RV Belgica laat de wetenschappelijke gemeenschap echter ook toe om zich te concentreren op nieuwe uitdagingen. In vergelijking met haar voorganger is het nieuwe schip immers groter (71,4 m lang t.o.v. 50m), en biedt meer ruimte aan wetenschappers (vier keer meer laboratoriumruimte met een capaciteit om tot 28 wetenschappers aan boord te nemen). De nieuwe RV Belgica is ook uitgerust met de modernste wetenschappelijke apparatuur die onder meer toelaat om stalen te nemen tot een diepte van 5000 m. Het is tevens een stil schip (belangrijk voor o.a. visserijonderzoek), met een lichte ijsversterking om tijdens de zomer onderzoek te kunnen doen in Arctische gebieden. Hoewel de Noordzee het belangrijkste focusgebied blijft, strekt het onderzoeksgebied zich verder uit: noordwaarts tot boven de noordpoolcirkel, verder naar het zuiden inclusief de Middellandse Zee en Zwarte Zee, en westwaarts naar de Atlantische Oceaan. Het schip beschikt over een autonomie van 30 dagen en zal jaarlijks tot circa 300 dagen op zee onderzoek uitvoeren.

Sinds de start van de activiteiten op 27 januari 2022 hebben diverse onderzoeksgroepen hun eerste wetenschappelijke campagnes met de nieuwe RV Belgica uitgevoerd. De ervaringen werden zeer positief geëvalueerd. Tot nu toe lag de focus op het Belgisch deel van de Noordzee, maar in 2022 staan ook al enkele internationale campagnes op de agenda. Zo zal de nieuwe Belgica dit jaar ook actief zijn in Engelse, Ierse, Franse, Spaanse, Portugese en Italiaanse wateren. Voor 2023 wordt onder meer uitgekeken naar een eerste poolexpeditie, waarbij Groenland in het vizier komt. Ook de Belgische Marine kijkt uit naar vele gegevens die de Belgica verzamelt, zo zullen de nieuwe mijnenbestrijdingsvaartuigen in de toekomst bijvoorbeeld Belgica-informatie gebruiken bij het zoeken naar mijnen op de zeebodem.

De bezoekers kregen als eersten de eer om het gastenboek te ondertekenen. ©Belgian Navy/J. Urbain

Bijkomende info en toekomstige evenementen

De nieuwe RV Belgica zal op zaterdag 25 juni in de peterstad Gent worden ingehuldigd. Dit zal gebeuren in aanwezigheid van Hare Koninklijke Hoogheid Prinses Elisabeth, die het meterschap van het onderzoeksschip opneemt. Ook het grote publiek krijgt tijdens het weekend van 25 en 26 juni de kans om het schip te bezoeken, en meer te vernemen over diverse wetenschappelijke activiteiten. De pers ontvangt tijdig meer detail over het volledige programma, persmomenten en registratiemogelijkheden.

Meer informatie over de nieuwe RV Belgica kan worden teruggevonden op de volgende websites:

België beschermt natuurgebied maximaal bij bouw offshore windparken

EDEN2000-onderzoek: België voorloper in Europa

Windparken op zee zijn belangrijk voor onze energiebevoorrading. De huidige windturbines in de Belgische Noordzee voorzien energie voor 2 miljoen Belgische huishoudens. Met de Prinses Elisabeth Zone wordt dit aandeel vergroot en zullen alle Belgische gezinnen van groene energie uit de Noordzee kunnen genieten. In het Marien Ruimtelijk Plan 2020-2026 werden er immers drie extra zones aangeduid voor hernieuwbare energie. Twee daarvan liggen in of tegen een Natura 2000-gebied, waarbinnen de aanwezige biodiversiteit extra moet worden beschermd. Het is cruciaal om, ook bij de ontwikkeling van windparken in deze zones die bescherming te behouden en zelfs te versterken waar mogelijk. Het EDEN2000-project wil via 25 afzonderlijke studies die lopende zijn een antwoord bieden op de vraag onder welke voorwaarden we dit kunnen realiseren. Deze studies zullen opgenomen worden in een tender die volgend jaar in de markt wordt gezet. Vice-eersteminister en minister van Noordzee Vincent Van Quickenborne bracht op 22 maart 2022 een bezoek aan de landbouwfaculteit van de UGent waar één van deze studies wordt uitgevoerd. Dat labo-onderzoek richt zich op de effecten van elektromagnetische velden op de ontwikkeling van zeedieren.

Minister van Noordzee Vincent Van Quickenborne en Rik Van de Walle, rector van de Universiteit Gent, krijgen van KBIN-wetenschappers Silvia Paoletti en Robin Brabant deskundige uitleg over het labo-onderzoek naar de effecten van elektromagnetische velden op de ontwikkeling van zeedieren. ©UGent

Windparken op zee zijn belangrijk voor onze energiebevoorrading. De huidige windturbines in het Belgisch deel van de Noordzee voorzien groene energie voor 2 miljoen Belgische huishoudens. Daarmee is ons land momenteel nummer zes in de wereld qua offshore windcapacitieit. Met de nieuwe Prinses Elisabeth Zone vergroten we dit aandeel en zullen alle Belgische gezinnen van groene Noordzee-energie kunnen genieten.

Het Belgisch deel van de Noordzee bestaat nu al uit 37% natuurgebied en ons land zal nu ook het eerste Europese land zijn dat windparken bouwt in natuurgebied, meer bepaald in het Natura 2000-gebied ‘Vlaamse Banken’. Dat is een gebied waarbinnen de aanwezige biodiversiteit extra moet worden beschermd. Met name de ondiepe zandbanken en grinden vormen toevluchtsoorden voor bedreigde soorten zoals de dodemansduim (Alcyonium digitatum) en de geweispons (Haliclona oculata). België wil er nauwgezet op toezien dat deze natuurgebieden geen hinder ondervinden van de bouw van de windturbines en de bescherming te behouden en zelfs te versterken waar mogelijk.

Natura 2000-gebieden en zones voor hernieuwbare energie. (Bron: Marien Ruimtelijk Plan 2020-2026)

EDEN2000: een onderzoek met verschillende luiken

Voor de bouw van deze windparken is niet alleen een milieuvergunning nodig, maar ook een bijkomende Natura 2000-toelating. Die gaat na of een project op zee al dan niet betekenisvolle effecten zal hebben op de te beschermen soorten en habitats.

Het Belgisch deel van de Noordzee wordt reeds lang van nabij bestudeerd. Via het Winmon.be project, wordt de toestand van het marien milieu in de eerste offshore parken opgevolgd, waardoor reeds heel wat kennis vergaard werd. Toch bestaan nog heel wat hiaten in deze wetenschappelijke kennis over de invloed van windparken op de natuur in de Noordzee. Deze hiaten betreffen zowel kennis om negatieve invloeden te vermijden als positieve invloeden te versterken.

Windpark in de eerste Belgische offshore energiezone. ©KBIN/BMM

Het EDEN2000-project (Exploring options for a nature-proof Development of offshore wind farms inside a Natura 2000 area) moet daarom via 25 afzonderlijke studies die in 2019 opgestart werden en eind dit jaar worden afgerond, een antwoord bieden op de vraag onder welke voorwaarden we de windparken in natuurgebied kunnen realiseren.

Het gaat onder meer om het in kaart brengen van de grindbedden, de impact op de habitat, de invloed van windturbines op zeevogels en de impact van gebruikte technieken en materialen op de aanwezige biodiversiteit.

Op 22 maart 2022 bracht vice-eersteminister en minister van Noordzee Vincent Van Quickenborne een bezoek aan de landbouwfaculteit van de UGent waar onderzoekers verbonden aan het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN) en UGent één van de studies van het EDEN2000-project uitvoeren. Het labo-onderzoek spitst zich toe op de effecten van elektromagnetische velden op de ontwikkeling van zeedieren zoals de hondshaai (Scyliorhinus canicula), zeekat (Sepia officinalis), Europese kreeft (Homarus gammarus) en gewone pijlinktvis (Loligo vulgaris). Deze soorten worden verwacht zich opnieuw succesvol in de grindbedden voort te planten eenmaal het windpark is ontwikkeld en bodemverstorende visserij dus wegvalt.

Marien ecoloog Steven Degraer (KBIN) en Minister van Noordzee Vincent Van Quickenborne stellen de Eden2000-studies voor. ©UGent

Kennis over de gevoeligheid van deze soorten voor elektromagnetische velden, gecombineerd met detailkennis over de ligging van de waardevolle grindbedden, zal worden gebruikt om een ecologisch verantwoorde positionering van kabels in het windpark te bepalen.

Op 18 maart besliste de federale regering de omslag naar hernieuwbare energie met bijkomende investeringen in offshore-windenergie te versnellen. Minister Van Quickenborne zet zijn schouders onder dat engagement en wijst erop dat het eindrapport van de natuurstudies begin 2023 klaar zal zijn.

Vincent Van Quickenborne, vice-eersteminister en minister van Noordzee: “De ontwikkeling van de Prinses Elisabeth Zone is belangrijk voor de energiebevoorrading van ons land. Wat de Belgische offshore zo bijzonder maakt, is dat wij het eerste land zullen zijn om windturbines te bouwen in natuurgebied. Dit kunnen we doen omdat we al heel veel wetenschappelijke expertise hebben opgebouwd omtrent de omgevingsimpact van windparken. We zullen dan ook zeer nauwkeurig en strikt de randvoorwaarden kunnen bepalen in de tenderprocedure. Hiervoor worden niet minder dan 25 natuurstudies uitgevoerd.”

Steven Degraer, marien ecoloog Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen: “Het inzetten van een gedegen wetenschappelijke kennis van het marien milieu en hoe dit milieu door menselijke activiteiten op zee wordt beïnvloed vormt de garantie voor een ecologisch verantwoorde blauwe groei. Deze kennis laat niet alleen toe om heel gericht negatieve effecten te vermijden, maar ook om positieve effecten te versterken.”

Meer informatie

EDEN2000 is een samenwerking tussen vice-eersteminister en minister van Noordzee Vincent Van Quickenborne, de Dienst Marien Milieu van de FOD Volksgezondheid, het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen – OD Natuur, 4Sea (een koepel van ngo’s) en het Belgian Offshore Platform. De resultaten van dit wetenschappelijk onderzoek zullen worden opgenomen in de aanbestedingsvoorwaarden voor de bouw van windturbines.

Van links naar rechts: Silvia Paoletti (KBIN), Robin Brabant (KBIN), Patrick Roose (Operationeel Directeur OD Natuur, KBIN), Rik Van de Walle (Rector Universiteit Gent), Steven Degraer (KBIN) en Minister van Noordzee Vincent Van Quickenborne. ©UGent

Een gefossiliseerde slagtand van een bosolifant uit de Noordzee.

Begin juli 2020 troffen Nederlandse garnalenvissers in de Belgische territoriale wateren niets minder dan een slagtand van een olifant aan in hun netten. Het 60 kg wegende, 2,37 m lange fossiel behoort niet toe aan een mammoet, zoals wel vaker het geval is in onze streken, maar blijkt afkomstig van een Palaeoloxodon antiquus. Dit is een soort bosolifant die tussen ijstijden in het gebied bevolkte. Het is de eerste keer dat hier zo’n intact exemplaar wordt gevonden. De punt en een deel van de basis van de tand ontbreken. Een reconstructie wijst uit dat de volledige slagtand meer dan 2,8 m lang was. Palaeoloxodon antiquus was een reus die groter was dan de olifanten die vandaag op de Aarde rondlopen! De slagtand is afkomstig van een volwassen mannelijk individu van ongeveer 3,5 meter hoog. De ouderdom van het fossiel wordt geschat tussen 130.000 en 115.000 jaar.

Dankzij de gezamenlijke inspanningen van vicepremier en minister van Justitie en Noordzee Vincent Van Quickenborne en staatssecretaris voor Herstel en Strategische Investeringen, belast met Wetenschapsbeleid Thomas Dermine, kon het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen de slagtand in zijn collecties opnemen. Vanaf dinsdag 8 februari 2022 kan het grote publiek de slagtand komen bewonderen in het Museum voor Natuurwetenschappen te Brussel.

Naast de fossiele slagtand van de bosolifant (voorgrond) is die van de hedendaagse Afrikaanse Savanneolifant (achtergrond) slechts klein bier. (Beeld : KBIN/T. Hubin)

Wie was de boslifant ?

Palaeoloxodon antiquus is een bosolifant die vóór de mammoet uit onze streken verdween. De soort was wijdverspreid in Europa en gedijde vooral tijdens de warmere perioden tussen twee ijstijden (de interglacialen). Deze ontdekking is opmerkelijk omdat er weinig bewijs was van de voormalige aanwezigheid van deze olifant in België. Palaeoloxodon antiquus werd lang beschouwd als de voorouder van de Aziatische olifant (Elephas maximus) maar wordt nu gezien als een nauwe verwant van de huidige Afrikaanse bosolifant (Loxodonta cyclotis). Palaeoloxodon antiquus is waarschijnlijk op het Afrikaanse continent ontstaan, maar het is nog steeds weinig bekend hoe wijd deze soort in de prehistorie verspreid was.

Op basis van de geologie van de vindplaats, de precieze locatie en de vondsten van andere zoogdierresten, schat men dat de slagtand dateert uit de laatste interglaciale periode van het Eemien, een periode in het Laat-Pleistoceen (ongeveer 130.000 tot 115.000 jaar geleden).

De fossiele slagtand van de bosolifant is nagenoeg intact, slechts kleine delen van de punt en de basis ontbreken.

Een geul vol fossielen

De slagtand werd opgevist in “Het Scheur”, een vaargeul in het Belgische deel van de Noordzee voor de kust van Zeebrugge. Regelmatig wordt daar gebaggerd om grote schepen in staat te stellen de Schelde of Eurogeul aan te doen. Dit veroorzaakt erosie van de oevers van de geul. Veel zoogdierfossielen kwamen hier op deze manier al aan de oppervlakte. Het gaat daarbij onder meer om resten van de meest zuidelijke Pleistocene walruskolonie ter wereld, om beenderen van oerwalvissen die hier tientallen miljoenen jaren geleden rondzwommen, en ook over resten van mammoeten.

De regio van de vondst is doorheen de historie regelmatig drastisch van uitzicht veranderd. Zo was het hier afwisselend zee en land, en werd het tijdens ijstijden door een ijskap bedekt terwijl het tussen de ijstijden in eerder een getijdenlandschap was waar ook bossen voorkwamen. Dat verklaart waarom er hier veel fossielen van zeer uiteenlopende organismen worden gevonden. Een bosolifantenslagtand was daar echter nooit eerder bij.

Het feit dat deze slagtand intact is gebleven, is te danken aan de vismethode. Bij het vissen op garnalen worden geen kettingen gebruikt en de bodem van het net rolt vrij op en over de bodem dankzij rubberen “wieltjes”. De garnalen rollen binnen terwijl het net vrij blijft van stenen en andere ongewenste bijvangst. Fossielen worden zeer zelden met dit soort netten gevangen.

Een omweg naar het Museum voor Natuurwetenschappen

De Nederlandse vissers verkochten de slagtand aan North Sea Fossils, een private fossielenhandel in Urk, Nederland. Daarop werd hij aanvankelijk bestudeerd door onderzoekers verbonden aan het Natuurhistorisch Museum Rotterdam.

Dankzij de gezamenlijke inspanningen van de Minister van Noordzee, Vincent Van Quickenborne, en de Staatssecretaris belast met Wetenschapsbeleid, Thomas Dermine, werden gesprekken opgestart om het Belgische fossiel te recupereren. Uiteindelijk kon het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen de slagtand in zijn collecties opnemen, waar deze beschikbaar blijft voor onderzoek en ook toegankelijk wordt gemaakt voor het publiek. Vanaf dinsdag 8 februari 2022 kan het grote publiek de slagtand komen bewonderen in het Museum voor Natuurwetenschappen te Brussel. De ondertekening van de schenkingsverklaring vond plaats op 7 februari 2022, ter gelegenheid van de inhuldiging van de fossiele slagtand.

Minister Van Quickenborne, Staatssecretaris Dermine en Algemeen Directeur Supply bewonderen de slagtand van de bosolifant in het Museum voor Natuurwetenschappen. (Beeld : KBIN/T. Hubin)

Een nieuw samenwerkingsakkoord

De vondst van de fossiele slagtand was tevens de aanleiding voor het opstellen van een samenwerkingsprotocol in het kader van de wet betreffende de uitvoering van het UNESCO-Verdrag van 2 november 2001 inzake de bescherming van het cultureel erfgoed onder water en de bescherming van waardevolle scheepswrakken. In deze overeenkomst formaliseren de Gouverneur van West-Vlaanderen, het Directoraat-generaal Scheepvaart (FOD Mobiliteit en Transport), het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen, het Vlaams Agentschap Onroerend Erfgoed en het Vlaams Instituut voor de Zee voortaan de samenwerking inzake de bescherming van het cultureel erfgoed onder water, met inbegrip van het paleontologisch erfgoed, en de bescherming van waardevolle scheepswrakken. De overeenkomst garandeert dat ook toekomstige ontdekkingen op zee zullen worden geregistreerd, bestudeerd en, waar nodig, toegankelijk gemaakt voor het publiek.

Minister Van Quickenborne: “Onze Noordzee geeft haar schatten slechts mondjesmaat prijs. Nochtans vormen de objecten die we er vinden een belangrijk deel van ons erfgoed. Sinds vorig jaar hebben we een nieuwe wet die erfgoed ouder dan 100 jaar automatisch beschermt. Zo zijn al meer dan 55 historische scheepswrakken erkend. Maar ook fossielen kunnen we dankzij deze wet opnemen in ons erfgoed. De ondertekening van het samenwerkingsakkoord is het sluitstuk van deze nieuwe wet. Op deze manier zal de slagtand van de bosolifant niet in een privé-archief verdwijnen maar kunnen we iedereen laten meegenieten van de rijkdom van ons Noordzee-erfgoed. Tegelijk kunnen de wetenschappers verbonden aan het KBIN het onderzoeken en zo hun kennis over de prehistorie in onze streken verfijnen.”

Staatssecretaris Dermine: “De gefossiliseerde slagtand van een bosolifant, die werd aangetroffen voor de kust van Zeebrugge, bevindt zich na een korte omzwerving waar hij thuishoort. Het KBIN is het belangrijkste onderzoekscentrum in België voor paleontologie en wereldwijd vermaard. Het fossiel van meer dan 115 000 jaar oud wordt door het KBIN bestudeerd en in verband gebracht met andere vondsten uit de enorme collectie van maar liefst 3 miljoen fossielen. Zo vormt het een puzzelstuk in het beeld van het leven in onze streken in lang vervlogen tijden, dat in het Museum voor Natuurwetenschappen tot leven wordt gewekt. Vanaf 8 februari kan de slagtand worden bewonderd door de 350.000 bezoekers die het museum jaarlijks telt.”

Algemeen Directeur a.i. KBIN Patricia Supply: “Aardwetenschappen, waaronder paleontologie maar ook geologie en archeologie, zijn steeds een belangrijk onderzoeksdomein van het KBIN geweest. Het heeft ons toegelaten een gereputeerd paleontologisch kennis- en expertiseniveau op te bouwen. Het verwerven en tentoonstellen van de slagtand van een bosolifant sluit nauw aan bij de doelstellingen van het KBIN: naast het natuurwetenschappelijk onderzoek en de wetenschappelijk onderbouwde dienstverlening vormen immers ook het beheer en de uitbouw van patrimoniale en wetenschappelijke verzamelingen, en de verspreiding van de kennis inzake natuurwetenschappen, kerntaken van het instituut. Vandaag krijgt de slagtand een zeer prominente plaats in ons museum toegewezen, vlakbij de mammoet van Lier en de Afrikaanse olifant die ooit in de zoo van Brussel leefde.”

Milieueffecten van offshore windparken in de Belgische Noordzee – Aantrekking, vermijding en habitatgebruik op verschillende ruimtelijke schalen

In een nieuw jaarverslag geven de wetenschappers die toezicht houden op de milieu-impact van offshore windparken in het Belgische deel van de Noordzee een overzicht van hun laatste bevindingen. Opnieuw staan er enkele verrassende onthullingen in. Uit de resultaten blijkt dat het leven in en rond de windparken 13 jaar na de bouw nog niet stabiel is. Voorbeelden hiervan zijn dat de biodiversiteit van gemeenschappen die de windturbines koloniseren weer toeneemt na een afname in voorgaande jaren, en dat zeevogelbewegingen ruimtelijk en in de tijd meer variëren dan eerder bekend was. Het risico op botsingen van zangvogels wordt nu beter begrepen en er worden maatregelen voorgesteld voor perioden van intense vogeltrek. Kunstmatige riffen tussen turbines blijven zich ontwikkelen, waarbij sommige vissoorten worden aangetrokken door de groeiende hoeveelheid voedsel die deze riffen bieden. Uit echolocatiegegevens blijkt dat beperkende maatregelen voor onderwatergeluid het effect van heien op bruinvissen doeltreffend verminderen.

Op 31 december 2019 diende België bij de Europese Commissie een Nationaal Energie- en Klimaatplan in dat voorziet in een streefcijfer van 17,5% voor de bijdrage van de productie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen tegen 2030. Offshore windparken in het Belgische deel van de Noordzee worden verwacht een belangrijke bijdrage te leveren. In feite doen ze dat al, aangezien momenteel reeds 10% van de totale Belgische elektriciteitsvraag, of 50% van de elektriciteitsvraag van alle Belgische huishoudens, wordt geproduceerd door offshore windparken. Dit wordt gerealiseerd door in totaal 399 turbines in acht windparken, gegroepeerd in een zone van 238 km² langs de grens met Nederland. Na 12 jaar bouwen was deze zone vanaf eind 2020 volledig operationeel en goed voor een geïnstalleerd vermogen van 2,26 Gigawatt (GW) en een gemiddelde productie van 8 TWh. Daarmee staat België wereldwijd op de 5e plaats in de productie van deze vorm van energie. Een tweede zone voor hernieuwbare energie van 285 km² is voorzien in het nieuwe Belgische Marien Ruimtelijk Plan (2020-2026), waarbij gestreefd wordt naar een geïnstalleerd vermogen van 3,1 tot 3,5 GW in deze zone.

Zones voor hernieuwbare energie, waaronder offshore windparken, in het Belgische deel van de Noordzee. Oostelijke zone: eerste fase die volledig operationeel is; westelijke zone (Hinder Noord, Hinder Zuid en Fairybank): tweede fase, bouw voorzien vanaf 2023 (bron: Marien Ruimtelijk Plan 2020-2026).

Wetenschap, beleid en industrie trekken aan hetzelfde zeel

Alvorens een windpark te installeren moet een ontwikkelaar een domeinconcessie en een milieuvergunning verkrijgen. De milieuvergunning bevat voorwaarden om de impact van het project op het mariene ecosysteem te minimaliseren en te mitigeren. Zoals de wet voorschrijft, legt de vergunning ook een monitoringprogramma op om de effecten op het mariene milieu op te volgen.

Voor offshore windparken in het Belgische deel van de Noordzee volgt het monitoringprogramma WinMon.BE de omvang van de verwachte én onverwachte effecten op het mariene ecosysteem op en tracht het de processen achter deze effecten bloot te leggen.

Groeiend inzicht in de milieueffecten

De wetenschappers van WinMon.BE begonnen bij het begin van de bouw van de eerste Belgische offshore windturbines in 2008 meteen met de monitoring van de milieu-impact. Daardoor hebben ze een uitgebreide kennis en expertise kunnen ontwikkelen met betrekking tot de monitoringmethodes en de reële milieu-impact. “België beschikt nu over de langste tijdreeks van gegevens over de milieu-impact van offshore windparken ter wereld, en veel landen kijken naar het Belgische voorbeeld ter inspiratie om gelijkaardige programma’s op te starten”, zegt Steven Degraer (KBIN/MARECO), coördinator van het WinMon.BE-consortium. “De tijdreeks heeft al unieke inzichten opgeleverd, maar we worden nog regelmatig geconfronteerd met verrassende resultaten die tot nieuwe kennis leiden. Dit illustreert hoe belangrijk het is om de opvolging op lange termijn vol te houden, en staaft waarom we flexibel moeten blijven in onze interpretaties en in het bijsturen van menselijke activiteiten op zee.”

In hun laatste rapport geven de WinMon.BE partners een overzicht van de nieuwste wetenschappelijke bevindingen van de milieumonitoring in de Belgische offshore windparken, gebaseerd op gegevens verzameld tot en met 2020. Ze zoomen in op patronen van aantrekking, vermijding en habitatgebruik op verschillende ruimtelijke schalen (windpark-, turbine- en microhabitatschaal) en over verschillende ecosysteemcomponenten (zeezoogdieren, vogels, vissen en op de zeebodem en turbines levende ongewervelden). Ze tonen ook aan hoe de toenemende kennis wordt ingezet bij het ontwerpen van gepaste maatregelen om ongewenste effecten te verzachten of gewenste effecten te bevorderen.

Overzicht van de resultaten

Effecten op de zeebodem en het bodemleven

Bij de start van de monitoring in het windpark dat het dichtst bij de kust is gelegen, is gebleken dat dit gebied zeer diverse bodembewonende biologische gemeenschappen herbergt. De respons van deze waardevolle gemeenschappen op de langdurige aanwezigheid van windturbines en de uitsluiting van de visserij zal de komende jaren nauwlettend worden opgevolgd.

In de reeds langer bestaande windparken werden de kolonisatie door mariene organismen en de effecten op de zeebodem continu gemonitord. Aanvankelijk was vooral de kolonisatie door ongewervelde dieren en vissen die een voorkeur hebben voor harde substraten in de onmiddellijke nabijheid van individuele windturbines zichtbaar. Tien jaar na de bouw is nu vastgesteld dat deze lokale effecten zich uitbreiden naar de zachte sedimenten tussen de turbines. Er worden kunstmatige riffen gevormd, waarbij meer epibenthische (op de bodem levende) ongewervelden en vissen die geassocieerd worden met harde substraten zich nu ook op de zachte sedimenten ophouden. Het gaat onder meer om de mossel (Mytilus edulis), anemonen, de gewone zeester (Asterias rubens), de gewone zeeappel (Psammechinus miliaris), het ruig krabbetje (Pilumnus hirtellus) en de zeebaars (Dicentrarchus labrax). Voor epibenthische soorten leidt dit ook tot aanzienlijk hogere algemene dichtheden en biomassa in de windparken.

In kaart brengen van koloniserende organismen op een Belwind-fundering. Let op de aanwezigheid van mosselkluiten tussen en onder de pluimanemonen. ©KBIN/MARECO

Het aantrekken van vissen tot de offshore windparken vindt hoofdzakelijk plaats op de schaal van individuele turbines. Schol (Pleuronectes platessa), een commerciële platvissoort, wordt aangetrokken door de zandige stukken tussen de erosiebescherming rond offshore windturbines, omdat die optimale voedsel- en schuilmogelijkheden bieden. Van benthopelagische vissen zoals de steenbolk (Trisopterus luscus) en de kabeljauw (Gadus morhua), die zich traditioneel ophouden rond de turbines en hun funderingen, werd reeds eerder aangetoond dat ze worden aangetrokken door de kunstmatige riffen in ontwikkeling, aangezien deze uitstekende foerageermogelijkheden bieden voor deze soorten.

Schuil- en foerageermogelijkheden in de Belgische offshore windparken trekken soorten als schol en kabeljauw aan (hier bij de erosiebeschermingslaag rond een Belwind-turbine). © Johan Devolder

Ontwikkelingen in de waterkolom

In de zich ontwikkelende biologische gemeenschap op de turbinefunderingen beginnen interacties tussen soorten een belangrijke rol te spelen. De schelpen van mosselen vormen een secundaire habitat van hard substraat dat aantrekkelijk is voor andere koloniserende organismen, en dragen op die manier bij tot een verhoging van de soortenrijkdom. Een vergelijking van de soortensamenstelling van de aanvankelijke (mosselen niet overheersend) en volwassen (mosselen overheersend) koloniserende gemeenschappen toonde aan dat 21 van de 47 geïdentificeerde soorten uitsluitend groeiden op mosselschelpen. Dit waren allemaal soorten die vastgehecht leven, hoofdzakelijk schelpdieren, geleedpotigen, wormen en mosdiertjes. Dit effect gaat de verarming van de soortenrijkdom tegen die eerder werd vastgesteld ten gevolge van de overvloedige aanwezigheid van de zeeanjelier (Metridium senile).

Het heien van funderingen tijdens de bouw van offshore windparken veroorzaakt aanzienlijke geluidshinder. Van bruinvissen (Phocoena phocoena), goed ingeburgerde walvisachtigen in het Belgische deel van de Noordzee, is bekend dat zij gebieden met overmatige geluidsniveaus mijden. Daarom kregen de toepassing en de effecten van potentiële mitigerende maatregelen veel aandacht. Door het vergelijken  van akoestische monitoringgegevens uit 2016 (toen nog geen mitigatie werd toegepast) en 2019 (toepassing van dubbele bubbelgordijnen) werd vastgesteld dat mitigerende maatregelen voor onderwatergeluid het ontvluchten van het bouwgebied door bruinvissen effectief verminderen, zowel in de ruimte als in de tijd.

En boven het wateroppervlak?

De mate waarin offshore windparken leiden tot een verplaatsing van zeevogels is een complex proces gebleken. De aantrekking tot en het vermijden van windparken door zeevogels heeft meerdere oorzaken, waaronder visuele verstoring door de turbines en de aanwezigheid van offshore rust- en foerageer-mogelijkheden, en kan gedeeltelijk ook verklaard worden door de afwezigheid van visserij in de Belgische windparken. De lopende monitoring begint nu meer inzicht te verschaffen in de ruimtelijke en temporele variatie in zeevogelreacties. Ruimtelijke variatie kan het gevolg zijn van verschillen in lokale habitatkwaliteit, grootte en configuratie van het windpark, alsook de ligging ervan ten opzichte van vogelkolonies en uitverkoren foerageergebieden. Temporele variatie kan afhangen van de levenscyclus van de soort. In deze context blijkt nu dat volwassen kleine mantelmeeuwen (Larus fuscus) van nabijgelegen broedkolonies die met GPS-labels zijn gemerkt, niet worden aangetrokken door het Norther-windpark, terwijl de soortgenoten die wel werden aangetrokken door het meer offshore gelegen Belwindpark onder meer uit migrerende en onvolwassen individuen bestonden. Op langere termijn kunnen sommige zeevogels ook wennen aan de aanwezigheid van offshore windturbines. Dit zou het geval kunnen zijn voor de Jan-van-gent (Morus bassanus), de zeekoet (Uria aalge) en de alk (Alca torda), die in het verleden de windparken leken te mijden maar tijdens het meest recente monitoringonderzoek alle in goede aantallen aanwezig waren.

Zeevogelmonitoring in een Belgisch offshore windpark. ©INBO

Wanneer ze op rotorhoogte vliegen, lopen trekkende zangvogels ook het risico in aanvaring te komen met offshore windturbines. De intensiteit van de zangvogeltrek is vooral ’s nachts hoog, zoals werd bevestigd door continue vogelradarsurveys in een Belgisch offshore windpark. Het risico op botsingen neemt toe wanneer de weersomstandigheden verslechteren. Een doeltreffende maatregel om het aantal vogelbotsingen te verminderen is de turbines tijdelijk stil te zetten wanneer op rotorhoogte een hoge trekintensiteit wordt vastgesteld. Een modelstudie toont aan dat in de herfst van 2019 een totaal van 682 zangvogelbotsingen zou zijn vermeden als de turbines van alle Belgische offshore windparken op non-actief zouden zijn gezet wanneer de vogelflux meer dan 500 vogels per km en per uur op rotorhoogte bedroeg. Hoewel we niet weten om welke soorten het gaat, is het onwaarschijnlijk dat deze botsingen met zangvogels een significant effect hebben op populatieniveau. Of dit nog steeds het geval zal zijn voor de cumulatieve effecten van alle geplande windparken in de Noordzee is op dit moment onbekend.

 

Het monitoringprogramma WinMon.BE is een samenwerking tussen het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN), het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO), het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO) en de Onderzoeksgroep Mariene Biologie van de Universiteit Gent, en wordt gecoördineerd door het team Mariene Ecologie en Beheer (MARECO) van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen.

WinMon.BE wordt uitgevoerd in opdracht van de federale regering in het kader van de milieuvergunningsvoorwaarden voor offshore windparken. Voor de monitoring werd gebruik gemaakt van het onderzoeksschip Belgica (scheepstijd op RV Belgica werd ter beschikking gesteld door BELSPO en KBIN – OD Natuur), het onderzoeksschip Simon Stevin (geëxploiteerd door het Vlaams Instituut voor de Zee) en het observatievliegtuig van KBIN.

Alle wetenschappelijke verslagen van de WinMon.BE-monitoring zijn voor het publiek beschikbaar.

Teaser video nieuwe RV Belgica

Ongetwijfeld hebt u allemaal het grote nieuws gehoord : De nieuwe RV Belgica is veilig aangekomen in België op 13 december 2021, alle tests, opleidingen, controles en papierwerk zijn afgerond en, bovenal, de wetenschappelijke activiteiten zijn begonnen !!!

Tijd om het enthousiasme van de toekomstige gebruikers en bezoekers, evenals alle sympathisanten, te voeden met een gloednieuwe teaser video !!

 

KLIK HIER OM DE VIDEO TE BEKIJKEN

 

De eer om de wetenschappelijke activiteiten op te starten ging naar het KBIN : op donderdag 27 januari vertrok de RV Belgica voor wetenschappelijke programma’s onder leiding van onze collega’s Michael Fettweis (Biogeochemische monitoring van zwevende deeltjes binnen hydrodynamische randvoorwaarden) en Xavier Desmit (Biogeochemische deeltjesinteracties en feedback loops op het Belgisch Continentaal Plat).

 

Voor meer informatie over de RV Belgica, haar programma en activiteiten, kunt u terecht op de vernieuwde website:

https://odnature.naturalsciences.be/belgica/en/

U kunt de avonturen van de RV Belgica ook volgen op de HowBigIsBelgica sociale media:

Facebook https://www.facebook.com/HowBigIsBelgica.be/

Twitter https://twitter.com/HowBigIsBelgica

Vergelijking van dimensies en capaciteit voor bemanning en wetenschappers tussen de oude en de nieuwe RV Belgica (videostill).

Windparken op zee, een aanhoudende inspanning van vele partners

Een jaar na de afwerking van de eerste Belgische windenergiezone op zee blijven de offshore windparken een onderwerp dat menigeen beroert. We weten allemaal hoe belangrijk de productie van hernieuwbare energie is in de context van de klimaatcrisis, en kunnen via de media regelmatig vernemen hoe het zit met de bijdrage van windparken op zee tot de Belgische energieproductie, en met hun ecologische impact en de wetenschappelijke opvolging daarvan. Dat een veelheid aan actoren ook dagelijks in de weer is met het opvolgen van vergunningsaanvragen, het definiëren en controleren van veiligheidsvoorschriften, communicatie naar zeevarenden en nog zoveel meer, is echter weinig geweten. Wat komt er – naast de technische aspecten van de bouw en het onderhoud – allemaal kijken bij het oprichten en uitbaten van een windpark? Wie is hier allemaal bij betrokken? Wat betekent de aanwezigheid van offshore windparken voor de scheepvaart? In deze bijdrage staan we stil bij deze vragen, waarbij de Werkgroep Windmolenparken & CIA (commerciële en industriële activiteiten) centraal staat.

Windpark in het Belgische deel van de Noordzee in vogelperspectief. ©KBIN/BMM

Eind 2020 bevestigde België zijn positie tussen de wereldleiders in de offshore windindustrie: de eerste Belgische offshore energiezone was een feit, en mag meteen de grootste operationele zone ter wereld worden genoemd. De laatste wachtschepen verdwenen en de signalisatieboeien werden weggenomen. Voor de bouw van windparken in deze eerste offshore-windfase werd in het Marien Ruimtelijk Plan 2014-2020 een gebied van 238 km² gereserveerd langs de zeegrens met Nederland. Na een bouwstart in 2008, en 12 jaren van aanleg, zijn hier nu in totaal 399 windturbines operationeel in acht windparken. Goed voor een geïnstalleerd vermogen van 2,26 GW of een productie van gemiddeld 8 TWh per jaar. Dit vertegenwoordigt ongeveer 10% van de elektriciteitsproductie in België, of een equivalent van bijna de helft van het elektriciteitsverbruik door gezinnen. Daarmee leveren de Belgische offshore windparken een belangrijke bijdrage tot de doelstelling die de Europese Commissie oplegt aan de lidstaten (Richtlijn 2009/28/EG). Voor België moet tegen 2020 immers 13 % van het totale energieverbruik, waaronder een deel elektriciteit,  worden gedekt door hernieuwbare energie.

De afwerking van de eerste energiezone houdt echter niet in dat alle gebruikers van de zee nu weer ongestoord hun gang kunnen gaan, of dat de vele betrokkenen voortaan op hun lauweren kunnen rusten tot de individuele windturbines hun beoogde levensduur van ongeveer 25 jaar hebben bereikt. De communicatie over de Belgische offshore windparken spitste zich tot heden vooral toe op de hoeveelheid duurzame energie die wordt gegenereerd en op de impact op het mariene ecosysteem (België is  toonaangevend in het opvolgen en mitigeren van de ecologische impact), maar er valt heel wat meer te vertellen. Ook bij de uitbating van offshore windparken komt immers heel wat kijken en verschillende andere sectoren moeten blijvend rekening houden met hun aanwezigheid. Vele actoren zijn in deze context belast met vergunnings-, beoordelings-, opvolgings-, controle- en communicatietaken, en dit zowel tijdens de aanvraag-, bouw- en operationele fasen.

Werkgroep Windmolenparken

Naar aanleiding van een stijgend aantal aanvragen voor het bouwen van offshore windparken ontstond de nood om een centraal aanspreekpunt te creëren. Aangezien vele Kustwachtpartners bevoegdheden hebben voor de windparken en bijhorende kabels op zee werd de nood gesignaleerd aan het beleidsorgaan van de Kustwacht, het onderdeel dat de samenwerking tussen verschillende Federale, Vlaamse en de gouverneur en zijn diensten coördineert en voorstellen en adviezen formuleert voor de bevoegde ministers. Op 5 maart 2008 richtte het beleidsorgaan Kustwacht de Werkgroep Windmolenparken op. Het voorzitterschap wordt waargenomen door de Wetenschappelijke Dienst Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee (BMM), onderdeel van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN), met administratieve en inhoudelijke ondersteuning van het Kustwachtsecretariaat. Over de belangrijkste activiteiten en beslissingen van deze werkgroep wordt gerapporteerd aan de overleg- en beleidsorganen van de Kustwacht.

De Werkgroep Windmolenparken biedt aanvragers van offshore windparken een centraal aanspreekpunt, een belangrijke meerwaarde in het ingewikkelde landschap van bevoegde Federale en Vlaamse overheidsdiensten en administraties. Via de Werkgroep kunnen alle betrokkenen ook makkelijk het overzicht behouden van de status van de verschillende windparkaanvragen. Bijkomende voordelen van de coördinatie zijn dat er efficiënt eensgezindheid wordt bereikt over vergunningen en adviezen, dat er transparantie bestaat over afspraken van de verschillende Kustwachtpartners met windparkexploitanten, dat de controle- en toezichtstaken van de overheidsdiensten op elkaar afgestemd worden, dat samenwerkingsverbanden worden gesloten, en dat de interne en externe communicatie op elkaar afgestemd worden. De Werkgroep geeft ook input aan de raadgevende commissie voor het Marien Ruimtelijk Plan.

Bij beslissing van het beleidsorgaan Kustwacht van 21 februari 2020 werden ook andere commerciële en industriële activiteiten (CIA) als vast agendapunt aan de Werkgroep Windmolenparken toegevoegd. Daarom werd er beslist om de naam te wijzigen naar ‘Werkgroep Windmolenparken & CIA’. In dit artikel wordt enkel stilgestaan bij de vele activiteiten van de werkgroepleden inzake windparken, die we ordenen onder de noemers ‘Vergunningen en voorwaarden’, ‘Impact op Scheepvaart’, ‘Scheepvaartbegeleiding’, ‘Naleving en veiligheid’ en ‘Communicatie met zeevarenden’. We beperken ons hier dan ook tot de benaming ‘Werkgroep Windmolenparken’.

De Apollo vertrekt met onderdelen van windparken vanuit de haven van Oostende. ©MDK

Vergunningen en voorwaarden

Vooraleer met de bouw van een windpark kan worden gestart dient een boel papierwerk te worden verzet. Om in aanmerking te komen moeten potentiële exploitanten een milieuvergunning en een domeinconcessie aanvragen, en toestemming bekomen om kabels te leggen. In dit kader moeten diverse voorbereidende onderzoeken worden uitgevoerd.

Het Belgisch deel van de Noordzee is een gevoelig ecosysteem dat invloed ondervindt van een brede range aan menselijke activiteiten, zoals zand- en grindwinning, storten van baggerspecie, visserij, aquacultuur, scheepvaart, toerisme, … en dus ook windparken. De procedure voor het bekomen van een machtiging en vergunning voor het bouwen en exploiteren van een windpark verloopt dan ook conform de wet ter bescherming van het mariene milieu en twee koninklijke besluiten die respectievelijk de procedure voor de vergunning en machtiging van de activiteit (KB VEMA) en de regels voor de milieueffectenbeoordeling bepalen (KB MEB).

Op basis van deze KBs moet de aanvrager een milieueffectenrapport (MER) indienen bij de BMM. Na een publieke consultatie en eventueel ook overleg met de relevante buurlanden (in geval er zich grensoverschrijdende effecten kunnen voordoen), stelt de BMM een milieueffecten­beoordeling (MEB) op. Op basis hiervan adviseert de BMM de minister van de Noordzee over de aanvaardbaarheid van de aanvraag. Deze beslist over het al dan niet toekennen van de milieuvergunning. Deze vergunning legt een wetenschappelijk monitoringprogramma op om de effecten van het project op het mariene ecosysteem te evalueren en bevat voorwaarden die bedoeld zijn om aspecten van de impact die als onaanvaardbaar worden beoordeeld, te minimaliseren en/of te verzachten.

Verder moet de aanvrager ook een domeinconcessie voor het voorgestelde projectgebied bekomen, en een aanvraag indienen voor het leggen van kabels die de opgewekte energie naar een Modular Offshore Grid of Offshore High Voltage Station (stopcontact op zee, dat de energie van meerdere windturbines of windparken verzamelt) of aan land brengen. De domeinconcessie en toestemming voor het leggen van kabels moeten worden aangevraagd bij de Algemene Directie Energie van de Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie. Deze dienst adviseert de minister van Energie, die de domeinconcessie en kabelvergunning al dan niet toekent. De Vlaamse Dienst met Afzonderlijk Beheer (DAB) Loodswezen van het Agentschap Maritieme Dienstverlening en Kust (MDK) is betrokken bij de advisering rond de lokalisering en inrichting van de windparken en kabelroutes. De Afdeling Scheepvaartbegeleiding van MDK schrijft bijkomend bijzondere voorwaarden uit, waaraan tijdens de voorbereiding van de aanleg van windparken (en bij uitbreiding van alle menselijke activiteiten op zee) moet worden voldaan, zoals bathymetrisch onderzoek (in kaart brengen van diepteprofiel), magnetometrische surveys (onder meer om niet-ontplofte munitie en onbekende wrakken op te sporen) en geotechnische surveys (karakteriseren van de ondergrond).

Impact op scheepvaart

Om aanvaringen en andere ongelukken met windturbines te voorkomen is het van belang dat rond de turbines een veiligheidsperimeter wordt ingesteld. De Werkgroep Windmolenparken heeft het Koninklijk Besluit Veiligheidsafstanden mee onderhandeld, met het Directoraat-Generaal Scheepvaart van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer en MDK als trekkende partners. Het KB bepaalt dat geen enkel vaartuig de windturbines dichter dan 500m mag naderen. Binnen dit gebied mag dus ook niet worden gevist. Er wordt enkel een uitzondering gemaakt voor vaartuigen die vooraf toelating hebben gekregen van de Kustwacht, waaronder de werkschepen van windparkexploitanten, vaartuigen met een controle- of monitoringsopdracht en reddingsvaartuigen. Wanneer een vaartuig zonder toelating dichter bij de windturbines vaart en de veiligheidsafstand dus niet respecteert, is dat strafbaar. Men spreekt dan over een intrusie in de windparken. Die intrusies worden gemonitord door de Kustwacht, en de Werkgroep Windmolenparken was ook betrokken bij het opstellen van een intrusieformulier.

Ook aan het voorbereiden van een eerste dossier voor de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) werkte de Werkgroep Windmolenparken mee. Dit dossier leidde onder meer tot het aanpassen van de aanvankelijk afgebakende energiezone, waarbij bestaande scheepvaartroutes en de oppervlakte die kan worden gereserveerd voor windparken in evenwicht werden gebracht. Het is met name DG Scheepvaart dat de Belgische belangen bij de IMO verdedigt. DG Scheepvaart, belast met het verzekeren van een veilige scheepvaart op zee en het garanderen van de vrije doorvaart, is immers bevoegd voor het opstellen van nationale wetgeving en het implementeren van internationale regelgeving. Ook de voorzorgs-veiligheidszone (precautionary area) rond de windparken werd bij de IMO (Sub-Committee on Navigation, Communications and Search and Rescue) gerealiseerd. Momenteel is een dossier in opmaak om deze zone om te vormen tot een strikter gereglementeerd ‘te vermijden gebied‘ (Area To Be Avoided).

De constructie van een windturbine vangt aan. ©KBIN/BMM

Scheepvaartbegeleiding

De aanleg, en in mindere mate ook het reguliere onderhoud en herstelwerkzaamheden (bv. vervanging van wieken of tandwielkasten), van windparken vereisen heel wat scheepstrafiek van en naar de energiezone. Vooral tijdens de constructiefase zijn daar schepen met bovenmaatse afmetingen bij betrokken voor het transport en het assembleren van onderdelen van windturbines en de bijhorende Offshore High Voltage Stations (OHVS). Het Maritiem Reddings- en Coördinatie Centrum (MRCC), de dienst Vessel Traffic Services (VTS) van Afdeling Scheepvaartbegeleiding en het Loodswezen spelen een belangrijke rol bij het organiseren en begeleiden van deze trafiek. Ze zijn bevoegd voor het uitschrijven van de toelatingen voor de buitennormale transporten en voor het vlot en veilig laten verlopen van de scheepsbewegingen. Loodsen fungeren als lokale expert, en adviseren de scheepskapiteins. Ze zijn fysiek aan boord van alle bij de constructie betrokken schepen tijdens het aanlopen en verlaten van de haven, maar ook tijdens de bijzondere transportvaarten en de werkzaamheden.

Vaartuigen met bovenmaatse afmetingen kunnen in havens ook tijdelijke stremmingen veroorzaken. In dergelijke gevallen verleent de Scheepvaartpolitie (SPN) bijstand bij de handhaving van de stremming. Deze bijstand wordt dan steeds door de havenautoriteit gevraagd (conform de vergunning) en kan enkel worden uitgevoerd met medewerking van het vaartuig zelf, de loodsen, de verkeersleiding in de haven, en in sommige gevallen ook het MRCC.

Naleving en Veiligheid

Om de naleving van de veiligheidsperimeter op te volgen worden op regelmatige tijdstippen ook controles uitgevoerd. Daarbij speelt SPN uiteraard een voorname rol. Zij heeft de volledige bevoegdheid in zowat alle wetgevingen en reglementen die van toepassing zijn op zee. Ook controles aan boord van de vaartuigen die betrokken zijn bij de opbouw en het onderhoud van de installaties binnen de energiezone, of deze zich nu in of buiten deze zone bevinden, behoren tot het mandaat van SPN. Het gaat bijvoorbeeld om grenscontrole, of om controle van opvarenden of scheepsdocumenten. Om deze bevoegdheden te kunnen uitoefenen beschikt SPN over een aantal varende middelen. Er is steeds minstens één patrouille-vaartuig beschikbaar. In bepaalde scenario’s kan men zich ook beroepen op vliegende middelen van de Federale Politie.

Bij het monitoren van intrusies en de veiligheidsperimeter werkt SPN nauw samen met de Belgische Marine (Defensie), de Douane (Administratie van de Douane en Accijnzen, Federale Overheidsdient Financiën) en DG Scheepvaart. Samen vormen ze een partnerschap binnen het Maritiem Informatiekruispunt (MIK) van de Kustwacht en bouwen ze de ‘maritime situational awareness’ uit op het vlak van mogelijke ‘security’ dreigingen. Wanneer nodig gebeurt dit ook in samenwerking met de andere Kustwachtpartners.

De rol van DG Scheepvaart is sinds de instelling van de energiezone meer gefocust op de vervolging van intrusies in de windparken. De Dienst voor administratieve geldboetes kan intrusies beboeten die niet politioneel vervolgd worden. DG Scheepvaart heeft ook de bevoegdheid om net als Defensie en SPN PV’s op te stellen. Indien deze niet politioneel vervolgd worden, dan kan de Dienst administratieve geldboetes actie ondernemen. Zo werden reeds enkele buitenlandse vissersschepen en enkele pleziervaartuigen veroordeeld tot grote boetes, wat geleid heeft tot een vermindering in het aantal intrusies.

Met het oog op het bewaken van de veiligheid op zee, ook in het kader van controle en handhaving van scheepvaartroutes en veiligheidsperimeters rond windparken, levert de Belgische Marine (Defensie) eveneens middelen (schepen, materieel) en personeel, en voorziet advies vanuit Defensie-oogpunt. Ook het opmaken van eventuele behoeftestellingen voor het plaatsen van militaire apparatuur in de energiezones en voor het gebruik van de energiezones (en faciliteiten) voor de uitvoering van militaire taken, behoren tot de taken van Defensie. Tot slot neemt Defensie ook het ontmijnen van constructiezones, kabelroutes en scheepvaartroutes voorafgaand aan de opbouw van windparken voor zijn rekening.

In bepaalde situaties kan het nodig zijn om extra beperkingen van veiligheidsafstanden in te voeren, anders dan voor de energiezone. In dit kader werd de Werkgroep tijdelijke maatregelen opgericht. In deze werkgroep formuleren BMM, MRCC, FOD Economie en DG Scheepvaart adviezen over de veiligheidsafstanden die zouden moeten worden gehanteerd rond vaste constructies op zee. De adviezen dienen als basis voor de Ministeriële Besluiten die de minister van Noordzee, mits akkoord, kan aannemen.

Communicatie met zeevarenden

De scheepvaart heeft te allen tijde nood aan actuele en accurate informatie over de wijzigende situatie in en rond de energiezone. Om hieraan tegemoet te komen zorgt de dienst Vlaamse Hydrografie van de MDK-afdeling Kust voor het actueel houden van nautische kaarten tijdens de opbouw van de windparken, en publiceert Berichten aan Zeevarenden indien tijdelijke werken een impact kunnen hebben op de scheepvaart. De updates van bathymetrische en nautische gegevens worden ook regelmatig opgevraagd door bedrijven die over de meest recente gegevens dienen te beschikken, bijvoorbeeld bij het plannen van kabelroutes. Ook ten behoeve van het actualiseren van de Portable Pilot Units die worden gebruikt door de loodsen worden gedetailleerde kaarten aangeleverd, en de loodsen kunnen ook rekenen op geactualiseerde peilplannen om de beloodsingen veilig te laten verlopen. Hydrometeorologische gegevens (bijvoorbeeld wind en golven) van het Meetnet Vlaamse Banken worden eveneens verspreid, en uitvoerig gebruikt door maritieme operatoren, zowel tijdens de voorbereiding als de uitvoering van werken. Dit sluit mooi aan bij de mariene weerberichten die eveneens door de Vlaamse Hydrografie ter beschikking worden gesteld van de scheepvaart.

Het MRCC is bevoegd voor het opmaken en uitzenden van de nodige maritieme veiligheidsberichten, en voor het adviseren rond en nakijken van bebakenings-en verlichtingsplannen.

Omgekeerd moeten zeevarenden ook ergens terecht kunnen wanneer ze onregelmatigheden constateren, of zelf in problemen verkeren. Ook hier speelt de Werkgroep Windmolenparken, en vooral het MRCC, een belangrijke rol. Zo fungeert het MRCC als meldpunt voor incidenten, voor de advisering rond en het nakijken van noodplannen en voor de organisatie en coördinatie van medische evacuatie-oefeningen. Wanneer er zich daadwerkelijk een incident voordoet en het Algemeen Noord- en Interventieplan (ANIP) Noordzee wordt geactiveerd, vervullen werkgroepleden de rol van expert in de Commandopost Operaties (CP-OPS) en het Provinciaal Coördinatiecomité (CC-PROV).

De toekomst

Op dit moment zijn de bouwwerkzaamheden van windparken op zee in het Belgisch deel van de Noordzee beëindigd. Hoewel de windparkgerelateerde werklast voor de leden van de Werkgroep Windmolenparken groter was tijdens de voorbije constructiefase dan tijdens de huidige operationele fase, is duidelijk dat de rol van de Werkgroep en haar leden nog lang niet is uitgespeeld en van onschatbaar belang blijft. Ook in de toekomst zal dat zo blijven, niet enkel in relatie tot het verderzetten van de activiteiten die zijn verbonden aan de operationele fase, maar ook omdat een tweede gebied voor hernieuwbare energie van 285 km² is voorzien in het nieuwe Marien Ruimtelijk Plan voor de periode 2020-2026, met als doel de totale Belgische offshore windenergieproductiecapaciteit te verdrievoudigen. Windparkexploitanten zullen ook tijdens de installatie en uitbating van windparken in deze zone een centraal aanspreekpunt blijven vinden in de Werkgroep Windmolenparken.