Een revolutie in de aquacultuur en het herstel van de mariene ruimte met ULTFARMS

Circulaire laagtrofische aquacultuur in offshore windparken

Het nieuwe ULTFARMS-project beoogt een revolutie teweeg te brengen in de toepassing van laag-trofische aquacultuur systemen (LTA) door de integratie van nieuwe technische, ecologische en biologische processen om de productie te optimaliseren in moeilijke offshore omstandigheden, omgevingen met een laag zoutgehalte en in offshore windparken. Dit zal worden bereikt door de ontwikkeling van zes proefprojecten voor laagtrofische aquacultuur in offshore windparken (OWF’s) in de Noord- en de Oostzee. De proefprojecten bestrijken de hele waardeketen voor LTA-productie in OWF’s en zullen worden uitgevoerd in Belwind (België), Borssele (Nederland), FINO2, FINO3 (Duitsland), Anholt en Samsø (Denemarken).

Binnen ULTFARMS leidt het Marine Ecology and Management team (MARECO) van het KBIN WP7 ‘Environmental Sustainability Assessment’. Het team neemt ook deel aan verschillende andere taken, waarbij het zijn expertise in mariene ecologie, adviesdiensten over milieuvergunningen en evaluaties en beheer van cumulatieve effecten aanbiedt. Het KBIN zal ook een aanzienlijke bijdrage leveren aan het Belgische proefproject.

Geïntegreerde monitoring en beheer

ULTFARMS zal belanghebbenden uit de hele waardeketen van OWF en LTA samenbrengen om ervoor te zorgen dat milieuvriendelijke, koolstofarme en veilige LTA-producten worden geproduceerd, van ontwerp tot commercialisering. Het project zal nieuwe teeltstructuren, teeltsystemen en milieuvriendelijke ontwerpmaatregelen bevorderen. Via geïntegreerde monitoring- en beheerplatforms zoals het HiSea service platform en door gebruik te maken van bestaande open databanken en operationele voorspellingssystemen zoals CMEMS (Copernicus Marine Environment Monitoring Service) en SeaDATANET zullen de planning en de exploitatie van LTA’s effectief worden ondersteund via een verbeterde technische dienstverlening.

Door deze samenwerking zal ULTFARMS wetenschappelijk verantwoorde diensten aanbieden aan aquacultuurproducenten voor het monitoren en minimaliseren van ziekten en uitheemse soorten, het beheer van inputs en het optimaliseren van duurzame productie, met inbegrip van risicoanalyse.

Nalatenschap

Het uiteindelijk beoogde resultaat van ULTFARMS is een rendabele, duurzame en ecologische productieketen van laagtrofische soorten, zoals zeewier en weekdieren, in offshore windparken in de Noordzee en de Oostzee. Verder zal het project de opgedane ervaring en de ontwikkelde innovaties delen via uitgebreide communicatie- en disseminatieactiviteiten, die zullen worden ondersteund door de actieve betrokkenheid van vijf geassocieerde regio’s gedurende het hele project.

ULTFARMS is een project van 42 maanden dat op 1 januari 2023 van start is gegaan en eindigt op 30 juni 2026. Het wordt geleid door Deltares, een in Nederland gevestigd onafhankelijk instituut voor water- en ondergrondonderzoek. Het projectconsortium bestaat uit 25 partners uit 9 verschillende landen. Het project wordt gefinancierd door het onderzoeks- en innovatieprogramma Horizon Europe van de Europese Unie onder subsidieovereenkomst nr. 101093888.

Project SUSANA gaat van start: Een duurzame toekomst voor zandgebruik in natuur-gebaseerde oplossingen

De stijgende zeespiegel brengt natuur-gebaseerde oplossingen steeds meer onder de aandacht. Een voorbeeld van zo’n natuur-gebaseerde oplossing is de aanleg van duinen voor de dijk. Deze beschermen ons tegen overstromingen, maar leveren ook andere ecosysteemdiensten zoals een aangename omgeving voor recreatie, verhoogde biodiversiteit, minder zandoverlast achter de duinen, etc.

Deze oplossingen vereisen zelf echter ook veel zand, terwijl de zandbronnen in de Noordzee aan snel tempo uitgeput raken. Zandwinning heeft bovendien ook een impact op het mariene ecosysteem. Het SUSANA project (Sustainable Use of SAnd in NAture-based solutions) zal een gekoppeld ecosysteemdienstenmodel ontwikkelen om de voor- en nadelen van een duin-voor-dijk af te wegen. Dit model ondersteunt de ontwikkeling van een lange termijnstrategie voor het duurzaam gebruik van zand in natuur-gebaseerde oplossingen. Het project richt zich op twee aspecten van duurzaamheid: (1) het (her)gebruik van zandig materiaal met lagere kwaliteit en (2) streven naar het beperken van de effecten van zandwinning.

De specifieke onderzoeksvragen zijn:

  • In hoeverre kunnen ook alternatieve zandbronnen de nodige ecosysteemfuncties en -diensten leveren in een duin-voor-dijk?
  • Wat is de impact van verschillende zandwinningsregimes op de ecosysteemfuncties en -diensten van het bodemecosysteem op de verschillende zandbanken, en op de verder gelegen waardevolle grindbedden?

Op basis van deze onderzoeksvragen zal een gekoppeld ecosysteemdienstenmodel ontwikkeld worden, waarmee we de voor- en de nadelen kunnen afwegen van respectievelijk de aanleg van een duin-voor-dijk, en de zandwinning die daarvoor nodig is.

Het veldwerk ging reeds van start. Deze video (KBIN/Vera Van Lancker) illustreert de werkzaamheden aan boord van de RV Simon Stevin (VLIZ) tijdens een campagne op zee begin maart 2023: het nemen van vibrocores waarbij sedimentstalen via een boring tot 2,5 m diepte uit de bodem werden onttrokken. Voor KBIN was het doel baggerstortvakken in kaart te brengen als een alternatief brongebied van zand. Bij het storten blijft vooral zandig materiaal op de locatie en wordt het fijne materiaal uitgewassen door stromingen. De onderzoekslocaties lagen vooral in de kustzone. De zandkwaliteit is hier echter aanzienlijk lager dan in de meer zeewaartse ontginningsgebieden, maar mogelijks wel voldoende voor de aanleg van op natuur-gebaseerde kustverdediging zoals duin-voor-dijk. ’s Nachts werden de zeebodem en de bovenste ondergrondlagen in kaart gebracht met behulp van akoestische meettechnieken.

Het project SUSANA is gestart in februari 2023, duurt 3 jaar en wordt financieel gesteund door VLAIO/De Blauwe Cluster.

Het projectteam bestaat uit de volgende partners: Universiteit Antwerpen (coördinator), Universiteit Gent, Katholieke Universiteit Leuven, ILVO (Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek) en KBIN (Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen).

European Marine Board Future Science Brief ‘European Offshore Renewable Energy: Towards a Sustainable Future’

Een nieuw rapport van de European Marine Board (EMB) schetst de belangrijkste kennishiaten die een duurzame, billijke en verantwoorde ontwikkeling van de sector van offshore hernieuwbare energie in de weg kunnen staan.

De nieuwe EMB Future Science Brief nr. 9 “European offshore renewable energy: Towards a sustainable future” is gelanceerd op 4 april 2023. De noodzaak om de koolstofuitstoot dringend en drastisch te verminderen staat hoog op de wetenschappelijke, politieke en maatschappelijke agenda. De winning van energie uit offshore hernieuwbare energiebronnen wordt gezien als een belangrijke maatregel om deze vermindering van de koolstofuitstoot te bereiken.

Om de Green Deal-visie van de EU te verwezenlijken, moet de geïnstalleerde offshorecapaciteit voor het opwekken van hernieuwbare energie in Europa 30 keer groter worden dan de huidige geïnstalleerde capaciteit. In de haast om nieuwe offshore-installaties voor hernieuwbare energie in de Europese zeebekkens te ontwikkelen en te installeren, mogen de potentiële milieu- en maatschappelijke gevolgen daarvan echter niet worden genegeerd. De EMB Future Science Brief belicht welke stappen moeten worden genomen om ervoor te zorgen dat de uitbreiding van deze sector duurzaam, verantwoord en billijk wordt beheerd.

Het document presenteert de technische, ecologische en sociaaleconomische stand van zaken van de offshore hernieuwbare energiesector, met de nadruk op de Europese ontwikkeling. Het presenteert de belangrijkste lacunes in kennis, onderzoek en capaciteit die moeten worden aangepakt om de duurzame uitvoering van de Green Deal van de EU te waarborgen en sluit af met belangrijke aanbevelingen op het gebied van beleid, onderzoek, capaciteit en gegevens om de sector vooruit te helpen.

Download: European offshore renewable energy: Towards a sustainable future

Als u gedrukte exemplaren van deze publicatie wilt ontvangen, neem dan contact op met info@marineboard.eu en bevestig het aantal exemplaren en uw postadres.

De European Marine Board (EMB) is een toonaangevende Europese denktank op het gebied van het beleid inzake mariene wetenschappen. EMB is een netwerk met een lidmaatschap dat meer dan 10.000 mariene wetenschappers omvat van de belangrijkste nationale mariene/ oceanografische instituten, onderzoeks-financieringsinstanties en nationale netwerken van universiteiten uit landen in heel Europa. De EMB biedt een platform voor de aangesloten organisaties om gemeenschappelijke prioriteiten te ontwikkelen, marien onderzoek te bevorderen en de kloof tussen wetenschap en beleid te overbruggen om toekomstige uitdagingen en kansen op het gebied van mariene wetenschap aan te gaan. De Belgische federale staat wordt in de EMB vertegenwoordigd door het Federaal Wetenschapsbeleid (BELSPO) en in het EMB-communicatiepanel door het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN).

De KBIN-expertise inzake de monitoring van de milieuimpact van offshore windparken wordt veelvuldig geciteerd in de nieuwe EMB Future Science Brief ‘European offshore renewable energy: Towards a sustainable future’.

Hoe zou het Europees systeem voor oceaanobservatie en -voorspelling er in 2035 uitzien?

Het is het jaar 2035. Extreme weersomstandigheden zoals zware regenval, overstromingen en hittegolven zijn in heel Europa de nieuwe norm geworden, en tijdige oceaaninformatie is nu van cruciaal belang om op de crisis te reageren. Dit is het toekomstscenario dat werd gepresenteerd tijdens de prognoseworkshop getiteld “Ensuring accurate climate related predictions in Europe by 2035”. De European Marine Board, ondersteund door de EuroSea Innovation Action, organiseerde deze workshop op 15-16 maart 2023 in het Museum voor Natuurwetenschappen (Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen) in Brussel (België).

Nadat de voorzitter van de werkgroep maritieme aangelegenheden (Working Party on Maritime Issues), Mattias Rust, als vertegenwoordiger van het Zweedse voorzitterschap van de Raad van de EU, de toon had gezet, begonnen de besprekingen van de prognoseworkshop met het scenario van hoe de wereld er in 2035 zou kunnen uitzien. Een wereld waarin “extreme” gebeurtenissen in heel Europa, zoals zware regenval, overstromingen en hittegolven, vaak voorkomen en de nieuwe norm zijn geworden. Als reactie op de enorme kosten voor de blauwe economie van de EU en het aantal doden in dat jaar, heeft de Europese Commissie, in samenwerking met de nationale regeringen, een mechanisme opgezet voor het bespreken en identificeren van trajecten om te zorgen voor een duurzame levering van toegankelijke, tijdige en bruikbare informatie van het Europees systeem voor oceaanobservatie en -voorspelling om op de crisis te reageren. De workshop werd geanimeerd door vier sprekers die de juridische belemmeringen voor oceaanobservatie (Erik van Doorn, GEOMAR), de financieringsuitdagingen (Vicente Fernández, EuroGOOS en Ed Hill, NOC) en de maatschappelijke waarde van oceaanobservatie (Emma Heslop, GOOS) beschreven.

Deze onderwerpen werden gebruikt om drie toekomstscenario’s voor 2035 te beschrijven: het slechtste geval, het beste geval en de waarschijnlijke toekomst van 2035. De deelnemers gingen na wat een best-case scenario zou kunnen opleveren en wat er in een worst-case scenario verloren zou kunnen gaan. De deelnemers gingen ook na wat er moet gebeuren om het beste scenario te bereiken, en welke mogelijke stappen nodig zijn om ervoor te zorgen dat we daar komen. De maatregelen en belemmeringen die een sterk en geschikt Europees oceaanobservatiesysteem in de toekomst in de weg staan, werden besproken en de workshop werd afgesloten met een discussie over hoe de EOOS-kaderstrategie en de routekaart voor de uitvoering voor 2023-2027 (EOOS  Framework Strategy and Roadmap for Implementation for 2023-2027) ervoor kunnen zorgen dat we de best mogelijke toekomst bereiken.

De resultaten van deze workshop zijn belangrijke aanbevelingen voor mechanismen voor duurzame financiering en coördinatie van de oceaanobservatie, voorspelling en informatieverstrekking in Europa. Deze zullen de basis vormen voor het kader van het Europees oceaanobservatiesysteem (Framework of the European Ocean Observing System EOOS) als onderdeel van het EuroSea-project.

Deze uitsluitend op uitnodiging gehouden workshop werd gemodereerd door Sheila Heymans, uitvoerend directeur van de European Marine Board. Tot de deelnemers behoorden nationale vertegenwoordigers van het EOOS Resources Forum en Operations Committee, vertegenwoordigers van de Europese Commissie, het G7 Future of the Seas and Oceans Initiative en het EU4Ocean Obs initiative, en EuroSea-partners zoals UNESCO – IOC GOOS, EuroGOOS en EuroSea-coördinator GEOMAR.

Tekst en beelden: European Marine Board / EuroSea.

Milieueffecten van offshore windparken: voorbereiden op meer windparken in de Belgische Noordzee

De wetenschappers die de milieueffecten van offshore windparken in het Belgisch deel van de Noordzee monitoren, focussen in hun jongste jaarverslag op de verdere ontwikkeling van het programma en op de uitbreiding ervan in de aanloop naar het opschalen van de windenergiecapaciteit in onze wateren. Opmerkelijke resultaten zijn onder meer dat er geen noemenswaardige impact van windparken wordt gevonden op de talrijkheid van ongewervelden en vissen die op zandige bodems leven (geen negatieve impact), dat gemeenschappen van organismen die boven de bodem leven diverser zijn in windparken (positieve impact) en dat verspreidingsmodellen nu toelaten te bepalen hoeveel zeevogels zich verplaatsen als gevolg van de windparken (omvang van de impact verschilt tussen soorten, met de grootste gevoeligheid buiten de bestaande en toekomstige windparken). Verder ontwikkelen de inzichten over het bevorderen van het kunstmatige rifeffect en het beperken van het aanvaringsrisico voor vogels en de verstoring van bruinvissen zich verder.

Offshore windpark in het Belgisch deel van de Noordzee. © KBIN

Sinds eind 2020 is het aantal offshore windturbines en hun gezamenlijk vermogen in het Belgische deel van de Noordzee ongewijzigd gebleven. Op dat moment liepen 12 bouwjaren in de eerste Belgische mariene zone voor hernieuwbare energie af, resulterend in acht windparken met in totaal 399 turbines in een zone van 238 km² langs de grens met de Nederlandse wateren. Samen zijn ze goed voor een geïnstalleerd vermogen van 2,26 Gigawatt (GW) en een gemiddelde jaarlijkse productie van 8 TWh, wat ongeveer een derde is van de bruto elektriciteitsproductie uit hernieuwbare energiebronnen in België.

Het verzekeren van de ecologische duurzaamheid van menselijke activiteiten op zee is een belangrijke taak voor de zich ontwikkelende blauwe economie. Daarom genereert het monitoringsprogramma WinMon.BE sinds de start van de bouw in 2005 ecologische basisinformatie in de Belgische offshore hernieuwbare energiezone, met aandacht voor de impact op verschillende ruimtelijke en temporele schalen. Het doel is tweeledig: het kwantificeren van de verwachte en onverwachte effecten en het begrijpen van de oorzaak-gevolgrelaties. De tot dusver opgedane kennis leidde waar nodig tot het bijsturen van de bouw- en uitbatingspraktijken van offshore windparken, en droeg zo bij tot de ecologische duurzaamheid van de productie van windenergie in het Belgisch deel van de Noordzee. Alle wetenschappelijke rapporten van de WinMon.BE-monitoring zijn openbaar.

Uitbreiding voorbereiden

Om te voldoen aan de EU-doelstelling om tegen 2050 geen broeikasgassen meer uit te stoten, wil ons land een geïnstalleerd vermogen van 3,15 tot 3,5 GW toevoegen door bijkomende offshore windparken te bouwen in een tweede zone voor hernieuwbare energie – de Prinses Elisabethzone (285 km²) – die in het nationaal marien ruimtelijk plan 2020-2026 is aangewezen. Het spreekt voor zich dat de door WinMon.BE verworven kennis ook zal worden toegepast voor een milieuvriendelijk ontwerp en exploitatie van de toekomstige offshore windparken in de Princess Elisabeth Zone.

Zones voor hernieuwbare energie, inclusief offshore windparken, in het Belgisch deel van de Noordzee. Oostelijke zone = eerste fase die volledig operationeel is, westelijke zone (Hinder Noord, Hinder Zuid en Fairybank) = Prinses Elisabethzone (bron: Marien Ruimtelijk Plan 2020-2026).

België is echter niet het enige land dat de productie van windenergie in de zuidelijke Noordzee verder ontwikkelt. Naast de 523 km² die voor operationele en geplande offshore windparken is aangewezen in het Belgisch deel van de Noordzee, is 344 km² voorzien in de aangrenzende Nederlandse Borssele-zone, en 122 km² in de Franse Duinkerke-zone. De internationale uitbreiding heeft ook gevolgen voor het monitoringprogramma.

Steven Degraer (Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen/ MARECO), coördinator van het WinMon.BE-consortium: “Aangezien de potentiële cumulatieve ecologische effecten van het groeiende aantal offshore windparken in de zuidelijke Noordzee een grote zorg zijn, wordt het detecteren en begrijpen ervan een belangrijke extra uitdaging voor WinMon.BE. We moeten ook de samenwerking in het bredere Noordzeegebied, waar landsgrenzen een regionale aanpak in de weg stonden, internationaliseren.”

Om klaar te zijn voor de monitoring van de milieueffecten van de groeiende offshore windenergiesector in het Belgisch deel van de Noordzee, gaat het WinMon.BE 2022-rapport in op nieuwe inzichten in de verspreiding van ongewervelden en vissen, de identificatie van gebieden waar zeevogels het gevoeligst zijn voor offshore windparken, het “bevorderen van het goede” (koloniserende gemeenschappen van kunstmatig hard substraat) en het “verzachten van het slechte” (aanvaringen van zeevogels en geluidsoverlast voor bruinvissen). Het verslag is gebaseerd op gegevens die tot 2021 zijn verzameld.

Ruimtelijke verspreidingspatronen & kwetsbare gebieden

Op de zeebodem – epibenthos & demersale vissen (ILVO)

Om effecten van de bestaande offshore windparken te kunnen detecteren en begrijpen, en om mogelijke effecten van de toekomstige zone voor hernieuwbare energie te kunnen evalueren, moet men eerst de situatie vóór de aanleg documenteren en begrijpen. Voor epibenthos (ongewervelden die op de zeebodem leven, zoals bepaalde weekdieren, schaaldieren en inktvissoorten) en bodemvissen werd daarom een gemeenschapsanalyse uitgevoerd voor de hele Belgische Noordzee. Zo werden verspreiding en talrijkheid van deze organismen nagegaan, en werden gemeenschappen van samen voorkomende soorten gedefinieerd.

Hieruit bleek dat epibenthos- en visgemeenschappen duidelijk verschillen tussen de kustzone en het offshore gebied. Binnen de kustzone bewonen twee verschillende gemeenschappen respectievelijk modderige en zandige sedimenten, terwijl de offshore gemeenschappen ook worden gestructureerd door de topografie van de zandbanken. De bestaande zone voor hernieuwbare energie overlapt daarbij grotendeels met de offshore epibenthos- en visgemeenschappen, maar de monitoring tussen de turbines toonde geen significante effecten van de windparken aan.

Kaarten van bemonsteringslocaties (lijnen) met aanduiding van de epibenthische (links) en visgemeenschappen (rechts) waartoe zij behoren: gemeenschappen van modder en fijnzandige sedimenten in de kustgebieden (paarse tinten) en gemeenschappen van grove zanden verder uit de kust (groene en bruine tinten). © ILVO

Boven de zeebodem – hyperbenthos (Universiteit Gent)

WinMon.BE legde zicht voor het eerst ook toe op het hyperbenthos. Deze gemeenschap bestaat uit organismen die de waterkolom direct boven de zeebodem bewonen, waaronder een grote verscheidenheid aan kleine schaaldieren en wormachtigen, kwalachtige levensstadia van hydrozoën en larven van grotere schaaldieren en vissen. De aanwezigheid van windturbines (kunstmatig rifeffect) en het stopzetten van visserij (visserij-uitsluitingseffect) leiden naar verwachting tot verrijkte hyper-benthische gemeenschappen binnen de windparken. Om dit te testen werden stalen vergeleken die werden verzameld binnen en buiten twee Belgische offshore windparken, elk met specifieke lokale habitatomstandigheden, funderingstype, bouwtijd en op verschillende afstanden van de kust.

Hoewel de hyperbenthosgemeenschappen op verschillende afstanden tot de kust bleken te verschillen in soortensamenstelling (meer kustgebonden soorten dichter bij de kust) en dichtheid (hogere dichtheden dichter bij de kust), waren de dichtheden consequent hoger in de windparken vergeleken met de overeenkomstige controlelocaties buiten de windparken. Verschillen in soortenrijkdom (hoger binnen het windpark) en gemeenschapsstructuur werden ook waargenomen op grotere afstand van de kust. Deze resultaten bevestigen de verrijkingshypothese. Dichter bij de kust werden geen verschillen in soortenrijkdom en gemeenschapsstructuur waargenomen.

Densiteiten van hyperbenthos binnen en buiten offshore windparken. Boven = offshore vs onder = kustzone (verschillende schalen, hogere densiteiten in kustzone); links = binnen windpark vs rechts = buiten windpark (hogere densiteiten binnen windparken). © Universiteit Gent

Aan het zeeoppervlak – zeevogels (INBO)

Gedetailleerde kennis van de verspreiding van zeevogels is belangrijk om een monitoringsprogramma te ontwerpen dat inzicht verwerft in de gevoeligheid van verschillende soorten voor offshore windparken. Op basis van zeevogel-tellingen vanaf schepen, verzameld in de Belgische Noordzee in de periode 2000-2018, werden verspreidings-modellen opgesteld voor vier zeevogelsoorten waarvan bekend is dat ze gevoelig zijn voor de aanwezigheid van windparken: roodkeelduiker (Gavia stellata), Jan-van-Gent (Morus bassanus), zeekoet (Uria aalge) en alk (Alca torda). Deze gegevens werden gecombineerd in een kaart en een geïntegreerde index die weergeven waar de gevoeligheid van zeevogels voor de ontwikkeling van offshore windparken het hoogst is.

De verspreidingsmodellen maken het ook mogelijk de aantallen zeevogels te kwantificeren waarvan wordt verwacht dat hun verspreiding zullen verleggen als gevolg van de aanwezigheid van de bestaande en toekomstige windparken. Met ongeveer 1600 individuen is de zeekoet in absolute aantallen de meest getroffen soort. Eén gebied werd met betrekking tot zeevogels aangewezen als bijzonder gevoelig voor de ontwikkeling van offshore windparken. Dit gebied ligt tussen 5 en 12 zeemijl van het westelijk deel van de Belgische kust, en ruim buiten alle bestaande en toekomstige Belgische windparken.

Gecombineerde gevoeligheidskaart voor roodkeelduiker, Jan-van-Gent, zeekoet en alk. Donkerder blauw betekent een hogere gevoeligheid voor verplaatsing door offshore windparken. © INBO

Promoting the good & mitigating the bad

“Het goede” – aangroei op funderingen (KBIN)

Uit eerdere studies is gebleken dat funderingen van offshore windturbines worden gekoloniseerd door een breed gamma van aangroeisoorten (het kunstmatige rifeffect). Dominante soorten in de verschillende stadia van het kolonisatieproces zijn de anemoon Metridium senile, de mossel Mytilus edulis en het schaaldier Jassa herdmani. Als gevolg van deze kolonisatie kan de biomassa op de funderingen tot 35 maal hoger zijn dan op de omringende zachte sedimenten. Deze hogere biomassa kan echter de lokale dynamiek van het voedselweb beïnvloeden, en er bestaat ook bezorgdheid over de vestiging van niet-inheemse soorten.

Om de potentiële effecten van grootschalige kolonisatie van offshore windturbines door aangroeisoorten beter te begrijpen, werden de aangroeigemeenschappen op de turbinefunderingen vergeleken met die op langer bestaande kunstmatige harde structuren, met name scheepswrakken. Uit de resultaten bleek dat scheepswrakken een hogere soortenrijkdom hadden dan windmolenparken op zee (165 vs 114 soorten). Bovendien waren de soorten die op de twee soorten kunstmatige harde substraten aanwezig waren ook verschillend: scheepswrakken hadden 95 unieke aangroeisoorten in vergelijking met 44 op offshore windparken. Deze verschillen in soortenrijkdom kunnen worden toegeschreven aan de oudere leeftijd en de hogere structurele complexiteit van scheepswrakken. Het voorzien van een grotere structurele complexiteit van en rond de turbinefunderingen zou de soortenrijkdom van de aangroeigemeenschap, die vaak als een pluspunt van offshore windparken wordt beschouwd, kunnen vergroten.

Enkele exotische soorten uit de aangroei op funderingsbeschermende stenen in een Belgish offshore windpark: muiltjes Crepidula fornicata (schelpdier, pijlen) en Diplosoma listerianum (manteldier, cirkel). © KBIN

“Het slechte” – aanvaringen van zeevogels (KBIN & INBO)

Aangezien windturbines op zee een relatief korte levensduur hebben worden voor de oudste windparken reeds scenario’s voor vervanging besproken. De technologische ontwikkelingen leiden daarbij tot grotere windturbines met een grotere open ruimte tussen de turbines. In afwachting daarvan werd het risico van aanvaringen van zeevogels – een belangrijk en reeds lang bestaand probleem van offshore windparken – geëvalueerd voor een hypothetisch scenario van vervanging van het eerste offshore windpark in Belgische wateren. Voor alle beschouwde vogelsoorten nam het geschatte aanvaringsrisico af (gemiddeld 40% minder voor turbines van 15 MW) vanwege de grotere afstand tussen de onderste punt van de rotor en het zeeniveau en het lagere aantal turbines per km². Een verhoging van de naafhoogte van de turbines met 10 m verminderde het verwachte aantal aanvaringen met zeevogels nog eens met gemiddeld 37%.

Groter wordende turbines kunnen dus een mogelijkheid bieden om de sterfte onder zeevogels te beperken. Voor landvogels en vleermuizen die ook over zee migreren is het effect van grotere turbines minder duidelijk. Waarschijnlijk zullen strategieën waarbij de turbines bij zware trekintensiteit worden stilgelegd, nog steeds nodig zijn om het effect op deze groepen te beperken.

“Het slechte” – verstoring van bruinvissen (KBIN, Universiteit Gent & VLIZ)

Een tweede prominent en reeds lang bestaand probleem van offshore windparken is de verstoring van zeezoogdieren tijdens heiwerkzaamheden, waarbij hoge impulsieve geluidsniveaus worden geproduceerd. Op basis van passieve akoestische monitoringdatasets van 2018 tot 2020, inclusief de bouwperiodes van drie offshore windparken, werd aangetoond dat bruinvissen (Phocoena phocoena) gedurende een periode van uren tot dagen reageren op het heien. De detecties van bruinvissen namen af tot op 20 km van de heiplaats, waarbij de omvang en de duur van de vermindering duidelijk afnamen naarmate de bruinvissen zich verder van de bron van de verstoring bevonden.

Het gebruik van geluidsdempende technieken leidde duidelijk tot een verminderd ontvluchten van de constructiezone door bruinvissen, maar de frekwentie waarmee bruinvissen in de onmiddellijke nabijheid van een bouwplaats worden gedetecteerd lijkt al af te nemen vóór het heien. Dit suggereert dat inspanningen om het effect van onderwatergeluid door de toekomstige bouw van offshore windparken op het zeeleven te verminderen, niet alleen gericht moeten zijn op het beperken van de gegenereerde geluidsniveaus, maar ook op de totale duur van de bouw.

Wetenschappelijke staalnames met de RV Belgica in Belgische offshore wind parken. © KBIN

Toekomstig onderzoek, monitoring en mitigatie

Steven Degraer: “Het volhouden van de inspanning om kennis te vergaren is niet alleen nodig voor de verdere opvolging van de impact van reeds gebouwde windparken, maar ook voor het verfijnen van een milieuvriendelijk ontwerp en een milieuvriendelijke exploitatie van toekomstige offshore windparken. Er werd aanzienlijke vooruitgang geboekt en deze is toepasbaar gebleken voor een goed beheer van offshore hernieuwbare energie. Er moeten echter nog veel onbekende punten worden aangepakt.”

Enkele voorbeelden van hoe deze lopende inspanningen zich in de praktijk zullen vertalen zijn een grotere focus op de ongewervelde en visgemeenschappen van de zeebodem (met name relevant in de minder onderzochte tweede offshore windzone), verhoogde bemonsteringsinspanningen om hyperbenthos-gemeenschappen volledig te karakteriseren en het statistisch vermogen om effecten van offshore windparken hierop op te sporen te versterken, en een verdere verfijning van de zeevogelmodellering, waarbij rekening wordt gehouden met extra zeevogelsoorten en antropogene drukken om uiteindelijk het mariene ruimtelijke ordeningsproces te informeren. Waar nodig moeten mitigerende maatregelen verder worden ontworpen en toegepast naarmate het monitoringprogramma nieuwe inzichten oplevert.

Het monitoringprogramma WinMon.BE is een samenwerking tussen het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN), het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO), het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO) en de Onderzoeksgroep Mariene Biologie van de Universiteit Gent, en wordt gecoördineerd door het team Mariene Ecologie en Beheer (MARECO) van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen.

WinMon.BE wordt uitgevoerd in opdracht van de federale regering in het kader van de milieuvergunningsvoorwaarden voor offshore windparken. Voor de monitoring werd gebruik gemaakt van het onderzoeksschip Belgica (scheepstijd op RV Belgica werd ter beschikking gesteld door BELSPO en KBIN – OD Natuur), het onderzoeksschip Simon Stevin (geëxploiteerd door het Vlaams Instituut voor de Zee), diverse private schepen, het Belgisch wetenschappelijk duikteam en het observatievliegtuig van KBIN.

European Coast Guard Functions Forum – Succesvolle eerste workshop onder Belgisch voorzitterschap

In het kader van het Belgisch voorzitterschap van het European Coast Guard Functions Forum (ECGFF) organiseerden Frontex en de Belgische Scheepvaartpolitie, met ondersteuning van het Kustwachtsecretariaat, van 28 februari tot en met 2 maart een eerste workshop. Met zo’n 100 deelnemers uit verschillende Europese landen, interessante uiteenzettingen, een panelgesprek en talrijke mogelijkheden om expertise uit te wisselen en te netwerken, mag deze eerste workshop van de reeks meteen een succes worden genoemd.

Samenwerking: de sleutel tot succes

Gedurende drie dagen werd gewerkt rond het thema ‘Enhancing cross-sector and cross-border synergies’. Het hoofddoel was om expertise te delen rond maritieme beveiliging, multifunctionele operaties en het opbouwen van operationele synergiën, maar ook om vooruit te blikken op mogelijke toekomstige samenwerkingen. De 15 sprekers uit de verschillende Europese lidstaten haalden heel wat voorbeelden aan van samenwerkingsverbanden die over grenzen en diensten heen hun nut bewijzen. Samenwerking blijkt eens te meer de sleutel tot succes.

3 grote thema’s

Tijdens de workshop kwamen drie grote thema’s aan bod, die actueel zijn in het domein van maritieme ‘Safety’ en ‘Security’.

Het eerste thema was maritiem toezicht. Er werden voorbeelden van synergiën op het vlak van maritieme bewaking uitgelegd.

De verschillende succesvolle operaties in samenwerking met FRONTEX werden overlopen, maar daarnaast was er ook aandacht voor de formalisering van het samenwerkingsverband tussen MAOC-N (Maritime Analysis and Operations Centre – Narcotics), België en heel wat Europese lidstaten. Het MAOC-N lidmaatschap van België is een belangrijke stap in de optimalisering van de informatieuitwisseling over handel en smokkel in verdovende middelen.

Ook de security rol van het Belgisch Maritiem informatiekruispunt (MIK) bij het monitoren van veiligheidsdreigingen kwam uitgebreid aan bod.

In tweede instantie werd er gefocust op gezamenlijke, multifunctionele operaties. Het is belangrijk om over grenzen en over diensten heen operaties te organiseren, samenwerkingsverbanden op te bouwen en elkaar te versterken. Tijdens een discussiepanel werd hierover van gedachten gewisseld tussen EFCA, EMSA en FRONTEX. Verder werd ook ingezoomd op samenwerkingsverbanden in het rechtshandhavingsproces van illegale migratie.

In het derde luik van de workshop werd een blik op de toekomst geworpen. Er kwamen een heel aantal mogelijkheden en uitdagingen aan bod. Zo kunnen technologische ontwikkelingen helpen bij de beeldvorming onder water en worden aangepaste wettelijke kaders ontwikkeld om efficiënte bewaking te kunnen garanderen van kritieke infrastructuur zoals windmolenparken, onderzeese datakabels en pijpleidingen.

De Kustwacht is een unieke Belgische organisatie die de expertise van 17 partners in de maritieme sector samenbundelt en coördineert, om zo de veiligheid en beveiliging op zee te garanderen. Ook de Wetenschappelijke Dienst ‘Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee (BMM)’, onderdeel van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN), behoort tot de partners.

In 2022-2023 is Kustwacht België voorzitter van het European Coast Guard Functions Forum (ECGFF). Samen met de Europese Agentschappen FRONTEX, EMSA en EFCA organiseert ze gedurende het jaar een aantal workshops. In samenwerking met DG Mare van de Europese Commissie wordt eveneens een werkgroep Cybersecurity georganiseerd, en de summit die plaatsvindt eind september 2023.

Nieuw verdrag beschermt biodiversiteit op volle zee

Van 20 februari tot en 4 maart vonden in New York de allerlaatste BBNJ-onderhandelingen plaats, die als doel hebben een internationaal verdrag aan te nemen voor de bescherming van de biodiversiteit op volle zee. De overeenkomst werd bereikt na 17 jaar van intense discussies en onderhandelingen bij de Verenigde Naties. België speelde een actieve rol in het uitwerken en finaliseren van dit historische verdrag. Het zal nu onder andere mogelijk worden om natuurgebieden op volle zee – buiten de territoriale wateren – te creëren.

© Christopher Michel, CC BY 3.0, Wikimedia Commons

Het nieuwe verdrag is van groot belang voor België, aangezien ons land als stichter van de Blue Leaders in 2019 een sterke voorstander is van de bescherming van de oceaan en het behoud van haar rijkdommen. De aanname van de doelstelling om 30% van de oceaan te beschermen tegen 2030 tijdens de COP Biodiversiteit in Montreal in december vorig jaar was een eerste belangrijke stap. Het afsluiten van dit nieuwe Verdrag voor de Bescherming van Biodiversiteit op Volle Zee (BBNJ – Biodiversity Beyond National Jurisdiction) is de tweede en laatste stap vooraleer men effectief kan beschermen.

Het belang van de oceaan

De oceaan is van cruciaal belang voor het behoud van het leven op aarde. Ze is de bron van voedsel en energie voor miljoenen mensen, regelt het klimaat en zorgt voor zuurstof. Helaas wordt de oceaan bedreigd door vervuiling, overbevissing, klimaatverandering en andere menselijke activiteiten.

Het beschermen van onze oceaan is daarom essentieel voor de toekomst van de planeet. Eén van de belangrijkste redenen is de unieke rol die de oceaan speelt in de strijd tegen klimaatverandering. Zo absorbeert ze ongeveer een derde van de CO2 die door menselijke activiteiten in de atmosfeer wordt uitgestoten. Dit helpt om de opwarming van de aarde te verminderen en het klimaat te stabiliseren.

Vincent Van Quickenborne, minister van Noordzee: “Dit is een historisch verdrag. Een cruciale stap voor al wie om de oceaan geeft. Het BBNJ-verdrag voor de oceaan is wat het Parijs-akkoord van 2015 is voor het klimaat. Na meer dan 17 jaar onderhandelen, kunnen we nu eindelijk mariene beschermde gebieden op volle zee creëren.”

Het belang van natuurreservaten op volle zee

Het nieuwe BBNJ-verdrag moest er komen om beschermde gebieden (natuurreservaten) op volle zee te creëren. 70% van het aardoppervlak bestaat uit water waarvan 3/4 volle zee is die op dit moment op geen enkele manier volledig door de internationale gemeenschap kon beschermd worden.

Dankzij dit verdrag is de laatste stap gezet om 30% van die volle zee tegen 2030 om te vormen tot mariene beschermde gebieden. Dat zijn zones waarin menselijke activiteiten zeer strikt geregeld worden: duurzame scheepvaart, duurzaam watertoerisme, duurzaam gebruik van biotische (visbestanden en andere zeeorganismen) en abiotische (zand, grind, metalen, …) hulpbronnen, wetenschappelijk onderzoek met respect voor de natuur.

De wetenschap is het erover eens dat minstens 30% beschermd moet worden met de inrichting van natuurgebieden op volle zee om een weerbare oceaan te hebben die impact heeft op de klimaatverandering. Met 30% bereik je het tipping point (keerpunt) om ook de andere 70% leefbaar te houden.

Sophie Mirgaux, Belgisch speciaal gezant voor de oceaan, FOD Volksgezondheid, die de onderhandelingen sinds het begin volgt als lid van het EU-onderhandelingsteam: “Dit verdrag is echt een gamechanger voor de bescherming van de oceaan. Het zal een uitdaging zijn om deze bescherming effectief waar te maken in een gebied dat zo ver van de kust ligt. Daar heb je veel capaciteit voor nodig en het zal een werk van lange adem zijn. Maar het is noodzakelijk, dus we moeten er als internationale gemeenschap voor gaan.” 

© CC0 1.0

Naast de natuurgebieden op volle zee spreekt het Verdrag ook over de toegang tot mariene genetische bronnen en de eerlijke verdeling van de voordelen die daaruit voortvloeien, milieu-effectbeoordelingen van activiteiten op volle zee, capaciteitsopbouw en de overdracht van mariene technologie. Het verdrag zal, net als het klimaatverdrag, ook een COP ‘Conference of the Parties’ organiseren.

Rol van België

Ons land heeft zich actief ingezet voor het succes van de BBNJ-onderhandelingen, onder meer door actieve deelname aan het proces en via bilaterale contacten met andere landen. Ook het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen werkte intensief mee: Hendrik Segers was als lid van de Belgische delegatie én het EU-team betrokken bij het opstellen van de Belgische en EU-posities, en was verantwoordelijk voor aspecten rond mariene genetische bronnen. Het belang van het finaliseren van het BBNJ-verdrag werd ook onderstreept tijdens het Blue Leaders event dat minister van Noordzee Vincent Van Quickenborne mee organiseerde aan de vooravond van de Our Ocean Conference 2023 in Panama. Beleidsmakers uit de hele wereld hebben er opgeroepen tot de afronding van het BBNJ-verdrag.

De oproep op hoog niveau werd kracht bijgezet door de aankondiging van meer dan 100 miljoen dollar aan financiering ter ondersteuning van de ratificatie en uitvoering van het verdrag. De financieringsbelofte werd mogelijk gemaakt door private en publieke filantropische instellingen zoals Bloomberg Philanthropies, de Global Environment Facility (GEF), Oceans5 en anderen. Ook de Europese Commissie heeft 40 miljoen euro toegezegd voor het BBNJ-verdrag. Daarnaast voorziet de Commissie 816 miljoen euro voor oceaanonderzoek.

Als Blue Leader zal België haar gewicht in de schaal werpen om snel het eerste natuurgebied op volle zee te kunnen vastleggen. Om dit mogelijk te maken moeten echter nog enkele stappen worden ondernomen.

Hendrik Segers, Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen, licht toe: Om tot het afbakenen van mariene beschermde zones te kunnen overgaan in gebieden buiten nationale jurisdictie moet het BBNJ- het verdrag eerst door de EU lidstaten en de Commissie worden geratificeerd, en omgezet in nationale en Europese wetgeving. Ook voor het wetenschappelijk onderzoek op volle zee wordt het belangrijk te weten wat de consequenties zijn van het verdrag.

België kandidaat voor secretariaat in Brussel

Net zoals dat voor andere internationale conventies het geval is, zal er voor BBNJ ook een secretariaat opgericht worden. Dat zal een apart secretariaat zijn, dus niet onder de VN-koepel in New York. Dat is belangrijk om het nieuwe Verdrag slagkracht te geven. Er zal immers een belangrijke lobby zijn tegen het vastleggen van beschermde gebieden op volle zee. Een apart secretariaat kan dan een echte vuist maken, onder andere met eigen personeel en een apart budget. België, een van de stichters van de Blue Leaders, stelt zich kandidaat om dat belangrijke secretariaat in Brussel in te richten. Dit ligt niet alleen in lijn van het engagement van ons land van de voorbije jaren, maar zou ook het internationaal marien aanzien van België aanzienlijk verhogen.

Publieke consultatie Modular Offshore Grid 2

Elia Asset nv heeft een aanvraag ingediend voor een machtiging voor het bouwen en een vergunning voor het exploiteren van het “Modular Offshore Grid 2 (MOG2)” in het Belgische deel van de Noordzee. Deze aanvraag is onderworpen aan een milieueffectenbeoordelingsprocedure. De aanvraag, het milieueffectenrapport en de niet-technische samenvatting kunnen geraadpleegd worden van 8 februari tot 10 maart 2023 in de kantoren van de BMM te Brussel (Vautierstraat 29, 1000 Brussel; mdevolder@naturalsciences.be; tel. 02 627 43 52) of te Oostende (3de en 23ste Linieregimentsplein, 8400 Oostende; jhaelters@naturalsciences.be; tel. 02 788 77 22), dit enkel op afspraak en tijdens de kantooruren tussen 9:00h en 17:00h. Het dossier kan ook ingezien worden in iedere kustgemeente op werkdagen. Een lijst van de consultatieplaatsen en van de contactpersonen is beschikbaar op eenvoudig verzoek bij de BMM/UGMM.

Het dossier is elektronisch beschikbaar:

Iedere belanghebbende kan tot en met 25 maart 2023 standpunten, opmerkingen en bezwaren overmaken aan mevrouw Brigitte Lauwaert, per post of via e-mail:

BMM
T.a.v. Mevr. Brigitte Lauwaert
Vautierstraat 29
1000 Brussel
blauwaert@naturalsciences.be

UNITED wint Blue Innovation Swell Award 2022

Op donderdag 15 december vond de plechtige uitreiking van de Blue Innovation Awards 2022 plaats in het Havenhuis in Antwerpen. De Belgische Pilot van het project UNITED ging aan de haal met de Blue Innovation Swell Award. Binnen dit demonstratieproject werkt het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen samen met wetenschappelijke en commerciële partners aan het optimaliseren van de combinatie van offshore wind, aquacultuur en herstel van platte oesters en zeewierteelt.

Projectpartners van het Belgische demonstratieproject binnen UNITED (beeld : UNITED)

Blue Innovation Awards

De Blue Innovation Awards zijn een initiatief van de Blauwe Cluster om innovatieve projecten, producten en diensten in de blauwe economie in de schijnwerpers te plaatsen. Er worden vier categorieën onderscheiden: de Blue Innovation Wave voor kmo’s, de Corporate Blue Innovation Wave voor grote bedrijven, de Blue Innovation Swell voor samenwerkingsinitiatieven en de Blue Innovation Captain voor overheidsinitiatieven. Daarnaast wordt ook een publieksprijs uitgereikt.

Het ging in 2022 reeds om de derde editie van de Blue Innovation Awards. Alle inzendingen, waarbij in totaal ruim 50 organisaties betrokken waren, werden beoordeeld op vijf criteria: innovatief karakter; link met economische activiteiten in, op en aan zee; marktpotentieel; internationale ambities en uitstraling; en link met de duurzame ontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties. Binnen elke categorie werden uiteindelijk twee genomineerden weerhouden.

De laureaten van de vier Blue Innovation Awards 2022 (Beeld: Blauwe Cluster)

UNITED

Het EU Horizon2020-project UNITED (Multi-Use offshore platforms demoNstrators for boostIng cost-effecTive and Eco-friendly proDuction in sustainable marine activities) levert bewijs voor de economische én ecologische levensvatbaarheid van meervoudig gebruik van de ruimte op zee door de ontwikkeling van vijf demonstratieprojecten in verschillende Europese zeegebieden.

Het Belgische demonstratieproject draait om de combinatie van offshore windenergie, de kweek van zeewier (Saccharina latissima) en Europese platte oesters (Ostrea edulis), en het herstel van platte oesterriffen. Het is een samenwerking tussen verschillende onderzoeksgroepen van de Universiteit Gent, Jan De Nul, Brevisco, Colruyt, het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN) en Parkwind. De KBIN-onderzoeksgroep MARECO legt vooral de focus op op het herstel van platte oesterriffen, en is ook verantwoordelijk voor de ontwikkeling van een kader voor de beoordeling van de meerwaarde van meervoudig marien gebruik, dat in de vijf proefprojecten zal worden toegepast.

“De verkiezing van het Belgische UNITED-luik tot laureaat van de Blue Innovation Swell Award 2022 toont aan dat de blauwe economie bij ons sterk leeft, en dat natuurontwikkeling ook binnen economische activiteiten een steeds sterker verankerde voorwaarde wordt.” zegt MARECO-onderzoekster Annaïk Van Gerven trots.

De UNITED-laureaten van de Blue Innovation Swell Award 2022 (Beeld: Blauwe Cluster)

Meer informatie over de andere Blue Innovation Awards 2022 kan worden teruggevonden op de website van de Blauwe Cluster.