Vóór 1850 waren platte oesterriffen alomtegenwoordig in de Noordzee. Sindsdien zijn ze, door menselijke invloeden en een hardnekkige oesterparasiet, nagenoeg volledig verdwenen. Nochtans zijn oesterriffen belangrijke ecosystemen, omdat ze ook habitats vormen voor andere mariene soorten. In opdracht van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu bouwen partners uit de wetenschap en industrie nu aan het project BELREEFS: het eerste offshore pilootproject voor grootschalig herstel van oesterriffen in de Belgische Noordzee.
BELREEFS is een samenwerking tussen Jan De Nul Group, Instituut voor Natuurwetenschappen, Shells & Valves en Mantis Consulting, in overeenstemming met de aanbevelingen van de Native Oyster Restoration Alliance (NORA). Daarmee slaan industrie en wetenschap de handen in elkaar. En dat is nodig. Want het herstellen van oesterriffen is een complex gebeuren dat vraagt om innovatie en creatieve oplossingen. De ingewikkelde logistiek en de gevoeligheid van de oesters aan verstoring (tijdens inzaaien, transport en installatie op zee), vraagt een diepgaande kennis van verschillende vakgebieden.
Vicky Stratigaki, ingenieur en projectcoördinator voor BELREEFS bij Jan De Nul Group: “We willen een oesterrif creëren dat zichzelf in stand houdt. Zodat we op lange termijn bouwen aan natuurherstel, zonder verdere tussenkomst van de mens. Eén van de keuzes die we maken om dat te bereiken, is om de oesterriffen te installeren waar ze historisch gezien voorkwamen: bij de zogenaamde grindbedden.”
BELREEFS omvat drie fasen (zie afbeeldingen onderaan): van het huidige grindbed, naar de installatie van oesterrifsubstraat ingezaaid met jonge oesters binnen het BELREEFS-project, en in de derde fase neemt de biodiversiteit toe. Die wordt gekenmerkt door verschillende soorten mariene fauna en flora die worden aangetrokken door een zelfvoorzienend oesterrif.
De beste locatie voor de oesterriffen bepalen, is één van de kernopdrachten van het Instituut voor Natuurwetenschappen.
Vera Van Lancker en Steven Degraer, Instituut voor Natuurwetenschappen: “Om oesterriffen de grootste kans op overleving en voortplanting te bieden, gaan we op zoek naar de locaties met de meest geschikte zeebodem- en omgevingscondities. Natuurlijke bescherming tegen beschadiging en optimale plaatsingscondities zijn ook belangrijke parameters. Daarom gaan we de zeebodem in het grootste detail in kaart brengen.”
Verder bouwt het project op enkele belangrijke innovaties. BELREEFS zal bijvoorbeeld inzetten op ‘remote setting’, een techniek waarbij ze oesterlarven in het labo direct laten settelen op een geschikt substraat. Om ze nadien zo in zee te brengen. Eens we zover zijn, zullen de oesters gedurende verschillende jaren gevolgd worden via een intensief monitoringprogramma.
Senne Aertbeliën, FOD Volksgezondheid, dienst Marien Milieu: “De Europese oester is altijd een belangrijke kernsoort geweest in onze Noordzee, maar deze soort is ondertussen bijna helemaal verdwenen. Voor ons is het actieve herstel van deze populaties dan ook een prioriteit. Dat we daarvoor op deze schaal kunnen samenwerken met wetenschappers en bedrijven is uniek.”
Het monitoringprogramma van het Instituut voor Natuurwetenschappen voor de uitstoot van zwavel-oxiden (SOx) en stikstofoxiden (NOx) van schepen op zee is bekroond met de ‘Special Commendation for Sustainable Impact’ in het kader van het Greening Award Initiative van de European Maritime Safety Agency. Een welverdiende erkenning voor de impact en duurzaamheid van onze inspanningen om de lucht-vervuiling door schepen op zee te bestrijden.
In mei 2024 werd het monitoringprogramma van het Instituut voor Natuurwetenschappen voor SOx- en NOx-emissies van schepen op zee, onderdeel van het luchttoezicht boven de Noordzee, genomineerd als finalist voor het Greening Award Initiative van het European Maritime Safety Agency (EMSA), in de categorie ‘Greening Operations’.
Het Greening Award Initiative wordt gezamenlijk georganiseerd met Frontex (het Europees Grens- en Kustwachtagentschap) en het European Fisheries Control Agency (EFCA) en viert de duurzaamheidsacties van autoriteiten die kustwachtfuncties in de EU uitoefenen.
De uitreiking van de prijzen vond plaats op 27 juni 2024 tijdens het 7e jaarlijkse European Coast Guard Event, georganiseerd door EFCA in Tenerife, Spanje, en had goed nieuws in petto voor de operatoren en piloten van het Belgische luchttoezichtprogramma. Hoewel de hoofdprijs naar het Maltese Grand Harbour Clean Air Project ging, kreeg het Belgische programma ‘Remote Measurements for SOx and NOx monitoring’ de ‘Special Commendation for Sustainable Impact’ toegekend.
Een pioniersprogramma
Sinds 2015 heeft het Instituut voor Natuurwetenschappen, met financiering uit het Connecting Europe Facility-programma, het Belgische kustwachtvliegtuig uitgerust met een sniffersensor om de emissies van schepen op zee te meten. Deze toepassing maakte het tot een echt baanbrekend project en het programma is nog steeds een bron van inspiratie voor veel andere landen.
Dit monitoringprogramma is succesvol dankzij een goede samenwerking met de staatssecretaris voor Wetenschapsbeleid en de minister van Defensie, die het onderhoud, de exploitatie en de vernieuwing van het vliegtuig ondersteunen, met de minister van Noordzee die onder meer de NOx-sensor leverde, en met het Directoraat-Generaal Scheepvaart dat de opvolging van verdachte SOx- en NOx-waarden aan land organiseert.
Het vliegtuig controleert nu op CO2, SO2, NOx en zwarte koolstof. De resultaten van de monitoring hebben ertoe geleid dat de efficiëntie van de haveninspecties met meer dan 50% is verbeterd.
Welverdiende erkenning
De categorie ‘Greening Operations’ omvat operationele acties en projecten die hebben geleid tot een verbeterde ecologische voetafdruk van schepen die de Noordzee doorkruisen. Er wordt belangrijke aandacht besteed aan acties of projecten die een groene transitie mogelijk maken, bijdragen aan een duurzamere toekomst en die direct of indirect de doelstellingen van de Europese Green Deal ondersteunen.
Door het gebruik en de verdere ontwikkeling van een innovatieve sniffersensor aan boord van het Kustwachtvliegtuig, de emissies van schepen op zee voortdurend te monitoren en de resultaten te rapporteren aan de bevoegde autoriteiten, en de bevindingen te publiceren in de internationale vakliteratuur, draagt het Belgische programma niet enkel bij tot de technische ontwikkeling van apparatuur om de luchtverontreiniging door schepen op zee te meten, maar ook tot de ontwikkeling van kennis over het effect op de naleving en tot het ondersteunen van de verdere ontwikkeling van nationale en internationale wetgeving.
Het is dan ook geen toeval dat de bijzondere onderscheiding die zowel de impact als de duurzaamheid van die impact benadrukt, werd toegekend aan de Belgische luchtmonitoring van SOx- en NOx-emissies van schepen op zee.
Minister van Noordzee Paul Van Tigchelt: “Het instellen van lage-emissiezones in de Noordzee en het omarmen van internationale regelgeving zoals MARPOL Annex VI om de maritieme emissies te beteugelen zijn alleen effectief als er sterke handhavingsmechanismen zijn. België heeft hierin een pioniersrol gespeeld met de NOx- en SOx-sensoren op het luchttoezichtvliegtuig. Wij maken de weg vrij voor schonere lucht en een gezonder milieu. Deze prijs is een erkenning voor het uitstekende werk van iedereen die betrokken is bij het vliegtuigproject.”
Andere categorieën en erkenningen
Meer informatie over het Greening Award Initiative (inclusief de andere categorieën ‘Outreach en bewustmaking’ en ‘Greening At Work’) en de genomineerden in alle categorieën kunt u hier raadplegen.
De prijs voor ‘Greening at Work’ ging naar het Vlaams Agentschap voor Maritieme Dienstverlening en Kust (MDK), dat een ambitieuze reeks duurzaamheidsprojecten implementeert over het hele spectrum van zijn acties en activiteiten onder de gemeenschappelijke noemer ‘Samen werken aan een groener Europa’.
NV DEME Building Materials heeft op 5 april 2024 een aanvraag ingediend voor een concessie voor zandwinning op het Belgisch Continentaal Plat voor een uitzonderlijk project voor de exploitatie van zand in controlezone 3. De exploitatie van zand is onderworpen aan een milieueffectenbeoordelingsprocedure. De concessieaanvraag, het milieueffectbeoordelingsrapport en een aanvulling op het milieueffectbeoordelingsrapport worden hieronder voorgelegd.
De inzageperiode van de raadpleging loopt van 22 juni 2024 t.e.m. 22 augustus 2024.
Iedere belanghebbende kan zijn standpunten, opmerkingen en bezwaren per post (BMM, Vautierstraat 29, 1000 Brussel) of via elektronische weg (bmm@naturalsciences.be) overmaken t.e.m. 6 september 2024.
Instituut voor Natuurwetenschappen/BMM
Vautierstraat 29
1000 Brussel
De Weddellzee is een hotspot van Antarctisch leven, maar de impact van klimaatverandering en het smelten van zee-ijs op de biodiversiteit en het functioneren van het ecosysteem is slecht bekend. Het nieuwe project ‘Weddell Sea Observatory of Biodiversity and Ecosystem Change’ zal de biodiversiteit in kaart brengen en een strategie ontwikkelen voor het monitoren van veranderingen in een voorgesteld marien beschermd gebied.
De Weddellzee en klimaatverandering
De Weddellzee is de grootste kustzee in de Zuidelijke Oceaan en een echte hotspot van leven. Hier krijgen zeehonden en keizerspinguïns hun jongen. De zwermen krill, die onder ijsschotsen op microalgen grazen, trekken vissen, walvissen en zeevogels aan. Op de zeebodem paaien miljoenen ijsvissen, terwijl onderwatertuinen vol glassponzen, zeeanemonen en zakpijpen gedijen, waarvan sommige een niveau van biodiversiteit bereiken dat vergelijkbaar is met dat van tropische riffen.
“De Weddellzee vormt een grotendeels onaangeroerd en daarom uiterst waardevol leefgebied. Het heeft niet alleen een hoge esthetische waarde, het wordt ook gekenmerkt door een unieke biodiversiteit. Deze biologische diversiteit is ook de bron van belangrijke ecosysteemdiensten, zoals de opslag van koolstof in de diepzee door ijsalgen en de naar de bodem zinkende overblijfselen van plankton”, legt dr. Hauke Flores uit, een marien bioloog aan het Alfred Wegener Instituut (Duitsland) en coördinator van het Weddell Sea Observatory of Biodiversity and Ecosystem Change (WOBEC) project.
De klimaatverandering heeft zich echter ook verspreid naar het zuidpoolgebied. Hauke Flores voegt hieraan toe: “De afgelopen jaren zijn we getuige geweest van een onverwacht snelle afname van het zee-ijs. We weten niet hoe en of de organismen in de regio zich kunnen aanpassen aan de veranderde omgevingsomstandigheden. Om dit aspect te kunnen beoordelen, moeten we eerst een beter inzicht krijgen in de staat van het ecosysteem en moeten we dringend beginnen met het systematisch verzamelen van gegevens.”
Opvullen van de datakloof
De focus van het project ligt op het observeren van potentiële langetermijnveranderingen in de biodiversiteit in de oostelijke Weddellzee. Hoewel landen als Duitsland, Noorwegen en Zuid-Afrika al tientallen jaren onderzoek doen in de regio, ontbreken systematische studies over dit enorme ecosysteem. Voor grote delen van de Weddellzee zijn langetermijnwaarnemingen van de mariene biodiversiteit zelfs geheel onbestaande.
Om waardevolle nieuwe gegevens te verzamelen, staat er in 2026 een expeditie met de Duitse ijsbreker Polarstern gepland in de Weddellzee, gecoördineerd door de Universiteit van Rostock. Daarnaast zullen de projectpartners hun archieven doorzoeken en niet eerder uitgebrachte en moeilijk te vinden resultaten beschikbaar maken in publiekelijk toegankelijke databanken.
Dr. Anton Van de Putte van het Instituut voor Natuurwetenschappen en de Université Libre de Bruxelles is verantwoordelijk voor het databeheer van WOBEC. Hij zal ook deel uitmaken van de expeditie in 2026 en een bijdrage leveren aan de verwerking en interpretatie van de data. “Het is ons doel om op basis van zowel historische als huidige gegevens een strategie te creëren voor langetermijnmonitoring van het milieu in de Weddellzee met behulp van autonome observatoria, satellietgebaseerde teledetectie en bemonstering vanaf schepen”, legt Anton uit.
Een marien beschermd gebied?
Belanghebbenden uit de politiek, het bedrijfsleven en het natuurbehoud zullen bij het proces worden betrokken, dat ook zal plaatsvinden in nauwe samenwerking met de Commission for the Conservation of Antarctic Marine Living Resources (CCAMLR). De EU en andere CCAMLR-leden pleiten al jaren voor de bescherming van grote delen van de Weddellzee. Helaas is een eerder ingediend voorstel voor een nieuw beschermd marien gebied in de Weddellzee niet aangenomen, omdat de stemming unaniem moet zijn en de huidige geopolitieke situatie de CCAMLR-onderhandelingen lastig maakt.
De ratificatie van de Overeenkomst inzake het behoud en het duurzame gebruik van de mariene biologische diversiteit van gebieden buiten de nationale jurisdictie (BBNJ-verdrag, onder het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee) in 2023 is echter een veelbelovende ontwikkeling. Er wordt gehoopt dat dit positieve signaal het proces van het uitroepen van een marien beschermd gebied in de Weddellzee onder CCAMLR zal stimuleren. WOBEC zal alvast de mogelijkheid bieden om een op wetenschap gebaseerde strategie te creëren voor het beoordelen van de biodiversiteit binnen het mariene beschermde gebied en de toekomstige veranderingen daarin.
Het Weddell Sea Observatory of Biodiversity and Ecosystem Change (WOBEC) bundelt de krachten van elf instituten uit acht landen (Europa en de VS), en wordt geleid door het Alfred Wegener Institute, Helmholtz Centre for Polar and Marine Research (AWI). De komende drie jaar zullen deelnemende onderzoekers de huidige toestand van de biotische gemeenschap in de Weddellzee bepalen, als referentie voor langetermijnmonitoring van het ecosysteem in de transformerende Zuidelijke Oceaan.
WOBEC is een van de 33 projecten in het vlaggenschipprogramma BiodivMon van de Europese Unie, onder auspiciën van Biodiversa+, het European Biodiversity Partnership. De Kick-off Meeting voor WOBEC vindt plaats in Bremerhaven, Duitsland, van 11 tot en met 14 juni 2024. Nationale partners hebben WOBEC 1,9 miljoen euro aan financiële steun toegekend.
Het nieuwe rapport ‘Zeezoogdieren en zeeschildpadden in België in 2023’ vat de resultaten van de monitoring en het onderzoek naar deze dieren in België in 2023 samen. Bruinvissen spoelden minder aan dan in de voorbije 20 jaren, maar op zee werden nog steeds hoge aantallen geteld. Zeehonden nemen verder toe. Het meest opmerkelijke zeezoogdier van 2023 was een Orka, de stranding van een levende Dikkopschildpad was een Belgische primeur.
Bruinvissen en zeehonden
In 2023 spoelden 26 Bruinvissen aan in België. De meeste van deze dieren bevonden zich in een vergevorderde staat van ontbinding. Het ging om het laagste aantal dode Bruinvissen van de voorbije 20 jaren, waarmee de eerder gedocumenteerde afnemende trend zich verder zet. De hoogste aantallen dateren van een tiental jaren terug, toen spoelden in sommige jaren meer dan 100 Bruinvissen aan (met een maximum van bijna 150 in 2013). De reden voor het dalend aantal blijft voer voor speculatie.
Luchtsurveys van zeezoogdieren in de Belgische wateren werden uitgevoerd in april, juni en september 2023. De observaties lieten toe te berekenen dat er op deze momenten respectievelijk 14.700, 1.400 en 2.500 Bruinvissen aanwezig waren in het onderzoeksgebied. Het aantal in april was één van de hoogste dat ooit werd vastgesteld. Een uitgebreide analyse van de gegevens verzameld tijdens luchtsurveys in de periode 2009-2022 toonde aan dat Bruinvissen inderdaad vooral in het voorjaar in hoge dichtheden voorkomen in het Belgische deel van de Noordzee. Ze geven de voorkeur aan het meest noordelijke en westelijke deel van onze wateren, en lijken scheepvaartroutes te vermijden.
Er spoelden 48 dode zeehonden aan in 2023. Voor 14 van deze zeehonden leverde verder onderzoek informatie over de doodsoorzaak op. Tien daarvan kwamen vermoedelijk om in visnetten. Het totale aantal dood aangespoelde zeehonden is vergelijkbaar met de vijf voorgaande jaren (met uitzondering van een piek in 2021). Op langere termijn is sprake van een toenemende trend. Sealife verzorgde uin 2023 zeven Grijze en 17 Gewone zeehonden. Bijna de helft van de dieren haalde het niet.
Orka op de grens van Koksijde en De Panne
De meest opvallende walvisachtige uit 2023 was ongetwijfeld de mannelijke Orka die zich op 29 oktober eerst langzaam langs de kust van Koksijde verplaatste, om uiteindelijk te stranden in De Panne. Het dier was erg mager en verzwakt, en stierf bijna onmiddellijk na de stranding. Er kon voorlopig niet achterhaald worden uit welke populatie hij afkomstig was.
Het was al van het midden van de 19e eeuw geleden dat in ons land strandingen van Orka’s geregistreerd werden. We hebben geprobeerd om de informatie over die strandingen van lang geleden te ontrafelen. We brengen ook hulde aan Louis François Paret, de man aan wie we het te danken hebben dat we de resten van deze dieren, intussen meer dan 175 jaar oud, nog kunnen bewonderen.
Andere zeldzame soorten
In de haven van Antwerpen werd op 29 augustus 2023 een dode Gewone vinvis binnengebracht op de boeg van een schip. De autopsie kon aantonen dat het dier gestorven was door de aanvaring.
Er spoelden in 2023 enkele voor ons land zeldzame dolfijnen aan: een Gewone dolfijn op 22 december, en twee erg ontbonden Gewone of Gestreepte dolfijnen op 21 juli en 8 oktober.
In 2023 zijn ook enkele zeeschildpadden aangespoeld. Een dode Lederschildpad op 7 oktober stierf door een traumatische oorzaak. Een levend gestrande Dikkopschildpad op 25 november betrof de eerste bevestigde stranding van deze soort in België.
Het nieuwe rapport ‘Zeezoogdieren en zeeschildpadden in België in 2023’ is een uitgave van het Instituut voor Natuurwetenschappen. Het volledige rapport en de voorgaande jaarrapporten (beschikbaar sinds 2014) kunnen hier worden gedownload.
Het monitoringprogramma van het Instituut voor Natuurwetenschappen voor SOx- en NOx-emissies van schepen op zee, onderdeel van het luchttoezicht, is finalist voor het Greening Award Initiative van het European Maritime Safety Agency.
Het Greening Award Initiative wordt gezamenlijk georganiseerd met Frontex (het European Border and Coast Guard Agency) en het European Fisheries Control Agency (EFCA) en zet duurzaamheidsacties van autoriteiten die kustwachtfuncties in de EU uitoefenen in de kijker.
Sinds 2015 heeft het Instituut voor Natuurwetenschappen, met financiering uit het Connecting Europe Facility-programma, het Belgische kustwachtvliegtuig uitgerust met een sniffersensor om de scheepsemissies van schepen op zee te meten.
Dit monitoringprogramma is succesvol dankzij een goede samenwerking met de minister van Noordzee die onder meer zorgde voor de NOx-sensor, en met het Directoraat-Generaal Scheepvaart dat de opvolging van verdachte SOx- en NOx-waarden op land verzekert.
Het vliegtuig controleert nu op CO2, SO2, NOx en zwarte koolstof, en de resultaten van de snifferoperaties hebben ertoe geleid dat de efficiëntie van de haveninspecties met meer dan 50% is toegenomen.
In 2023 documenteerde het Instituut voor Natuurwetenschappen met het Kustwachtvliegtuig 17 gevallen van operationele zeeverontreiniging door schepen. Bij 24 en 42 schepen werden in de rookpluimen verdachte zwavel- en stikstofwaarden gemeten. Andere activiteiten bestonden onder meer uit toezicht op olie- en gasinstallaties, zeezoogdier-tellingen, en ruimer maritiem toezicht ten dienste van de Kustwacht.
Overzicht van de toezichtvluchten
In het kader van het nationale luchttoezichtprogramma werd in 2023 244 uren boven de Noordzee gevlogen. Dit programma wordt georganiseerd door de Wetenschappelijke Dienst BMM (Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee) van het Instituut voor Natuurwetenschappen, in samenwerking met Defensie.
Het merendeel van de vlieguren betrof nationale vluchten (221 uren):
164 uren pollutiecontrole, evenredig verdeeld over toezicht op lozingen van olie, andere schadelijke stoffen en afval (MARPOL Bijlage I, II en V) en monitoring van de zwavel- en stikstofuitstoot door schepen (handhaving van MARPOL Bijlage VI);
39 uren visserijcontrole, in opdracht van de Vlaamse dienst Zeevisserij;
3 uren ‘on call’, waarbij het vliegtuig werd opgeroepen ter verificatie van zee-verontreiniging na een aanvaring en de waarneming van olie nabij de windparken;
2 uren voor het geven van luchtsteun in pollutiebestrijdingsoefeningen.
13 uren zeezoogdierenmonitoring.
Verder werden 23 uren besteed aan internationale vluchten in het kader van het Akkoord van Bonn, namelijk een Tour d’horizon-missie ter controle van boorplatformen in de Noordzee.
Scheepslozingen op zee
In 2023 werden geen vervuilingen vastgesteld ten gevolge van incidenten op zee. Op 10 oktober werd het Kustwachtvliegtuig wel opgeroepen na een aanvaring tussen twee schepen in het Westhinder Ankergebied, maar er werd enkel materiële schade vastgesteld.
Anderzijds werden 4 operationele olieverontreinigingen vastgesteld. Hoewel dit het grootste aantal uit de afgelopen 5 jaren betreft blijft de dalende trend van de afgelopen 30 jaren overeind (zie grafiek).
De eerste olieverontreiniging werd waargenomen in het kielzog van een vissersschip, over een lengte van anderhalve kilometer. Hiervoor werd een PV opgesteld door de BMM-agenten. De verontreiniging was niet bestrijdbaar.
Een tweede, kleinschalige olieverontreiniging werd waargenomen aan de monding van de Westerschelde in Nederlandse wateren. De olievlek kon niet aan een vervuiler worden gelinkt en was al sterk verweerd.
De derde olievlek situeerde zich ter hoogte van de Noordhinder scheepvaartroute en had een grotere omvang. De vlek van ongeveer 16 km2 besloeg zowel Franse, Engelse als Belgische wateren en was al sterk verweerd door de natuurlijke werking van de golven en het groot aantal schepen die op deze locatie langsvaren. Een mogelijke vervuiler kon niet worden geïdentificeerd.
Een vierde olievlek werd geobserveerd na de melding door het windmolenpark Norther. Het betrof een kleine en reeds verweerde olievlek in de buurt van de windparken. Ook hier kon geen vervuiler worden aangeduid.
Er werden in 2023 geen inbreuken vastgesteld op Bijlage V van het MARPOL Verdrag, dat betrekking heeft op het lozen in zee van vuilnis en vaste bulkstoffen door schepen. Wel werden 13 gevallen van operationele verontreiniging door andere schadelijke vloeistoffen dan olie (MARPOL Bijlage II) waargenomen, waarvan er 6 konden worden gelinkt aan een schip.
Drie keer ging het om een lozing van FAME (fatty acid methyl ester). In de andere gevallen ging het om lozingen van aniline (een basisgrondstof voor de chemische industrie), zonnebloemolie en derivaten van palmolie. In één geval werd een PV uitgeschreven door de BMM-agenten, aangezien niet voldaan werd aan de lozingstandaard voor MARPOL Bijlage II die bepaalt dat dergelijke lozingen dienen te gebeuren waar het water dieper is dan 25 meter. In de overige gevallen werden de bevoegde havenstaatcontrolediensten ingelicht voor verdere opvolging en onderzoek.
Het lozen van andere schadelijke vloeistoffen dan olie vormt nog steeds een courant probleem, dat de laatste jaren in licht stijgende lijn lijkt te evolueren (zie grafiek). Niet alleen België maar ook andere Noordzeelanden merken deze stijgende trend op. Dat het vaak om toegestane lozingen gaat neemt echter niet weg dat ze, in variërende graad van ernst, een negatieve impact kunnen hebben op het mariene milieu. Het is belangrijk dat kuststaten deze lozingen blijven monitoren, omdat dit problemen op zee in kaart kan brengen en een stimulans kan zijn om indien nodig de huidige wetgeving aan te passen.
Olieverontreiniging in havens
Op 14 december werd een olievlek vastgesteld in de haven van Antwerpen. Het ging om een historische vervuiling van olie die vrijkomt uit de onderlaag, bijvoorbeeld door omwoeling of baggerwerken. De olie werd opgeruimd door een bestrijdingsvaartuig.
Monitoring van de zwavel- en stikstofuitstoot
Door de toepassing van een sniffersensor kan het Kustwachtvliegtuig op zee polluenten meten in de uitstoot van schepen, en staat ons land bekend als een pionier in de internationale strijd tegen de luchtvervuiling door schepen.
Zwavelmetingen staan reeds sinds 2016 op het programma. Om de strenge zwavellimieten voor scheepsbrandstof in het Noordzee-emissiecontrolegebied te monitoren werden in 2023 59 sniffer-vluchten (79,7 uren) uitgevoerd boven het Belgisch toezichtgebied. 24 van de 902 geïnspecteerde schepen vertoonden een verdacht hoge zwavelwaarde. Deze schepen werden gerapporteerd aan de bevoegde maritieme inspectiediensten en werden vervolgens aan wal geïnspecteerd.
Sinds de succesvolle integratie van een NOx-sensor in 2020 meet het vliegtuig ook de concentratie aan stikstofverbindingen (NOx) in de rookpluimen van schepen. Hiervoor gelden sinds 1 januari 2021 strengere beperkingen in het Noordzee-emissiecontrolegebied. België was daarmee het eerste land dat de stikstofuitstoot van schepen op zee kon monitoren. In 2023 leidde dit tot metingen van verdachte waarden bij 42 van de 902 gemonitorde schepen.
In 2021 werd ook een ‘black-carbon’-sensor toegevoegd aan de snifferopstelling. Deze meet de zwarte koolstof die een maat is voor de roetconcentratie in scheepsemissies. In 2023 werd zo de roetconcentratie gemeten bij 377 schepen. Bij uitzonderlijk hoge concentraties werd aan de havendiensten gevraagd een staal te nemen van de gebruikte brandstof. Deze zullen in 2024 worden geanalyseerd door het Instituut voor Natuurwetenschappen.
Internationale ‘Tour d’Horizon’ zending
In juli 2023 voerde het toezichtvliegtuig de jaarlijkse internationale TdH-missie uit in het kader van het Akkoord van Bonn. Hierbij wordt zeeverontreiniging afkomstig van boorplatformen opgespoord in het centrale deel van de Noordzee, in Nederlandse, Deense, Britse en Noorse offshore wateren.
Het toezichtvliegtuig detecteerde in totaal 30 olievervuilingen, het op één na hoogste waargenomen aantal sinds de start van het uitvoeren van deze jaarlijkse missie in 1991. 28 hiervan konden rechtstreeks worden gelinkt aan een olieplatform. Alle waarnemingen werden systematisch gerapporteerd aan de bevoegde Kuststaat voor verdere opvolging overeenkomstig de internationale procedures.
De crew had ook het voorrecht om tijdens deze missie een groep orka’s te mogen waarnemen in Noorse wateren.
Monitoring van zeezoogdieren
In 2023 voerde het Instituut voor Natuurwetenschappen luchtsurveys voor zeezoogdieren-monitoring uit in de maanden april, juni en september. Er werden op de vluchttransecten respectievelijk 282, 32 en 55 Bruinvissen waargenomen. Omgerekend naar de volledige Belgische wateren zijn dat heel wat Bruinvissen: meer dan 14.700 in april, en meer dan 1.400 en 2.500 in juni en september. Ook zeehonden werden regelmatig waargenomen tijdens deze vluchten, met name 2 in april, 10 in juni en 30 in september.
Ruimer maritiem toezicht
In het kader van de Kustwachtsamenwerking droeg het toezichtvliegtuig ook bij aan de ruimere taken van maritieme handhaving en veiligheid op zee.
In 2023 werden zo 15 schepen waargenomen die voeren zonder AIS, het automatisch identificatiesysteem dat o.a. helpt om aanvaringen te voorkomen. De meerderheid (93%) waren vissersschepen. De cijfers bevestigen de stijgende trend die wordt waargenomen sinds vissersschepen verplicht met AIS moeten varen (2020).
Daarnaast werden in 2023 53 navigatie-overtredingen waargenomen in de offshore vaarroutes in en nabij de Belgische wateren. Dit is eveneens een aanzienlijke toename waarbij het voornamelijk gaat om schepen die in tegengestelde richting varen (‘spookvaren’) of voor anker gaan in een van de vaarroutes. Deze waarnemingen werden systematisch gemeld aan het Directoraat-generaal Scheepvaart (FOD Mobiliteit en Vervoer) dat zorgt voor de nodige follow-up.
Tot slot werden ook 3 overtreders die verboden gebieden betraden gemeld aan de bevoegde autoriteiten. Dit is beduidend minder dan de cijfers van de vorige jaren. Een mogelijke verklaring is dat de invoering van de gesloten gebieden voor scheepvaart, zoals het aquacultuurbedrijf (zeeboerderij) voor de kust van Nieuwpoort en het kalibratiegebied voor wetenschappelijke instrumenten ter hoogte van Oostende, ondertussen is ingeburgerd bij de zeegaande vloot.
Het aantal offshore windparken op de Noordzee neemt exponentieel toe. De constructie ervan speelt in op de dringende behoefte aan een transitie naar groene energieproductie en koolstofneutraliteit. De installatie van deze door de mens gemaakte constructies heeft een merkbare impact op het mariene ecosysteem. Enkele positieve effecten zijn onder meer het bieden van een nieuw thuis aan verschillende dieren en het bieden van beschutting, voedsel en voortplantingsplaatsen. Er zijn echter waarnemingen gedaan van zwarte sedimentvlekken in de bemonsterde sedimenten nabij de turbinefunderingen, wat erop wijst dat er een hoge toevoer van organisch materiaal in het sediment is, waardoor de natuurlijke biogeochemische processen veranderen.
In het OUTFLOW-project onderzoekt PhD-kandidaat Esther Cepeda Gamella (Instituut voor Natuurwetenschappen – MARECO en Universiteit Gent), de bron van deze zwarte sedimenten.
Lees meer over dit onderzoek in een blogartikel dat Esther schreef voor BioVox (in het Engels):
Een jong mannetje dwergvinvis dat op 13 mei aanspoelde in Oostende kwam naar alle waarschijnlijkheid om het leven door verhongering. De lege maag, het lage gewicht en de dunne speklaag wijzen allen in die richting. Het ‘verse’ dier raakte waarschijnlijk om een onbekende reden gescheiden van de moeder. Hoewel waarnemingen van dode en levende dwergvinvissen de laatste jaren frequenter worden genoteerd in het zuiden van de Noordzee, blijft het aanspoelen ervan op een Belgisch strand een uitzonderlijke gebeurtenis.
In de ochtend van 13 mei 2024 trof een wandelaar een dode, jonge dwergvinvis (Balaenoptera acutorostrata) aan op het strand van Oostende, ter hoogte van het Casino Kursaal. Hoofdredder Jonathan Devos zag het het dier – toen nog van onbekende identiteit – kort daarvoor nog drijven in het kustwater. De zone rond het aangespoelde dier werd afgezet opdat de hulpdiensten en wetenschappers van het Instituut voor Natuurwetenschappen de ruiming konden organiseren.
“Het was meteen duidelijk dat het om een zeer jong, erg mager en pas recent overleden dier ging”, zegt Jan Haelters, zeezoogdierenexpert van het Instituut voor Natuurwetenschappen. “Dwergvinvissen meten bij de geboorte slechts 2,5 tot 2,8 m, dus we vermoeden dat dit exemplaar met een lengte van 3,16 m slechts enkele maanden oud is. Op die leeftijd zijn ze nog sterk afhankelijk van hun moeder.”
Uit de verse toestand van het dier kan worden afgeleid dat het waarschijnlijk stierf kort voor, of tijdens, de stranding. Het kadaver werd overgebracht naar de faculteit Diergeneeskunde van de UGent, waar een team van de UGent en de ULiège nog dezelfde namiddag een autopsie uitvoerde.
Autopsieresultaten
De Oostende dwergvinvis bleek een jong mannetje te zijn.
“Zijn gewicht bedroeg slechts 214 kg, wat erg weinig is voor een dier van deze lengte. Zelfs bij de geboorte wegen ze al zwaarder, tot 450 kg. Dat in de maag geen voedselresten werden aangetroffen was dus weinig verrassend“, zegt Wannes De Clercq, die voor het Instituut voor Natuurwetenschappen de autopsie bijwoonde.
“De bevindingen suggereren dat deze dwergvinvis gescheiden raakte van zijn moeder, wat uiteraard problematisch is voor een jong dier dat nog niet kan instaan voor zijn voedselvoorziening”, voegt Wannes toe. Ook de dunne speklaag (slechts 7 mm dik) ondersteunt de hypothese van een dood door verhongering. Een klein stukje plastic in de maag staat niet in relatie tot de doodsoorzaak.
Belgische dwergvinvissen
De dwergvinvis is een vaste inwoner van de Noordzee, maar zijn verspreidingsgebied beperkt zich hoofdzakelijk tot het noordelijke en centrale deel ervan. In het zuiden van de Noordzee duikt de soort minder vaak op, al lijkt de frequentie van waarnemingen van levende en aangespoelde dwergvinvissen hier de laatste jaren wel toe te nemen.
Jan Haelters geeft detail: “We kennen uit de laatste 25 jaar elf aangetoonde gevallen van dwergvinvissen in de Belgische wateren. Vijf keer ging het om kadavers en zes keer om waarnemingen van levende exemplaren.”
De kadavers dateren uit 2004 (dood aangetroffen op zee en aan land gebracht; gestorven door bijvangst), 2013 (stranding; gestorven door inslikken van een grote hoeveelheid plastic), 2017 (kadaver in staat van ontbinding op zee), 2020 (ondervoed en gebroken onderkaak) en 2023 (kadaver in staat van ontbinding op zee, later aangespoeld in Nederland).
De levende dwergvinvissen werden opgemerkt in 2013, 2017, 2019, 2020 en tweemaal in 2024. De laatstgenoemde dieren werden waargenomen op 20 maart 2024 vanop de RV Belgica door wetenschappers van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (nabij de Fairybank) en op 23 april 2024 tijdens een luchtsurvey van zeezoogdieren door het Instituut voor Natuurwetenschappen (nabij de grens met de Engelse wateren).
Gezamenlijke operatie rond veiligheid onder Europese vlag
Op 13 mei 2024 werd in het Franse Duinkerke de officiële aftrap gegeven van een tijdelijke Belgisch-Franse samenwerking rond het gebruik van drones aan de Noordzeekust. Vier maanden lang, van 13 mei tot en met 13 september 2024, zullen verschillende partners van de Belgische Kustwacht twee speciale drones kunnen gebruiken als ondersteuning van hun diverse taken op zee. Daaronder ook de Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee en het Schelde-estuarium (BMM), wetenschappelijke dienst van het Instituut voor Natuurwetenschappen.
Deze gezamenlijke operatie van België en Frankrijk wordt gecoördineerd door EMSA en EFCA, respectievelijk het Europees agentschap dat instaat voor veiligheid op zee en het Europees agentschap voor de controle op visserij. Het project heet MMO (Multipurpose Maritime Operation) La Manche and Southern North Sea en is dus grensoverschrijdend.
Deze zomer zullen er dus nog meer ogen gericht zijn op zee om de veiligheid van ons kustgebied te verzekeren. Daarnaast worden er ook heel wat opleidingen rond veiligheid op zee georganiseerd door internationale experts.
Nathalie Balcaen – covoorzitter Kustwacht: “Dit is een buitenkans die we van EMSA en EFCA krijgen. In een eerste fase willen we zien hoe deze drones een aanvulling kunnen zijn op de middelen die we nu al hebben. Hoe kunnen de toestellen helpen bij een reddingsoperatie op zee of bij hydrografie? Zijn het de juiste types of niet? We kunnen het materiaal van de zomer volop inzetten en dan evalueren. Als de resultaten positief zijn, zullen we werk maken van de nodige dossiers om zelf drones aan te kunnen schaffen”.
Samen met Frankrijk zullen twee types drone worden ingezet. Een zogenaamde RPAS (Remotely Piloted Aircraft System), een vliegende drone, en een ROV (Remotely Operated Vehicle), een onderwaterdrone. Verschillende partners van de Kustwacht zullen deze drones kunnen inzetten in vooraf afgebakende zones van de Noordzee.
Inzet van drones
Het MRCC (Maritiem Reddings-en Coördinatiecentrum) van het Agentschap Maritieme Dienstverlening en Kust (MDK) wil de RPAS gebruiken voor Search & Rescue. Zo kan de drone beelden maken van eventuele ‘anomalieën’ op zee zoals kleine bootjes, drenkelingen, objecten, enz. Bij een aanvaring tussen twee schepen voor de kust kan de drone worden vooruitgestuurd om al vroeg eventuele schade aan de schepen vast te stellen. Zo kan nog sneller worden ingegrepen bij een eventuele scheepsramp.
De DG Leefmilieu en de BMM (Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee en het Schelde-estuarium) willen de RPAS inzetten om milieuverontreiniging op te sporen, BMM kan de drone ook aanvullend gebruiken om bepaalde meldingen te verifiëren over fauna en flora in de Noordzee of het meten van de uitstoot van vaartuigen.
Het agentschap Landbouw en Zeevisserij wil de RPAS inzetten voor opdrachten in het kader van visserijcontrole op zee.
De dienst Vlaamse Hydrografie (Agentschap Maritieme Dienstverlening en Kust – MDK) zal de ROV onder andere gebruiken om wrakken op de bodem van de Noordzee nog beter in beeld te brengen en te identificeren.
Extra opleidingen en oefeningen
Naast het inzetten van de technologie worden in het kader van de MMO ook opleidingen en trainingen gegeven voor de verschillende Kustwachtpartners. Focus ligt hier op een nog betere identificatie van schepen op zee, en bijhorende communicatie. Zo zullen EMSA’s Integrated Maritime Services (IMS) vanuit het hoofdkwartier in Lissabon een gedetailleerd live beeld geven van alle vaartuigen op het Kanaal, één van de drukst bevaren zeeroutes ter wereld. Speciale algoritmes zullen de bewegingen van schepen kunnen volgen. Samen met satellietbeelden zullen deze IMS heel wat data opleveren om zo een volledig beeld te krijgen van het maritieme verkeer. België en Frankrijk zullen ook gebruik kunnen maken van satellietbeelden van EMSA’s CleanSeaNet Oil Spil Monitoring and Pollution Detection Service.
In het kader van de MMO zal de DG Leefmilieu ook een luik oliebestrijding uitvoerig kunnen oefenen. Op 14 en 15 mei wordt de Belgische en Franse oliebestrijdingscapaciteit uitgetest tijdens een grootscheepse oefening. Voor de Franse kust zal in een fictief scenario een tanker na een botsing veel olie verliezen. Frankrijk zal een beroep doen op Belgische schepen om mee de vervuiling te bestrijden. Drie Belgische schepen en een schip van het Europese agentschap EMSA zullen in formatie de olie uit de zee verwijderen.
Ook het Belgische Kustwachtvliegtuig, uitgebaat door het Instituut voor Natuurwetenschappen en Defensie, neemt deel aan deze oefening, en de ecochemische laboratoria (groep ECOCHEM – Ecosystems Physico-Chemistry) van het Instituut voor Natuurwetenschappen spelen eveneens een belangrijke rol. Zij ontvangen via een helikoptertransport immers oliestalen om een oil fingerprinting (proces om te bepalen waar een oliestaal vandaan komt) uit te voeren. De resultaten worden vergeleken met die van de Fransen, zodat ook het uitwisselingsprotocol voor informatie kan worden getest.
Addenda: Luchtbeelden van de gesimuleerde olieramp, genomen tijdens de oefening van 14-15 mei 2024 vanuit het Belgische Kustwachtvliegtuig.