Uw mening over het monitoringsprogramma voor onze Noordzee

Van 15 april tot en met 15 juni 2020 organiseert de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu een openbare raadpleging over ‘het ontwerp van de actualisering van het monitoringsprogramma voor de Belgische mariene wateren’.

© KBIN/BMM

Het monitoringsprogramma is een onderdeel van de Belgische Mariene Strategie en dient om de milieutoestand van onze Noordzee te beoordelen. Elementen die gemonitord worden zijn onder andere biodiversiteit, de integriteit van de zeebodem, niet-inheemse soorten, eutrofiëring (vermesting) en verontreiniging.

Dit programma werd opgemaakt ter omzetting van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie. Deze richtlijn verplicht elke Europese lidstaat om een mariene strategie op te stellen voor de bescherming, het behoud en het herstel van het mariene milieu. De richtlijn stelt als doel om tegen 2020 een goede milieutoestand van de Noordzee te bekomen, waarbij ook een duurzaam gebruik van de mariene wateren wordt gegarandeerd.

De Wetenschappelijke Dienst Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee (BMM) van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN) is verantwoordelijk voor de monitoring, die wordt uitgevoerd in samenwerking met het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO), het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO), het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen (FAVV), het Vlaams Instituut voor de Zee (VLIZ) en verschillende onderzoeksgroepen van het KBIN.

Deze openbare raadpleging komt voort uit het Verdrag van Aarhus, dat u het recht geeft op inspraak bij beslissingen over het milieu.

Meer informatie en het monitoringsprogramma vindt u vanaf 15 april op http://www.consult-leefmilieu.be/ en https://odnature.naturalsciences.be/msfd/nl/monitoring/2020/.

Roofdieren volgen om ecosystemen in Zuidelijke Oceaan te beschermen

Een internationale groep wetenschappers heeft de ‘hotspots’ van biodiversiteit in kaart gebracht in de Zuidelijke Oceaan rond Antarctica. De onderzoekers deden dat door verplaatsingsgegevens van 17 soorten roofdieren – meer dan 4000 individuen die elektronisch waren gemerkt – samen te brengen. Dieren gaan namelijk naar plaatsen waar ze voedsel vinden. Door regelmatig zulke grote datasets te analyseren kunnen we de kwetsbare ecosystemen beter beschermen.

In een snel veranderende wereld is het belangrijk te weten welke gebieden bescherming nodig hebben tegen bestaande, zich ontwikkelende en toekomstige bedreigingen. Dat is moeilijk objectief vast te stellen in de uitgestrekte oceanen, en met name in de afgelegen Zuidelijke Oceaan rond Antarctica. Een artikel deze week in Nature (samen met een bijbehorende datapaper in het tijdschrift Scientific Data) beschrijft een nieuwe oplossing voor dit probleem: gebruik maken van gegevens van elektronische gemerkte vogels en zeezoogdieren. Het door KBIN beheerde Antarctisch Biodiversiteitsportaal was nauw betrokken bij het verzamelen, opschonen en standaardiseren van de gegevens.

De oplossing is gebaseerd op een eenvoudig principe: dieren gaan naar plaatsen waar ze voedsel vinden. Het identificeren van gebieden in de Zuidelijke Oceaan waar roofdieren het vaakst komen, vertelt ons waar hun prooi kan worden gevonden. Zo bezoeken bultruggen en pinguïns plaatsen waar ze zich kunnen voeden met krill, terwijl zeeolifanten en albatrossen gaan waar ze zich kunnen voeden met vis, inktvis of andere prooien. Als al die roofdieren en hun diverse prooien op dezelfde plaats gevonden worden, dan bevat dat gebied én een grote diversiteit aan soorten én grote aantallen per soort. Dat gebied is dan van groot ecologisch belang.

Adeliepinguin (Pygoscelis adeliae) uitgerust met elektronische zender (©Judy Rebekah Clarke)
Zuidelijke zeeolifant (Mirounga leonina) uitgerust met elektronische zender (© Clive R. McMahon)

Antarctische krachten gebundeld

Het project werd uitgevoerd door het Wetenschappelijk Comité voor Antarctisch Onderzoek (SCAR), met steun van het Centre de Synthèse et d’Analyse sur la Biodiversité, Frankrijk, WNF-UK en vele andere partners.

SCAR schakelde zijn uitgebreide netwerk van Antarctische onderzoekers in om bestaande gegevens over roofdieren in de Zuidelijke Oceaan te verzamelen.  Het resultaat: een enorme database met verplaatsingsgegevens van meer dan 4000 roofdieren van 17 verschillende soorten, verzameld door meer dan 70 wetenschappers in 12 nationale Antarctische programma’s. “Het SCAR Antarctisch Biodiversiteitsportaal, dat beheerd wordt door het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN), was nauw betrokken bij het verzamelen, opschonen en standaardiseren van deze gegevens.” zegt KBIN-onderzoeker Anton Van de Putte, mede-auteur van de artikelen. Hij is Belgisch wetenschappelijk vertegenwoordiger voor zowel SCAR als de Commissie voor het behoud van de levende rijkdommen in de Antarctische wateren (CCAMLR).

4.060 trajecten van Antarctische roofdieren van 17 verschillende soorten. De data geven de ‘hotspots’ weer waar Antarctische roofdieren op zoek gaan naar prooi. (© Hindell et al. 2020, Nature)

Deze indrukwekkende database geeft niet alle roofdieractiviteiten in de Zuidelijke Oceaan weer, omdat het onmogelijk is om àlle kolonies van elke soort te volgen. “Daarom werden verfijnde statistische modellen gebruikt om de bewegingen te voorspellen voor alle gekende kolonies van elk van de 17 roofdiersoorten in de hele Zuidelijke Oceaan. Deze voorspellingen werden gecombineerd om een geïntegreerde kaart te maken van de gebieden die bezocht worden door veel verschillende roofdieren met uiteenlopende prooibehoeften”, voegt Van de Putte toe.

Huidige en toekomstige gebieden van groot ecologisch belang

De belangrijkste van deze gebieden – gebieden van groot ecologisch belang – liggen verspreid over het continentale plat rond Antarctica en in twee grotere oceaangebieden. Van die laatste strekt het ene zich uit van het Antarctische schiereiland tot aan de Scotia-boog, en omvat het andere de sub-Antarctische eilanden in de Indische sector van de Zuidelijke Oceaan.

Momenteel overlappen de bestaande en voorgestelde beschermde mariene gebieden grotendeels met de gebieden van groot ecologisch belang die in deze studie zijn geïdentificeerd. (© Hindell et al. 2020, Nature)

Mariene beschermde gebieden (Marine Protected Areas – MPA’s) zijn een cruciaal instrument voor natuurbehoud. Bestaande en voorgestelde MPA’s blijken zich grotendeels binnen de gebieden van groot ecologisch belang te bevinden die deze nieuwe studie heeft geïdentificeerd. Dat suggereert dat de MPA’s momenteel op goede plaatsen liggen. Maar volgens klimaatmodellen kunnen belangrijke habitats tegen 2100 verschuiven. Het is dus mogelijk dat de bestaande MPA’s met hun vaste grenzen niet blijven overlappen met toekomstige belangrijke habitats. Een dynamisch beheer van de MPA’s, dat geregeld wordt bijgewerkt als reactie op de voortdurende veranderingen, is daarom nodig. Zo kunnen we de ecosystemen in de Zuidelijke Oceaan blijven beschermen tegen de toenemende vraag naar hulpbronnen door de huidige en toekomstige generaties.

Van de Putte: “Dit soort onderzoek wijst op het belang van internationale samenwerking en het delen van wetenschappelijke gegevens. Alleen door de gegevens te combineren en gezamenlijk te analyseren, kunnen we tot deze resultaten komen. Ik wil onze bevindingen ook in de toekomst beschikbaar blijven stellen en zo bijdragen aan het behoud van de unieke Antarctische ecosystemen.”

Bekijk de timelapse video van de gegevens: youtu.be/BUgYD1dQwBI

Zeehonden met nood aan rust: afstand bewaren is cruciaal

Zeehonden worden de laatste jaren steeds talrijker aan onze kust, wat ook de kans vergroot dat wandelaars er eentje ontmoeten op het strand. Veel mensen veronderstellen verkeerdelijk dat een zeehond op het droge sowieso in de problemen verkeert, maar in de meeste gevallen is daar niets van aan. Wanneer een vakantieperiode overlapt met een periode waarin meer zeehonden rusten op het strand, worden de kenners van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN) en Sea Life Blankenberge overstelpt met bezorgde telefoontjes. Gisteren was zo’n dag … Helaas wordt in veel berichten ook gemeld dat de dieren door mensen worden lastig gevallen. Tragisch genoeg vaak door mensen met goede intenties, die niet beseffen dat hun acties de dieren vooral stress bezorgen, met verstoring en soms zelfs lagere overlevingskansen tot gevolg. Het advies luidt dus altijd dat zeehonden op het strand vooral rust moet worden gegund, waarbij een afstand van minstens 20 m tot de dieren moet worden gerespecteerd. Of het om een zieke of gezonde zeehond gaat maakt daarbij geen verschil.

Grijze zeehonden © KBIN/Kelle Moreau

Tegenwoordig worden langs de Belgische kust elk jaar meer zeehonden gemeld, in opvolging van de positieve trend die zowel in Nederland, N-Frankrijk als ZO-Engeland wordt opgetekend. Vooral Gewone zeehonden Phoca vitulina (zelfs kleine groepjes) worden dagelijks gezien, en ook de Grijze zeehond Halichoerus grypus is inmiddels ingeburgerd. Volstrekt normaal dat veel mensen niet goed weten hoe de aanwezigheid van een zeehond op het strand te interpreteren, voor hen gaat het om een onbekend fenomeen. Kustgebieden, en dus ook stranden, vormen echter een belangrijk deel van het leefgebied van zeehonden, het zijn geen dolfijnen of walvissen die buiten het water niet kunnen overleven. Wanneer een zeehond zich op het strand begeeft betekent dat dus niet noodzakelijk dat deze in problemen verkeert. Dat is vaker niet dan wel het geval.

Ziek versus gezond

Om niet-hulpbehoevende zeehonden niet onnodig te stresseren, maar ook om hulpdiensten en opvangcentra niet onnodig te belasten, is het van belang dat strandgangers er niet enkel van op de hoogte zijn dat zeehonden tegenwoordig een vast onderdeel van de Belgische Noordzee en stranden vormen, maar ook weten hoe men gezonde van zieke zeehonden kan onderscheiden. Steeds meer kustgemeenten zetten in op het verstrekken van dergelijke informatie op infopanelen en banners. Samenvattend: gezonde zeehonden nemen vaak de typerende ‘banaanhouding’ aan (met opgeheven hoofd en staart), vertonen meestal geen wondjes, zijn alert en grommen wanneer ze worden benaderd. Zieke of verwonde zeehonden zien er veel passiever uit, ze nemen een ‘platte houding’ aan, vertonen wondjes en/of hoesten. In het laatste geval, en zeker bij een combinatie van deze symptomen, loont het de moeite om lokale hulpdiensten of een gespecialiseerd opvangcentrum te contacteren (in België is dat Sea Life Blankenberge).

Grijze zeehonden aan het einde van de winter

In het voorjaar kunnen er echter ook zeehonden op het strand liggen die in essentie gezond zijn, maar die afwijken van het typische beeld van een gezonde zeehond. Het gaat daarbij vaak om volwassen mannetjes van de Grijze zeehond die uitgeput zijn na het paarseizoen, en daardoor ook mager kunnen lijken en een ‘platte houding’ aannemen. Grijze zeehonden paren vooral in december – januari, en de mannetjes voeren daarbij impressionante en energieverslindende gevechten om de voorkeur van de vrouwtjes te krijgen. Vooral late en onervaren mannetjes – die tijdens de piek van het paarseizoen niet aan hun trekken kwamen, en hun paarpogingen en vechtlust langer hebben volgehouden – kunnen nu vermoeid op onze stranden liggen. Het enige wat ze nodig hebben is rust. Eten geven is niet aan de orde, en ze hoeven ook niet nat te worden gemaakt (opnieuw: het zijn geen dolfijnen of walvissen). Bovendien is het omwille van hun grootte, gewicht en indrukwekkende tanden en klauwen geen evidentie om deze dieren in een opvangcentrum onder te brengen. Geniet van op een afstand van hun aanwezigheid, onderdruk de drang naar een ‘sealfie’ (zeehonden-selfie), en hou ook zeker uw hond(en) altijd aan de leiband op een strand waar een zeehond ligt!

Meer informatie over zeehonden in België kan u vinden in de jaarlijkse zeezoogdierenrapporten van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (beschikbaar voor 2014 tot 2018, de editie over 2019 is in voorbereiding), op http://www.marinemammals.be/reports.

Eerste tewaterlating van het nieuwe onderzoeksschip Belgica

Het toekomstige Belgische onderzoeksschip Belgica werd op 11 februari 2020 voor het eerst te water gelaten vanuit de scheepswerf Freire Shipyard in Vigo, Spanje. Een belangrijke mijlpaal die volgt op de kiellegging, het equivalent van de eerstesteenlegging bij een gebouw, net geen jaar geleden. De ceremonie vond plaats in aanwezigheid van de verschillende projectpartners: de scheepswerf, het Federaal Wetenschapsbeleid (BELSPO), Defensie en het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN). Nu wordt het schip verder afgewerkt en voorzien van alle nodige uitrusting en apparatuur. De oplevering van het schip in Zeebrugge is voorzien in het laatste kwartaal van dit jaar. Dan wordt het officieel in de vaart genomen. De kostprijs van het project bedraagt ongeveer 54 miljoen euro (BTW inbegrepen).

De nieuwe RV Belgica ligt voor het eerst in het water, Vigo (Spanje), 11 februari 2020 (© Belgian Navy/Jorn Urbain)

De eerste tewaterlating van een nieuw schip (waarbij het schip letterlijk voor het eerst van het land naar het water wordt overgebracht) geldt steeds als een heuglijk feit, dat wordt gevierd met een formele ceremonie. Deze omvat onder meer speeches van de verschillende projectpartners aan Spaanse en Belgische zijde, de eigenlijke tewaterlating, het tekenen van het ereboek (book of honour) en het uitwisselen van geschenken.

Na een welkomstwoord door de heer Guillermo Freire, General Manager van Freire Shipyard, richtten de vertegenwoordigers van de Belgische delegatie als eersten het woord tot de aanwezigen. De heer Pierre Bruyere, Voorzitter van het Directiecomité van BELSPO, schetste het traject dat leidde tot de huidige samenwerking en het contract met Freire Shipyard, en benadrukte dat we in 2020 ook 50 jaar van voortgezette financiering van de mariene wetenschappen via de onderzoeksprogramma’s van BELSPO vieren. De komst van de nieuwe RV Belgica zal een hoogtepunt van deze viering zijn. Mevrouw Patricia Supply, Algemeen Directeur van het KBIN, legde onder meer de nadruk op de lange historie van zeewetenschappelijk onderzoek aan dit instituut. Vele mijlpalen passeerden daarbij de revue: van de eerste Belgische Antarctica-expeditie (1897-1899) onder leiding van Adrien de Gerlache, over de eerste gestandaardiseerde staalnames van de Belgische mariene fauna (1898-1939) door Gustave Gilson, tot het onderbrengen van de wetenschappelijke dienst BMM (Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee) binnen het KBIN in 1997. Divisie-Admiraal Yves Dupont, hoofd van de afdeling Systemen van de Algemene Directie Material Resources van Defensie, loofde vervolgens de wijze waarop de nauwe samenwerking van de voorbije jaren in het kader van de huidige RV Belgica tot een toenemende kennis van de zee leidde, die ook bijdraagt tot het welslagen van de activiteiten van de Marine. Ook de kennis die de nieuwe RV Belgica zal vergaren, en de voortgezette uitwisseling van wetenschappelijke en militaire informatie, zal in dit verband onontbeerlijk blijven.

Tot slot feliciteerden de Belgische vertegenwoordigers Freire Shipyard niet enkel met de succesvolle manier waarop zij het nieuwe RV Belgica project uitvoeren, maar ook met de 125e verjaardag van de sheepswerf, die eveneens in 2020 wordt gevierd.

Mevr. Patricia Supply, Algemeen Directeur van het KBIN, richt het woord tot de aanwezigen (© Belgian Navy/Jorn Urbain)

Achtergrond en mijlpalen van het bouw- en naamgevingsproces

Na 36 jaar dienst, met meer dan 1.000 wetenschappelijke expedities en meer dan 900.000 afgelegde kilometers op de teller (>22,5 keer rond de aarde), was het huidige Belgische oceanografisch onderzoeksschip A962 Belgica (bouwjaar 1984) aan vervanging toe. Daarom nam de federale regering op 28 oktober 2016 de beslissing om een nieuw modern onderzoeksschip te laten bouwen. De opdracht voor het ontwerp en de bouw van het schip werd door de Minister van Wetenschapsbeleid toegewezen aan de Spaanse scheepswerf Freire Shipyard (Vigo) en de Noorse scheepsdesigner Rolls-Royce Marine AS (dat intussen onderdeel werd van het Noorse Kongsberg Maritime).

De Algemene Directie Material Resources (DG MR) bij Defensie beschikt over een solide kennis wat aanbestedingen aangaat. De laatste aankoop van twee nieuwe patrouilleschepen en de vernieuwingen van o.a. de mine counter measure capaciteit sloten goed aan bij de verwerving van dit nieuwe onderzoeksschip. Het sprak dan ook voor zich dat Defensie en Wetenschapsbeleid voor de verwerving en de opvolging van het ontwerp- en bouwproces verder nauw samenwerkten. Sinds de gunning van het contract werd heel wat gerealiseerd: de gedetailleerde plannen van het schip werden uitgetekend, schaalmodellen werden uitgetest, en op 13 februari 2019 werd gestart met het snijden van het staal voor de bouw van het nieuwe schip. Op 27 maart 2019 vond de kiellegging plaats. Minder dan een jaar later kan de nieuwe RV Belgica voor het eerst te water worden gelaten! Nadien wordt het schip verder afgewerkt en voorzien van alle nodige uitrusting en apparatuur. Eind 2020 zal het zoals voorzien in de planning opgeleverd worden in de thuishaven Zeebrugge om de mariene onderzoeksgemeenschap te ondersteunen voor de komende dertig jaren. Na 36 jaar trouwe diensten zal de huidige RV Belgica dan voorgoed zijn onderzoeksactiviteiten beëindigen.

Intussen werd ook de naam van het Belgische oceanografische schip bepaald. Na een naamgevingswedstrijd met verschillende fasen (indienen van voorstellen door secundaire scholen, eerste selectie van ontvankelijke namen door een professionele jury, gevolgd door publieke online stemming) werd duidelijk dat het nieuwe schip de Belgische traditie zal eren en ook als RV Belgica door het leven zal gaan. De Federale minister van Wetenschapsbeleid kondigde dit op 25 april 2019 aan in aanwezigheid van de winnende klas 1LA van Athénée Maurice Destenay in Luik, waarop leerlingen en minister konden genieten van een zeereis met de huidige A 962 Belgica.

Klaar voor de tewaterlating! Van links naar rechts: Divisie-Admiraal Yves Dupont (Defensie), Mr. Pierre Bruyere (BELSPO), Mevr. Patricia Supply (KBIN) en Mr. Guillermo Freire (Freire Shipyard) (© KBIN/Kelle Moreau)

Toekomst van de nieuwe RV Belgica

In vergelijking met zijn voorganger is de nieuwe RV Belgica groter (71,4 m lang t.o.v. 50 m) en biedt het meer ruimte aan de wetenschappers (een verdubbeling aan laboratoriumruimte met een capaciteit om tot 28 wetenschappers aan boord te nemen). De nieuwe RV Belgica zal de navolging van de nationale en internationale verplichtingen van ons land garanderen en de continuïteit in de ondersteuning van mariene wetenschappen verzekeren. Op deze manier zet de nieuwe RV Belgica de belangrijke rol van de huidge A962 Belgica verder bij het opvolgen (monitoren) van de staat van de Belgische en omringende mariene wateren, alsook bij fundamenteel wetenschappelijk onderzoek.

De nieuwe Belgica wordt ook uitgerust met de modernste wetenschappelijke apparatuur die onder meer toelaat om stalen te nemen tot op een diepte van 5.000 m. Het nieuwe schip zal ook een stil schip zijn (belangrijk voor o.a. visserijonderzoek) met een lichte ijsversterking om tijdens de zomer onderzoek te kunnen doen in Arctische gebieden. Hoewel de Noordzee het belangrijkste focusgebied van het nieuwe schip blijft, strekt het onderzoeksgebied zich verder uit ten opzichte van de huidige RV Belgica: noordwaarts tot boven de noordpoolcirkel, verder naar het zuiden inclusief de Middellandse Zee en Zwarte Zee en westwaarts naar de Atlantische Oceaan. Het schip zal over een autonomie van 30 dagen beschikken en jaarlijks tot circa 300 dagen op zee onderzoek uitvoeren.

De nieuwe RV Belgica voor de tewaterlating (© Belgian Navy/Jorn Urbain)

Internationale dimensie

Ook de internationale dimensie van wetenschap zal de nodige aandacht krijgen bij de invulling van de agenda van de nieuwe RV Belgica. Net zoals de huidige RV Belgica in deze context reeds onderdeel van het Europese EUROFLEETS-netwerk vormde (waarin internationale wetenschappers scheepstijd op buitenlandse onderzoeksschepen kunnen verkrijgen), zal ook de nieuwe RV Belgica actief blijven binnen dit netwerk. Ook onder de paraplu van de European Marine Board werkte België (in dit dossier vertegenwoordigd door Dr. Lieven Naudts, ‘New RV’ projectverantwoordelijke voor het KBIN) mee aan een studie over de status van de Europese vloot van onderzoeksschepen, en bepaalt het mee de sleutelrol die deze schepen nu en in de toekomst spelen in het streven naar een beter begrip van de oceanen, de functies die deze voor ons kunnen vervullen, en de randvoorwaarden binnen dewelke menselijke activiteiten kunnen worden toegestaan. Een ‘European Marine Board Position Paper’ over deze thematiek werd in de herfst van 2019 gepubliceerd. Dr. Naudts neemt sinds juni 2019 ook de functie van voorzitter van de Europese onderzoeksschipbeheerders (European Research Vessel OperatorsERVO) waar.

Dankzij de nieuwe RV Belgica en de Europese omkadering blijft België mee op de voorgrond van de zeegerelateerde wetenschap en technologie, en helpt het verzekeren dat Europa een wereldleider kan blijven in zeewetenschap en exploratie.

De nieuwe RV Belgica tijdens de feestelijke tewaterlating (© Belgian Navy/Jorn Urbain)

Het project ‘NewRV’ kwam tot stand dankzij de samenwerking tussen het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN), het Ministerie van Defensie en het Federaal Wetenschapsbeleid (BELSPO). De nieuwe Belgica zal eigendom zijn van de Belgische Staat, vertegenwoordigd door het Federaal Wetenschapsbeleid (BELSPO). Het operationeel beheer zal worden voorzien door het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN) in samenwerking met Defensie en een private operator.

Meer informatie over het project ‘NewRV’ en de technische specificaties van het nieuwe schip kan worden geraadpleegd op http://www.belspo.be/NewRV, waar ook het bouwproces kan worden gevolgd.

Mysterieuze dolfijnenschedel in Braine-le-Château (Waals-Brabant)

Op zaterdag 25 januari 2020 keek een wandelaar vreemd op toen hij langs de weg een eigenaardige dierenschedel aantrof, met nog vlees- en vetresten eraan. Plaats van het gebeuren was Braine-le-Château (Kasteelbrakel), een kleine, groene gemeente in de provincie Waals Brabant.

© M. Kyramarios

Niet bijzonder? Toch wel, het ging immers om de schedel van een dolfijn, en de wandelaar was toevallig iemand met kennis ter zake. Het betreft de schedel van een Gewone dolfijn (Delphinus delphis) of een Gestreepte dolfijn (Stenella coeruleoalba), twee soorten waarvan de schedels niet eenvoudig van elkaar te onderscheiden zijn. Deze soorten komen slechts heel zelden in de Noordzee terecht, hun normale Atlantische verspreidingsgebied strekt zich slechts uit tot het westelijke deel van het Engels Kanaal.

Hoe kwam deze schedel terecht langs een kleine weg, dicht bij de E19 tussen Nijvel en Brussel? Wilde speculatie … Dat het dier de Schelde opzwom, en daarna via zijrivieren, doorheen sluizen, tot in de buurt van de vindplaats raakte, kunnen we alvast uitsluiten. Dat het dier na stranding tot daar versleept werd door bijvoorbeeld een vos lijkt al even onwaarschijnlijk.

Alle informatie die kan bijdragen tot het oplossen van dit mysterie is welkom op kmoreau@naturalsciences.be.

Zeldzame spitssnuitdolfijn die aanspoelde in Oostende blijkt gezond

Op woensdagavond 15 januari spoelde in Oostende een gewone spitssnuitdolfijn aan. Een autopsie wees uit dat het dier waarschijnlijk nog leefde toen het in onze kustwateren in de problemen kwam, er kon alvast geen duidelijke doodsoorzaak worden bepaald. Aangezien ondiepe kustwateren voor spitssnuitdolfijnen een ongeschikte habitat vormen zijn meldingen van de soort in België altijd zeldzaam geweest. Tot op heden zijn ons slechts vijf eerdere gevallen van aanspoelingen van spitssnuitdolfijnen in België bekend.

© KBIN/Jan Haelters

Tijdens de avond van 15 januari 2020 troffen late strandgangers nabij de oostelijke strekdam van Oostende een aangespoelde spitssnuitdolfijn aan. Het dier (dat eerst als bruinvis, en later als tuimelaar werd doorgegeven) bleek helaas reeds overleden, en het kadaver kon dankzij een efficiënte samenwerking met de Oostendse politie, brandweer en technische diensten snel worden overgebracht naar de gebouwen van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN) in Oostende. Van daar vertrok het op donderdagochtend 16 januari naar de Faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Gent, waar rond de middag een autopsie werd uitgevoerd. Inmiddels was duidelijk dat het om een onvolwassen vrouwtje van de gewone spitssnuitdolfijn (Mesoplodon bidens) ging, met een lengte van 2,88 m en een gewicht van 240 kg.

Spitssnuitdolfijnen in België

Het gebeurt niet vaak dat spitssnuitdolfijnen worden waargenomen in de Noordzee of aanspoelen langs de Noordzeekust, en dat hoeft geenszins verwonderlijk te heten. Een beetje spitssnuitdolfijn verkiest immers de diepzee, en blijft ver uit de buurt van kusten. Een grote waterdiepte is daarbij belangrijker dan de afwezigheid van land, aangezien het dieet van spitssnuitdolfijnen uit allerhande diepzee-organismen (voornamelijk inktvissen en pijlinktvissen, maar ook diepzeevissen en schaaldieren) bestaat. Rond eilanden in diepzeegebieden, waar de waterdiepte snel toeneemt met de afstand tot de kust, kunnen spitssnuitdolfijnen dus wel relatief kort bij de kusten worden waargenomen. De ondiepe wateren van de Noordzee (vooral van het zuidelijke deel) kunnen echter niet tot hun vertrouwde habitat worden gerekend.

In België zijn dan ook slechts vijf eerdere strandingen van gewone spitssnuitdolfijnen bekend (en geen van levende exemplaren op zee), waarbij het in twee gevallen om moeder-kalf paartjes ging: in augustus 1835 te Oostende, in augustus 1933 te Wenduine (moeder + jong), in augustus 1954 te De Panne (drachtig vrouwtje), in februari 1969 te Heist en in oktober 1972 te Bredene (moeder + jong). Al deze dieren spoelden levend aan, maar overleden kort daarop (het jong van 1972 te Bredene overleefde nog enkele dagen in het dolfinarium van Harderwijk, Nederland).

Doodsoorzaak?

“De autopsie leverde geen aanwijzingen op voor een recent trauma dat als doodsoorzaak kan worden genoemd (bv. aanvaring, verdrinking in net), en bevestigde dat het tot kort voor het overlijden om een gezond dier ging.” verduidelijkt Jan Haelters, marien bioloog en zeezoogdierenexpert aan het KBIN. “Het lijkt dus aannemelijk dat de spitssnuitdolfijn van Oostende nog leefde toen deze in de kustwateren in de problemen kwam, en dat de schaafwonden op het dier nadien werden veroorzaakt door het heen-en-weer schuren van het lichaam tegen de stenen van de Oostdam. In de maag werd echter niets aangetroffen (ook geen plastic of andere items), wat illustreert dat het dier al een tijdje geen voedsel meer had gevonden en dat het bij ons dus sowieso geen rooskleurige toekomst tegemoet ging. Alle spitssnuitdolfijnen op het Belgische lijstje ondergingen daarmee wellicht hetzelfde lot.”

© KBIN/Jan Haelters

Enkele van de schedels van de Belgische spitssnuitdolfijnen worden bewaard in het KBIN, dat ook over een uitgebreide verzameling van fossiele resten van spitssnuitdolfijnen beschikt. Hier blijven ze ter beschikking voor wetenschappelijk onderzoek (bv. https://www.naturalsciences.be/nl/news/item/2880), en occasionele tentoonstelling (bv. https://www.naturalsciences.be/nl/news/item/17771/). Het skelet van de nieuwe Oostendse spitssnuitdolfijn zal aan de Universiteit Gent worden gebruikt als didactisch materiaal in de opleiding Diergeneeskunde.

De milieueffecten van offshore windparken in het Belgische deel van de Noordzee – Een decennium van monitoring, onderzoek en innovatie

Sinds 2008 werden 318 offshore windturbines geïnstalleerd in het Belgische deel van de Noordzee. Zowel de bouwtechnologie als de monitoring van de milieu-impact zijn het afgelopen decennium sterk veranderd. In een nieuw rapport vatten de wetenschappelijke partners in het monitoringprogramma samen wat we tot nu toe geleerd hebben over de langetermijneffecten op een verscheidenheid aan ecosysteem-componenten, van bentische ongewervelden tot vogels en zeezoogdieren. Naarmate de tijdreeksen langer worden, neemt ons vermogen om effecten op te sporen toe. Opvallende resultaten zijn onder meer dat kunstmatige harde substraten zoals windturbinefunderingen niet beschouwd kunnen worden als gelijkwaardige alternatieven voor soortenrijke natuurlijke harde substraten, dat windparken sommige vogelsoorten afschrikken maar andere aantrekken, dat het aantal gestrande bruinvissen gecorreleerd is met periodes van hoge intensiteit onderwatergeluid en dat offshore windparken slechts een subtiele verandering in de visserij-activiteit teweeg hebben gebracht zonder dat dit leidt tot lagere vangsten van de belangrijkste doelsoorten.

Evoluerende bouwpraktijken en monitoringprogramma

Van 2008 tot 2018 werden in het Belgische deel van de Noordzee 318 offshore windturbines met een totaal geïnstalleerd vermogen van 1556 MW gebouwd. De technologie en de bouwpraktijken zijn in de loop van dit decennium drastisch veranderd. Deze veranderingen omvatten een evolutie in de funderingstypes (van betonnen en stalen ‘gravitaire’ funderingen – dit zijn funderingen op basis van zwaartekracht – naar XL monopile windturbines), een uitbreiding van het geografische gebied voor de bouw van windturbines (naar meer offshore wateren) en een uitbreiding van de grootte en de capaciteit van de windturbines (van 3 MW turbines met een rotordiameter van 72 m tot 8,4 MW turbines met een rotordiameter van 164 m).

Het monitoringprogramma WinMon.BE heeft de milieu-impact van de bouw- en exploitatiefasen van de windparken gedurende deze hele periode gedocumenteerd en geëvalueerd. Het ontwikkelde zich tot de basis voor een diepgaand inzicht in de effecten op langere termijn op een verscheidenheid aan ecosysteemcomponenten, van bentische ongewervelde dieren over vissen tot vogels en zeezoogdieren. Het nieuwe rapport maakt de balans op van wat we tot nu toe hebben geleerd en zoomt in op een selectie van innovatieve monitoring- en effectbeperkingstechnieken.

Effecten op het ecosysteem

Sedimentbemonstering heeft een consistente impact op de sedimentsamenstelling en macrobentische gemeenschappen (ongewervelde dieren die in en op de zeebodem leven, zoals wormen, schelp- en schaaldieren en zeesterren) aangetoond. Sedimentverfijning werd alleen zeer dicht bij de stalen gravitaire funderingen waargenomen, terwijl er geen overtuigende resultaten werden gevonden in termen van organische verrijking. In de nabijheid van de windturbines werden hogere dichtheden en een grotere diversiteit (soortenrijkdom) aan macrobentische organismen gevonden. Het fenomeen was het meest uitgesproken op de Thorntonbank. Dit bevestigt de hypothese dat de effecten specifiek zijn voor locaties, funderingstypes of zelfs individuele turbines, wat het belang onderstreept van een voortdurende monitoring van het macrobenthos bij de verschillende turbinesoorten.

Wat de macrofauna betreft die op de fundamenten leeft/groeit, heeft een decennium van monitoring drie opeenvolgende fasen aan het licht gebracht. In een eerste, relatief korte, pioniersfase (ca 2 jaar), werd de installatie van de turbinefunderingen gevolgd door een snelle kolonisatie die verschilde tussen de locaties en de funderingstypes. Dit werd gevolgd door een meer gevarieerde tussenfase, gekenmerkt door grote aantallen suspensievoeders (die leven van in het water zwevende voedseldeeltjes, zoals Jassa herdmani, een kleine kreeftachtige). Een derde, en mogelijk climaxstadium, met een lagere soortendiversiteit en zeeanjelier Metridium senile en Mossel Mytilus edulis als dominante soorten, werd na negen tot tien jaar bereikt. Eerdere rapporten die offshore windturbines aanduiden als hotspots van biodiversiteit verwijzen doorgaans naar de soortenrijke tweede fase. Deze moeten dus met de nodige voorzichtigheid worden gelezen, aangezien de rijke biodiversiteit van korte duur blijkt te zijn en in een later stadium (na ongeveer zes jaar in deze studie) weer verdwijnt. Dit onderstreept dat kunstmatige harde substraten niet als alternatief kunnen worden beschouwd voor de soortenrijke natuurlijke harde substraten.

Vogels en zoogdieren

Vergelijking van de verspreiding van zeevogels voor de aanleg van windparken met de verspreidingsgegevens na de bouw toonde aan dat het windparkgebied aanzienlijk wordt vermeden door de jan-van-gent Sula bassana (-98%), de Zeekoet Uria aalge (-60-63 %) en de Alk Alca torda (-75-80%). De aantrekkingskracht van het windpark kan daarentegen worden aangetoond voor de aalscholver Phalacrocorax carbo, de zilvermeeuw Larus argentatus en de grote mantelmeeuw Larus marinus. Belangrijk is dat de meeste van deze effecten niet langer merkbaar waren op een afstand van meer dan 0,5 km van de randen van een windpark. Hoe deze effecten van invloed zijn op de individuele conditie, het voortplantingssucces en de overleving van de vogels is nog niet bekend.

Het werd aangetoond dat de Belgische offshore windparken worden bezocht door migrerende ruige dwergvleermuizen Pipistrellus nathusii. De studie werpt een eerste licht op de meteorologische omstandigheden die de vleermuisactiviteit in de zuidelijke Noordzee bevorderen, en dus ook het risico op aanvaringen met offshore windturbines. Windsnelheid (de meeste waarnemingen vonden plaats bij een windsnelheid van maximaal 5 m/s), windrichting (piek in het voorkomen bij oost- en zuidoostelijke winden), temperatuur en barometerdruk lijken de vleermuisactiviteit in de windturbineparken te beïnvloeden. De windsnelheid lijkt de grootste invloed te hebben. Deze inzichten bieden de mogelijkheid om het risico op aanvaringen van vleermuizen te verminderen, bijvoorbeeld door de activiteit van de turbines te beperken wanneer bepaalde weersomstandigheden zich tijdens het migratieseizoen voordoen.

De hoge impulsieve geluidsniveaus tijdens de bouw van offshore windparken (heien van funderingen) resulteren in verplaatsing en verstoring van Bruinvissen Phocoena phocoena, de meest voorkomende walvisachtige in de zuidelijke Noordzee. Onze analyse toont een hoger aantal strandingen van bruinvissen op Belgische stranden gedurende maanden met een hoge intensiteit van impulsief geluid. Deze voorlopige analyse suggereert een verhoogde sterfte van bruinvissen tijdens periodes met bouw van windparken en zal in de toekomst aan een diepgaande analyse worden onderworpen. De laatste jaren werd dan ook veel aandacht besteed aan geluiddempende technieken. Verschillende dergelijke technieken zijn nu commercieel beschikbaar. In dit rapport kwantificeren we hoe Big Bubble Curtains (luchtbellengordijnen) en stationaire resonatorsystemen (AdBm Noise Mitigation System) werden toegepast om de geluidsdruk tijdens de bouw van windparken in Belgische wateren te verlagen.

Impact op de visserij

Omdat er binnen de Belgische offshore windparken (ca. 140 km² operationeel) niet mag worden gevist, neemt de totale beschikbare oppervlakte voor de visserij af naarmate deze parken zich uitbreiden. Er werd aangetoond dat de offshore windparken de visserijactiviteit (inspanning, aanvoer en vangstefficiëntie van de 10 belangrijkste vissoorten, waaronder tong Solea solea en schol Pleuronectes platessa – de belangrijkste doelsoorten van de Belgische en Nederlandse boomkorvloot) in de Belgische wateren slechts subtiel hebben gewijzigd in de periode 2006-2017. Het is echter duidelijk dat de visserij-inspanning binnen de offshore windparken opmerkelijk is gedaald, wat erop wijst dat de lokale vissers inspanningen hebben geleverd om zich aan te passen aan de uitsluiting van de windturbinezone uit hun visgronden en dat zij hun visserij-inspanning aan de rand van de parken hebben opgevoerd. Hoewel de vangstcijfers van tong in de buurt van de operationele offshore windparken vergelijkbaar bleven met de vangstcijfers in het grotere gebied, waren de vangstcijfers van schol rond sommige operationele windparken hoger.

Het monitoringprogramma WinMon.BE is een samenwerking tussen het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN), het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO), het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO) en de Onderzoeksgroep Mariene Biologie van de Universiteit Gent, en wordt gecoördineerd door het Marine Ecology and Management team (MARECO) van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen.

Het volledige rapport, alsook de oudere monitoringsrapporten, kunnen geraadpleegd worden op http://odnature.naturalsciences.be/mumm/nl/windfarms/.

2019 JJ Mehta Award voor uitstekende bijdragen aan de studie van de cohesieve sedimentdynamiek gaat naar KBIN-collega Michael Fettweis.

“Beste Michael, het is mij een groot genoegen u te kunnen meedelen dat u bent geselecteerd om de JJ Mehta Award 2019 in ontvangst te nemen voor uw uitstekende bijdragen aan de studie van de cohesieve sedimentdynamiek tijdens de komende INTERCOH 2019 bijeenkomst in Istanbul, Turkije.” Dit waren de woorden waarmee Carl T. Friedrichs, Professor, Coördinator Onderzoek & Associate Director van CBNERR-VA aan het Virginia Institute of Marine Science, Verenigde Staten, het grote nieuws aan onze collega Michael Fettweis aankondigde.

De Mehta Award wordt uitgereikt aan een persoon die een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de vooruitgang in de theorie of de toepassing van samenhangend sedimenttransport in het mariene of aquatische milieu. De prijs, die een gedenkplaat en een financiële prijs inhoudt, wordt uitgereikt in herinnering aan Jayant J. Mehta (1916-1996), door zijn zoon Ashish J. Mehta. Jayant J. Mehta (MS, MIT, 1938) was een pionier in het ontstaan en de groei van de petrochemische industrie in India, en droeg aanzienlijk bij aan de industriële expansie van het land vanaf de jaren zeventig.

De selectiecommissie was vooral onder de indruk van Michael’s staat van dienst in het combineren van diverse veldwaarnemingen en innovatieve analyses om met succes van nature complexe, samenhangende sedimentprocessen te karakteriseren en tegelijkertijd de inherente onzekerheden te herkennen en te kwantificeren. Als laureaat werd Michael gevraagd om tijdens de conferentie een uitgebreide keynote lezing te geven.

De prijs werd uitgereikt tijdens het INTERCOH 2019 conferentiebanket op de avond van dinsdag 15 oktober 2019.

Gefeliciteerd met deze welverdiende erkenning van je werk, Michael!

KBIN en de volgende generatie Europese onderzoeksschepen

Met de bouw van het nieuwe Belgische ‘Ocean Class’ onderzoeksschip die momenteel aan de gang is, bereidt België zich voor op een mooie oceaan-wetenschappelijke toekomst.

In een nieuw positiedocument geeft de Europese Mariene Raad (European Marine Board – EMB) samen met de European Research Vessel Operators (ERVO) een uitgebreide kijk op de huidige Europese onderzoeksvloot. De publicatie geeft een overzicht van de huidige vloot, haar capaciteiten, uitrusting en beheer. Er wordt ook naar de toekomst gekeken en er wordt benadrukt wat er nodig is om ervoor te zorgen dat de Europese vloot hetzelfde hoge niveau van ondersteuning van de wetenschap kan blijven bieden, in het bijzonder in speciale gebieden zoals de diepzee- en poolgebieden. Het document gaat ook verder dan de vloot zelf, en neemt de opleiding van vlootpersoneel, het vlootbeheer en de rol van onderzoeksschepen in de bredere context van oceaanobservatie in overweging.

De verdere ontwikkeling van ons begrip van de oceaan is van fundamenteel belang om veel van de mondiale uitdagingen waarmee de samenleving van vandaag wordt geconfronteerd, zoals klimaatverandering en voedselzekerheid, aan te pakken. Hoewel nieuwe en autonome platforms voor gegevensverzameling (vaste en mobiele continue meetapparatuur en satellieten) in toenemende mate worden gebruikt om het mariene milieu te onderzoeken, te monitoren en te evalueren, blijven onderzoeksschepen (Research Vessels – RVs) een belangrijke infrastructuur die wetenschappers in staat stellen gegevens te verzamelen en het onderzoek uit te voeren dat nodig is om onze kennis uit te breiden met het oog op zowel fundamenteel begrip als beleidsondersteuning. Fysieke bemonstering van de zeebodem, waterkolom en mariene fauna, alsook het in kaart brengen van de zeebodem met akoestische technieken, zijn voorbeelden van activiteiten waarvoor RVs nog steeds van cruciaal belang zijn. Ook het uitzetten en recupereren van hulpmiddelen zoals meetplatforms, op afstand bediende voertuigen (Remotely Operated Vehicles – ROV’s) en autonome onderwater-voertuigen (Autonomous Underwater Vehicles – AUV’s), is vaak afhankelijk van RVs.

Onderzoeksschepen en hun uitrusting vormen echter grote en geavanceerde, en onvermijdelijk ook dure, infrastructuur. Het is daarom cruciaal dat het belang en de onmisbare rol van deze schepen duidelijk is en dat passende investeringen worden gedaan om de wetenschappelijke ondersteuning te garanderen. Op 6 november 2019 heeft de European Marine Board (een strategisch pan-Europees forum van 33 lidorganisaties, met inbegrip van de belangrijke mariene onderzoeksinstituten, financieringsagentschappen en universitaire consortia) een nieuw positieducument gelanceerd dat een overzicht geeft van de huidige Europese onderzoeksvloot en haar capaciteiten, en aanbevelingen doet voor de wijze waarop deze zich zou moeten ontwikkelen om te voldoen aan de toekomstige wetenschappelijke behoeften. Het positiedocument nr. 25 is getiteld Europese onderzoeksschepen van de volgende generatie: Huidige stand van zaken en te verwachten ontwikkeling en is het resultaat van een samenwerking met de European Research Vessel Operators (ERVO). ERVO is een Europees platform waar RV-exploitanten hun nationale activiteiten, projecten, problemen en plannen voor onderhoud, aanpassingen en vernieuwing van hun onderzoeksschepen bespreken.

Onderzoeksschepen om in te spelen op toekomstige wetenschappelijke behoeften

In het positiedocument wordt beschreven dat de huidige vloot zeer capabel en toonaangevend is op het wereldtoneel. Met een typische levensduur van een onderzoeksschip van 30 jaar is de vloot echter aan het vergrijzen en moet de (her)investering dringend worden voortgezet om even efficiënt en capabel te blijven bij het ondersteunen van de wetenschappelijke gemeenschap en voeren van een doeltreffend beleid. Ondertussen ontwikkelt ook de technologie zich snel en ontstaat er nieuw onderzoek in gespecialiseerde domeinen zoals de diepzee- en poolgebieden, en moeten de onderzoeksschepen het tempo zien bij te benen. Naast de toekomstige behoeften gaat het positiedocument ook verder dan de vloot zelf, het gaat ook in op de opleiding van het vlootpersoneel, het vlootbeheer en de rol van onderzoeksschepen in de bredere context van oceaanwaarnemingen en het European Ocean Observing System (EOOS).

Algemene aanbevelingen

  • Informatie en gegevens over de mogelijkheden en de uitrusting van de Europese onderzoeksvloot moeten worden bijgewerkt en regelmatig worden geëvalueerd door de eigenaars, met steun van de ERVO groep.
  • Om de Europese onderzoeksvloot performant te houden, moeten zowel de vloot als de wetenschappelijke uitrusting en instrumenten dringend worden vernieuwd en verder uitgebouwd.
  • De gemeenschap van onderzoeksschepen moet verder gaan op de ingeslagen weg en blijven streven naar meer samenwerking met betrekking tot gelijke toegang tot scheepstijd (waarbij wetenschappelijke criteria centraal staan en scheepstijd niet wordt beperkt door het land van herkomst van de wetenschapper), een efficiënter gebruik van de middelen, een adequate opleiding van alle partijen en strategische planning van het onderzoek.
  • Financierende agentschappen moeten besprekingen aangaan met de gemeenschap van onderzoekschepen, de mariene wetenschappelijke gemeenschap en andere relevante belanghebbenden, om de belangrijkste financieringsbehoeften te bepalen.
  • De gemeenschap van RV-uitbaters moet blijven uitkijken naar de opkomende wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen (bv. in de richting van real-time data, nieuwe autonome systemen, nieuwe wetenschappelijke uitdagingen) en samenwerken met de betrokken partijen om ervoor te zorgen dat de vloot klaar is om deze te ondersteunen.

Belgische bijdrage

België wordt in de EMB vertegenwoordigd door het Fonds National de la Recherche Scientifique (FNRS), het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek – Vlaanderen (FWO) en het Federaal Wetenschapsbeleid (BELSPO). BELSPO werkt nauw samen met de Operationele Directie Natuurlijk Milieu van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN) ter ondersteuning van geselecteerde EMB positiedocumenten en voor de communicatie-aspecten. Dr. Lieven Naudts, coördinator van de ‘Meetdienst Oostende & RV Belgica’-groep (onderdeel van KBIN-OD Natuur), was één van de trekkers in de EMB Expert Working Group on Next Generation European Research Vessels (WG Research Vessels) en is een van de auteurs van het resulterende positiedocument. In juni 2019 werd Dr. Naudts ook verkozen tot voorzitter van de European Research Vessel Operators (ERVO). Dat gebeurde tijdens de ERVO-jaarvergadering in Hamburg, Duitsland. “Naast de uitwisseling van ervaringen zal de ERVO zich tijdens de komende jaren richten op het verkennen van samenwerkingsmogelijkheden om gemeenschappelijke belangen te bevorderen en de dienstverlening van RVs aan de wetenschappelijke gemeenschap, beleidsmakers, financiers en zelfs particuliere bedrijven te verbeteren. Het verzoek aan de EMB om een nieuw positiedocument over RVs op te stellen, was een logische stap.”, zegt Naudts. “Met de bouw van de nieuwe Belgische Ocean Class RV die momenteel loopt bij Freire Shipyard (Vigo, Spanje), in samenwerking met Rolls-Royce Marine AS (nu Kongsberg Maritime CM AS), is België goed op weg om zich voor te bereiden op een mooie toekomst voor RVs. De nieuwe RV Belgica zal technologisch vooruitstrevend zijn en zorgt ervoor dat de Belgische bijdrage aan de broodnodige gegevensverzameling in het mariene milieu, niet alleen in de Noordzee maar ook in de diepzee- en poolgebieden, wordt voortgezet.” voegt hij eraan toe.

Klas Lackschewitz (GEOMAR, Duitsland) draagt het voorzitterschap van de ERVO groep over aan Dr. Lieven Naudts (KBIN-OD Nature, België) aan de Universiteit van Hamburg (juni 2019).

50 jaar bescherming van de Noordzee

Op vrijdag 11 oktober vierden de Noordzeelanden in Bonn (Duitsland) hun 50-jarige samenwerking. In het kader van het Akkoord van Bonn strijden België, Nederland, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Denemarken, Ierland, Zweden en Noorwegen samen met de EU tegen vervuiling van de Noordzee. Dit regionale akkoord ontstond tegen vervuiling van de Noordzee door schepen en andere maritieme activiteiten. België nam het initiatief om het toepassingsgebied van het akkoord te laten uitbreiden door er ook het voorkomen van illegale luchtvervuiling door de scheepvaart in op te nemen.

Evolutie van het akkoord

In 1967 verloor de olietanker ‘Torrey Canyon’ 117.000 ton olie na een schipbreuk. Kort na deze eerste grote olieramp, in 1969, sloegen de landen die grenzen aan de Noordzee de handen in elkaar en sloten het Akkoord van Bonn af. Daarmee helpen ze elkaar in de strijd tegen vervuiling door rampen op zee, chronische vervuiling door schepen en offshore installaties. Bovendien werken ze samen tijdens het uitoefenen van toezicht en controle.

Olievervuiling in de Noordzee is in de loop der jaren sterk gedaald, vooral doordat er tegenwoordig nog maar zelden illegale olielozingen op zee plaatsvinden. Dit is het resultaat van dertig jaar gecoördineerde inspanningen in het kader van het akkoord om illegale lozingen op te sporen en de betrapte vervuilers te vervolgen. Toch blijft het belangrijk om in geval van een milieuramp snel en collectief te kunnen optreden.

De Belgische delegatie. Vlnr. Eric Donnay (Celhoofd Milieuhandhaving op zee, FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu) – Pierre Kerkhofs (Directeur-General DG Leefmilieu, FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu) – Ronny Schallier (teamleider SURV, BMM, Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen)

Resultaten van de bijeenkomst

Tijdens de bijeenkomst in Bonn werden een aantal belangrijke beslissingen voor de toekomst van het akkoord genomen die in een ministeriële vergadering goedgekeurd werden. Een nieuw ambitieus  Strategisch Actieplan van het akkoord voor de komende zes jaar werd afgewerkt. De toetreding van Spanje tot het akkoord – met als gevolg de uitbreiding van de zone van het akkoord naar de Baai van Biskaje – werd formeel goedgekeurd. Een andere belangrijke beslissing is de uitbreiding van het toepassingsgebied van het akkoord: ook de uitstoot van verontreinigende gassen van schepen wordt voortaan mee opgenomen. Dit gebeurde op voorstel van België, dat de leiding over de organisatie van deze nieuwe activiteiten gekregen heeft.

Minister van Noordzee Philippe De Backer: “Dit is een internationale erkenning van de Belgische expertise en de voortrekkersrol van ons land op het gebied van de bescherming van zeeën en oceanen. Het lijdt geen twijfel dat deze expertise zal zorgen voor nog doeltreffendere controles op de naleving van de normen voor de uitstoot van verontreinigende gassen door schepen in de Noordzee.”

Uitvoering in België

In België wordt het Akkoord van Bonn uitgevoerd door de BMM (Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee) van het KBIN en de dienst Marien milieu van de FOD Volksgezondheid. Met de nieuwe actie over de controle van de uitstoot van de schepen wordt vanaf nu ook het DG Scheepvaart van de FOD Mobiliteit actief betrokken. Zij houden samen toezicht op mariene vervuiling met vliegtuigen en patrouilleschepen en controle aan boord van de schepen in de haven.

Op het vlak van de bescherming van de zeeën en oceanen wordt België internationaal als een blue leader beschouwd. Ons land was pionier op het vlak van mariene ruimtelijke planning, de bouw van offshore windmolens en de strijd tegen plastic afval in zee. Het heeft ook internationaal aan de kar getrokken om de CO2-uitstoot van schepen tegen 2050 met de helft te verminderen en de Belgische reders werken hard aan een emissievrije scheepvaart. Bovendien is een derde van het Belgische deel van de Noordzee beschermd als Natura 2000-gebied en minister De Backer bevestigde recent aan de Verenigde Naties het ambitieuze ‘30×30’-plan om tegen 2030 30% van de oceaan te beschermen. Het initiatief tot uitbreiding van het toepassingsgebied van het Akkoord van Bonn om de Noordzee beter te beschermen, illustreert opnieuw de voortrekkersrol van België.

Meer info: www.bonnagreement.org