Verhongerde jonge dwergvinvis in Oostende

Een jong mannetje dwergvinvis dat op 13 mei aanspoelde in Oostende kwam naar alle waarschijnlijkheid om het leven door verhongering. De lege maag, het lage gewicht en de dunne speklaag wijzen allen in die richting. Het ‘verse’ dier raakte waarschijnlijk om een onbekende reden gescheiden van de moeder. Hoewel waarnemingen van dode en levende dwergvinvissen de laatste jaren frequenter worden genoteerd in het zuiden van de Noordzee, blijft het aanspoelen ervan op een Belgisch strand een uitzonderlijke gebeurtenis.

© A. Deboosere

In de ochtend van 13 mei 2024 trof een wandelaar een dode, jonge dwergvinvis (Balaenoptera acutorostrata) aan op het strand van Oostende, ter hoogte van het Casino Kursaal. Hoofdredder Jonathan Devos zag het het dier – toen nog van onbekende identiteit – kort daarvoor nog drijven in het kustwater. De zone rond het aangespoelde dier werd afgezet opdat de hulpdiensten en wetenschappers van het Instituut voor Natuurwetenschappen de ruiming konden organiseren.

“Het was meteen duidelijk dat het om een zeer jong, erg mager en pas recent overleden dier ging”, zegt Jan Haelters, zeezoogdierenexpert van het Instituut voor Natuurwetenschappen. “Dwergvinvissen meten bij de geboorte slechts 2,5 tot 2,8 m, dus we vermoeden dat dit exemplaar met een lengte van 3,16 m slechts enkele maanden oud is. Op die leeftijd zijn ze nog sterk afhankelijk van hun moeder.”

Uit de verse toestand van het dier kan worden afgeleid dat het waarschijnlijk stierf kort voor, of tijdens, de stranding. Het kadaver werd overgebracht naar de faculteit Diergeneeskunde van de UGent, waar een team van de UGent en de ULiège nog dezelfde namiddag een autopsie uitvoerde.

© Instituut voor Natuurwetenschappen/W. De Clercq

Autopsieresultaten

De Oostende dwergvinvis bleek een jong mannetje te zijn.

“Zijn gewicht bedroeg slechts 214 kg, wat erg weinig is voor een dier van deze lengte. Zelfs bij de geboorte wegen ze al zwaarder, tot 450 kg. Dat in de maag geen voedselresten werden aangetroffen was dus weinig verrassend“, zegt Wannes De Clercq, die voor het Instituut voor Natuurwetenschappen de autopsie bijwoonde.

“De bevindingen suggereren dat deze dwergvinvis gescheiden raakte van zijn moeder, wat uiteraard problematisch is voor een jong dier dat nog niet kan instaan voor zijn voedselvoorziening”, voegt Wannes toe. Ook de dunne speklaag (slechts 7 mm dik) ondersteunt de hypothese van een dood door verhongering. Een klein stukje plastic in de maag staat niet in relatie tot de doodsoorzaak.

© Instituut voor Natuurwetenschappen/W. De Clercq

Belgische dwergvinvissen

De dwergvinvis is een vaste inwoner van de Noordzee, maar zijn verspreidingsgebied beperkt zich hoofdzakelijk tot het noordelijke en centrale deel ervan. In het zuiden van de Noordzee duikt de soort minder vaak op, al lijkt de frequentie van waarnemingen van levende en aangespoelde dwergvinvissen hier de laatste jaren wel toe te nemen.

Jan Haelters geeft detail: “We kennen uit de laatste 25 jaar elf aangetoonde gevallen van dwergvinvissen in de Belgische wateren. Vijf keer ging het om kadavers en zes keer om waarnemingen van levende exemplaren.”

De kadavers dateren uit 2004 (dood aangetroffen op zee en aan land gebracht; gestorven door bijvangst), 2013 (stranding; gestorven door inslikken van een grote hoeveelheid plastic), 2017 (kadaver in staat van ontbinding op zee), 2020 (ondervoed en gebroken onderkaak) en 2023 (kadaver in staat van ontbinding op zee, later aangespoeld in Nederland).

De levende dwergvinvissen werden opgemerkt in 2013, 2017, 2019, 2020 en tweemaal in 2024. De laatstgenoemde dieren werden waargenomen op 20 maart 2024 vanop de RV Belgica door wetenschappers van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (nabij de Fairybank) en op 23 april 2024 tijdens een luchtsurvey van zeezoogdieren door het Instituut voor Natuurwetenschappen (nabij de grens met de Engelse wateren).

Nauwe samenwerking tussen België en Frankrijk op zee deze zomer

Gezamenlijke operatie rond veiligheid onder Europese vlag

Op 13 mei 2024 werd in het Franse Duinkerke de officiële aftrap gegeven van een tijdelijke Belgisch-Franse samenwerking rond het gebruik van drones aan de Noordzeekust. Vier maanden lang, van 13 mei tot en met 13 september 2024, zullen verschillende partners van de Belgische Kustwacht twee speciale drones kunnen gebruiken als ondersteuning van hun diverse taken op zee. Daaronder ook de Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee en het Schelde-estuarium (BMM), wetenschappelijke dienst van het Instituut voor Natuurwetenschappen.

© EMSA/Schiebel

Deze gezamenlijke operatie van België en Frankrijk wordt gecoördineerd door EMSA en EFCA, respectievelijk het Europees agentschap dat instaat voor veiligheid op zee en het Europees agentschap voor de controle op visserij. Het project heet MMO (Multipurpose Maritime Operation) La Manche and Southern North Sea en is dus grensoverschrijdend.

Deze zomer zullen er dus nog meer ogen gericht zijn op zee om de veiligheid van ons kustgebied te verzekeren. Daarnaast worden er ook heel wat opleidingen rond veiligheid op zee georganiseerd door internationale experts.

Nathalie Balcaen – covoorzitter Kustwacht: “Dit is een buitenkans die we van EMSA en EFCA krijgen.  In een eerste fase willen we zien hoe deze drones een aanvulling kunnen zijn op de middelen die we nu al hebben. Hoe kunnen de toestellen helpen bij een reddingsoperatie op zee of bij hydrografie? Zijn het de juiste types of niet? We kunnen het materiaal van de zomer volop inzetten en dan evalueren. Als de resultaten positief zijn, zullen we werk maken van de nodige dossiers om zelf drones aan te kunnen schaffen”.  

Samen met Frankrijk zullen twee types drone worden ingezet.  Een zogenaamde RPAS (Remotely Piloted Aircraft System), een vliegende drone, en een ROV (Remotely Operated Vehicle), een onderwaterdrone. Verschillende partners van de Kustwacht zullen deze drones kunnen inzetten in vooraf afgebakende zones van de Noordzee.

Inzet van drones

  • Het MRCC (Maritiem Reddings-en Coördinatiecentrum) van het Agentschap Maritieme Dienstverlening en Kust (MDK) wil de RPAS gebruiken voor Search & Rescue. Zo kan de drone beelden maken van eventuele ‘anomalieën’ op zee zoals kleine bootjes, drenkelingen, objecten, enz. Bij een aanvaring tussen twee schepen voor de kust kan de drone worden vooruitgestuurd om al vroeg eventuele schade aan de schepen vast te stellen. Zo kan nog sneller worden ingegrepen bij een eventuele scheepsramp.
  • De DG Leefmilieu en de BMM (Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee en het Schelde-estuarium) willen de RPAS inzetten om milieuverontreiniging op te sporen, BMM kan de drone ook aanvullend gebruiken om bepaalde meldingen te verifiëren over fauna en flora in de Noordzee of het meten van de uitstoot van vaartuigen.
  • Het agentschap Landbouw en Zeevisserij wil de RPAS inzetten voor opdrachten in het kader van visserijcontrole op zee.
  • De dienst Vlaamse Hydrografie (Agentschap Maritieme Dienstverlening en Kust – MDK) zal de ROV onder andere gebruiken om wrakken op de bodem van de Noordzee nog beter in beeld te brengen en te identificeren.

Extra opleidingen en oefeningen

Naast het inzetten van de technologie worden in het kader van de MMO ook opleidingen en trainingen gegeven voor de verschillende Kustwachtpartners. Focus ligt hier op een nog betere identificatie van schepen op zee, en bijhorende communicatie. Zo zullen EMSA’s Integrated Maritime Services (IMS) vanuit het hoofdkwartier in Lissabon een gedetailleerd live beeld geven van alle vaartuigen op het Kanaal, één van de drukst bevaren zeeroutes ter wereld. Speciale algoritmes zullen de bewegingen van schepen kunnen volgen. Samen met satellietbeelden zullen deze IMS heel wat data opleveren om zo een volledig beeld te krijgen van het maritieme verkeer. België en Frankrijk zullen ook gebruik kunnen maken van satellietbeelden van EMSA’s CleanSeaNet Oil Spil Monitoring and Pollution Detection Service.

In het kader van de MMO zal de DG Leefmilieu ook een luik oliebestrijding uitvoerig kunnen oefenen. Op 14 en 15 mei wordt de Belgische en Franse oliebestrijdingscapaciteit uitgetest tijdens een grootscheepse oefening. Voor de Franse kust zal in een fictief scenario een tanker na een botsing veel olie verliezen. Frankrijk zal een beroep doen op Belgische schepen om mee de vervuiling te bestrijden. Drie Belgische schepen en een schip van het Europese agentschap EMSA zullen in formatie de olie uit de zee verwijderen.

Ook het Belgische Kustwachtvliegtuig, uitgebaat door het Instituut voor Natuurwetenschappen en Defensie, neemt deel aan deze oefening, en de ecochemische laboratoria (groep ECOCHEM – Ecosystems Physico-Chemistry) van het Instituut voor Natuurwetenschappen spelen eveneens een belangrijke rol. Zij ontvangen via een helikoptertransport immers oliestalen om een oil fingerprinting (proces om te bepalen waar een oliestaal vandaan komt) uit te voeren. De resultaten worden vergeleken met die van de Fransen, zodat ook het uitwisselingsprotocol voor informatie kan worden getest.

15 jaar monitoring van de ecologische effecten van Belgische offshore windparken levert nog steeds nieuwe inzichten op

Vijftien jaar na de start van het programma blijft de monitoring van de ecologische effecten van Belgische offshore windparken nieuwe inzichten opleveren. Dat is een belangrijke conclusie uit het jongste WinMon.BE-rapport, dat de bevindingen over op de bodem levende ongewervelde dieren, vissen, bruinvissen en vogels samenvat. Alleen dankzij volgehouden en adaptieve monitoring kunnen we ervoor zorgen dat offshore windparken op de meest milieuvriendelijke manier worden ontworpen en gebouwd.

Wetenschappelijk veldwerk in de Belgische offshore windparken met de RV Belgica. (Beeld: Instituut voor Natuurwetenschappen/MARECO)

Momenteel zijn er acht offshore windparken operationeel in het Belgische deel van de Noordzee, met een totaal geïnstalleerd vermogen van 2,26 Gigawatt (GW) en bestaande uit 399 offshore windturbines. Samen beslaan ze een gebied van 238 km² langs de grens met de Nederlandse wateren en produceren ze jaarlijks gemiddeld 8 TWh. Dit is goed voor ongeveer een derde van de bruto elektriciteitsproductie uit hernieuwbare energiebronnen in België.

De impact op het mariene ecosysteem, zowel positief als negatief, wordt vanaf het begin van de bouw van het eerste windpark in 2008 onderzocht via het WinMon.BE monitoring- en onderzoeksprogramma. De bekomen wetenschappelijke inzichten hebben het beheer en de ontwikkeling van dit eerste Belgische offshore windparkgebied altijd geïnformeerd. In een nieuw rapport bespreken wetenschappers van het Instituut voor Natuurwetenschappen, het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, de Onderzoeksgroep Mariene Biologie van de Universiteit Gent en het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek de nieuwste bevindingen uit 2022, vatten enkele trends uit 15 jaar monitoring samen en geven aan waar aanvullend onderzoek en de ontwikkeling van aanvullende mitigatiemaatregelen nodig zijn.

Macrobenthos

De langetermijneffecten van offshore windparken op de macrobenthische gemeenschappen (ruwweg de organismen die op de zeebodem leven en met het blote oog zichtbaar zijn) die de omringende natuurlijke zachte sedimenten bewonen, werden onderzocht over een periode van 13 jaar (2008-2020). In dit kader zijn ook de sedimenten rond en tussen de windturbines bestudeerd.

Omdat windturbines de waterstroming beïnvloeden, bezinken fijne sedimenten hier gemakkelijker. De sedimenten in windparken worden ook organisch aangerijkt door de uitwerpselen van organismen die de turbines zelf hebben gekoloniseerd (zoals mosselen, anemonen en schaaldieren), en door dode dieren die van de turbines vallen. Voor het macrobenthos werd rond de windturbines hogere aantallen en een hogere soortenrijkdom en diversiteit aangetroffen. Bovendien werden ook hogere aantallen gedocumenteerd in de geulen tussen de zandbanken waarop de windparken doorgaans worden gebouwd. De macrobenthosgemeenschap blijft nog steeds veranderen, er is nog geen stabiele toestand bereikt na 13 jaar offshore windparkoperaties.

Bijkomend waren de diversiteit, aantallen en soortenrijkdom van het macrobenthos ook gecorreleerd met klimaatgerelateerde parameters (de temperatuur van het zeeoppervlak en de natuurlijke variabiliteit ervan op een tijdschaal van tientallen jaren), wat het belang aantoont van het opnemen van dergelijke omgevingsvariabelen in het onderzoek.

Bodembewonende vissen

Er werden veranderingen in de verspreidingspatronen van soorten geïdentificeerd voor vissen die op en vlak boven de zeebodem leven, zoals werd geïllustreerd voor schol Pleuronectes platessa. Voor deze soort werden de ruimtelijke verspreiding, het dieet en bewegingspatronen uitgebreid bestudeerd in relatie tot offshore windparken. Een combinatie van visuele duiktransecten (op turbineschaal), boomkormonsters (op windparkschaal) en het volgen van gezenderde dieren toonde aan dat de erosiebescherming rond de basis van de windturbines en de zandplekken tussen de turbines belangrijke voedselhabitat zijn geworden voor schol.

De bevindingen suggereren dat offshore windparken fungeren als een toevluchtsoord voor schol, waardoor de directe visserijsterfte mogelijk wordt verminderd en de productie (voortplanting) waarschijnlijk wordt bevorderd. Eerder werd gedocumenteerd dat vissersschepen voor dezelfde visserijinspanning net buiten de windparken meer schol vingen dan op dezelfde plaatsen vóór de bouw van de windparken. Er moet echter nog worden onderzocht of dit een echt overloopeffect is dat op de langere termijn blijft aanhouden, en ook zal standhouden in de context van de verwachte grootschalige uitbreiding van offshore hernieuwbare energiezones in de bredere Noordzee.

Bruinvis

Veranderde verspreidingspatronen van soorten mogen niet enkel worden geïnterpreteerd in relatie tot de aanwezigheid van offshore windparken, maar zijn mogelijk ook afhankelijk van andere menselijke activiteiten, zoals scheepvaart, visserij en maricultuur. Dit is met name het geval voor zeer mobiele soorten zoals zeezoogdieren. Gegevens van tellingen vanuit de lucht (2009-2022) maakten een analyse mogelijk van de verspreidingspatronen van de bruinvis Phocoena phocoena in functie van zowel omgevingsfactoren als door de mens veroorzaakte stressoren.

De verspreiding van de bruinvis volgde een consistent seizoenspatroon, met de hoogste dichtheden in het voorjaar. Er werd aangetoond dat de soort een voorkeur heeft voor het westelijke deel van de Belgische Noordzeewateren, met een sterke overlap met het beschermde mariene gebied ‘Vlaamse Banken’. De verspreiding was ook negatief gecorreleerd met de intensiteit van het scheepsverkeer en met de afstand tot het dichtstbijzijnde offshore windpark. Het is echter essentieel om voorzichtig te zijn met het overmatig interpreteren van deze correlaties. Verdere monitoring en onderzoek wordt aanbevolen om de interactie beter te begrijpen tussen natuurlijke factoren die de ruimtelijke verspreiding van bruinvissen aansturen, zoals de beschikbaarheid van prooien, en antropogene stressoren.

Bruinvissen gedocumenteerd tijdens een telling vanuit de lucht. (Beeld: Instituut voor Natuurwetenschappen/J. Haelters)

Zeevogels

De monitoringstrategie voor zeevogels wil niet enkel documenteren hoe deze op zee andere zones opzoeken dan voor de bouw van de windparken, maar ook vanop welke afstand ze windparken vermijden (of ertoe aangetrokken worden) en wat het effect van turbinedichtheid op de verplaatsing van zeevogels is. De in dit stadium gepresenteerde resultaten (gegevens van februari 2021 tot april 2023) moeten als indicatief worden beschouwd, aangezien er meer gegevens en geavanceerde ruimtelijke modellen nodig zijn om sterkere conclusies te kunnen maken.

Niettemin is het, op basis van de momenteel beschikbare gegevens, interessant om te zien dat de waargenomen reacties in overeenstemming zijn met wat eerder en elders is gevonden voor verschillende zeevogelsoorten. De resultaten wijzen op een aantrekkingseffect voor grote mantelmeeuw Larus marinus en aalscholver Phalacrocorax carbo, en op een ontwijkingseffect voor Jan-van-gent Morus bassanus. Aan de andere kant werd het vermijden van windparken door zeekoeten Uria aalge niet langer opgemerkt en werd een toenemend aantal alken Alca torda waargenomen in de windparken.

Jan-van-gent in het Belgisch deel van de Noordzee (Beeld: Instituut voor Natuurwetenschappen/K. Moreau)

Migrerende vogels

Omdat de zuidelijke Noordzee op een van de belangrijkste trekroutes in Europa ligt, brengt het mitigeren van de gevolgen van offshore windparken ook maatregelen met zich mee om het aantal aanvaringen door trekvogels terug te dringen. De hoogste vliegintensiteiten op zee worden ’s nachts geregistreerd tijdens de lente- en herfstmigratie, voornamelijk van migrerende zangvogels. Normaal migreren deze op grotere hoogte, maar een deel vliegt op rotorhoogte van de windturbines en loopt daardoor risico op botsingen. Vooral ongunstige weersomstandigheden brengen grote aantallen zangvogels in het bereik van de turbinerotoren.

Verwacht wordt dat het tijdelijk stilleggen van turbines in periodes met een hoog aanvaringsrisico voor zangvogels de sterfte substantieel zal verminderen. Deze beheersmaatregel wordt echter nog niet regelmatig toegepast, maar wel al getest in onder andere Nederland. Locatiespecifieke opvolging blijft noodzakelijk om de effectiviteit van deze maatregel te beoordelen en de strategie te verfijnen. Bovendien kan een regionale aanpak het meest geschikt zijn om de efficiëntie en ecologische voordelen van een dergelijke maatregel te maximaliseren.

Langetermijn- en adaptieve monitoring

De meeste milieumonitoringprogramma’s voor offshore windparken worden vijf jaar na installatie stopgezet. WinMon.BE daarentegen hanteert een filosofie van onderzoek op lange termijn, dat de volledige levenscyclus van offshore windparken bestrijkt, van de bouw via de operationele fase tot de uiteindelijke ontmanteling. Uit het programma blijkt dat vijftien jaar na de eerste installatie van offshore windturbines in het Belgische deel van de Noordzee nog steeds veranderingen in het mariene ecosysteem worden waargenomen, zoals het geval was voor de macrobenthos-gemeenschappen. Dit onderstreept het belang van langetermijnonderzoek voor een verantwoord beheer van offshore windparken.

Het monitoringprogramma moet ook adaptief zijn. Niet alleen voortgezet, maar ook aangepast en nieuw onderzoek is onmisbaar om het inzicht te vergroten in de manier waarop mariene ecosystemen reageren op windparken. Dit onderzoek mag zich niet alleen richten op het aantrekken van harde substraatsoorten (waarbij windturbines kunstmatige harde substraten vertegenwoordigen), maar ook op soorten die minder duidelijk invloed ondervinden van offshore windparken, zoals schol en andere bodembewonende vissen.

Steven Degraer (Instituut voor Natuurwetenschappen/MARECO), coördinator van het WinMon.BE-consortium: “We moeten kritisch blijven nadenken over de efficiëntie en effectiviteit van het monitoring- en onderzoeksprogramma om ervoor te zorgen dat we de beste gegevens verzamelen, zoals blijkt uit de aangepaste ontwerp van het monitoringprogramma voor zeevogels. Zoals is aangetoond voor zeezoogdieren, moeten we de meest pertinente vragen beantwoorden en de effecten van offshore windparken contextualiseren. Vooruitstrevende inzichten zijn nodig om op bewijs gebaseerde, efficiënte en effectieve mitigatiemaatregelen te ontwikkelen, en om milieuvriendelijke offshore windparken te ontwerpen en bouwen.”

Het is nog niet afgelopen voor WinMon.BE

In het marien ruimtelijk plan 2020-2026 werd een bijkomende Belgische zone voor hernieuwbare energie op zee aangewezen, de Prinses Elisabethzone. Hier wordt op een oppervlakte van 285 km² een bijkomend geïnstalleerd vermogen tussen 3,15 en 3,5 GW gepland. De voortschrijdende inzichten van WinMon.BE worden ook gebruikt om het ontwerp van deze zone op een omgevingsgevoelige manier te begeleiden, en ook tijdens de bouw- en exploitatiefasen van toekomstige windparken zal WinMon.BE de effecten op de mariene omgeving documenteren en leren begrijpen. Omdat de Prinses Elisabethzone overlapt met het beschermde mariene gebied ‘Vlaamse Banken’, werd aanvullende kennis over het natuurinclusief ontwerpen van windparken verzameld in de EDEN2000-studie “Exploring options for a nature-proof Development of offshore wind farms inside a Natura 2000 area” (2019-2023).

Zones voor hernieuwbare energie, incl. offshore windparken, in het Belgisch deel van de Noordzee. Oostelijke zone (groen) = eerste fase die volledig operationeel is; westelijke zone (blauw) = Prinses Elisabeth Zone; oranje stippellijn = Natura 2000 gebied (bron: Marien Ruimtelijk Plan 2020-2026)

België is bovendien niet het enige land dat in de zuidelijke Noordzee inzet op windparken. In de ons omringende landen zijn reeds veel parken operationeel, in aanbouw of gepland, en er is een intentieverklaring om tegen 2050 300GW aan windenergie te installeren in de Noordzee.  Daarom zijn ook cumulatieve ecologische effecten op een grotere geografische schaal dan het Belgische deel van de Noordzee een zorg. De resultaten van WinMon.BE en EDEN2000 zijn ook rechtstreeks bruikbaar in het kader van het Greater North Sea Basin Initiative, dat de samenwerking rond mariene ruimtelijke planning tussen de Noordzeelanden versterkt. Een extra reden waarom het belangrijk is dat de monitoring van de ecologische effecten van windparken op zee wordt voortgezet!

“WinMon.BE heeft nog een lange toekomst voor zich. Bemoedigend is ook dat het programma in internationaal verband als voorbeeld dient voor de milieumonitoring in offshore windparken. Er zijn gesprekken gaande met beleidsmakers en wetenschappers uit verschillende landen, die inspiratie willen putten uit het Belgische voorbeeld”, besluit Steven Degraer.

 

Over WinMon.BE

Het Monitoringprogramma WinMon.BE wordt uitgevoerd in opdracht van de Federale Overheid in het kader van de milieuvergunningsvoorwaarden voor offshore windparken. Voor de monitoring werd gebruik gemaakt van het onderzoeksschip Belgica (vaartijd op RV Belgica werd ter beschikking gesteld door BELSPO en het Instituut voor Natuurwetenschappen), het onderzoeksschip Simon Stevin (uitgebaat door het Vlaams Instituut voor de Zee), verschillende privéschepen, het Belgisch wetenschappelijk duikteam en het luchttoezichtvliegtuig van het Instituut voor Natuurwetenschappen.

WinMon.BE is een samenwerking tussen het Instituut voor Natuurwetenschappen, het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO), de Onderzoeksgroep Mariene Biologie van de Universiteit Gent en het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO), en wordt gecoördineerd door het ‘Marine Ecology and Management’-team (MARECO) van het Instituut voor Natuurwetenschappen. MARECO coördineerde ook de EDEN2000-studie met betrekking tot de verwachte ecologische effecten van toekomstige offshore windparken in de Prinses Elisabethzone.

Gewone dolfijn aangespoeld op strand van Oostende

In de ochtend van vrijdag 22 december 2023 spoelde een dode Gewone dolfijn (Delphinus delphis) aan op het strand van Oostende, nabij de westelijke strekdam. Het ging om een vrouwtje van 2,07 meter lang.

© Instituut voor Natuurwetenschappen / Jan Haelters

De Gewone dolfijn is een zeldzame soort in de Noordzee, maar is de meest algemene dolfijnensoort in de Golf van Biskaje en in de aanpalende Atlantische Oceaan. In de golf van Biskaje sterven er elk jaar duizenden in visnetten.

© Instituut voor Natuurwetenschappen / Jan Haelters

Het was maar liefst de derde keer dat in 2023 een dode Gewone dolfijn aanspoelde op een Belgisch strand, en dat is erg uitzonderlijk. Het exemplaar van 22 december was met voorsprong het meest verse van de drie en werd dan ook ingezameld voor verder onderzoek. Dat zal echter pas plaatsvinden in 2024, en zal hopelijk een licht werpen op de gezondheidstoestand, doodsoorzaak en herkomstgebied van het onfortuinlijke dier.

© Instituut voor Natuurwetenschappen / Jan Haelters

Publieke raadpleging: aanvraag concessie voor zandwinning

Betoncentrale Van den Braembussche heeft op 31 oktober 2023 een aanvraag ingediend voor een verlenging van zijn huidige concessie voor zandwinning op het Belgisch Continentaal Plat. De exploitatie van zand is onderworpen aan een milieueffectenbeoordelingsprocedure.

De concessieaanvragen en het milieueffectbeoordelingsrapport, inclusief ontwerp van passende beoordeling, worden hieronder voorgelegd.

Aanvraag

Milieueffectbeoordelingsrapport (origineel 2020)

Milieueffectbeoordelingsrapport (update 2022)

Milieueffectbeoordelingsrapport (bijlage Studiedag 2021)

 

Resultaten van de raadplegingen

Bezwaarschrift 4Sea-20240112

 

De inzageperiode van de raadpleging loopt van 8 december 2023 t.e.m. 7 januari 2024.

Iedere belanghebbende kan zijn standpunten, opmerkingen en bezwaren tot en met 22 januari 2024 per brief of per email overmaken aan mevrouw Brigitte Lauwaert.

Instituut voor Natuurwetenschappen/BMM
T.a.v. Mevr. Brigitte Lauwaert
Vautierstraat 29
1000 Brussel

blauwaert@naturalsciences.be

De kwaliteit van de Noordoost-Atlantische Oceaan

In het Quality Status Report 2023 beoordelen de 16 partijen van het OSPAR-verdrag, waaronder België, de status van de Noordoost-Atlantische Oceaan. Het rapport bevestigt dat klimaatverandering en verzuring van de oceaan drijvende krachten van verandering zijn geworden. De biodiversiteit en habitats blijven in gevaar, maar er is een kentering merkbaar met betrekking tot de chemische kwaliteit van het mariene milieu.

Meer dan 400 wetenschappers en beleidsmakers uit het hele Noordoost-Atlantische gebied hebben samengewerkt om een holistische beoordeling van het Noordoost-Atlantische mariene gebied te maken: het OSPAR Quality Status Report 2023 (QSR). Het werk werd uitgevoerd onder de paraplu van het OSPAR-verdrag voor de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan. Het evalueert de huidige toestand van het mariene milieu en de ecosystemen, en de menselijke activiteiten die ervan profiteren en ermee interacteren.

Dr. Patrick Roose, operationeel directeur van de afdeling ‘Natuurlijk Milieu’ van het Instituut voor Natuurwetenschappen was een van de coördinatoren van dit titanenwerk. Hij vat de situatie als volgt samen: “Het wordt steeds dringender om de oorzaken van degradatie en het verlies aan biodiversiteit aan te pakken en daardoor de gezondheid en veerkracht van mariene ecosystemen in het noord-oostelijke deel van de Atlantische Oceaan te vergroten. Tot dit gebied behoort ook onze Noordzee. Klimaatverandering en verzuring van de oceaan zijn nu drijvende krachten geworden achter grote veranderingen die een groot deel van de mariene biodiversiteit van de Noordoost-Atlantische Oceaan in gevaar brengen. Als zodanig versterken ze de effecten van de tot nu toe ‘traditionele’ factoren, zoals overexploitatie en chemische vervuiling.”

Biodiversiteit in gevaar

Uit het rapport blijkt dat grote delen van de Noordoost-Atlantische Oceaan nog steeds te kampen hebben met afnemende biodiversiteit en aanhoudende achteruitgang van habitats, ondanks de maatregelen die al zijn genomen door de verdragsluitende partijen van OSPAR. De gevolgen van de visserij en andere menselijke activiteiten op de biodiversiteit en de kwaliteit van de habitats zijn nog steeds sterk voelbaar, en andere vormen van degradatie, zoals geluidsoverlast, zijn een groeiende zorg.

Hoewel de status van habitats en individuele soorten sterk verschilt, kunnen enkele algemene uitspraken worden gedaan: Bodemhabitats worden nog steeds beschadigd, terwijl plankton, de basis van het mariene voedselweb, wordt aangetast in de waterkolom. De toestand van de mariene voedselketens baart grote zorgen. Steeds meer visbestanden worden duurzaam bevist, maar de algehele toestand van de zeevis blijft ongunstig. Zeevogels zitten over het algemeen nog steeds in de problemen. Veel zeezoogdieren, vooral de noordelijke zeehondenpopulaties en kleinere tandwalvissen, lopen nog steeds gevaar, terwijl de status van sommige andere zeezoogdieren onbekend blijft. We lijken ook relatief weinig te weten over de status van zeeschildpadden.

Punten van verbetering

Gelukkig is de milieukwaliteit op sommige gebieden verbeterd: De ernstigste gevaarlijke stoffen zoals PCB’s, PAK’s en organochloriden blijven zorgwekkend (vooral omdat ze lange tijd in het systeem blijven), maar de uitstoot is aanzienlijk afgenomen. Verontreiniging door radioactieve stoffen is voorkomen en de lozingen door de olie- en gasindustrie zijn sterk verminderd en blijven afnemen. De hoeveelheid zwerfvuil op zee blijft hoog, maar wordt beter opgevolgd en er zijn aanzienlijke stappen gezet om dit probleem terug te dringen.

Eutrofiëring, het proces waarbij water overmatig verrijkt raakt met voedingsstoffen, blijft bestaan, maar in veel delen van de Noordoost-Atlantische Oceaan is een geleidelijke vermindering van de overtollige voedingsstoffen waargenomen. De introductie van nieuwe niet-inheemse soorten, een andere traditionele oorzaak van het verlies aan biodiversiteit, lijkt ook in het mariene milieu te zijn afgenomen. Als gemeenschap moeten we ervoor zorgen dat we deze trends in de goede richting voortzetten. Bovendien moeten we in het licht van de klimaatverandering en de verzuring van de oceaan ook voorzichtig zijn met optimisme. De gevolgen van deze door de mens veroorzaakte verschijnselen zijn nu immers duidelijk meetbaar en brengen ecosystemen verder in gevaar.

Gepaste maatregelen

De bevindingen uit het Quality Status Report 2023 zullen OSPAR helpen zijn Noordoost-Atlantische Milieustrategie 2030 te ontwikkelen, een routekaart voor het verwezenlijken van de visie van een schone, gezonde en biologisch diverse Noordoost-Atlantische Oceaan, die productief is, duurzaam wordt gebruikt en veerkrachtig is tegen klimaatverandering en verzuring van de oceaan.

Dr. Roose brengt enkele belangrijke nuances aan: “De algemene conclusies van het QSR bevatten geen grote verrassingen, maar we moeten beter worden in het ontwikkelen van het noodzakelijke wetenschappelijk onderbouwde beleid, en dus in het vertalen van wetenschappelijke inzichten naar effectieve maatregelen. Om effectief te zijn moeten we onze inspanningen bundelen en overgaan tot internationale evaluaties en gezamenlijke maatregelen. Het heeft geen zin om alles op nationale basis te beoordelen, omdat er geen grenzen in de zeeën zijn en er geen ongewenste effecten kunnen worden overwonnen in nationale delen van een groter zeegebied.”

Ook voor de wetenschap is er nog werk aan de winkel: “Er zijn nog indicatoren waarvoor we onvoldoende data hebben en de dataverzameling beter kunnen coördineren. Voldoende, continue en gecoördineerde dataverzameling is van cruciaal belang, net als continue beleidsondersteuning. Bovendien staan niet alle beoordelingsmethoden en drempels al op punt, vooral niet voor cumulatieve effecten”, voegt dr. Roose toe.

Dr. Patrick Roose presenteert de belangrijkste bevindingen van het OSPAR Quality Status Report 2023 op de jaarlijkse conferentie van de Internationale Raad voor het Onderzoek van de Zee (ICES) in Bilbao, Spanje, 13 september 2023.

Over OSPAR en het QSR

OSPAR – de “Commissie van Oslo en Parijs” – is het mechanisme waarmee vijftien regeringen en de EU samenwerken om het mariene milieu van de Noordoost-Atlantische Oceaan te beschermen. De vijftien regeringen zijn België, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Ierland, IJsland, Luxemburg, Nederland, Noorwegen, Portugal, Spanje, Zweden, Zwitserland en het Verenigd Koninkrijk.

OSPAR begon in 1972 met het Verdrag van Oslo tegen dumping en werd door het Verdrag van Parijs van 1974 uitgebreid tot zeevervuiling afkomstig van het land en de offshore-industrie. De twee verdragen werden verenigd, bijgewerkt en uitgebreid door het OSPAR-verdrag van 1992. In 1998 werd een nieuwe bijlage over biodiversiteit en ecosystemen aangenomen om niet-vervuilende menselijke activiteiten die een negatieve invloed op de zee kunnen hebben, te bestrijken. Meer informatie op de OSPAR website en YouTube.

Het Quality Status Report (QSR) 2023 is de meest alomvattende beoordeling van de Noordoost-Atlantische Oceaan en weerspiegelt het collectieve werk van de 16 partijen van het OSPAR-verdrag. Het beoordeelt de status van verschillende componenten van de Noordoost-Atlantische Oceaan en onderzoekt hoe de toestand is veranderd sinds het vorige QSR uit 2010.

Het QSR 2023 werd voorgesteld op de jaarlijkse wetenschapsconferentie van de Internationale Raad voor het Onderzoek van de Zee (ICES) in Bilbao, Spanje, op 13 september 2023. In België werden de resultaten, met de nadruk op de Noordzee, gepresenteerd tijdens het evenement ‘Natuurherstel in het Belgisch deel van de Noordzee’, georganiseerd door de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, op 5 december 2023 in Brugge.

De Belgische inbreng voor het QSR kwam tot stand dankzij de medewerking van heel wat actoren, die allemaal expliciet bedankt worden voor hun medewerking: het Directoraat-Generaal Leefmilieu (FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu), het Instituut voor Natuurwetenschappen, het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle (FANC), de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM), het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO), het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO), het Vlaams Instituut voor de Zee (VLIZ), Afdeling Maritieme Toegang (Departement Mobiliteit en Openbare Werken), de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM) en het Directoraat-Generaal Scheepvaart (FOD Mobiliteit en Transport).

Nood aan effectieve bescherming van grindbedden in de Belgische Noordzee

Grindbedden in de Belgische Noordzee herbergen een unieke fauna die kwetsbaar is voor bodemberoerende activiteiten. Momenteel zijn deze riffen het doelwit van bodemvisserij. Deze paradox onderstreept de nood aan een effectievere bescherming van mariene grindbedden en hun fauna.

Figuur 1. Indicatief overzicht van de variabele levensvormen die voorkomen in de Belgische stenige riffen. (A) het zachte koraal Alcyonium digitatum (B) de spinkrab Maja brachydactyla (C) de hondshaai Scyliorhinus canicula (D) de zeespriet Nemertesia spp. (© Instituut voor Natuurwetenschappen/MARECO)

De Belgische zeebodem bestaat voornamelijk uit zachte sedimenten die zijn gestructureerd in een prominent systeem van grote zandbanken. Ongeveer 16% van de zeebodem bestaat echter uit natuurlijke harde substraten, doorgaans ‘grindbedden’ genoemd. Hier bestaat de bodem deels uit hard materiaal dat varieert van grind tot kiezelstenen, kasseien en grotere rotsblokken. Deze grindbedden liggen verspreid binnen de overwegend zandige omgeving.

De harde substraten bieden een stabiel houvast voor een unieke, diverse en gespecialiseerde fauna, en kunnen als ‘stenige riffen’ worden beschouwd. Verschillende levensvormen, zoals zachte koralen en vertakte waterpoliepen en mosdiertjes, vormen hier complexe driedimensionale structuren. Deze gebieden, die worden gekenmerkt door een grotere habitatcomplexiteit en heterogeniteit in vergelijking met de omliggende zandomgeving, fungeren als oases en dienen als toevluchtsoord, vestigings-, foerageer-, paai- en kraamkamer voor organismen op verschillende niveaus van het voedselweb. Veel van deze soorten zijn van commercieel en natuurbehouds-belang (Fig. 1). Deze habitats zijn ecologisch even waardevol als kwetsbaar, en zeer gevoelig voor antropogene verstoringen waaronder visserijen met bodemcontact.

Minimaal verstorend onderzoek

Een dieper inzicht krijgen in de gevolgen van commerciële bodemberoerende visserij op stenige riffen in de Belgische Noordzee was het doel van het onderzoek onder leiding van Giacomo Montereale Gavazzi en collega-onderzoekers van de MARECO-groep (Marine Ecology and Management) van het Instituut voor Natuurwetenschappen. Hun resultaten, over een periode van zeven jaar (2016-2022), worden gepresenteerd in een publicatie (2023) in het wetenschappelijke tijdschrift Frontiers in Environmental Science.

De studie concentreerde zich op twee verschillende offshore stenige rifgebieden in het Belgische deel van de Noordzee: het noordwesten en de Hinderbanken (Fig. 2). De noordwest-locatie, voor het eerst waargenomen in 2018 en gevierd als hotspot voor biodiversiteit, is aangewezen als zoekgebied voor de bescherming van biodiversiteit, maar ook als prospectiegebied voor de winning van mariene aggregaten (zand/grind) in het kader van het Marien Ruimtelijk Plan 2020 – 2026 dat momenteel van kracht is. Het Hinderbanken-gebied overlapt gedeeltelijk met het Mariene Beschermde Gebied ‘Vlaamse Banken’ onder de EU-habitatrichtlijn, die in 2012 werd afgebakend om riffen en zandbanken te beschermen.

Figuur 2. Overzicht van de studiegebieden (rood omlijnd) in het Belgische deel van de Noordzee (zwart omlijnd). De grootste van de twee studielocaties (Hinderbank) ligt binnen het Natura 2000-gebied (groen omlijnd), waarbij de overlappende blauwe polygoon de Prinses Elisabethzone voor hernieuwbare energie afbakent. De blauwe polygoon op de grens met Nederland markeert de huidige duurzame energiezone met operationele offshore windparken. (© Instituut voor Natuurwetenschappen/MARECO)

Omwille van de kwetsbaarheid van deze habitats paste het onderzoeksteam uitsluitend minimaal invasieve technologieën toe. Gegevens over commerciële visserijactiviteiten (het in kaart brengen van de ruimtelijke en temporele verdeling van de visserij), hydro-akoestiek (het in kaart brengen van de zeebodem met geluidsgolven) en onderwaterfotografie (documentatie van de structuur en fauna van de zeebodem) werden gecombineerd om een uitgebreid overzicht van de ecologische toestand van de beide gebieden te verkrijgen. De data-analyse bevestigde dat beide tijdens de onderzochte periode hotspots waren voor bodemvisserij.

Riffen als hotspots voor visserij

De noordwestelijke locatie heeft tussen 2021 en 2022 een enorme groei in de visserijactiviteiten doorgemaakt (32% toename van het aantal actieve vaartuigen), waarbij de totale omvang van het verstoorde gebied 86% bedraagt. In de Hinderbanken werd het geschatte verstoorde gebied berekend op 89%, en hoewel de visserijactiviteiten hier tussen 2021 en 2022 met 60% zijn afgenomen, staat dit gebied al eeuwenlang chronisch onder zeer hoge visserijdruk.

De intense visserijdruk vertaalt zich in de bodembewonende levensgemeenschappen van deze grindbedden. Deze verschoven van immobiele, langlevende en habitatbepalende soorten met een laag weerstands- en herstelpotentieel tegen verstoring (typisch voor dergelijke habitats) naar opportunistische soorten die deze typische kenmerken missen. Het effect dat bodemvisserij met sleepnetten heeft op de zeebodem werd ook duidelijk door de sleepsporen die werden vastgelegd door de hydro-akoestische onderzoeken (Fig. 3). De vissersschepen lieten ploeg-sporen achter in het landschap en maakten de zeebodem in het algemeen vlakker. Deze impact bleef minstens vier maanden aanhouden. De resultaten illustreren duidelijk dat bodemvisserij met sleepnetten schadelijke effecten kan hebben op de ecologische functionaliteit van deze kwetsbare biotopen.

Figuur 3. Sporen van bodemvisserij met sleepnetten op twee locaties op de grindbedden in het noordwestelijke studiegebied. (© Instituut voor Natuurwetenschappen/MARECO)

Mariene Ruimtelijke Planning

Hoewel beide onderzoekslocaties onderworpen zijn aan verschillende milieubeheerregimes, delen ze een gemeenschappelijke uitdaging met betrekking tot aanhoudende directe antropogene verstoring. Gezien het feit dat het Hinderbanken-gebied is aangewezen als Marien Beschermd Gebied, wordt het duidelijk dat deze wettelijke status alleen onvoldoende is om het gewenste niveau van bescherming te bereiken. In het huidige Marien Ruimtelijk Plan is een uitgebreidere regelgeving echter in voorbereiding. Beide stenige riflocaties zijn aangewezen als zoekzones voor bescherming van de zeebodem met de bedoeling bodemverstorende visserijpraktijken te beperken om natuurherstel en -behoud te vergemakkelijken.

De studie van Montereale Gavazzi en zijn collega’s levert aanvullende wetenschappelijke informatie op die in aanmerking kan worden genomen voor het volgende Marien Ruimtelijk Plan en ondersteunt als zodanig de bescherming van de lokale natuurlijke biodiversiteit. De resultaten pleiten krachtig voor adequate regulering van bodemberoerende visserij in grindbedden en benadrukt het belang van het vertalen van de geplande beheersmaatregelen naar de concrete realiteit.

Extra uitdagingen

Tegelijkertijd dingen andere menselijke activiteiten naar dezelfde ruimte. Zo overlapt de geplande Prinses Elisabethzone voor offshore windparken met het Marien Beschermde Gebied ‘Vlaamse Banken’ (Fig. 2) en wordt de winning van mariene aggregaten onderzocht op de noordwestelijke locatie. Wat de Prinses Elisabethzone betreft, heeft de EDEN2000-studie ‘Exploring options for a nature-proof Development of offshore wind farms inside a Natura 2000 area’, eveneens gecoördineerd door het MARECO-team (2019-2023), de nodige kennis opgeleverd voor een natuurvriendelijke ontwikkeling van offshore windparken.

EDEN2000 werd uitgevoerd in opdracht van voormalig minister van Noordzee Vincent Van Quickenborne en de Dienst Marien Milieu van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu. De resultaten dienen als advies in het kader van openbare aanbestedingsprocedures voor de bouw van offshore windturbines onder de verantwoordelijkheid van AD Energie van de FOD Economie.

 

Paul Van Tigchelt, minister van Noordzee: “Onze Noordzee is een thuis voor meer dan 2.000 verschillende soorten. Tegelijk is het er zeer druk met tal van activiteiten. Zo heeft onze zeebodem erg te lijden gehad onder de intensieve visserij. Om de integriteit van de zeebodem te beschermen hebben we op basis van wetenschappelijk onderzoek en in overleg met de bevoegde diensten en de sector de meest waardevolle zones aangeduid, waarbinnen we nu visserijmaatregelen hebben voorgesteld. De biodiversiteit in onze Noordzee moeten we koesteren en ondersteunen. We moeten de natuur die verloren ging of sterk teruggedrongen werd, herstellen. Zoals de Europese platte oester en de grindbedden. België heeft sterke ambities rond natuurherstel en we willen daar zo snel mogelijk mee aan de slag.”

Levende Dikkopschildpad op strand Bredene

Op zaterdag 25 november 2023 spoelde een levende Dikkopschildpad aan op het strand van Bredene. Deze soort werd nooit eerder met zekerheid in België vastgesteld. Het dier wordt momenteel nauwlettend opgevolgd in SEA LIFE Blankenberge.

© Walter Rogiers

Het is bekend dat sterke noordwestelijke winden allerhande dood en levend materiaal uit zee op onze kusten doen aanspoelen, en ook bij de storm van 24-25 november 2023 was dat niet anders. Soms zitten daar ook verrassende dieren of objecten tussen. In de namiddag van 25 november troffen uitwaaiende wandelaars op het strand van Bredene niets minder dan een levend zeeschildpadje aan.

Het jonge dier, met een rugschildlengte van slechts 14 cm, werd door de brandweer van Oostende van het strand gehaald en gemeld aan de experts van het Instituut voor Natuurwetenschappen, die het identificeerden als een zeer jonge Dikkopschildpad (ook gekend als Onechte Karetschildpad, Caretta caretta). Het Instituut zorgde daarop voor het transport van het verdwaalde dier naar Sea Life Blankenberge.

© Instituut voor Natuurwetenschappen/Francis Kerckhof

Eerste keer in België?

Hoewel de Dikkopschildpad niet exclusief aan warme wateren is gebonden en één van de meest wijdverspreide zeeschildpadden is, valt de Noordzee buiten het verspreidingsgebied van deze soort. Uit Nederland zijn een aantal strandingen bekend, ook uit de 21e eeuw, maar uit België liggen voor zover we weten geen bevestigde waarnemingen voor. Enkele oude gevallen zijn twijfelachtig of hebben betrekking op zeeschildpadden van onbekende identiteit. Het schilpadje van Bredene zou dus wel eens de boeken in kunnen als de eerste bevestigde Dikkopschildpad in België.

Wanneer Dikkopschildpadjes uit het ei kruipen zijn de rugschilden slechts 4 à 5 cm lang. Het rugschild van volwassen dieren kan een lengte van meer dan een meter bereiken. De dieren die eerder in Nederland aanspoelden hadden sterk uiteenlopende rugschildlengtes, van ongeveer 20 cm tot bijna een meter. Hier waren dus dieren van uiteenlopende leeftijden bij betrokken, maar de meeste waren onvolwassen. Vrouwelijke Dikkopschildpadden planten zich pas voort bij een schildlengte van 70-80 cm, en zijn dan minstens bijna 20 (tot meer dan 30) jaar oud.

Atlantische herkomst?

De Dikkopschildpad komt voor in alle wereldzeeën met uitzonderling van de polaire gebieden. Zoals alle zeeschildpadden leggen ze eieren op stranden. De dichtst bij ons gesitueerde legstranden bevinden zich in de Middellandse Zee, maar dat betekent niet dat het schildpadje van Bredene van daar afkomstig is. In de Atlantische Oceaan moeten de belangrijkste voortplantingsgebieden worden gezocht op de Kaapverdische eilanden (Oost-Atlantisch) en in het zuidoosten van Noord-Amerika (Florida, Golf van Mexico; West-Atlantisch), en een Atlantische herkomst is in het geval van de Bredense Dikkopschildpad het meest waarschijnlijk.

Dit kan als volgt worden verklaard. Onvolwassen Dikkopschildpadden uit Noord-Amerika en Kaapverdië maken een meerjarige ronde over de Atlantische Oceaan voordat ze terugkeren naar hun geboortegebieden. Tijdens deze levensfase kunnen sterke stromingen hen doen afdrijven, waarbij de jongste – en dus ook kleinste – exemplaren het grootste risico lopen. Westelijke stromingen komen in de Atlantische oceaan vooral voor in het najaar en de winter, het is dan ook niet toevallig dat zeeschildpadden in de Noordzee ook het vaakst opduiken in deze periode.

De noordwesterstorm van 24-25 november 2023 deed bij ons ook een heleboel materiaal aanspoelen dat met zekerheid een Atlantische herkomst heeft. Naast wrakhout en andere objecten met Atlantische biologische aangroei (zoals zeer veel eendenmosselen) zaten daar ook boeien uit de Verenigde Staten en Canada bij. Het is dan ook waarschijnlijk dat de Dikkopschildpad van 25 november met diezelfde westelijke stroming vanuit de Atlantische Oceaan tot bij ons kwam.

Waar de Belgische Dikkopschildpad werd geboren kan hieruit echter niet worden afgeleid. Voor een andere soort die eerder langs Noordzeekusten aanspoelde, de Kemps Zeeschildpad (met ook één vondst van een dood ex. in België, op 6 januari 2012 in Nieuwpoort) is een transatlantische herkomst echter de enige mogelijkheid, want deze soort plant zich enkel voort in de Golf van Mexico.

Opvang

Omdat zeeschildpadden die in onze streken levend aanspoelen sowieso in een voor hen ongunstig gebied zijn beland wordt opvang steeds overwogen. De Dikkopschildpad van Bredene had bovendien ook een beschadiging aan de achterkant van het rugschild. SEA LIFE Blankenberge is bevoegd voor de opvang van zeeschildpadden, en organiseerde na aankomst van het dier meteen een eerste onderzoek door een dierenarts. Het gewicht bedroeg 770 gr, enkele zeepokken werden vakkundig verwijderd van het buikschild en er werd gestart met een antibioticakuur. Op 26 november volgt bijkomend onderzoek waarbij het dier met x-ray inwendig wordt gescreend.

De Dikkopschildpad verblijft in SEA LIFE Blankenberge in een tank van geschikte grootte voor het dier, waarbij de watertemperatuur stelselmatig omhoog wordt gebracht. Het is nog te vroeg om te bepalen of het dier weer in de natuur zal kunnen worden uitgezet, en waar of wanneer dat desgevallend zou kunnen gebeuren.

Publieke consultatie ‘Prinses Elisabeth-zone’

De Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie heeft een aanvraag ingediend voor een machtiging voor het bouwen en een vergunning voor het exploiteren van offshore windparken en parkbekabeling in het Belgisch deel van de Noordzee. Deze aanvraag is onderworpen aan een milieueffectenbeoordelingsprocedure.

De aanvraag, het milieueffectenrapport en de niet-technische samenvatting kunnen geraadpleegd worden van 12 December  2023 tot en met 11 Januari 2024 in de kantoren van de BMM (Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee) te Brussel (Instituut voor Natuurwetenschappen, Vautierstraat 29, 1000 Brussel; mdevolder@naturalsciences.be; tel. 02 627 43 52) of te Oostende (3de en 23ste Linieregimentsplein, 8400 Oostende; jhaelters@naturalsciences.be; tel. 02 788 77 22), dit enkel op afspraak en tijdens de kantooruren tussen 9:00h en 17:00h. Het dossier kan ook ingekeken worden in iedere kustgemeente op werkdagen. Een lijst van de consultatieplaatsen en van de contactpersonen is beschikbaar op eenvoudig verzoek bij de BMM.

De documenten kunnen eveneens elektronisch worden geraadpleegd:

Iedere belanghebbende kan tot en met 26 Januari 2024 standpunten, opmerkingen en bezwaren overmaken aan mevrouw Brigitte Lauwaert, per post of via e-mail:

Instituut voor Natuurwetenschappen/BMM

T.a.v. Mevr. Brigitte Lauwaert

Vautierstraat 29

1000 Brussel

blauwaert@naturalsciences.be

Succesvolle eerste bemonsteringscampagne van EcoMPV: Inzichten in vroege kolonisatie op littorale modules

Wetenschappers van het Instituut voor Natuurwetenschappen hebben de eerste bemonstering van de littorale modules van het EcoMPV-project (Eco-designing Marine Photovoltaic Installations) afgerond. De staalnames, uitgevoerd op 23 oktober 2023, zijn bedoeld om het habitatbevorderende effect van kunstmatige drijvende constructies voor mariene aangroeiende fauna en vissen te onderzoeken, een van de doelstellingen van EcoMPV.

Hiervoor werden drie littorale modules ontworpen en ontwikkeld door Jan De Nul Group, in samenwerking met het Instituut voor Natuurwetenschappen en EMBRC België (European Marine Biological Resource Centre). Deze drijvende modules fungeren als basis voor verschillende vestigingsplaten, opgebouwd uit materialen die interessant zijn voor mariene offshore-installaties. De littorale modules werden in mei/juni 2023 door de RV Belgica en de Zeetijger geïnstalleerd in de veiligheidszone van het offshore windpark Mermaid. Deze testlocatie toont sterke overeenkomsten met de Princess Elizabeth Zone (PEZ), een nieuw aangewezen zone voor offshore energieproductie.

Tijdens de campagne heeft het wetenschappelijke duikteam van het Instituut voor Natuurwetenschappen de eerste groep vestigingsplaten uit elke littorale module opgehaald. Aan boord van de RV Belgica werd elke plaat gefotografeerd voor kwantitatieve beeldanalyse van de bedekking en vervolgens bewaard voor taxonomische analyse. De gegevens verzameld uit de littorale modules zullen een alomvattend inzicht verschaffen in vroege kolonisatieprocessen en cruciale inzichten bieden voor de ontwikkeling van milieuvriendelijke mariene fotovoltaïsche installaties. Het EcoMPV-project wordt gefinancierd door het Energietransitiefonds van de FOD Economie, AD Energie.

Eén van de littorale modules, voorafgaand aan de bemonstering. (© Instituut voor Natuurwetenschappen/MARECO)

Na voltooiing van het EcoMPV-project zullen de littorale modules als wetenschappelijke apparatuur worden geïntegreerd in de Kunstmatige Harde Substraattuin (Artificial Hard Substrate Garden). Dit is een innovatief in-situ experimenteel platform, beheerd door het Instituut voor Natuurwetenschappen, dat bestaat uit flexibele en modulaire kunstmatige harde substraten. Het is ontworpen om de impact van door de mens gemaakte constructies, waaronder maricultuurinstallaties, constructies voor hernieuwbare energie, aangroeiwerende behandelingen, kustbeschermingsconstructies en meer, op het mariene milieu te bestuderen. Grafisch ontwerper Hendrik Gheerardyn maakte onlangs een informatieve infographic met een overzicht van de onderdelen van de Kunstmatige Harde Substraattuin en hun respectieve bemonsteringsbereik.

Overzicht van de verschillende componenten binnen de Kunstmatige Harde Substraattuin. (© Hendrik Gheerardyn)

De Artificial Hard Substrate Garden wordt als EMBRC-onderzoeksdienst aangeboden aan zowel de wetenschappelijke gemeenschap als de industrie. Meer detail kan worden gevonden op de MARECO-website of kan worden opgevraagd bij Wannes De Clercq (wdeclercq@naturalsciences.be).

 

Dit nieuwsbericht werd oorspronkelijk gepubliceerd op de EMBRC-website op 9 november 2023.

Tekst: Wannes De Clercq, MARECO, Instituut voor Natuurwetenschappen