Het SWiM-project (Solar and Wind in the Belgian Marine Zone), gefinancierd door het Belgische Energietransitiefonds, brengt zes partners uit de industrie en de wetenschap samen. Ze doen onderzoek naar de combinatie van mariene technologieën in de Exclusieve Economische Zone van België, met name om drijvende zonnepanelen op zee op een ecologisch duurzame manier te integreren in windparken. Op 6 maart 2025 vond een eerste workshop plaats aan het Instituut voor Natuurwetenschappen in Brussel om enkele cruciale kwesties te bespreken.
De workshop, georganiseerd door de Blauwe Cluster en het Instituut voor Natuurwetenschappen, bracht bijna 40 beleidsmakers, experts uit de industrie en onderzoekers bijeen om de belangrijkste uitdagingen en kansen op het gebied van regelgeving, aanbestedingen en milieuvergunningscriteria te bespreken (https://www.swimproject.be/results-workshop-01/).
Uit de discussies bleek dat er dringend behoefte is aan regelgevingskaders en standaardisatie voor meervoudig gebruik en, meer specifiek, offshore zonne-energie in windenergie om een gelijk speelveld te creëren met windenergie en om de energiedoelstellingen en duurzaamheidsdoelen te behalen.
Het potentieel van OPV in offshore windparken ontsluiten
Een belangrijk discussiepunt was de vraag of offshore fotovoltaïsche systemen (Offshore Photovoltaics – OPV) geïntegreerd moeten worden in offshore windparken of onafhankelijk ontwikkeld moeten worden. Hoewel integratie zou kunnen leiden tot een geoptimaliseerd gebruik van de infrastructuur, leidde het ook tot zorgen over extra kosten en operationele complexiteit.
Cruciale factoren in het aanbestedingsproces zijn onder meer financiële haalbaarheid, milieueffectrapportages, netintegratie en circulaire ontwerpprincipes. Om de economische haalbaarheid te vergroten, onderzochten de deelnemers beleidsinstrumenten zoals subsidies en innovatieve financieringsmechanismen.
Flexibele aanbestedingsmethoden, met kortere initiële projectduren en mogelijkheden tot verlenging, werden benadrukt als een manier om innovatie te versnellen. Daarnaast zijn duidelijk gedefinieerde vergunningsprocedures en juridische kaders essentieel om het eigendomsrecht te verduidelijken en de ontwikkeling van multifunctionele zones te vergemakkelijken.
Milieuoverwegingen
Milieuoverwegingen kwamen prominent aan bod in de discussies. Natuurinclusief ontwerpen werd benadrukt als strategie ter ondersteuning van de mariene biodiversiteit, hoewel ook de potentiële ecologische risico’s werden erkend. Het huidige gebrek aan gegevens over de cumulatieve milieueffecten van OPV en offshore windenergie onderstreept de noodzaak van verder onderzoek en pilotprojecten.
Er lag ook nadruk op circulariteit en duurzame ontmantelingspraktijken om de milieueffecten op de lange termijn te beperken. Het gezamenlijk gebruik van kabelinfrastructuur en windparken werd voorgesteld als een manier om de ruimtelijke efficiëntie te optimaliseren en de ecologische voetafdruk te verkleinen.
Om duurzaamheid te bevorderen, moeten aanbestedingscriteria prioriteit geven aan projecten die aansluiten bij milieudoelstellingen en naadloos integreren met bestaande offshore-infrastructuur. Componenten zoals kabels en transformatoren gaan vaak langer mee dan windturbines, wat mogelijkheden biedt voor hergebruik of repowering in combinatie met OPV-technologieën.
De workshop onderstreepte het belang van een langetermijnvisie, goed gedefinieerde beleidskaders en samenwerking tussen overheden, de industrie en onderzoeksinstellingen. Demonstratieprojecten zullen cruciaal zijn om de technologische en ecologische haalbaarheid van OPV verder te beoordelen. Toekomstige SWiM-workshops zullen zich blijven richten op implementatiestrategieën en opschalingsmogelijkheden.
De volgende SWiM-workshop vindt plaats op 20 oktober 2025 aan de KULeuven en zal zich richten op 1) de resterende uitdagingen op het gebied van OPV en aanvullende toepassingen in bestaande parken om de doelstellingen van de energiestrategieën van de EU te behalen, 2) de uitbreiding naar andere energiegerelateerde toepassingen, zoals golf- en getijdenenergie, en 3) de integratie van positieve milieueffecten in vergunnings- en aanbestedingsprocedures.
SWiM is een tweejarig project waarin zes partners de krachten bundelen: KU Leuven/EnergyVille (leidende partner), Engie Laborelec, Blauwe Cluster, Imec, UHasselt en het Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN). Het KBIN, vertegenwoordigd door Arthur Capet, Pauline Denis, Geneviève Lacroix (Modellering van ecosystemen – ECOMOD), Ee Zin Ong en Jan Vanaverbeke (Ecologie en Beheer van de Zee – MARECO), is verantwoordelijk voor het werkpakket over milieuaspecten.
Van eind mei tot september werken de Belgische en Franse Kustwacht samen in een Multipurpose Maritime Operation (MMO). De MMO is een grootschalige maritieme operatie op de Noordzee, gecoördineerd door het European Maritime Safety Agency (EMSA) en het European Fisheries Control Agency (EFCA), met steun van de Europese Unie. Hierbij werken lidstaten nauw samen rond taken van de Kustwacht, zoals maritieme veiligheid, milieubescherming en grensbewaking. De Wetenschappelijke Dienst BMM van het Instituut voor Natuurwetenschappen is ook betrokken.
Ook in 2024 vond gedurende vier maanden al een MMO plaats op de Noordzee, met België en Frankrijk als deelnemende lidstaten. In 2025 worden opnieuw drones en onderwaterrobots ingezet om kustwachttaken uit te testen, zoals het opsporen van drenkelingen of kleine vaartuigen, het detecteren van zeevervuiling, het controleren van de uitstoot van schepen, het toezicht op visserijregels en het in kaart brengen van wrakken, meetpalen en zeebodemstructuren. Daarnaast krijgt de Kustwacht de kans om te werken met de Ocean Protector, een van de drie schepen van EFCA, en testen uit te voeren met een noodzeesleper. Ook in België is er reeds lang vraag naar zo’n type sleepboot.
Nieuw is dat in 2025 ook een Search and Rescue oefening zal plaatsvinden op de grens tussen België en Frankrijk, waarbij reddingsvaartuigen en helikopters worden ingezet om een vijftigtal drenkelingen, zowel dummy’s als echte personen, uit de Noordzee te redden.
Nathalie Balcaen, administrateur-generaal van het Agentschap Maritieme Dienstverlening en Kust (MDK), is tevreden dat er een nieuwe MMO wordt opgestart. “Vorig jaar hebben we veel geleerd tijdens de MMO en de grensoverschrijdende samenwerking met Frankrijk. Geopolitiek zijn het woelige tijden met veel dreiging. Samen is veel meer mogelijk.”
De samenwerking ging officieel van start op 28 mei en zal eindigen op 19 september 2025. Het startschot werd gegeven op woensdag 28 mei in Zeebrugge, in aanwezigheid van alle partners.
Tijdens het startevenement kregen de genodigden een unieke blik achter de schermen. Op de Marinebasis werden ze rondgeleid aan boord van verschillende vaartuigen, waaronder Sirius (MDK), Primula (Defensie) en Abeille Normandie (Boluda). De functies van de schepen en de samenwerking tussen de partners werden uitgebreid toegelicht. Als afsluiter konden de gasten een indrukwekkende Search and Rescue oefening bijwonen met de Orinoco en de NH90-helikopter, waarbij de coördinatie tussen de betrokken diensten live in actie kwam.
Tijdens deze Multipurpose Maritime Operation zal de Wetenschappelijke Dienst BMM (Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee) van het Instituut voor Natuurwetenschappen, in nauwe samenwerking met Defensie, gebruik maken van middelgrote drones (Remotely Piloted Aircraft System – RPAS) om bijkomend milieutoezicht uit te voeren boven het Belgische deel van de Noordzee. Deze drones zullen worden ingezet in ondersteuning van het nationaal programma voor luchttoezicht boven de Noordzee.
Ronny Schallier van het BMM-luchttoezicht licht toe: “Hoewel drones een volledig met sensoren uitgerust en bemand Kustwachtvliegtuig niet kunnen vervangen, worden ze als belangrijke aanvullende toezichtplatformen beschouwd ter ondersteuning van de diverse Kustwachtfuncties. Door een intelligente combinatie van bemand en onbemand luchttoezicht hoopt de Kustwacht de monitoring en handhaving op zee aanzienlijk te versterken. Onder meer voor het opsporen van verontreiniging door schepen, voor het verifiëren van vervuilingen die werden gerapporteerd via de Europese CleanSeaNet service (satellietdetectiedienst), en voor het toezicht op navigatie-inbreuken, wordt de combinatie verwacht voordelen op te leveren.“
In 2024 documenteerde het Kustwachtvliegtuig van het Instituut voor Natuurwetenschappen vier gevallen van operationele zeeverontreiniging door schepen. Daarnaast werden verdachte zwavel- en stikstof-waarden gemeten in de rookpluimen van 31 en 59 schepen. De overige activiteiten bestonden uit vluchten in het kader van ruimer maritiem toezicht, internationale operaties en zeezoogdierentellingen.
In 2024 presteerde het Belgische Kustwachtvliegtuig in het kader van het nationale luchttoezichtprogramma 220 vlieguren boven de Noordzee . Dit programma wordt georganiseerd door de Wetenschappelijke Dienst BMM (Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee) van het Instituut voor Natuurwetenschappen, in samenwerking met Defensie.
De grootste inspanning (177,5 uren) werd besteed aan nationale vluchten, met niet minder dan 161,5 vlieguren als onderdeel van de werking van de Belgische Kustwacht. Deze inzet omvatte 118,5 uren voor maritiem toezicht in het kader van het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen (MARPOL). 69 van deze uren waren specifiek gericht op toezicht op lozingen van olie, andere schadelijke stoffen en afval, de overige 49,5 uren waren gewijd aan de monitoring van de zwavel- en stikstofuitstoot door schepen. De resterende 43 uren gingen naar visserijcontrole in opdracht van de Vlaamse dienst Zeevisserij, en er werd ook luchtsteun voorzien tijdens een oefening voor de bestrijding van mariene vervuiling. Daarnaast werd 16 uren gevlogen voor de monitoring van zeezoogdieren.
Internationaal werd 42,5 uren gevlogen in het kader van het Akkoord van Bonn, het internationaal mechanisme waarin de Noordzeelanden samenwerken om zeeverontreiniging te bestrijden. Dit omvatte onder meer een Tour d’horizon-missie (TdH) ter controle van boorplatformen in de Noordzee en een meerdaagse monitoringscampagne aan de grens van het controlegebied voor scheepsemissies ter hoogte van Bretagne (Frankrijk). Tot slot werden 23,5 uren gevlogen in het kader van het Europese onderzoeksproject CINDI-3, in samenwerking met het Belgisch Instituut voor Ruimte-Aëronomie (BIRA).
Scheepslozingen op zee
In het Belgisch deel van de Noordzee werden in 2024 geen olieveront-reinigingen vastgesteld. Hierdoor blijft de dalende trend van de afgelopen 34 jaar overeind.
Wel werden vier gevallen van operationele verontreiniging door andere schadelijke vloeistoffen dan olie (MARPOL Bijlage II) waargenomen, telkens zonder vervuiler in de buurt. Hierdoor was het ook niet mogelijk om na te gaan welke type vloeistof precies in zee werd geloosd.
In tegenstelling tot olielozingen vormt het lozen van andere schadelijke vloeistoffen nog steeds een courant probleem. Tot 2022 leek het aantal waarnemingen in stijgende lijn te evolueren, wat door andere Noordzeelanden werd bevestigd. 2023 was het eerste jaar in het afgelopen decennium waarin een daling werd genoteerd. Deze lijkt in 2024 stand te houden, maar het is nog te voorbarig om hier conclusies aan te verbinden. Dat het in sommige gevallen om toegestane lozingen gaat neemt niet weg dat ze een negatieve impact kunnen hebben op het mariene milieu. Het is belangrijk dat kuststaten deze lozingen blijven monitoren, om eventuele problemen op zee in kaart te brengen en als stimulans om de wetgeving aan te passen wanneer dat nodig zou blijken.
Er werden in 2024 geen inbreuken vastgesteld op Bijlage V van het MARPOL Verdrag, dat betrekking heeft op het storten in zee van vuilnis en vaste bulkstoffen.
Olieverontreiniging in havens
Op 14 maart 2024 detecteerde het Kustwachtvliegtuig een verweerde olievlek in de haven van Antwerpen, zonder vervuiler in de buurt. Op 4 juni werden verschillende olievlekken waargenomen in dezelfde haven. Mogelijk ging het om een historische vervuiling die vrijkwam door baggerwerken. Kort daarna, op 7 juni, werd opnieuw olie waargenomen. Na contact met de havenautoriteiten bleek de verontreiniging afkomstig van een overflow van zware stookolie tijdens een bunkeroperatie. De dagen nadien werden meerdere vluchten boven de haven uitgevoerd in opvolging van deze vervuiling en werden de succesvolle bestrijdingsacties vanuit de lucht opgevolgd.
Ons land staat bekend als een internationale trekker in de strijd tegen de luchtvervuiling door schepen op zee door het gebruik van een sniffer-sensor in het Kustwachtvliegtuig (monitoring en handhaving van MARPOL Bijlage VI). Deze sensor laat toe om op zee diverse luchtpolluenten te meten in de rookpluimen van schepen.
Zwavelmetingen staan reeds sinds 2016 op het programma, en hebben als doel om de strenge zwavellimieten voor scheepsbrandstof in het Noordzee-emissiecontrolegebied te monitoren. Uit de resultaten van de in 2024 uitgevoerde zwavelmetingen blijkt dat 31 van de 743 geïnspecteerde schepen een verdacht hoge zwavelwaarde vertoonden.
Sinds de toevoeging van een NOx-sensor in 2020 meet het vliegtuig ook de concentratie aan stikstofverbindingen (NOx) in de rookpluimen van schepen. Hiervoor gelden sinds 1 januari 2021 eveneens strengere beperkingen in het Noordzee-emissiecontrolegebied. In 2024 leidde dit tot metingen van verdachte waarden bij 59 van de 735 gemonitorde schepen.
Alle verdachte schepen werden gerapporteerd aan de bevoegde Belgische en Europese maritieme inspectiediensten, welke instaan voor de verdere opvolging en controles aan de wal.
In 2021 werd een ‘black-carbon’-sensor toegevoegd aan de snifferopstelling. Deze meet de zwarte koolstof die een maat is voor de roetconcentratie in scheepsemissies. In 2024 werd zo de uitstoot van zwarte koolstof gemeten bij 451 schepen. De voorlopige resultaten tonen aan dat schepen op zee gevoelig meer roet uitstoten dan wat tot op heden werd vermoed.
In het kader van de Kustwacht draagt het vliegtuig ook bij aan de ruimere taken van maritieme handhaving en veiligheid op zee. De luchtoperatoren van de BMM rapporteren zo regelmatig inbreuken op de vaarregels en de AIS-plicht (Automatic Identification System) voor schepen aan de Kustwachtcentrale, en controleren inbreuken tegen de veiligheidsperimeter van bepaalde infrastructuur (zoals windparken of aquacultuurinstallaties).
Zo werden in 2024 11 schepen waargenomen zonder werkende AIS, allen vissersschepen. Daarnaast werden 26 inbreuken op de navigatieregels waargenomen, een aanzienlijke toename waarbij het vooral gaat om schepen die in tegengestelde richting varen (spookvaren) of voor anker gaan in vaarroutes. Deze waarnemingen werden systematisch gemeld aan het Directoraat-generaal Scheepvaart (FOD Mobiliteit en Vervoer) voor opvolging.
Het voorbije jaar werden ook drie overtredingen met betrekking tot intrusies in veiligheidsperimeters op zee gemeld aan de bevoegde autoriteiten. Dit is in lijn met de cijfers uit 2023 maar beduidend minder dan de jaren daarvoor. Een mogelijke verklaring is dat de invoering van de afgesloten gebieden voor scheepvaart, zoals het aquacultuurbedrijf voor de kust van Nieuwpoort en het kalibratiegebied voor wetenschappelijke instrumenten (nabij Oostende) ondertussen reeds zijn ingeburgerd bij de zeegaande vloot.
Tot slot heeft het kustwachtvliegtuig, in nauwe coördinatie met het Maritiem Informatiekruispunt (MIK) vier verdachte activiteiten in en nabij de Belgische zeegebieden gemonitord. In drie van deze gevallen ging het om Russische schepen.
In 2024 voerde het Instituut voor Natuurwetenschappen seizoenale surveys van zeezoogdieren uit in de maanden april, augustus en november. Er werden respectievelijk 109, 21 en 69 Bruinvissen waargenomen langs de vliegtracks. Wetenschappelijke extrapolatie leidt tot populatieschattingen in de Belgische wateren van meer dan 5200 dieren in april, meer dan 1000 in augustus en meer dan 3300 in november.
Ook zeehonden werden regelmatig waargenomen tijdens deze vluchten, met name drie, 10 en 18 in de respectievelijke maanden. De survey in april was bijzonder omdat ook enkele veel zeldzamere soorten werden gezien: een Dwergvinvis en een groep van vijf Witsnuitdolfijnen.
Internationale opdrachten
In juli werd een meerdaagse campagne uitgevoerd aan de grens van het controlegebied voor scheepsemissies in Brest (21,2 vlieguren). Hierbij werd tijdens vijf dagen de uitstoot gecontroleerd van 189 schepen. 14 hiervan waren niet in overeenstemming met de zwavelregelgeving en vier schepen hadden een te hoge NOx uitstoot. Alle waarnemingen werden gerapporteerd aan de bevoegde instanties in Frankrijk en aan de Europese aanloophavens, en werden eveneens opgenomen inde Europese inspectiedatabank Thetis-EU.
In september volgde de jaarlijkse internationale ‘Tour d’Horizon’-missie in het kader van het Akkoord van Bonn (21,3 vlieguren). Hierbij wordt zeeverontreiniging afkomstig van boorplatformen opgespoord in het centrale deel van de Noordzee (Nederlandse, Deense, Britse en Noorse offshore wateren). Het vliegtuig detecteerde in totaal acht olievervuilingen, een laag aantal in vergelijking met de voorgaande jaren. Het slechte weer, met zware zee en hoge golven die olie snel mengen met het zeewater, zal vermoedelijk een rol hebben gespeeld. Zeven van de acht vervuilingen konden rechtstreeks worden gelinkt aan een olieplatform. Alle waarnemingen werden systematisch gerapporteerd aan de bevoegde Kuststaat voor verdere opvolging overeenkomstig de internationale procedures.
De CINDI-3 campagne vond voor de derde keer plaats in Cabauw, Nederland. Meer dan 100 deelnemers uit 16 landen werkten samen met als hoofddoel het vergelijken van wetenschappelijke meetinstrumenten die stikstofdioxide, ozon, aerosolen en andere gassen meten. De metingen werden uitgevoerd vanop land, vanuit de lucht en vanuit de ruimte.
Een belangrijk onderdeel van de campagne was de inzet van het kustwachtvliegtuig om de luchtkwaliteit te meten boven Cabauw en de havens van Rotterdam en Antwerpen. Door luchtgegevens te combineren met andere instrumenten werd waardevolle informatie verkregen voor het valideren van satellietwaarnemingen van luchtvervuiling.
Een nieuwe horizon?
Hoewel 2024 opnieuw een succesvol jaar was voor het luchttoezichtsprogramma boven de Noordzee, moet worden opgemerkt dat het kustwachtvliegtuig een verouderd platform is dat binnenkort 50 jaar oud wordt. Vervanging is noodzakelijk om de continuïteit te garanderen van de steeds delicatere operaties die België als kuststaat moet uitvoeren in een complexer wordende maritieme en internationale context. Zonder vervanging is het waarschijnlijk dat België niet langer over een geschikt platform voor luchttoezicht beschikt en dus niet langer volledig kan voldoen aan zijn nationale en internationale verplichtingen op het gebied van milieubescherming, veiligheid en beveiliging in de Noordzee.
Lang geleden was de Platte oester alomtegenwoordig in de zuidelijke Noordzee. Maar door overbevissing, vervuiling en ziekten verdween deze inheemse soort bijna volledig uit ons land. Vandaag zijn er tekenen dat de Platte oester aan een voorzichtig herstel is begonnen. Dat wordt onder meer aangetoond door vondsten op onverwachte plekken, zoals in havens en offshore windparken.
Dat de Platte oester (Ostrea edulis) weer wordt aangetroffen in Belgische wateren, mag gerust een sensatie genoemd worden. Na decennia van afwezigheid vonden mariene biologen de voorbije jaren levende exemplaren en lege schelpen van Platte oesters op allerhande menselijke infrastructuur, waaronder wetenschappelijke instrumenten. Ook in havengebieden zoals Zeebrugge en Oostende worden nu Platte oesters aangetroffen.
Daarnaast bieden offshore structuren, zoals de stalen funderingen van windturbines op zee, nieuwe leefgebieden waar oesterlarven zich kunnen hechten. Strandjutters vonden aangespoelde levende exemplaren en verse schelpen van Platte oesters op de stranden van de westkust.
Francis Kerckhof en Thomas Kerkhove van de onderzoeksgroep ‘Ecologie en Beheer van de Zee’ (MARECO) van het Instituut voor Natuurwetenschappen vatten de recente vondsten samen in een artikel in De Strandvlo, het tijdschrift van de Strandwerkgroep België, en leggen mogelijke verklaringen onder de loep. Wat daarbij opvalt, is dat de nieuwe vondsten minstens gedeeltelijk van wilde oorsprong lijken te zijn. Een comeback op het ritme van de zee.
Waarom zijn havens en windparken interessant voor oesters?
De moderne zeehaven is verrassend genoeg een geschikte leefomgeving geworden voor sommige soorten die vroeger in natuurlijke riffen voorkwamen. Stevige structuren zoals kademuren, pontons, meerpalen en scheepswrakken bieden harde substraten waaraan larven van oesters zich kunnen vasthechten. Bovendien zorgen havens vaak voor een zekere luwte, wat larvale vestiging vergemakkelijkt. Daarnaast is de waterkwaliteit er de laatste decennia sterk verbeterd.
Bij offshore windparken is het verhaal vergelijkbaar. Onderwater transformeren de funderingen zich tot kunstmatige riffen die leven aantrekken, van zeesterren en zakpijpen tot mosselen en… Platte oesters. De structuren worden weinig verstoord omdat scheepvaart en visserij er niet zijn toegelaten, terwijl proefprojecten met een focus op het herstel van de Platte oester zorgen voor meer larven in het water. Dat blijkt precies wat een soort als Ostrea edulis nodig heeft om opnieuw voet aan de grond te krijgen.
Een geschiedenis van verlies
De Platte oester heeft een bewogen geschiedenis in België. Ooit was ze alomtegenwoordig in de zuidelijke Noordzee, en een culinair icoon. Tot het begin van de 20ste eeuw werden oesters volop geoogst uit natuurlijke banken in de Noordzee en verwaterd in zogenaamde oesterputten aan de kust, onder meer in Oostende (de bekende Ostendaise). Maar door overexploitatie, habitatverlies, vervuiling en het insluipen van ziekten en de oesterparasiet Bonamia ostreae verdween de soort uit onze wateren.
In de tweede helft van de 20ste eeuw schakelde de commerciële oesterkweek over op de Japanse oester (Crassostrea gigas), die makkelijker te kweken is en minder gevoelig is voor de oesterparasiet. Daardoor verzeilde Ostrea edulis ook in België nog verder op de achtergrond.
Francis Kerckhof: “De herontdekking van de Platte oester is niet alleen cultureel en historisch interessant, het is bovenal een ecologisch verhaal. De Platte oester is immers een essentieel onderdeel van het mariene ecosysteem. Als filtervoeder helpt ze het water helder te houden, en haar riffen creëren een leefomgeving voor talloze andere soorten. Waar oesters zijn, floreert het onderwaterleven. Bovendien is de Platte oester een inheemse soort, ze hoort hier van nature thuis en haar herstel kan bijdragen aan het mariene herstel van de Noordzee.”
Daarnaast maakt deze comeback deel uit van een bredere Europese trend. In landen zoals het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Nederland en Frankrijk zijn herintroductieprogramma’s opgestart om de soort opnieuw te vestigen, en ook in België lopen er proefprojecten ondersteund met Belgische en Europese financiering.
Wat nu?
Voor wetenschappers is deze herontdekking een kans én een uitdaging. Kunnen we met monitoring en DNA-analyse nagaan waar deze oesters vandaan komen? Zijn ze afkomstig van geïsoleerde relictpopulaties, zijn ze meegekomen met scheepvaart of zeestromingen uit locaties waar herstelprojecten lopen, of kwamen de oesterlarven uit de commerciële oesterkweek?
Tegelijk roept de nieuwe kennis ook beleidsvragen op. Moeten we deze natuurlijke herkolonisatie ondersteunen? Kunnen havens of offshore installaties bewust ingericht worden als oestervriendelijke structuren? En hoe vermijden we dat dezelfde fouten uit het verleden, zoals overexploitatie of onvoldoende bescherming, opnieuw worden gemaakt?
Thomas Kerkhove: “Voorlopig is het aantal Platte oesters nog beperkt, en van grote populaties is nog geen sprake. Maar het feit dat Ostrea edulis spontaan opduikt op verschillende plekken is een hoopvol teken. De zee laat ons zien dat, als we haar de ruimte geven, herstel mogelijk is. In dit kader is elke vondst op het strand of aan een kademuur een kleine herinnering aan de veerkracht van de natuur.”
Lhyfe Oostende BV heeft een aanvraag ingediend voor het verkrijgen van een milieuvergunning en een Natura 2000-toelating voor de bouw, de exploitatie en de ontmanteling van een offshore platform voor de productie van waterstof, een pijpleiding om deze waterstof aan land te brengen en een hoogspanningskabel die elektriciteit vervoert van land naar het platform in het Belgisch deel van de Noordzee. Het offshore elektrolyser platform situeert zich op ca 1,2 km van de kustlijn en 600 m ten noordoosten van de oostelijke havendam van Oostende, binnen de circulaire veiligheidszone rond de Blue Accelerator. Het platform zal ca 190 m ten noordoosten van de Blue Accelerator geïnstalleerd worden. De voorziene coördinaten van het het platform zijn 51°14’57,3″N 2°55’22,4″E.
Deze aanvraag is onderworpen aan een milieueffectenbeoordelingsprocedure.
De minister van Noordzee beslist over deze aanvraag met een ministerieel besluit.
De aanvraag en het milieueffectbeoordelingsrapport kunnen geraadpleegd worden in de kantoren van de BMM (Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee) te Brussel (Instituut voor Natuurwetenschappen, Vautierstraat 29, 1000 Brussel; mdevolder@naturalsciences.be; tel. 02 627 43 52) of te Oostende (3de en 23ste Linieregimentsplein, 8400 Oostende; jhaelters@naturalsciences.be; tel. 02 788 77 22), dit enkel op afspraak en tijdens de kantooruren tussen 9:00h en 17:00h. Het dossier kan ook ingezien worden in iedere kustgemeente op werkdagen.
De documenten kunnen eveneens elektronisch worden geraadpleegd:
Schorren behoren tot de krachtigste natuurlijke verdedigingslinies tegen de stijgende zeespiegel. Ze fungeren als natuurlijke barrières die kusten beschermen tegen erosie en overstromingen. Maar nieuw onderzoek werpt een verrassend licht op hun kwetsbaarheid: dichte begroeiing maakt schorren juist gevoeliger voor zeespiegelstijging, omdat de planten de verspreiding van sediment belemmeren.
De resultaten zijn opmerkelijk: hoewel dichte vegetatie sediment opvangt in de buurt van geulen, verhindert ze de aanvoer ervan naar de binnenste delen van het schor. Het gevolg? In plaats van een gelijkmatige verspreiding over het gebied, blijft het sediment geconcentreerd aan de randen van de geulen. Hierdoor worden de binnenste delen van het schor relatief lager, wat het ecosysteem kwetsbaarder maakt voor de stijgende zeespiegel.
Deze bevindingen stellen een breed aanvaard idee ter discussie: dat meer en dichtere vegetatie altijd gunstig is voor de overlevingskansen van schorren bij milieuveranderingen. Door aan te tonen hoe plantendichtheid sedimenttransport beïnvloedt, benadrukt de studie de complexiteit van het natuurlijke evenwicht.
Voor deze studie werd een krachtig numeriek model genaamd ‘Demeter’ ingezet, waarmee de evolutie van schorren gedurende 200 jaar onder verschillende vegetatiecondities werd gesimuleerd. Dit stelde de onderzoekers in staat om de invloed van vegetatie op sedimentverplaatsing te isoleren, iets wat in het veld moeilijk te meten is.
De modelvoorspellingen werden later bevestigd door waarnemingen in China, waar kustgebieden met dichte plantengroei dezelfde ongelijke sedimentpatronen vertonen. Deze veldgegevens zijn gepubliceerd in Global Change Biology. Door modelonderzoek te combineren met waarnemingen in het veld, schetsten de onderzoekers een vollediger beeld van hoe schorren functioneren doorheen de tijd.
Schorren zijn cruciaal voor kustbescherming, biodiversiteit en koolstofopslag. Als ze hun hoogte niet kunnen behouden ten opzichte van de stijgende zee, dreigen ze te verdwijnen. Dat zou leiden tot meer kusterosie, verlies aan biodiversiteit en minder koolstofopslag.
De studie onderstreept dat natuurbehoud meer vereist dan simpelweg extra vegetatie aanplanten. Het is essentieel om het volledige sedimenttransportsysteem te begrijpen en ervoor te zorgen dat schorren voldoende materiaal ontvangen om in een gezond tempo te kunnen groeien. Dit heeft belangrijke implicaties voor beleidsmakers en natuurbeschermers.
Olivier Gourgue benadrukt: “Herstelprojecten voor kustgebieden richten zich vaak op het aanplanten van zoveel mogelijk vegetatie om wetlands te stabiliseren. Onze resultaten tonen echter aan dat een mix van plantendichtheden of het toelaten van natuurlijke processen mogelijk effectiever is op lange termijn.”
Bovendien is het cruciaal dat de aanvoer van sediment verzekerd blijft. Menselijke ingrepen zoals het afdammen van rivieren en het baggeren van vaarwegen kunnen de sedimenttoevoer beperken, wat het voortbestaan en de beschermende functie van schorren in gevaar brengt.
Door beter inzicht te krijgen in de delicate balans tussen vegetatie en sedimenttransport kunnen we deze essentiële ecosystemen en hun waardevolle functies voor mens en natuur beter beschermen.
De studie in Limnology and Oceanography Letters is het resultaat van een samenwerking tussen onderzoekers van de ECOSPHERE Research Group van de Universiteit Antwerpen (België), het Department of Earth and Environment van Boston University (VS), de Operationele Directie Natuurlijk Milieu van het Instituut voor Natuurwetenschappen (België) en de afdeling Fysische Geografie van de Universiteit Utrecht (Nederland). Voor de publicatie in Global Change Biology werkten de Belgische onderzoekers samen met collega’s van het State Key Laboratory of Water Environment Simulation van Beijing Normal University, het Environmental Research Center van Duke Kunshan University en het State Key Laboratory of Estuarine and Coastal Research van East China Normal University (China).
Een nieuwe Future Science Brief van de European Marine Board, onder leiding van professor dr. Sylvia Sander van het GEOMAR Helmholtz Centre for Ocean Research Kiel, waarschuwt dat duurzaam beheer van diepzee-ecosystemen onmogelijk is zonder beter begrip ervan. Het rapport, gelanceerd op 11 april 2025 via een online webinar, benadrukt de dringende noodzaak van gerichte onderzoeksinspanningen en beleidsmaatregelen om deze essentiële maar grotendeels onontgonnen omgevingen te beschermen.
De diepzee, in dit rapport gedefinieerd als water en zeebodem dieper dan 200 meter, beslaat ongeveer 90% van het oceaanvolume. Ze speelt een cruciale rol in biodiversiteit, klimaatregulatie en de wereldwijde koolstofcyclus. Toch wordt dit uitgestrekte gebied steeds meer bedreigd door olie-exploitatie, visserij, mijnbouw en klimaatverandering.
De Deep Sea and Ocean Health Working Group van de European Marine Board, bestaande uit elf onderzoekers, presenteert tien belangrijke aanbevelingen voor duurzaam beheer en behoud. Deze omvatten onder meer het opzetten van een internationaal wetenschappelijk comité, verbetering van milieueffectrapportages, investeren in langdurige monitoring, versterken van educatie en technologische overdracht, en toepassing van FAIR-data principes (Findable, Accessible, Interoperable, Reusable).
“De oceaan is een verbonden systeem,” zegt professor Sander. “De diepzee kan niet los worden gezien van de rest van het mariene milieu.”
Ooit beschouwd als onleefbaar, weten we nu dat de diepzee complexe ecosystemen herbergt, waaronder hydrothermale bronnen en abyssale vlaktes. Toch blijft veel onbekend. Naar schatting is 90% van de diepzeeorganismen nog niet beschreven, en er bestaan nog steeds grote wetenschappelijke kennishiaten op het gebied van fysische oceanografie, mariene geochemie en ecosysteemfuncties.
Technologische uitdagingen belemmeren bovendien het verzamelen van data. Huidige monitoringssystemen zijn vaak niet geschikt voor extreme dieptes, wat het moeilijk maakt om de gevolgen van bijvoorbeeld diepzeemijnbouw goed te volgen. Inzicht in deze systemen is cruciaal voor wetenschappelijk onderbouwde en duurzame besluitvorming.
Menselijke activiteiten verstoren de diepzee nu al. Klimaatverandering versnelt opwarming, verzuring en zuurstofverlies. Overexploitatie van mariene hulpbronnen voegt extra druk toe. Aangezien de oceaan CO₂ opslaat, meer dan de helft van de zuurstof op aarde produceert en leven ondersteunt, vormt haar aantasting een wereldwijde bedreiging.
De auteurs beschouwen 2025 als een cruciaal moment voor oceaangezondheid. Het behalen van een netto nuluitstoot tegen 2050 en het nu tegengaan van biodiversiteitsverlies zijn noodzakelijk om onomkeerbare schade te voorkomen. “Klimaatverandering is een van de meest verontrustende bedreigingen voor het leven op aarde,” aldus Sander. “In combinatie met biodiversiteitsverlies kan dit de oceaansystemen permanent ontwrichten.”
Volgens het rapport heeft Europa een unieke kans om het voortouw te nemen. Via internationale samenwerking en financiering van transdisciplinair onderzoek kan de EU wereldwijd diepzeebescherming aanjagen. Dit omvat ook steun aan ondervertegenwoordigde landen en erkenning van wetenschap als mensenrecht.
Alleen door wereldwijde samenwerking en verhoogde wetenschappelijke investeringen kunnen we de diepzee, en de bredere ocean, behouden voor toekomstige generaties.
Het Instituut voor Natuurwetenschappen zet ook in op onderzoek naar de ecologische opbouw en functionering van de diepzee. Ook het inschatten van de potentiële impact van menselijke activiteiten en het formuleren van daaraan gerelateerd beleidsadvies, krijgen daarbij aandacht.
De Belgische Federale Staat wordt in de European Marine Board (EMB) vertegenwoordigd door het Federaal Wetenschapsbeleid (BELSPO) en in het EMB Communication Panel door het Instituut voor Natuurwetenschappen.
Een nieuw hoofdstuk in Europees marien onderzoek is begonnen met de officiële oprichting van Eurofleets AISBL, een pan-Europese onderzoeksinfrastructuur die is ontworpen om de toegang tot mariene onderzoeksschepen te revolutioneren. Dit baanbrekende initiatief werd geformaliseerd in Brussel met de ondertekening van de oprichtingsakte door vertegenwoordigers van Ierland, Italië, Frankrijk en België. Voor België was het Serge Scory van het Instituut voor Natuurwetenschappen die de honneurs waarnam.
Brussel, 26 maart 2025. Van links naar rechts: Aodhán Fitzgerald (Marine Institute, Ierland), Giuseppe Magnifico (CNR, Italië), Olivier Lefort (IFREMER, Frankrijk) en Serge Scory (Instituut voor Natuurwetenschappen, België)
Eurofleets AISBL is het resultaat van meer dan een decennium van samenwerking tussen Europa’s toonaangevende mariene onderzoeksinstellingen. Sinds 2009 werken uitbaters van onderzoeksschepen samen om een kader te creëren dat ervoor zorgt dat onderzoekers in heel Europa, en zelfs daarbuiten, toegang hebben tot ultramoderne onderzoeksschepen. Door middelen en expertise te bundelen, zal dit initiatief oceanografisch onderzoek efficiënter, duurzamer en inclusiever maken.
Uitbreiding van wetenschappelijke toegang tot de oceanen
Marien onderzoek speelt een cruciale rol bij het begrijpen van klimaatverandering, het beschermen van biodiversiteit en het beheren van mariene hulpbronnen. Onderzoeksschepen zijn echter duur en niet alle landen hebben daarvoor de nodige middelen. Eurofleets AISBL overbrugt deze kloof, waardoor wetenschappers uit verschillende landen kunnen samenwerken en toegang krijgen tot hightech onderzoeksvloten, ongeacht de maritieme capaciteiten van hun thuisland.
Dit initiatief zal helpen om enkele van de meest urgente wetenschappelijke uitdagingen van onze tijd aan te pakken, van het in kaart brengen van de oceaanbodem tot het bestuderen van de effecten van klimaatverandering op mariene ecosystemen. Door gecoördineerde toegang tot onderzoeksschepen kunnen wetenschappers grootschalige studies uitvoeren die voorheen buiten bereik waren voor veel onderzoeksteams. Ook het Belgische state-of-the-art onderzoeksschip RV Belgica maakt al sinds het begin deel uit van de Eurofleets-initiatieven, en dat is nog steeds zo.
Een groenere toekomst voor marien onderzoek
Een van de belangrijkste doelen van Eurofleets AISBL is het stimuleren van de milieutransitie van Europese onderzoeksvloten. Het initiatief zet zich in voor het verminderen van CO2-uitstoot, het verbeteren van energie-efficiëntie en het bevorderen van duurzame maritieme operaties. Tegen 2030 wordt van onderzoeksschepen verwacht dat ze voldoen aan strengere milieunormen, zodat mariene wetenschap zelf niet bijdraagt aan de degradatie van de ecosystemen die ze wil bestuderen en beschermen.
Ondersteuning van de volgende generatie mariene wetenschappers
Naast het verbeteren van de onderzoeksinfrastructuur, is Eurofleets AISBL toegewijd aan training en loopbaanontwikkeling. Jonge onderzoekers zullen profiteren van gecoördineerde trainingsprogramma’s in heel Europa, waarbij ze waardevolle ervaring opdoen aan boord van onderzoeksschepen van wereldklasse. Samenwerkingen met universiteiten en onderzoeksorganisaties zullen wetenschappers in hun beginfase van hun carrière verder ondersteunen, zodat de volgende generatie is uitgerust met de vaardigheden en kennis die nodig zijn om de mariene wetenschap te bevorderen.
Een stap naar een meer uniform Europees onderzoekslandschap
Door de toegang tot onderzoeksschepen te stroomlijnen en internationale samenwerking te bevorderen, versterkt Eurofleets AISBL de positie van Europa als wereldleider in mariene wetenschap. Het zorgt ervoor dat wetenschappelijk onderzoek niet wordt beperkt door nationale grenzen en dat Europa collectief kan reageren op de uitdagingen waarmee onze oceanen worden geconfronteerd.
Nu dit ambitieuze initiatief van start gaat, markeert het een keerpunt voor de Europese mariene wetenschap. Met een grotere toegankelijkheid, een sterke focus op duurzaamheid en een toewijding aan het bevorderen van talent, is Eurofleets AISBL klaar om de toekomst van oceanografisch onderzoek voor de komende jaren vorm te geven.
Een team van onderzoekers heeft de staat van de het mariene milieu in onze Belgische Noordzee uitgebreid geëvalueerd. De inzichten zijn samengebracht in de herziene Belgische Mariene Strategie. Ze onderstreept ook de nood aan maatregelen om de ecologische gezondheid en economische duurzaamheid van het gebied te waarborgen.
De Belgische Noordzee is een van de meest intensief gebruikte zeeën ter wereld. Met een kustlijn van 67 kilometer en een oppervlakte van amper 3454 km² herbergt ze een verrassend rijke biodiversiteit en tal van economische activiteiten zoals scheepvaart, visserij, offshore energie, zandontginning en toerisme. Het mariene ecosysteem staat echter onder druk door vervuiling, klimaatverandering en overexploitatie van natuurlijke hulpbronnen.
De Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRMS) verbindt alle EU-lidstaten tot het ontwikkelen van een mariene strategie met het bereiken van een Goede Milieutoestand als doel. Om de zes jaar wordt hierover een stand van zaken aan de Europese Commissie gerapporteerd. In de Goede Milieutoestand is de zee gezond, schoon en productief, en worden de negatieve effecten van menselijke activiteiten tot een minimum beperkt.
“Met de herziening van de Belgische Mariene Strategie zetten we een belangrijke stap in de bescherming en het duurzame beheer van de Noordzee”, zegt minister van Justitie en Noordzee Annelies Verlinden. “Door een combinatie van wetenschappelijk onderbouwd beleid, strikte regelgeving en internationale samenwerking streven we naar een veerkrachtig marien ecosysteem dat niet alleen ons leefmilieu maar ook onze economie ten goede komt.”
Belangrijkste bevindingen van het rapport
De Belgische Mariene Strategie 2024 geeft een beeld van de huidige staat van de Belgische Noordzee in al haar facetten. De meest opvallende bevindingen kunnen als volgt worden samengevat:
Biodiversiteit en ecosysteemgezondheid – De populaties van bruinvissen, zeevogels en andere mariene soorten, zoals bepaalde vissoorten, blijven kwetsbaar door menselijke verstoring en klimaatverandering. Daarnaast zorgt verstoring van de zeebodem voor habitatverlies en de achteruitgang van de daaraan verbonden fauna. De overmatige toevoer van nutriënten (stikstof en fosfor), grotendeels via rivieren, blijft leiden tot seizoensgebonden algenbloei met ontwrichting van ecosystemen als gevolg. Er worden ook nog steeds nieuwe invasieve uitheemse soorten ontdekt. Toch zijn er ook positieve ontwikkelingen. Zo draagt de uitbreiding van beschermde mariene gebieden bij aan het behoud en herstel van mariene ecosystemen.
Chemische verontreiniging – Hoewel de concentraties van veel vervuilende stoffen afnemen, blijven onder meer kwik, tributyltin, PAK’s en PCB’s een ernstige bedreiging voor het mariene ecosysteem. Olievervuiling is weliswaar zo sterk afgenomen dat dit nog nauwelijks voorkomt, maar door de steeds drukkere scheepvaart blijft het risico op ongelukken die kunnen leiden tot olievervuiling hoog. Het inplanten van nieuwe infrastructuur op zee (zoals windparken) is dan ook een punt van zorg, onder meer omdat het leidt tot meer scheepvaart. Scheepslozingen van andere schadelijke stoffen dan olie dalen niet en blijven een aandachtspunt.
Klimaatverandering en oceaanverzuring – De gemiddelde temperatuur van het zeewater blijft stijgen, met impact op mariene ecosystemen en de verspreiding van soorten. Daarnaast leidt de opname van het broeikasgas CO₂, waarvan de wereldwijde uitstoot nog steeds toeneemt, tot oceaanverzuring. Dit brengt de groei en overleving van kalkvormende organismen, zoals schelpdieren en plankton, in gevaar. Ook extreme weersomstandigheden en de stijgende zeespiegel vergroten de kwetsbaarheid van kustgebieden en hun ecosystemen.
Marien zwerfvuil en onderwatergeluid – De hoeveelheid plastic afval in de Noordzee blijft een hardnekkig probleem, met mogelijk grote gevolgen voor zeedieren en kustecosystemen. Daarnaast vormt onderwatergeluid door scheepvaart en industriële activiteiten een toenemend risico voor zeezoogdieren, zoals bruinvissen.
Duurzaam gebruik van mariene hulpbronnen – Hoewel het visserijbeheer is verbeterd, blijft overbevissing een uitdaging voor bepaalde commerciële vissoorten. De socio-economische analyse die eveneens onderdeel vormt van de herziene Belgische mariene strategie, onderstreept de noodzaak van een duurzame exploitatie van mariene hulpbronnen om economische groei en milieubescherming in evenwicht te houden. Daarnaast breidt offshore windenergie zich snel uit en speelt het een belangrijke rol in de energietransitie, maar dit heeft ook ecologische impact die nauwlettend moet worden gemonitord.
Een duurzame toekomst voor de Noordzee vereist een brede aanpak met gerichte maatregelen om de uitdagingen aan te pakken. De uitbreiding en betere bescherming van mariene beschermde gebieden, gecombineerd met strikte regulering van menselijke activiteiten in ecologisch kwetsbare zones, is essentieel. Daarnaast blijft de aanpak van chemische vervuiling en plastic afval een prioriteit. Ook hier kan strengere regelgeving een rol spelen, samen met innovatieve afvalbeheerstrategieën.
Ook het beheer van onderwatergeluid verdient aandacht, met nieuwe technologieën en beleidsmaatregelen om geluidsoverlast door scheepvaart en de offshore industrie te beperken. Duurzame visserijpraktijken blijven cruciaal, niet alleen door vangstquota maar ook door ruimtelijke beperkingen die visbestanden helpen beschermen. Verder is het versterken van klimaatadaptatie en mitigatie noodzakelijk, met onderzoek naar de impact van klimaatverandering en maatregelen om de gevolgen ervan te beperken.
Tot slot blijven structureel onderzoek en monitoring van groot belang voor alle aspecten die in de Belgische invulling van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie aan bod komen. Enkel zo kunnen beleidsmaatregelen blijvend worden afgestemd op de meest actuele wetenschappelijke inzichten en kunnen milieunormen worden bepaald voor nieuwe vormen van door de mens veroorzaakte verstoring, zoals nieuwe infrastructuur en nieuwe polluenten.
Samenwerking loont
Omdat mariene ecosystemen, de verspreiding van soorten en de invloed van menselijke factoren zich uitstrekken over de grenzen van nationale bevoegdheden, vereist de bescherming en het duurzaam beheer van de Noordzee een geïntegreerde en grensoverschrijdende aanpak. Ook België werkt hiervoor nauw samen met de buurlanden, niet enkel op vlak van het beleid (formuleren van doelen en maatregelen) maar ook voor het definiëren van de Goede Milieutoestand en het evalueren van de huidige situatie in relatie tot de gestelde milieudoelen. In het nieuwe rapport werden dan ook niet enkel nationale evaluaties gebruikt, maar werd ook beroep gedaan op evaluaties die werden uitgevoerd in internationaal verband, zoals het OSPAR Quality Status Report en de beoordelingen van visbestanden door de International Council for the Exploration of the Sea (ICES).
Een succesvol marien beheer is ook afhankelijk van beleid dat in andere domeinen wordt gevoerd. Zo is het reduceren van de nog steeds groeiende uitstoot van broeikasgassen cruciaal om de negatieve effecten van klimaatverandering op het mariene milieu een halt toe te roepen. De problematiek van overmatige toevoer van nutriënten via rivieren kan niet worden opgelost zonder goede afstemming met het stikstofbeleid aan land, en dus ook met het landbouwbeleid. Verder is ook het Gemeenschappelijk Visserijbeleid van groot belang, niet enkel voor het duurzaam beheer van commercieel geëxploiteerde soorten (vissen, schaal- en schelpdieren) maar ook voor het vrijwaren van de zeebodem van bodemberoerende visserij.
Daarnaast speelt de publieke sector een cruciale rol: beleidsmakers, wetenschappers, bedrijven en burgers worden aangemoedigd om bij te dragen aan de bescherming van onze Noordzee. Initiatieven zoals publiek-private samenwerkingen en educatieve campagnes zullen een steeds belangrijkere rol spelen in het verhogen van het milieubewustzijn.
De dienst Marien Milieu (Directoraat-Generaal Leefmilieu) van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu coördineert de uitvoering van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie voor België. Het Instituut voor Natuurwetenschappen (wetenschappelijke dienst BMM) is verantwoordelijk voor de coördinatie van de monitoring en de beoordeling van de toestand, en werkt daarvoor nauw samen met verschillende overheidsdiensten en onderzoeksinstellingen: het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO), het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO), het Vlaams Instituut voor de Zee (VLIZ) en het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen (FAVV). Onder meer de Dienst Continentaal Plat van de Federale Overheidsdienst Economie en de Onderzoeksgroep Mariene Biologie van de Universiteit Gent leverden ook gegevens voor de beoordeling aan.
Van 1 oktober tot en met 29 november 2024 heeft de FOD Volksgezondheid een openbare raadpleging gehouden over de ‘Mariene Strategie voor de Belgische mariene wateren – deel 1’.
De Kaderrichtlijn Mariene Strategie verplicht elke Europese lidstaat om een mariene strategie op te stellen voor de bescherming, het behoud en het herstel van het mariene milieu. Het doel is om een goede milieutoestand te bereiken en een duurzaam gebruik van de mariene wateren te garanderen.
De ‘Mariene Strategie voor de Belgische wateren – deel 1’ geeft een overzicht van de huidige staat van het mariene ecosysteem in onze wateren en beschrijft de herziening van de definitie van de goede milieutoestand en de gerelateerde milieudoelen.
Resultaten raadpleging
In totaal werden 146 opmerkingen ontvangen. Deze kwamen van 5 bedrijven, 3 burgers, 2 overheidsinstellingen, een belangenvereniging en een coalitie van ngo’s. Twee indieners wensten anoniem te blijven.
Na afloop van de raadpleging werden de opmerkingen en voorstellen bestudeerd. Tekstuele verbeteringen werden aangebracht om het rapport nauwkeuriger te maken. Inhoudelijke opmerkingen werden overgenomen voor zover deze als relevant werden beschouwden.
Het aangepaste rapport werd op 11 februari 2025 aan de Europese Commissie overgemaakt.
De resultaten van de raadpleging en het definitieve rapport zijn beschikbaar op www.consult-leefmilieu.
DG Leefmilieu coördineert de uitvoering van de KRMS voor België. De wetenschappelijke dienst BMM van het Instituut voor Natuurwetenschappen is verantwoordelijk voor de coördinatie van de monitoring en de beoordeling van de toestand. Dit proces gebeurt in samenwerking met verschillende partners.