Mysterieuze dolfijnenschedel in Braine-le-Château (Waals-Brabant)

Op zaterdag 25 januari 2020 keek een wandelaar vreemd op toen hij langs de weg een eigenaardige dierenschedel aantrof, met nog vlees- en vetresten eraan. Plaats van het gebeuren was Braine-le-Château (Kasteelbrakel), een kleine, groene gemeente in de provincie Waals Brabant.

© M. Kyramarios

Niet bijzonder? Toch wel, het ging immers om de schedel van een dolfijn, en de wandelaar was toevallig iemand met kennis ter zake. Het betreft de schedel van een Gewone dolfijn (Delphinus delphis) of een Gestreepte dolfijn (Stenella coeruleoalba), twee soorten waarvan de schedels niet eenvoudig van elkaar te onderscheiden zijn. Deze soorten komen slechts heel zelden in de Noordzee terecht, hun normale Atlantische verspreidingsgebied strekt zich slechts uit tot het westelijke deel van het Engels Kanaal.

Hoe kwam deze schedel terecht langs een kleine weg, dicht bij de E19 tussen Nijvel en Brussel? Wilde speculatie … Dat het dier de Schelde opzwom, en daarna via zijrivieren, doorheen sluizen, tot in de buurt van de vindplaats raakte, kunnen we alvast uitsluiten. Dat het dier na stranding tot daar versleept werd door bijvoorbeeld een vos lijkt al even onwaarschijnlijk.

Alle informatie die kan bijdragen tot het oplossen van dit mysterie is welkom op kmoreau@naturalsciences.be.

Zeldzame spitssnuitdolfijn die aanspoelde in Oostende blijkt gezond

Op woensdagavond 15 januari spoelde in Oostende een gewone spitssnuitdolfijn aan. Een autopsie wees uit dat het dier waarschijnlijk nog leefde toen het in onze kustwateren in de problemen kwam, er kon alvast geen duidelijke doodsoorzaak worden bepaald. Aangezien ondiepe kustwateren voor spitssnuitdolfijnen een ongeschikte habitat vormen zijn meldingen van de soort in België altijd zeldzaam geweest. Tot op heden zijn ons slechts vijf eerdere gevallen van aanspoelingen van spitssnuitdolfijnen in België bekend.

© KBIN/Jan Haelters

Tijdens de avond van 15 januari 2020 troffen late strandgangers nabij de oostelijke strekdam van Oostende een aangespoelde spitssnuitdolfijn aan. Het dier (dat eerst als bruinvis, en later als tuimelaar werd doorgegeven) bleek helaas reeds overleden, en het kadaver kon dankzij een efficiënte samenwerking met de Oostendse politie, brandweer en technische diensten snel worden overgebracht naar de gebouwen van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN) in Oostende. Van daar vertrok het op donderdagochtend 16 januari naar de Faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Gent, waar rond de middag een autopsie werd uitgevoerd. Inmiddels was duidelijk dat het om een onvolwassen vrouwtje van de gewone spitssnuitdolfijn (Mesoplodon bidens) ging, met een lengte van 2,88 m en een gewicht van 240 kg.

Spitssnuitdolfijnen in België

Het gebeurt niet vaak dat spitssnuitdolfijnen worden waargenomen in de Noordzee of aanspoelen langs de Noordzeekust, en dat hoeft geenszins verwonderlijk te heten. Een beetje spitssnuitdolfijn verkiest immers de diepzee, en blijft ver uit de buurt van kusten. Een grote waterdiepte is daarbij belangrijker dan de afwezigheid van land, aangezien het dieet van spitssnuitdolfijnen uit allerhande diepzee-organismen (voornamelijk inktvissen en pijlinktvissen, maar ook diepzeevissen en schaaldieren) bestaat. Rond eilanden in diepzeegebieden, waar de waterdiepte snel toeneemt met de afstand tot de kust, kunnen spitssnuitdolfijnen dus wel relatief kort bij de kusten worden waargenomen. De ondiepe wateren van de Noordzee (vooral van het zuidelijke deel) kunnen echter niet tot hun vertrouwde habitat worden gerekend.

In België zijn dan ook slechts vijf eerdere strandingen van gewone spitssnuitdolfijnen bekend (en geen van levende exemplaren op zee), waarbij het in twee gevallen om moeder-kalf paartjes ging: in augustus 1835 te Oostende, in augustus 1933 te Wenduine (moeder + jong), in augustus 1954 te De Panne (drachtig vrouwtje), in februari 1969 te Heist en in oktober 1972 te Bredene (moeder + jong). Al deze dieren spoelden levend aan, maar overleden kort daarop (het jong van 1972 te Bredene overleefde nog enkele dagen in het dolfinarium van Harderwijk, Nederland).

Doodsoorzaak?

“De autopsie leverde geen aanwijzingen op voor een recent trauma dat als doodsoorzaak kan worden genoemd (bv. aanvaring, verdrinking in net), en bevestigde dat het tot kort voor het overlijden om een gezond dier ging.” verduidelijkt Jan Haelters, marien bioloog en zeezoogdierenexpert aan het KBIN. “Het lijkt dus aannemelijk dat de spitssnuitdolfijn van Oostende nog leefde toen deze in de kustwateren in de problemen kwam, en dat de schaafwonden op het dier nadien werden veroorzaakt door het heen-en-weer schuren van het lichaam tegen de stenen van de Oostdam. In de maag werd echter niets aangetroffen (ook geen plastic of andere items), wat illustreert dat het dier al een tijdje geen voedsel meer had gevonden en dat het bij ons dus sowieso geen rooskleurige toekomst tegemoet ging. Alle spitssnuitdolfijnen op het Belgische lijstje ondergingen daarmee wellicht hetzelfde lot.”

© KBIN/Jan Haelters

Enkele van de schedels van de Belgische spitssnuitdolfijnen worden bewaard in het KBIN, dat ook over een uitgebreide verzameling van fossiele resten van spitssnuitdolfijnen beschikt. Hier blijven ze ter beschikking voor wetenschappelijk onderzoek (bv. https://www.naturalsciences.be/nl/news/item/2880), en occasionele tentoonstelling (bv. https://www.naturalsciences.be/nl/news/item/17771/). Het skelet van de nieuwe Oostendse spitssnuitdolfijn zal aan de Universiteit Gent worden gebruikt als didactisch materiaal in de opleiding Diergeneeskunde.

De milieueffecten van offshore windparken in het Belgische deel van de Noordzee – Een decennium van monitoring, onderzoek en innovatie

Sinds 2008 werden 318 offshore windturbines geïnstalleerd in het Belgische deel van de Noordzee. Zowel de bouwtechnologie als de monitoring van de milieu-impact zijn het afgelopen decennium sterk veranderd. In een nieuw rapport vatten de wetenschappelijke partners in het monitoringprogramma samen wat we tot nu toe geleerd hebben over de langetermijneffecten op een verscheidenheid aan ecosysteem-componenten, van bentische ongewervelden tot vogels en zeezoogdieren. Naarmate de tijdreeksen langer worden, neemt ons vermogen om effecten op te sporen toe. Opvallende resultaten zijn onder meer dat kunstmatige harde substraten zoals windturbinefunderingen niet beschouwd kunnen worden als gelijkwaardige alternatieven voor soortenrijke natuurlijke harde substraten, dat windparken sommige vogelsoorten afschrikken maar andere aantrekken, dat het aantal gestrande bruinvissen gecorreleerd is met periodes van hoge intensiteit onderwatergeluid en dat offshore windparken slechts een subtiele verandering in de visserij-activiteit teweeg hebben gebracht zonder dat dit leidt tot lagere vangsten van de belangrijkste doelsoorten.

Evoluerende bouwpraktijken en monitoringprogramma

Van 2008 tot 2018 werden in het Belgische deel van de Noordzee 318 offshore windturbines met een totaal geïnstalleerd vermogen van 1556 MW gebouwd. De technologie en de bouwpraktijken zijn in de loop van dit decennium drastisch veranderd. Deze veranderingen omvatten een evolutie in de funderingstypes (van betonnen en stalen ‘gravitaire’ funderingen – dit zijn funderingen op basis van zwaartekracht – naar XL monopile windturbines), een uitbreiding van het geografische gebied voor de bouw van windturbines (naar meer offshore wateren) en een uitbreiding van de grootte en de capaciteit van de windturbines (van 3 MW turbines met een rotordiameter van 72 m tot 8,4 MW turbines met een rotordiameter van 164 m).

Het monitoringprogramma WinMon.BE heeft de milieu-impact van de bouw- en exploitatiefasen van de windparken gedurende deze hele periode gedocumenteerd en geëvalueerd. Het ontwikkelde zich tot de basis voor een diepgaand inzicht in de effecten op langere termijn op een verscheidenheid aan ecosysteemcomponenten, van bentische ongewervelde dieren over vissen tot vogels en zeezoogdieren. Het nieuwe rapport maakt de balans op van wat we tot nu toe hebben geleerd en zoomt in op een selectie van innovatieve monitoring- en effectbeperkingstechnieken.

Effecten op het ecosysteem

Sedimentbemonstering heeft een consistente impact op de sedimentsamenstelling en macrobentische gemeenschappen (ongewervelde dieren die in en op de zeebodem leven, zoals wormen, schelp- en schaaldieren en zeesterren) aangetoond. Sedimentverfijning werd alleen zeer dicht bij de stalen gravitaire funderingen waargenomen, terwijl er geen overtuigende resultaten werden gevonden in termen van organische verrijking. In de nabijheid van de windturbines werden hogere dichtheden en een grotere diversiteit (soortenrijkdom) aan macrobentische organismen gevonden. Het fenomeen was het meest uitgesproken op de Thorntonbank. Dit bevestigt de hypothese dat de effecten specifiek zijn voor locaties, funderingstypes of zelfs individuele turbines, wat het belang onderstreept van een voortdurende monitoring van het macrobenthos bij de verschillende turbinesoorten.

Wat de macrofauna betreft die op de fundamenten leeft/groeit, heeft een decennium van monitoring drie opeenvolgende fasen aan het licht gebracht. In een eerste, relatief korte, pioniersfase (ca 2 jaar), werd de installatie van de turbinefunderingen gevolgd door een snelle kolonisatie die verschilde tussen de locaties en de funderingstypes. Dit werd gevolgd door een meer gevarieerde tussenfase, gekenmerkt door grote aantallen suspensievoeders (die leven van in het water zwevende voedseldeeltjes, zoals Jassa herdmani, een kleine kreeftachtige). Een derde, en mogelijk climaxstadium, met een lagere soortendiversiteit en zeeanjelier Metridium senile en Mossel Mytilus edulis als dominante soorten, werd na negen tot tien jaar bereikt. Eerdere rapporten die offshore windturbines aanduiden als hotspots van biodiversiteit verwijzen doorgaans naar de soortenrijke tweede fase. Deze moeten dus met de nodige voorzichtigheid worden gelezen, aangezien de rijke biodiversiteit van korte duur blijkt te zijn en in een later stadium (na ongeveer zes jaar in deze studie) weer verdwijnt. Dit onderstreept dat kunstmatige harde substraten niet als alternatief kunnen worden beschouwd voor de soortenrijke natuurlijke harde substraten.

Vogels en zoogdieren

Vergelijking van de verspreiding van zeevogels voor de aanleg van windparken met de verspreidingsgegevens na de bouw toonde aan dat het windparkgebied aanzienlijk wordt vermeden door de jan-van-gent Sula bassana (-98%), de Zeekoet Uria aalge (-60-63 %) en de Alk Alca torda (-75-80%). De aantrekkingskracht van het windpark kan daarentegen worden aangetoond voor de aalscholver Phalacrocorax carbo, de zilvermeeuw Larus argentatus en de grote mantelmeeuw Larus marinus. Belangrijk is dat de meeste van deze effecten niet langer merkbaar waren op een afstand van meer dan 0,5 km van de randen van een windpark. Hoe deze effecten van invloed zijn op de individuele conditie, het voortplantingssucces en de overleving van de vogels is nog niet bekend.

Het werd aangetoond dat de Belgische offshore windparken worden bezocht door migrerende ruige dwergvleermuizen Pipistrellus nathusii. De studie werpt een eerste licht op de meteorologische omstandigheden die de vleermuisactiviteit in de zuidelijke Noordzee bevorderen, en dus ook het risico op aanvaringen met offshore windturbines. Windsnelheid (de meeste waarnemingen vonden plaats bij een windsnelheid van maximaal 5 m/s), windrichting (piek in het voorkomen bij oost- en zuidoostelijke winden), temperatuur en barometerdruk lijken de vleermuisactiviteit in de windturbineparken te beïnvloeden. De windsnelheid lijkt de grootste invloed te hebben. Deze inzichten bieden de mogelijkheid om het risico op aanvaringen van vleermuizen te verminderen, bijvoorbeeld door de activiteit van de turbines te beperken wanneer bepaalde weersomstandigheden zich tijdens het migratieseizoen voordoen.

De hoge impulsieve geluidsniveaus tijdens de bouw van offshore windparken (heien van funderingen) resulteren in verplaatsing en verstoring van Bruinvissen Phocoena phocoena, de meest voorkomende walvisachtige in de zuidelijke Noordzee. Onze analyse toont een hoger aantal strandingen van bruinvissen op Belgische stranden gedurende maanden met een hoge intensiteit van impulsief geluid. Deze voorlopige analyse suggereert een verhoogde sterfte van bruinvissen tijdens periodes met bouw van windparken en zal in de toekomst aan een diepgaande analyse worden onderworpen. De laatste jaren werd dan ook veel aandacht besteed aan geluiddempende technieken. Verschillende dergelijke technieken zijn nu commercieel beschikbaar. In dit rapport kwantificeren we hoe Big Bubble Curtains (luchtbellengordijnen) en stationaire resonatorsystemen (AdBm Noise Mitigation System) werden toegepast om de geluidsdruk tijdens de bouw van windparken in Belgische wateren te verlagen.

Impact op de visserij

Omdat er binnen de Belgische offshore windparken (ca. 140 km² operationeel) niet mag worden gevist, neemt de totale beschikbare oppervlakte voor de visserij af naarmate deze parken zich uitbreiden. Er werd aangetoond dat de offshore windparken de visserijactiviteit (inspanning, aanvoer en vangstefficiëntie van de 10 belangrijkste vissoorten, waaronder tong Solea solea en schol Pleuronectes platessa – de belangrijkste doelsoorten van de Belgische en Nederlandse boomkorvloot) in de Belgische wateren slechts subtiel hebben gewijzigd in de periode 2006-2017. Het is echter duidelijk dat de visserij-inspanning binnen de offshore windparken opmerkelijk is gedaald, wat erop wijst dat de lokale vissers inspanningen hebben geleverd om zich aan te passen aan de uitsluiting van de windturbinezone uit hun visgronden en dat zij hun visserij-inspanning aan de rand van de parken hebben opgevoerd. Hoewel de vangstcijfers van tong in de buurt van de operationele offshore windparken vergelijkbaar bleven met de vangstcijfers in het grotere gebied, waren de vangstcijfers van schol rond sommige operationele windparken hoger.

Het monitoringprogramma WinMon.BE is een samenwerking tussen het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN), het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO), het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO) en de Onderzoeksgroep Mariene Biologie van de Universiteit Gent, en wordt gecoördineerd door het Marine Ecology and Management team (MARECO) van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen.

Het volledige rapport, alsook de oudere monitoringsrapporten, kunnen geraadpleegd worden op http://odnature.naturalsciences.be/mumm/nl/windfarms/.

2019 JJ Mehta Award voor uitstekende bijdragen aan de studie van de cohesieve sedimentdynamiek gaat naar KBIN-collega Michael Fettweis.

“Beste Michael, het is mij een groot genoegen u te kunnen meedelen dat u bent geselecteerd om de JJ Mehta Award 2019 in ontvangst te nemen voor uw uitstekende bijdragen aan de studie van de cohesieve sedimentdynamiek tijdens de komende INTERCOH 2019 bijeenkomst in Istanbul, Turkije.” Dit waren de woorden waarmee Carl T. Friedrichs, Professor, Coördinator Onderzoek & Associate Director van CBNERR-VA aan het Virginia Institute of Marine Science, Verenigde Staten, het grote nieuws aan onze collega Michael Fettweis aankondigde.

De Mehta Award wordt uitgereikt aan een persoon die een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de vooruitgang in de theorie of de toepassing van samenhangend sedimenttransport in het mariene of aquatische milieu. De prijs, die een gedenkplaat en een financiële prijs inhoudt, wordt uitgereikt in herinnering aan Jayant J. Mehta (1916-1996), door zijn zoon Ashish J. Mehta. Jayant J. Mehta (MS, MIT, 1938) was een pionier in het ontstaan en de groei van de petrochemische industrie in India, en droeg aanzienlijk bij aan de industriële expansie van het land vanaf de jaren zeventig.

De selectiecommissie was vooral onder de indruk van Michael’s staat van dienst in het combineren van diverse veldwaarnemingen en innovatieve analyses om met succes van nature complexe, samenhangende sedimentprocessen te karakteriseren en tegelijkertijd de inherente onzekerheden te herkennen en te kwantificeren. Als laureaat werd Michael gevraagd om tijdens de conferentie een uitgebreide keynote lezing te geven.

De prijs werd uitgereikt tijdens het INTERCOH 2019 conferentiebanket op de avond van dinsdag 15 oktober 2019.

Gefeliciteerd met deze welverdiende erkenning van je werk, Michael!