De milieueffecten van offshore windparken in het Belgische deel van de Noordzee – Een decennium van monitoring, onderzoek en innovatie

Sinds 2008 werden 318 offshore windturbines geïnstalleerd in het Belgische deel van de Noordzee. Zowel de bouwtechnologie als de monitoring van de milieu-impact zijn het afgelopen decennium sterk veranderd. In een nieuw rapport vatten de wetenschappelijke partners in het monitoringprogramma samen wat we tot nu toe geleerd hebben over de langetermijneffecten op een verscheidenheid aan ecosysteem-componenten, van bentische ongewervelden tot vogels en zeezoogdieren. Naarmate de tijdreeksen langer worden, neemt ons vermogen om effecten op te sporen toe. Opvallende resultaten zijn onder meer dat kunstmatige harde substraten zoals windturbinefunderingen niet beschouwd kunnen worden als gelijkwaardige alternatieven voor soortenrijke natuurlijke harde substraten, dat windparken sommige vogelsoorten afschrikken maar andere aantrekken, dat het aantal gestrande bruinvissen gecorreleerd is met periodes van hoge intensiteit onderwatergeluid en dat offshore windparken slechts een subtiele verandering in de visserij-activiteit teweeg hebben gebracht zonder dat dit leidt tot lagere vangsten van de belangrijkste doelsoorten.

Evoluerende bouwpraktijken en monitoringprogramma

Van 2008 tot 2018 werden in het Belgische deel van de Noordzee 318 offshore windturbines met een totaal geïnstalleerd vermogen van 1556 MW gebouwd. De technologie en de bouwpraktijken zijn in de loop van dit decennium drastisch veranderd. Deze veranderingen omvatten een evolutie in de funderingstypes (van betonnen en stalen ‘gravitaire’ funderingen – dit zijn funderingen op basis van zwaartekracht – naar XL monopile windturbines), een uitbreiding van het geografische gebied voor de bouw van windturbines (naar meer offshore wateren) en een uitbreiding van de grootte en de capaciteit van de windturbines (van 3 MW turbines met een rotordiameter van 72 m tot 8,4 MW turbines met een rotordiameter van 164 m).

Het monitoringprogramma WinMon.BE heeft de milieu-impact van de bouw- en exploitatiefasen van de windparken gedurende deze hele periode gedocumenteerd en geëvalueerd. Het ontwikkelde zich tot de basis voor een diepgaand inzicht in de effecten op langere termijn op een verscheidenheid aan ecosysteemcomponenten, van bentische ongewervelde dieren over vissen tot vogels en zeezoogdieren. Het nieuwe rapport maakt de balans op van wat we tot nu toe hebben geleerd en zoomt in op een selectie van innovatieve monitoring- en effectbeperkingstechnieken.

Effecten op het ecosysteem

Sedimentbemonstering heeft een consistente impact op de sedimentsamenstelling en macrobentische gemeenschappen (ongewervelde dieren die in en op de zeebodem leven, zoals wormen, schelp- en schaaldieren en zeesterren) aangetoond. Sedimentverfijning werd alleen zeer dicht bij de stalen gravitaire funderingen waargenomen, terwijl er geen overtuigende resultaten werden gevonden in termen van organische verrijking. In de nabijheid van de windturbines werden hogere dichtheden en een grotere diversiteit (soortenrijkdom) aan macrobentische organismen gevonden. Het fenomeen was het meest uitgesproken op de Thorntonbank. Dit bevestigt de hypothese dat de effecten specifiek zijn voor locaties, funderingstypes of zelfs individuele turbines, wat het belang onderstreept van een voortdurende monitoring van het macrobenthos bij de verschillende turbinesoorten.

Wat de macrofauna betreft die op de fundamenten leeft/groeit, heeft een decennium van monitoring drie opeenvolgende fasen aan het licht gebracht. In een eerste, relatief korte, pioniersfase (ca 2 jaar), werd de installatie van de turbinefunderingen gevolgd door een snelle kolonisatie die verschilde tussen de locaties en de funderingstypes. Dit werd gevolgd door een meer gevarieerde tussenfase, gekenmerkt door grote aantallen suspensievoeders (die leven van in het water zwevende voedseldeeltjes, zoals Jassa herdmani, een kleine kreeftachtige). Een derde, en mogelijk climaxstadium, met een lagere soortendiversiteit en zeeanjelier Metridium senile en Mossel Mytilus edulis als dominante soorten, werd na negen tot tien jaar bereikt. Eerdere rapporten die offshore windturbines aanduiden als hotspots van biodiversiteit verwijzen doorgaans naar de soortenrijke tweede fase. Deze moeten dus met de nodige voorzichtigheid worden gelezen, aangezien de rijke biodiversiteit van korte duur blijkt te zijn en in een later stadium (na ongeveer zes jaar in deze studie) weer verdwijnt. Dit onderstreept dat kunstmatige harde substraten niet als alternatief kunnen worden beschouwd voor de soortenrijke natuurlijke harde substraten.

Vogels en zoogdieren

Vergelijking van de verspreiding van zeevogels voor de aanleg van windparken met de verspreidingsgegevens na de bouw toonde aan dat het windparkgebied aanzienlijk wordt vermeden door de jan-van-gent Sula bassana (-98%), de Zeekoet Uria aalge (-60-63 %) en de Alk Alca torda (-75-80%). De aantrekkingskracht van het windpark kan daarentegen worden aangetoond voor de aalscholver Phalacrocorax carbo, de zilvermeeuw Larus argentatus en de grote mantelmeeuw Larus marinus. Belangrijk is dat de meeste van deze effecten niet langer merkbaar waren op een afstand van meer dan 0,5 km van de randen van een windpark. Hoe deze effecten van invloed zijn op de individuele conditie, het voortplantingssucces en de overleving van de vogels is nog niet bekend.

Het werd aangetoond dat de Belgische offshore windparken worden bezocht door migrerende ruige dwergvleermuizen Pipistrellus nathusii. De studie werpt een eerste licht op de meteorologische omstandigheden die de vleermuisactiviteit in de zuidelijke Noordzee bevorderen, en dus ook het risico op aanvaringen met offshore windturbines. Windsnelheid (de meeste waarnemingen vonden plaats bij een windsnelheid van maximaal 5 m/s), windrichting (piek in het voorkomen bij oost- en zuidoostelijke winden), temperatuur en barometerdruk lijken de vleermuisactiviteit in de windturbineparken te beïnvloeden. De windsnelheid lijkt de grootste invloed te hebben. Deze inzichten bieden de mogelijkheid om het risico op aanvaringen van vleermuizen te verminderen, bijvoorbeeld door de activiteit van de turbines te beperken wanneer bepaalde weersomstandigheden zich tijdens het migratieseizoen voordoen.

De hoge impulsieve geluidsniveaus tijdens de bouw van offshore windparken (heien van funderingen) resulteren in verplaatsing en verstoring van Bruinvissen Phocoena phocoena, de meest voorkomende walvisachtige in de zuidelijke Noordzee. Onze analyse toont een hoger aantal strandingen van bruinvissen op Belgische stranden gedurende maanden met een hoge intensiteit van impulsief geluid. Deze voorlopige analyse suggereert een verhoogde sterfte van bruinvissen tijdens periodes met bouw van windparken en zal in de toekomst aan een diepgaande analyse worden onderworpen. De laatste jaren werd dan ook veel aandacht besteed aan geluiddempende technieken. Verschillende dergelijke technieken zijn nu commercieel beschikbaar. In dit rapport kwantificeren we hoe Big Bubble Curtains (luchtbellengordijnen) en stationaire resonatorsystemen (AdBm Noise Mitigation System) werden toegepast om de geluidsdruk tijdens de bouw van windparken in Belgische wateren te verlagen.

Impact op de visserij

Omdat er binnen de Belgische offshore windparken (ca. 140 km² operationeel) niet mag worden gevist, neemt de totale beschikbare oppervlakte voor de visserij af naarmate deze parken zich uitbreiden. Er werd aangetoond dat de offshore windparken de visserijactiviteit (inspanning, aanvoer en vangstefficiëntie van de 10 belangrijkste vissoorten, waaronder tong Solea solea en schol Pleuronectes platessa – de belangrijkste doelsoorten van de Belgische en Nederlandse boomkorvloot) in de Belgische wateren slechts subtiel hebben gewijzigd in de periode 2006-2017. Het is echter duidelijk dat de visserij-inspanning binnen de offshore windparken opmerkelijk is gedaald, wat erop wijst dat de lokale vissers inspanningen hebben geleverd om zich aan te passen aan de uitsluiting van de windturbinezone uit hun visgronden en dat zij hun visserij-inspanning aan de rand van de parken hebben opgevoerd. Hoewel de vangstcijfers van tong in de buurt van de operationele offshore windparken vergelijkbaar bleven met de vangstcijfers in het grotere gebied, waren de vangstcijfers van schol rond sommige operationele windparken hoger.

Het monitoringprogramma WinMon.BE is een samenwerking tussen het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN), het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO), het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO) en de Onderzoeksgroep Mariene Biologie van de Universiteit Gent, en wordt gecoördineerd door het Marine Ecology and Management team (MARECO) van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen.

Het volledige rapport, alsook de oudere monitoringsrapporten, kunnen geraadpleegd worden op http://odnature.naturalsciences.be/mumm/nl/windfarms/.

2019 JJ Mehta Award voor uitstekende bijdragen aan de studie van de cohesieve sedimentdynamiek gaat naar KBIN-collega Michael Fettweis.

“Beste Michael, het is mij een groot genoegen u te kunnen meedelen dat u bent geselecteerd om de JJ Mehta Award 2019 in ontvangst te nemen voor uw uitstekende bijdragen aan de studie van de cohesieve sedimentdynamiek tijdens de komende INTERCOH 2019 bijeenkomst in Istanbul, Turkije.” Dit waren de woorden waarmee Carl T. Friedrichs, Professor, Coördinator Onderzoek & Associate Director van CBNERR-VA aan het Virginia Institute of Marine Science, Verenigde Staten, het grote nieuws aan onze collega Michael Fettweis aankondigde.

De Mehta Award wordt uitgereikt aan een persoon die een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de vooruitgang in de theorie of de toepassing van samenhangend sedimenttransport in het mariene of aquatische milieu. De prijs, die een gedenkplaat en een financiële prijs inhoudt, wordt uitgereikt in herinnering aan Jayant J. Mehta (1916-1996), door zijn zoon Ashish J. Mehta. Jayant J. Mehta (MS, MIT, 1938) was een pionier in het ontstaan en de groei van de petrochemische industrie in India, en droeg aanzienlijk bij aan de industriële expansie van het land vanaf de jaren zeventig.

De selectiecommissie was vooral onder de indruk van Michael’s staat van dienst in het combineren van diverse veldwaarnemingen en innovatieve analyses om met succes van nature complexe, samenhangende sedimentprocessen te karakteriseren en tegelijkertijd de inherente onzekerheden te herkennen en te kwantificeren. Als laureaat werd Michael gevraagd om tijdens de conferentie een uitgebreide keynote lezing te geven.

De prijs werd uitgereikt tijdens het INTERCOH 2019 conferentiebanket op de avond van dinsdag 15 oktober 2019.

Gefeliciteerd met deze welverdiende erkenning van je werk, Michael!

KBIN en de volgende generatie Europese onderzoeksschepen

Met de bouw van het nieuwe Belgische ‘Ocean Class’ onderzoeksschip die momenteel aan de gang is, bereidt België zich voor op een mooie oceaan-wetenschappelijke toekomst.

In een nieuw positiedocument geeft de Europese Mariene Raad (European Marine Board – EMB) samen met de European Research Vessel Operators (ERVO) een uitgebreide kijk op de huidige Europese onderzoeksvloot. De publicatie geeft een overzicht van de huidige vloot, haar capaciteiten, uitrusting en beheer. Er wordt ook naar de toekomst gekeken en er wordt benadrukt wat er nodig is om ervoor te zorgen dat de Europese vloot hetzelfde hoge niveau van ondersteuning van de wetenschap kan blijven bieden, in het bijzonder in speciale gebieden zoals de diepzee- en poolgebieden. Het document gaat ook verder dan de vloot zelf, en neemt de opleiding van vlootpersoneel, het vlootbeheer en de rol van onderzoeksschepen in de bredere context van oceaanobservatie in overweging.

De verdere ontwikkeling van ons begrip van de oceaan is van fundamenteel belang om veel van de mondiale uitdagingen waarmee de samenleving van vandaag wordt geconfronteerd, zoals klimaatverandering en voedselzekerheid, aan te pakken. Hoewel nieuwe en autonome platforms voor gegevensverzameling (vaste en mobiele continue meetapparatuur en satellieten) in toenemende mate worden gebruikt om het mariene milieu te onderzoeken, te monitoren en te evalueren, blijven onderzoeksschepen (Research Vessels – RVs) een belangrijke infrastructuur die wetenschappers in staat stellen gegevens te verzamelen en het onderzoek uit te voeren dat nodig is om onze kennis uit te breiden met het oog op zowel fundamenteel begrip als beleidsondersteuning. Fysieke bemonstering van de zeebodem, waterkolom en mariene fauna, alsook het in kaart brengen van de zeebodem met akoestische technieken, zijn voorbeelden van activiteiten waarvoor RVs nog steeds van cruciaal belang zijn. Ook het uitzetten en recupereren van hulpmiddelen zoals meetplatforms, op afstand bediende voertuigen (Remotely Operated Vehicles – ROV’s) en autonome onderwater-voertuigen (Autonomous Underwater Vehicles – AUV’s), is vaak afhankelijk van RVs.

Onderzoeksschepen en hun uitrusting vormen echter grote en geavanceerde, en onvermijdelijk ook dure, infrastructuur. Het is daarom cruciaal dat het belang en de onmisbare rol van deze schepen duidelijk is en dat passende investeringen worden gedaan om de wetenschappelijke ondersteuning te garanderen. Op 6 november 2019 heeft de European Marine Board (een strategisch pan-Europees forum van 33 lidorganisaties, met inbegrip van de belangrijke mariene onderzoeksinstituten, financieringsagentschappen en universitaire consortia) een nieuw positieducument gelanceerd dat een overzicht geeft van de huidige Europese onderzoeksvloot en haar capaciteiten, en aanbevelingen doet voor de wijze waarop deze zich zou moeten ontwikkelen om te voldoen aan de toekomstige wetenschappelijke behoeften. Het positiedocument nr. 25 is getiteld Europese onderzoeksschepen van de volgende generatie: Huidige stand van zaken en te verwachten ontwikkeling en is het resultaat van een samenwerking met de European Research Vessel Operators (ERVO). ERVO is een Europees platform waar RV-exploitanten hun nationale activiteiten, projecten, problemen en plannen voor onderhoud, aanpassingen en vernieuwing van hun onderzoeksschepen bespreken.

Onderzoeksschepen om in te spelen op toekomstige wetenschappelijke behoeften

In het positiedocument wordt beschreven dat de huidige vloot zeer capabel en toonaangevend is op het wereldtoneel. Met een typische levensduur van een onderzoeksschip van 30 jaar is de vloot echter aan het vergrijzen en moet de (her)investering dringend worden voortgezet om even efficiënt en capabel te blijven bij het ondersteunen van de wetenschappelijke gemeenschap en voeren van een doeltreffend beleid. Ondertussen ontwikkelt ook de technologie zich snel en ontstaat er nieuw onderzoek in gespecialiseerde domeinen zoals de diepzee- en poolgebieden, en moeten de onderzoeksschepen het tempo zien bij te benen. Naast de toekomstige behoeften gaat het positiedocument ook verder dan de vloot zelf, het gaat ook in op de opleiding van het vlootpersoneel, het vlootbeheer en de rol van onderzoeksschepen in de bredere context van oceaanwaarnemingen en het European Ocean Observing System (EOOS).

Algemene aanbevelingen

  • Informatie en gegevens over de mogelijkheden en de uitrusting van de Europese onderzoeksvloot moeten worden bijgewerkt en regelmatig worden geëvalueerd door de eigenaars, met steun van de ERVO groep.
  • Om de Europese onderzoeksvloot performant te houden, moeten zowel de vloot als de wetenschappelijke uitrusting en instrumenten dringend worden vernieuwd en verder uitgebouwd.
  • De gemeenschap van onderzoeksschepen moet verder gaan op de ingeslagen weg en blijven streven naar meer samenwerking met betrekking tot gelijke toegang tot scheepstijd (waarbij wetenschappelijke criteria centraal staan en scheepstijd niet wordt beperkt door het land van herkomst van de wetenschapper), een efficiënter gebruik van de middelen, een adequate opleiding van alle partijen en strategische planning van het onderzoek.
  • Financierende agentschappen moeten besprekingen aangaan met de gemeenschap van onderzoekschepen, de mariene wetenschappelijke gemeenschap en andere relevante belanghebbenden, om de belangrijkste financieringsbehoeften te bepalen.
  • De gemeenschap van RV-uitbaters moet blijven uitkijken naar de opkomende wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen (bv. in de richting van real-time data, nieuwe autonome systemen, nieuwe wetenschappelijke uitdagingen) en samenwerken met de betrokken partijen om ervoor te zorgen dat de vloot klaar is om deze te ondersteunen.

Belgische bijdrage

België wordt in de EMB vertegenwoordigd door het Fonds National de la Recherche Scientifique (FNRS), het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek – Vlaanderen (FWO) en het Federaal Wetenschapsbeleid (BELSPO). BELSPO werkt nauw samen met de Operationele Directie Natuurlijk Milieu van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN) ter ondersteuning van geselecteerde EMB positiedocumenten en voor de communicatie-aspecten. Dr. Lieven Naudts, coördinator van de ‘Meetdienst Oostende & RV Belgica’-groep (onderdeel van KBIN-OD Natuur), was één van de trekkers in de EMB Expert Working Group on Next Generation European Research Vessels (WG Research Vessels) en is een van de auteurs van het resulterende positiedocument. In juni 2019 werd Dr. Naudts ook verkozen tot voorzitter van de European Research Vessel Operators (ERVO). Dat gebeurde tijdens de ERVO-jaarvergadering in Hamburg, Duitsland. “Naast de uitwisseling van ervaringen zal de ERVO zich tijdens de komende jaren richten op het verkennen van samenwerkingsmogelijkheden om gemeenschappelijke belangen te bevorderen en de dienstverlening van RVs aan de wetenschappelijke gemeenschap, beleidsmakers, financiers en zelfs particuliere bedrijven te verbeteren. Het verzoek aan de EMB om een nieuw positiedocument over RVs op te stellen, was een logische stap.”, zegt Naudts. “Met de bouw van de nieuwe Belgische Ocean Class RV die momenteel loopt bij Freire Shipyard (Vigo, Spanje), in samenwerking met Rolls-Royce Marine AS (nu Kongsberg Maritime CM AS), is België goed op weg om zich voor te bereiden op een mooie toekomst voor RVs. De nieuwe RV Belgica zal technologisch vooruitstrevend zijn en zorgt ervoor dat de Belgische bijdrage aan de broodnodige gegevensverzameling in het mariene milieu, niet alleen in de Noordzee maar ook in de diepzee- en poolgebieden, wordt voortgezet.” voegt hij eraan toe.

Klas Lackschewitz (GEOMAR, Duitsland) draagt het voorzitterschap van de ERVO groep over aan Dr. Lieven Naudts (KBIN-OD Nature, België) aan de Universiteit van Hamburg (juni 2019).

50 jaar bescherming van de Noordzee

Op vrijdag 11 oktober vierden de Noordzeelanden in Bonn (Duitsland) hun 50-jarige samenwerking. In het kader van het Akkoord van Bonn strijden België, Nederland, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Denemarken, Ierland, Zweden en Noorwegen samen met de EU tegen vervuiling van de Noordzee. Dit regionale akkoord ontstond tegen vervuiling van de Noordzee door schepen en andere maritieme activiteiten. België nam het initiatief om het toepassingsgebied van het akkoord te laten uitbreiden door er ook het voorkomen van illegale luchtvervuiling door de scheepvaart in op te nemen.

Evolutie van het akkoord

In 1967 verloor de olietanker ‘Torrey Canyon’ 117.000 ton olie na een schipbreuk. Kort na deze eerste grote olieramp, in 1969, sloegen de landen die grenzen aan de Noordzee de handen in elkaar en sloten het Akkoord van Bonn af. Daarmee helpen ze elkaar in de strijd tegen vervuiling door rampen op zee, chronische vervuiling door schepen en offshore installaties. Bovendien werken ze samen tijdens het uitoefenen van toezicht en controle.

Olievervuiling in de Noordzee is in de loop der jaren sterk gedaald, vooral doordat er tegenwoordig nog maar zelden illegale olielozingen op zee plaatsvinden. Dit is het resultaat van dertig jaar gecoördineerde inspanningen in het kader van het akkoord om illegale lozingen op te sporen en de betrapte vervuilers te vervolgen. Toch blijft het belangrijk om in geval van een milieuramp snel en collectief te kunnen optreden.

De Belgische delegatie. Vlnr. Eric Donnay (Celhoofd Milieuhandhaving op zee, FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu) – Pierre Kerkhofs (Directeur-General DG Leefmilieu, FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu) – Ronny Schallier (teamleider SURV, BMM, Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen)

Resultaten van de bijeenkomst

Tijdens de bijeenkomst in Bonn werden een aantal belangrijke beslissingen voor de toekomst van het akkoord genomen die in een ministeriële vergadering goedgekeurd werden. Een nieuw ambitieus  Strategisch Actieplan van het akkoord voor de komende zes jaar werd afgewerkt. De toetreding van Spanje tot het akkoord – met als gevolg de uitbreiding van de zone van het akkoord naar de Baai van Biskaje – werd formeel goedgekeurd. Een andere belangrijke beslissing is de uitbreiding van het toepassingsgebied van het akkoord: ook de uitstoot van verontreinigende gassen van schepen wordt voortaan mee opgenomen. Dit gebeurde op voorstel van België, dat de leiding over de organisatie van deze nieuwe activiteiten gekregen heeft.

Minister van Noordzee Philippe De Backer: “Dit is een internationale erkenning van de Belgische expertise en de voortrekkersrol van ons land op het gebied van de bescherming van zeeën en oceanen. Het lijdt geen twijfel dat deze expertise zal zorgen voor nog doeltreffendere controles op de naleving van de normen voor de uitstoot van verontreinigende gassen door schepen in de Noordzee.”

Uitvoering in België

In België wordt het Akkoord van Bonn uitgevoerd door de BMM (Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee) van het KBIN en de dienst Marien milieu van de FOD Volksgezondheid. Met de nieuwe actie over de controle van de uitstoot van de schepen wordt vanaf nu ook het DG Scheepvaart van de FOD Mobiliteit actief betrokken. Zij houden samen toezicht op mariene vervuiling met vliegtuigen en patrouilleschepen en controle aan boord van de schepen in de haven.

Op het vlak van de bescherming van de zeeën en oceanen wordt België internationaal als een blue leader beschouwd. Ons land was pionier op het vlak van mariene ruimtelijke planning, de bouw van offshore windmolens en de strijd tegen plastic afval in zee. Het heeft ook internationaal aan de kar getrokken om de CO2-uitstoot van schepen tegen 2050 met de helft te verminderen en de Belgische reders werken hard aan een emissievrije scheepvaart. Bovendien is een derde van het Belgische deel van de Noordzee beschermd als Natura 2000-gebied en minister De Backer bevestigde recent aan de Verenigde Naties het ambitieuze ‘30×30’-plan om tegen 2030 30% van de oceaan te beschermen. Het initiatief tot uitbreiding van het toepassingsgebied van het Akkoord van Bonn om de Noordzee beter te beschermen, illustreert opnieuw de voortrekkersrol van België.

Meer info: www.bonnagreement.org

Dwergvinvis in Belgische wateren op 10 november 2019

Grote verrassing op zondag 10 november in één van de windparken in het Belgisch deel van de Noordzee: onderhoudstechnici nemen een walvis waar en kunnen een kort filmpje maken voor het dier weer wegduikt. De beelden worden aan het KBIN bezorgd: het blijkt om een dwergvinvis te gaan. Een zeldzaamheid waarvan uit de voorbije 20 jaren slechts vijf andere gevallen uit de Belgische wateren bekend zijn. In slechts twee van die eerdere gevallen ging het om levende dieren.

Op zondag 10 november bleven enkele onderhoudstechnici stomverbaasd achter nadat ze van op een windturbine niets minder dan een walvis zagen langszwemmen. De waarneming vond plaats in de Norther concessiezone, op ongeveer 23 km van de haven van Zeebrugge. Kenny De Groote slaagde erin een korte video te maken, die ter documentatie werd doorgestuurd aan wetenschappers van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen.

“De beelden tonen onmiskenbaar een vinvis, en het korte fragment blijkt gelukkig van voldoende kwaliteit om het dier te identificeren als dwergvinvis.” zegt Kelle Moreau, die de beelden als eerste ontving en doorstuurde aan zijn collega’s. “Op basis van de algemene indruk van grootte en vorm van het dier, en vooral omwille van de uitgebreide witte zones op de basis van de borstvinnen (flippers), dacht ik meteen aan een dwergvinvis” voegt Jan Haelters, zeezoogdierenexpert van het KBIN, toe. “Ook de vorm en inplantingsplaats van de rugvin, en de aanwezigheid van een lichtere zone achter de borstvinnen (de zogenaamde ‘chevron’), dragen bij tot de determinatie die door verschillende geraadpleegde experten werd bevestigd.”

Kenmerken van de dwergvinvis (© Whale Watching Handbook, International Whaling Commission)

Volwassen dwergvinvissen (Balaenoptera acutorostrata) bereiken een maximale grootte van 9 à 11 meter, waarbij de vrouwtjes iets groter worden dan de mannetjes. De dwergvinvis is daarmee één van de kleinere soorten baleinwalvissen, en wordt niet aanzien als een zeldzame of bedreigde soort.

Meer dan zijn rug laat een dwergvinvis doorgaans niet zien (© Mike Baird)

Hoewel de dwergvinvis deel uitmaakt van de fauna van de Noordzee, is zijn verspreidingsgebied hoofdzakelijk beperkt tot haar noordelijke en centrale deel. De soort wordt slechts zelden ten zuiden van de Doggersbank aangetroffen. Uit onderzoek blijkt echter dat dwergvinvissen de laatste jaren, vermoedelijk door veranderingen in het ecosysteem, vaker wat zuidelijker voorkomen. Uit de Belgische wateren zijn ons uit de laatste 20 jaar enkel de volgende gevallen bekend:

  • 2004: dood op zee gevonden en aan land gebracht; gestorven door bijvangst
  • 2013: stranding; gestorven door inslikken van een grote hoeveelheid plastic
  • 2013: waarneming op zee
  • 2017: kadaver in staat van ontbinding op zee
  • 2017: waarneming op zee

Het skelet van de dwergvinvis uit 2004 (eigendom KBIN) valt momenteel te bewonderen in de permanente tentoonstelling ‘Sea Change’ in het Provinciaal Bezoekerscentrum Duinpanne te De Panne.

Skelet van de Belgische dwergvinvis uit 2004, tentoonstelling ‘Sea Change’, Duinpanne, De Panne (© KBIN/Kelle Moreau)

‘The Ocean We Need’ – Europa’s toonaangevende oceaandeskundigen formuleren advies voor regeringen.

De Europese Mariene Raad (European Marine Board) lanceerde onlangs de publicatie ‘Navigating the Future V‘, die Europese regeringen krachtig en onafhankelijk wetenschappelijk advies geeft over toekomstig zee- en oceaanonderzoek tot 2030 en daarna. Om dit te bereiken hebben vooraanstaande oceaanexperts de belangrijkste domeinen van de mariene wetenschap geïdentificeerd waar nog steeds lacunes in de kennis bestaan.

De Europese Mariene Raad (EMB) is een toonaangevende Europese denktank op het gebied van marien wetenschapsbeleid. Het is een onafhankelijk, niet-gouvernementeel adviesnetwerk bestaande uit meer dan 10.000 mariene wetenschappers van de belangrijkste nationale mariene/oceanografische instituten, financieringsagentschappen en netwerken van universiteiten uit alle Europese landen. De Raad van Bestuur biedt een platform voor de aangesloten organisaties om gemeenschappelijke prioriteiten te ontwikkelen, marien onderzoek te bevorderen en de kloof tussen wetenschap en beleid te overbruggen om toekomstige uitdagingen en kansen op het gebied van mariene wetenschap aan te gaan.

Navigating the Future V

De leemten in de kennis die Navigating the Future V (NFV) adviseert om prioritair te behandelen in de onderzoeksagenda zijn van cruciaal belang voor het begrijpen van de vier-dimensionale oceaan, het voorspellen van tsunami’s en de impact van meervoudige stressoren op de biogeochemie en biologie, en voor het begrijpen van de impact van de toekomstige blauwe economie op onze mariene ecosystemen. NFV toont aan dat we transdisciplinaire wetenschap en duurzaamheidswetenschap nodig hebben om het beheer van een holistische vier-dimensionale oceaan aan te pakken. Het belicht ook de technologische vooruitgang en de modellering die nodig zijn voor een mogelijke toekomstige virtuele oceaan die de betrokkenheid en het begrip van het publiek voor de oceaan zou vergroten.

NFV stelt de wetenschap voor die we nodig hebben voor het komende Decennium voor oceaanwetenschap voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties (United Nations Decade for Ocean Science for Sustainable Development; 2021-2030), het volgende Europese kaderprogramma, Horizon Europe, en zijn missie inzake gezonde oceanen, zeeën, kusten en binnenwateren. De publicatie werd officieel gelanceerd op 11 juni 2019 in Parijs, Frankrijk, tijdens de EurOCEAN 2019-conferentie (conferentie op hoog niveau over wetenschapsbeleid, georganiseerd door de Europese Mariene Raad, de Europese Commissie en de Intergouvernementele Oceanografische Commissie van Unesco).

Belangrijkste boodschappen

In het rapport wordt een oplossingsgerichte mariene onderzoeksagenda aanbevolen, die samen met alle belanghebbenden is opgesteld en waarbij duurzaamheid centraal staat. De volgende belangrijke kennislacunes moeten worden aangepakt:

  • De vierdimensionale oceaan (veranderingen in de driedimensionale oceaan in de loop van ruimte en tijd) en functionele verbanden tussen de componenten van het mariene systeem, d.w.z. fysica, chemie, biologie, ecologie en de mens;
  • Het effect van meervoudige stressoren (bv. klimaatverandering, vervuiling, overbevissing) op het functioneren van mariene ecosystemen, hun interacties, evolutie en aanpassing in de tijd en de ecosysteemdiensten die zij leveren;
  • De kenmerken, waarschijnlijkheid en effecten van klimaatgerelateerde extreme gebeurtenissen en geologische risico’s (bv. mariene hittegolven, meteotsunami’s en onderzeese aardbevingen, aardverschuivingen, vulkaan-uitbarstingen en de daarmee samenhangende tsunami’s) en de wijze waarop deze door de klimaatverandering kunnen veranderen; en
  • Oceaantechnologieën, modellering, gegevens en kunstmatige intelligentie die nodig zijn voor duurzame oceaanobservatie om de effecten van de mens op de oceaan te begrijpen, voorspellen en beheren.

De belangrijkste acties omvatten de ontwikkeling van een bedrijfsmodel dat de economische duurzaamheid van oceaanobservaties op lange termijn garandeert. We moeten ook een nieuwe generatie duurzaamheidswetenschappers ontwikkelen en een duurzaamheidsforum binnen Europa oprichten dat alle actoren, inclusief de industrie en het maatschappelijk middenveld, bij elkaar brengt.

 

 

De belangrijkste boodschappen en acties worden ook toegelicht in een reeks infographics (zie onderaan).

NFV is een gezamenlijk product waarvan de voorbereidingen in november 2017 werden gestart met een planningsvergadering van 19 vooraanstaande Europese deskundigen op het gebied van mariene wetenschap en aanverwante disciplines. Zij beslisten over de inhoudelijke thema’s. Vervolgens werkten uitgebreidere werkgroepen met vertegenwoordigers van 13 Europese landen aan het in kaart brengen van leemten in de kennis en het opstellen van de aanbevelingen van het rapport.

De Belgische federale regering wordt in de Europese Mariene Raad vertegenwoordigd door het Federaal Wetenschapsbeleid (BELSPO). Voor communicatie-aspecten en lidmaatschap van het European Marine Board Communications Panel (EMBCP) wordt een wetenschapscommunicator van KBIN gedelegeerd.