Om de eutrofiëringstoestand van het Belgische kustgebied op te volgen, potentieel kritieke situaties zo snel mogelijk op te sporen en te voldoen aan de EU-richtlijnen inzake het waterbeleid en de mariene strategie, is permanent toezicht op de kustwateren van essentieel belang. Teledetectie met behulp van optische sensoren en satellietbeelden kan een ruimtelijk overzicht geven van de eutrofiëringstoestand van dit gebied. In het MULTI-SYNC-project willen onderzoekers (onder leiding van het RBINS REMSEM-team) deze dienst verbeteren door nieuwe methoden te ontwikkelen voor het gebruik van typische kleurengegevens van de oceaan met lage resolutie in synergie met satellietgegevens met hoge resolutie, zoals die door Sentinel-2 worden geleverd.
Aan het begin van de schoolvakantie willen velen van ons een handdoek uitspreiden op het strand, onze blik laten verdwalen waar de golven de lucht raken, voorafgegaan door een portie heerlijke zeevruchten.
De zeeën en oceanen beslaan ruim twee derde van het aardoppervlak en zijn complexe ecosystemen die essentiële diensten leveren voor het behoud van het leven op aarde. Het mariene milieu bevindt zich in het hart van het klimaatsysteem. Het is onze grootste bron van biodiversiteit en draagt het ook aanzienlijk bij tot economische welvaart, sociaal welzijn en levenskwaliteit.
Een omgeving om te beschermen
De bescherming van het mariene milieu is daarom cruciaal. Om de juridische instrumenten te verwerven die essentieel zijn voor deze bescherming, heeft de EU in 2000 de Europese kaderrichtlijn Water en in 2008 de kaderrichtlijn Mariene Strategie aangenomen.
België moet, net als de andere lidstaten, deze richtlijnen naleven, de “goede ecologische toestand” van zijn (oppervlakte-, ondergrondse en kust-) wateren handhaven en zorgen voor een regelmatige rapportering van de waterkwaliteit aan de Europese instanties.
Sentinel-2-beeld in ware kleuren van het studiegebied (resolutie van 10 m) en kaart van Suspended Particulate Matter (SPM)
Om de eutrofiëringsstatus van de Belgische kustzone te monitoren en om potentieel kritieke situaties zo snel mogelijk op te sporen, is permanent operationeel toezicht essentieel.
Traditionele monitoringmethoden per boot worden nog steeds beschouwd als de belangrijkste monitoringinstrumenten. Maar ze bieden alleen ad-hoc informatie en zijn erg duur.
Satellieten om beter te zien
Remote sensing biedt oplossingen die zijn onderzocht door het MULTI-SYNC project (Multi-scale synergy products for advanced coastal water quality monitoring), onder leiding van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN) en gefinancierd door het STEREO programme van het Belgisch federaal Wetenschapsbeleid (BELSPO). Het gebruik van satellietbeelden voor monitoring combineert vele voordelen. Naast een gereduceerde kostprijs, verschaffen ze informatie over het hele Belgische grondgebied van de Noordzee en dit met een grote temporele en spatiale resolutie. Bovendien maakt de beeldverwerking gebruik van een techniek genaamd DINEOF, die bewolkte gebieden (zones zonder bruikbare data) invult. DINEOF werd ontwikkeld door de ULg-GHER, partner van het project.
Van wetenschappelijk onderzoek tot toepassing
De mate van eutrofiëring van water kan worden bepaald aan de hand van de chlorofyl-a-concentratie, een indicator voor fytoplankton-biomassa.
Met behulp van dagelijkse gegevens van optische sensoren die specifiek zijn toegespitst op de kleur van de oceaan (SeaWiFS, MODIS, MERIS, VIIRS, Sentinel-3), hebben de onderzoekers van het MULTI-SYNC-project een benadering ontwikkeld die het mogelijk maakt om chlorofyl-a-concentraties en andere producten zoals total suspended matter in kaart te brengen aan hoge resolutie.Eutrofiëring van de Belgische kust. De zones met de hoogste concentraties (Chl P90 > 15µg L-1) zijn aangeduid in het rood. Deze kaart werd gemaakt op basis van MERIS-satellietgegevens met ruimtelijke resolutie van 1km.
Dankzij dit product kunnen ze kaarten genereren die een ruimtelijk overzicht geven van de eutrofiëringsstatus van het Belgische kustgebied, met probleemgebieden meteen zichtbaar in het rood. Deze kaarten zijn opgenomen in de eutrofiërings-beoordelingsrapporten die België aanlevert in het kader van Europese richtlijnen; dankzij die kaarten is het dus mogelijk om rechtstreeks de acties te ondersteunen die nodig zijn om onze doelstellingen op het gebied van waterkwaliteit te bereiken.
Sentinel-2-beeld van 1 mei 2016 (warekleurenbeeld bovenaan, chlorofyl-a-product onderaan) waarop duidelijk een algenbloei zichtbaar is bij de Oostendse kust
De MULTI-SYNC-onderzoekers trachten deze service te verbeteren door nieuwe methoden te ontwikkelen om typische oceaankleurgegevens met lage resolutie te combineren met satellietgegevens met hoge resolutie, zoals die van Sentinel-2. Een dergelijke satelliet is in staat producten op chlorofyl-a te leveren met een ruimtelijke resolutie van wel 10 m, wat de detectie van algenbloei dicht bij de kust mogelijk maakt. Dit is niet detecteerbaar door traditionele ‘oceaankleurensatellieten’ of door in situ surveillance per boot.
Update 9 september 2020: Door corona is men helaas genoodzaakt om deze studiedag uit te stellen naar het najaar van 2021. We informeren u zo snel mogelijk over de nieuwe datum.
De dienst Continentaal Plat van de FOD Economie organiseert dit jaar opnieuw een studiedag over de zandwinning in het Belgische deel van de Noordzee.
We verwelkomen jullie graag op vrijdag 20 november 2020 op onze studiedag “Een 360°-perspectief op zeezand” in het Zwin Natuur Park te Knokke-Heist.
De resultaten van de monitoring en enkele innovaties komen aan bod, alsook het nieuw referentieniveau voor zandwinning en de impact van het Marien Ruimtelijk Plan 2020-2026. In de namiddag worden recyclage van zeezand en mogelijke alternatieven onder de loep genomen. Afsluiten doen we met de toepassingen van zeezand in de industrie en in het kader van kustveiligheid.
Een van de doelstellingen van het JERICO-S3-project is de ontwikkeling van een e-infrastructuur die de gebruikers in staat stelt rechtstreeks en gemakkelijk toegang te krijgen tot de gegevens, instrumenten en informatie die zij nodig hebben over de kustzeeën. Om dit te bereiken moeten de ontwikkelaars begrijpen wie je bent, wat je doet, wat je nodig hebt om dit te doen en wat de resultaten zijn. Daarom lanceert JERICO-S3 een oproep naar gebruikersverhalen die de ontwikkelaars precies die informatie verschaffen.
JERICO-S3
Het EU Horizon2020-project JERICO-S3 zal een state-of-the-art, fit-for-purpose en visionaire onderzoeksinfrastructuur (RI), expertise en hoogwaardige gegevens over de Europese kust- en continentale zeeën opleveren. Het project zal steun verlenen aan onderzoek van wereldklasse en aan innovatie met een grote impact, en zal deel uitmaken van een venster van Europese uitmuntendheid in de hele wereld.
Het project zal regionaal worden gestructureerd rond vier Pilot Super Sites (PSS) en vijf Integrated Regional Sites (IRS). Via deze innovatieve structuur richt JERICO-S3 zich op een meer geïntegreerde aanpak om het kustecosysteem beter te observeren, de wetenschappelijke uitmuntendheid te verhogen en het potentieel van de verschillende sites te ontwikkelen, met aandacht voor de regionale en lokale ecosystemen. De voorlopige ontwikkeling van een e-infrastructuur (VRE, Virtual Research Environment) zal wetenschappers en gebruikers ondersteunen door toegang te bieden tot specifieke diensten en zal helpen bij de ontwikkeling van de onderzoeksinfrastructuur en de strategie voor duurzaamheid.
In JERICO-S3 wordt het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen vertegenwoordigd door het Mariene Voorspellingscentrum.
Verzoek om gebruikersverhalen
Om een e-infrastructuur te bouwen die u (belanghebbenden en eindgebruikers) in staat stelt om direct en eenvoudig toegang te hebben tot de gegevens, tools en informatie die u nodig heeft, moeten de ontwikkelaars begrijpen hoe ze u kunnen helpen in uw werk. Om tot een dergelijk inzicht te komen, worden er gebruikersverhalen verzameld.
Wat wordt verstaan onder een ‘Gebruikersverhaal’? Een Gebruikersverhaal is een informeel verslag op zeer hoog niveau van wie je bent, wat je doet (functie of taaktitel/omschrijving), wat je nodig hebt om het te doen (wat voor soort tools, gegevens, kennis die je nodig hebt voor die functie of taak) en wat de resultaten van de taak zijn. Het kan ook melding maken van speciale behoeften – in kwantiteit of kwaliteit van de gegevens en informatie.
Je hebt misschien maar één gebruikersverhaal, of je hebt er meerdere. Vul een formulier in voor elk van uw verhalen. Stuur deze enquête ook door naar uw collega’s. U kunt ook extra gebruikersverhalen toevoegen namens andere mensen of uw eigen belanghebbenden en eindgebruikers.
JERICO-RI, een pan-Europese infrastructuur voor duurzaam onderzoek
JERICO-S3 volgt op 2 eerdere door de EU gefinancierde projecten: JERICO-FP7 (2011-2014) en JERICO-NEXT (2015-2019). Alle projecten werden gecoördineerd door IFREMER en JERICO-S3 werd officieel gelanceerd op 1 februari 2020 en ging van start in San Sebastian, Spanje, op 17-21 februari 2020.
Het JERICO-RI is een langetermijnkader dat hoogwaardige mariene gegevens, deskundigheid en infrastructuur voor de Europese kustzeeën biedt. De gegevens zijn multidisciplinair, gestandaardiseerd, op kwaliteit gecontroleerd, duurzaam, interoperabel en vrij toegankelijk en te gebruiken.
De visie is om de samenwerking in kustwaarnemingscentra in Europa te verbeteren en te vernieuwen door het kustgedeelte van een Europees Oceaanobservatiesysteem te implementeren, om samen te werken met andere Europese initiatieven zoals ESFRI (EURO-ARGO, EMSO, EMBRC), geïntegreerde infrastructuren (FIXO3 enz.), het OCEAN OF TOMORROW-sensoreninnovatieproject (SenseNET, NEXOS), het opkomende Europese biologische netwerk (EMBRC) en EMODnet, om bij te dragen aan het leveren van diensten aan de onderzoeksgemeenschap en de maatschappij.
Het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN) is als stichtend lid toegetreden tot het EU4Ocean Platform. Aangezien onderzoek naar, monitoring van en communicatie over de mariene wereld belangrijke activiteiten van het KBIN zijn, was dit een logische stap. In het EU4Ocean Platform zal KBIN zich verbinden en samenwerken met organisaties en initiatieven van verschillende aard en haar inspanningen op het gebied van oceaangeletterdheid mobiliseren. De oprichters van het EU4Ocean Platform zijn op 18 juni 2020 voor het eerst bijeengekomen en werden op 2 juli 2020 officieel voorgesteld.
De oceaan is een bron van leven voor de mens. Ze geeft ons voedsel, zuurstof en energie. Het is de thuisbasis van vele soorten en fungeert als klimaatregelaar. Begrijpen hoe we de oceaan beïnvloeden en hoe de oceaan ons beïnvloedt, vormt de kern van oceaangeletterdheid. Dit begrip stelt ons in staat om verantwoorde keuzes te maken om onze oceaan beter te beschermen en de mogelijkheden die de oceaan biedt op een duurzame manier te benutten. Dit is waar we in Europa naar streven, om bij te dragen aan de verbetering van het welzijn van de Europeanen, zoals voorzien en onlangs bevestigd in de European Green Deal.
De European Ocean Coalition (EU4Ocean) verbindt diverse organisaties, projecten en mensen die bijdragen aan de kennis en het duurzaam beheer van de oceaan. Dit bottom-up en inclusief initiatief wordt gesteund door de Europese Commissie en heeft tot doel de stemmen van de Europeanen te bundelen om van de oceaan een zaak van iedereen te maken!
Het EU4Ocean Platform zal een centraal punt zijn dat organisaties en initiatieven verbindt, en hen toelaat samen te werken en hun inspanningen op het gebied van oceaangeletterdheid te mobiliseren. Het zal een dynamische onderwerpgeoriënteerde werkomgeving bieden die samenwerking, uitwisseling van praktijken en dialoog tussen de vele verschillende doelgroepen stimuleert, wat leidt tot de oprichting van nieuwe samenwerkingsverbanden en innovatieve acties op het gebied van oceaaneducatie, die mede zijn ontworpen door organisaties en jongeren.
De doelstellingen van het EU4Ocean Platform
Bestendigen van en voortbouwen op bestaande initiatieven op het gebied van ocean-geletterdheid die verschillende belanghebbenden bestrijken;
Het verbinden van diverse belanghebbenden die actief zijn op het gebied van oceaangeletterdheid om een inclusief oceaangeletterdheidsnetwerk te vormen dat een omgeving van concrete acties en verbintenissen stimuleert om een ‘oceaangeletterde generatie’ te creëren;
Gezamenlijk in themageoriënteerde groepen de beste kansen identificeren voor activiteiten op het gebied van oceaaneducatie die kunnen worden opgeschaald tot grotere campagnes om het bewustzijn in de bredere samenleving te vergroten (de eerste werkgroepen zullen zich richten op ‘Klimaat en Oceaan’, ‘Voedsel uit de oceaan’ en ‘Gezonde en schone oceaan’);
Ervoor zorgen dat jongeren een integraal en actief deel uitmaken van de activiteiten op het gebied van oceaangeletterdheid;
Fungeren als centraal punt voor de Europese gemeenschap voor oceaangeletterdheid bij de voorbereiding van het VN-Decennium voor Oceaanwetenschap voor duurzame ontwikkeling, en in het bijzonder de onderdelen daarvan die betrekking hebben op oceaangeletterdheid; en
Momentum opbouwen voor EU4Ocean om te zorgen voor groei en verspreiding van het initiatief na de looptijd van het project.
De leden van het EU4Ocean Platform mogen verwachten dat zij voor hun bestaande activiteiten aan zichtbaarheid, toegevoegde waarde en impact zullen winnen. De activiteiten kunnen ook in toenemende mate worden verbonden met en bijdragen aan de groeiende Europese beweging op het gebied van oceaangeletterdheid. De leden krijgen ook de kans om bij te dragen aan het centrale aandachtspunt voor een gezamenlijke dialoog en actie op het gebied van oceaangeletterdheid in Europa (de EU4Ocean Coalition), en om samen te werken met andere organisaties en individuen. Dit zou kunnen leiden tot de vorming van nieuwe partnerschappen en/of innovatieve methoden, de verkenning van diverse financieringsmogelijkheden en de opschaling van activiteiten op het gebied van oceaaneducatie tot gezamenlijke campagnes.
Lancering van de EU4Ocean Coalition
Op 8 juni 2020 werd de eerste Virtual Ocean Literacy Summit georganiseerd ter gelegenheid van de Wereld Oceaandag. Er was geen betere gelegenheid om de EU4Ocean Coalitie en haar toewijding aan oceaangeletterdheid officieel te lanceren en te vieren, samen met commissaris voor Milieu, Oceanen en Visserij, Virginijus Sinkevičius, en IOC-UNESCO. Vanwege de omstandigheden van de COVID-19-pandemie vond deze bijeenkomst virtueel plaats. De lancering werd officieel aangekondigd en gevierd, en ideeën en perspectieven voor de bescherming van onze blauwe planeet werden gedeeld.
Oprichtende leden van het EU4Ocean Platform
De stichtende leden van het EU4Ocean Platform, waaronder het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen, ontmoetten elkaar voor het eerst in een online vergadering op 18 juni. Tijdens deze bijeenkomst spraken de deelnemers hun motivatie uit om met elkaar te werken aan het bevorderen van de oceaangeletterdheid en concrete activiteiten te ontwikkelen die een echt bewustzijn, engagement en momentum voor actie en verandering in de hele samenleving zullen creëren. Het EU4Ocean Platform brengt een grote verscheidenheid aan belanghebbenden samen op het gebied van marien onderzoek, wetenschapsbeleid, de blauwe economie en de private sector, het maatschappelijk middenveld, kunst, onderwijs, jeugd en media. Dit omvat meerdere schalen, van lokale en nationale organisaties tot regionale zee- en Europese initiatieven. In de volgende stap zullen de leden de EU4Ocean-evenementen die op 24 en 25 september plaatsvinden, mee ontwerpen.
De definitieve lijst van de oprichters van het EU4Ocean Platform – niet minder dan 76 – werd officieel bekendgemaakt op 2 juli 2020.
Op maandag 29 juni 2020 werden in het Zwin Natuur Park in Knokke-Heist opnieuw vier jonge ooievaars voorzien van een zender. Zo treden ze in de voetsporen van de drie ooievaarjongen die hier in 2019 werden gezenderd, in samenwerking met het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen. Dankzij de zenders kunnen de wetenschappers de ooievaars voortdurend volgen, en verkrijgen ze informatie over de trekroutes, de overwinteringsgebieden en de gevaren waar de ooievaars mee kampen. Het onderzoek laat ook toe de gevolgen van wijzigende omstandigheden tijdens de trek en overwintering van de ooievaars in te schatten.
Voor informatie over de historie van de ooievaar in het Zwin, in België en in Europa, en voor details over de opzet en de technische aspecten van het Belgische zenderonderzoek, verwijzen we naar het artikel dat hierover in 2019 werd gepubliceerd. In deze bijdrage gaat de focus naar wat de toen gezenderde ooievaars ons inmiddels leerden, en naar de verderzetting van het onderzoek.
Winterse avonturen
De weg die de drie jonge Zwin-ooievaars (Emily = rood, Reinout = groen, Hadewijch = blauw) aflegden nadat ze op 26 juni 2019 met een zendertje werden uitgerust, wordt bevattelijk samengevat in de onderstaande animatie, en wordt daaronder in tekst toegelicht.
Na het zenderen bleven de ooievaarjongen nog een tweetal weken in hun nesten. Op 10 juli werden de eerste vluchten geregistreerd, de volgende weken werd de omgeving van het Zwin uitgebreid verkend. Het grote vertrek vond plaats op 21 augustus. De drie vogels vertrokken samen (ongetwijfeld in het gezelschap van nog meer soortgenoten, maar niet van de ouders – daarvan is geweten dat ze in het Zwin blijven overwinteren) en doorkruisten Frankrijk in maar liefst 6 dagen. Op 30 augustus, intussen in noordelijk Spanje, scheidden vervolgens hun wegen.
Emily bleek het meeste haast te hebben. Op 1 september zat ze reeds nabij Gibraltar, en op 23 september maakte ze de oversteek van ‘de Straat’ naar Marokko. Na wat omzwervingen in het noorden van dat land settelde ze zich rond half november uiteindelijk in een vast wintergebied. Maar het liep niet goed af voor haar: op 20 februari vloog ze tegen hoogspanningsmast en liet ze het leven door electrocutie.
Reinout, nestgenoot van Emily, was anderzijds de minst gehaaste van het drietal. Hij bleef tot begin oktober hangen nabij Madrid, alvorens verder af te zakken naar het zuiden van Spanje. En daar bleef hij, de winter werd doorgebracht in de streek van Sevilla. Half maart vatte hij de terugreis aan, om op 12-13 april België te passeren (waar hij dus één nacht doorbacht) om nadien heen-en-weer te vliegen in centraal-Nederland en het aangrenzende deel van Duitsland.
Hadewijch (uit een ander nest) bleef tot half september in N-Spanje, maar maakte op 30 september uiteindelijk ook de oversteek naar Afrika. Daar zwierf ook zij wat rond, om zich eind november in het noorden van Marokko aan een vast gebied te verbinden (zij het echter een ander gebied dan Emily). Eind maart 2020 hield ze het daar voor bekeken, en vertrok ze weer noordwaarts. Na een lange stop in centraal Frankrijk (half april – eind mei) vloog ze dan linea recta terug naar het Zwin, waar ze op 3 juni terug aankwam en nu nog steeds verblijft.
Aangezien voorlopig slechts drie ooievaars gedurende één jaar werden gevolgd, en we dus over een kleine steekproef spreken, moeten we voorzichtig zijn met het verbinden van sterke conclusies aan de resultaten. Maar interessante vaststellingen zijn er zeker:
de drie vogels vertrokken samen en bleven over een aanzienlijke afstand samen (tot in N-Spanje)
ook na de opsplitsing bezochten ze meermaals, maar dan op andere tijdstippen, dezelfde gebieden → wijst op potentieel uitzonderlijk belang van bepaalde gebieden
bezoek van afvalstorten is een opvallende constante → interessant in relatie tot de belangrijke vraagstelling in verband met de impact van het Europese verbod op open stortplaatsen (dat binnenkort ook op het Iberische schiereiland zal worden toegepast) op soorten die geleerd hebben hier naar voedsel te zoeken
Amerikaanse rivierkreeften, een geïntroduceerde exoot, vormen in de Spaanse rijstvelden een gegeerd hapje
één vogel bleef in Europa, maar ook de twee die Afrika bereikten staken de Sahara niet over
wanneer de vogels zich vestigen voor de winter wordt de actieradius plots heel klein
elektrocutie is een reëel gevaar voor grote vogels (bevestiging)
jonge vogels tonen een grote zwerflust en vatten de terugtrek pas laat aan, maar een terugkeer naar de geboortestreek is reeds mogelijk in het eerste jaar
Omwille van de kleine steekproef en de beperkte tijdspanne waarover het onderzoek tot nu toe liep, mogen de hoger vermelde vaststellingen nog niet als significante conclusies worden beschouwd. Daarom worden de ooievaars van 2019 nog steeds verder opgevolgd, en werden op 29 juni 2020 in het Zwin weer vier ooievaars met zenders uitgerust. Ditmaal komen ze uit drie verschillende nesten. Het is de bedoeling om het aantal zenderooievaars in de volgende jaren nog verder te vergroten. De zenders bleven ten opzichte van 2019 trouwens onveranderd. Ze wegen slechts 25 gram (minder dan één procent van het lichaamsgewicht) en zijn zeer duurzaam. Werkend op zonne-energie geven ze de nauwkeurige gegevens die hun GPS verzamelt door via het GSM-netwerk. Wanneer er geen bereik is wordt alles opgeslagen in een intern geheugen, en doorgegeven wanneer het wel mogelijk is. En er is ook communicatie met de zenders in beide richtingen, zo kan bijvoorbeeld de frequentie van de locatiebepalingen worden aangepast.
Verder blijft ook het traditionele ringonderzoek belangrijk voor het opbouwen van inzichten en het formuleren van antwoorden op de uitdaging van de bescherming van ooievaars, en trekvogels meer algemeen. Het volstaat immers niet om trekvogels in de broedgebieden te beschermen, dit is ook nodig in de winterse verblijfplaatsen en langsheen de volledige trekroute.
De resultaten van het onderzoek kunnen worden gevolgd op de website van het Zwin Natuur Park – Operatie Ooievaar.
We zoeken nog een leuke naam voor de 4 nieuw-gezenderde ooievaars. Voorstellen doorgeven kan tot 10 juli, vergezeld van een korte motivering voor de voorgestelde namen. Op 15 juli worden de gekozen namen bekend gemaakt.
Interessant om weten is dat het geslacht van ooievaars uiterlijk bijna onmogelijk is vast te stellen. Enkel tijdens de paring kan met zekerheid worden gezien welke positie door de twee partners wordt ingenomen. Van de jonge vogels uit 2019 is het geslacht dus nog niet gekend. Best mogelijk dat Reinout het enige vrouwtje is, en dat de namen Emily en Hadewijch aan mannetjes werden toegekend. Misschien voor genderneutrale namen kiezen? Van de vogels uit 2020 zal het geslacht binnenkort echter wel gekend zijn, er werden immers enkele veren verzameld voor DNA-analyse.
Het Zwin Natuur Park is als internationale luchthaven voor vogels een kennis- en expertisecentrum voor de vogeltrek. Naast het ringen en zenderen van ooievaars, zet het Zwin Natuur Park ook in op het vogelringen. Van 1 augustus tot 7 november 2020 zal er bijna elke dag worden geringd, waarbij het publiek ook een inkijk in deze activiteit kan krijgen. In België wordt het wetenschappelijk ringen van vogels gecoördineerd door de groep BeBIRDS van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN).
Er is een nieuw rapportuit met informatie over strandingen en waarnemingen van zeezoogdieren in België in 2019. Ook enkele opmerkelijke vissen en de waarnemingen van zeeschildpadden in onze wateren komen aan bod. Verder bevat het rapport informatie over zeezoogdieren in tentoonstellingen en de opgraving van Potvis Valentijn in Koksijde.
Het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN) staat sinds het begin van de jaren ‘90 in voor de coördinatie van het onderzoek naar de strandingen en de doodsoorzaak van zeezoogdieren in België. Ook informatie over waarnemingen op zee wordt verzameld. Met medewerking van SEALIFE Blankenberge en de Universiteiten van Luik en Gent heeft het KBIN, zoals elk jaar, de beschikbare gegevens samengebracht in een rapport.
Relatief weinig strandingen van bruinvissen
In 2019 spoelden 51 Bruinvissen aan: een laag aantal in vergelijking met de vorige jaren. Meer dan de helft van deze dieren was in verregaande staat van ontbinding, en vaak kon geen doodsoorzaak meer bepaald worden. Vier Bruinvissen waren door bijvangst om het leven gekomen, vier andere als gevolg van predatie door een Grijze zeehond. De geschatte dichtheid van Bruinvissen op zee in juni en augustus was ongeveer het gemiddelde van de voorbije jaren. De enige andere walvisachtige die gestrand aangetroffen werd, was een zeer ontbonden Gewone dolfijn.
Zoals vorig jaar was een solitaire, sociale Tuimelaar maanden lang aanwezig in het gebied grenzend aan Franse wateren. Daarnaast werd twee keer een groepje Tuimelaars waargenomen. Meer uitzonderlijk waren de waarneming van een Bultrug en van een Dwergvinvis.
Meer zeehonden en vreemde gasten
De aanwezigheid van zeehonden aan onze kust zit nog steeds in de lift; in de haven van Nieuwpoort bevindt zich sinds kort een permanente rustplaats die vaak door meer dan 10 Gewone zeehonden gebruikt wordt. Ook Grijze zeehonden lijken algemener te worden. Dat vertaalt zich in stijgende aantallen dode en stervende zeehonden op het strand: 47, het hoogste aantal ooit geregistreerd. SeaLife verzorgde 11 Grijze en 15 Gewone zeehonden.
In 2019 werden twee Lederschildpadden en enkele maanvissen waargenomen. Hun aanwezigheid was mogelijk gerelateerd aan een ongewone influx van Atlantisch water. Van een gestrande maanvis wordt nog onderzocht welke soort het betrof.
Zeezoogdieren tentoongesteld
Zeezoogdieren zijn erg populair: in 2019 werden enkele tijdelijke of permanente tentoonstellingen geopend, en het skelet van een Potvis die in 1989 aanspoelde, werd opgegraven met tot doel het te prepareren en tentoon te stellen.
Het rapport bevat tot slot ook nog kaderstukjes over onderwatergeluid en bruinvissen, de internationale dimensie van zeezoogdierenonderzoek, enkele gekende zeehonden in Nieuwpoort, en extreme schommelingen in het gewicht van zeehonden.
Voor informatie over recente waarnemingen van zeezoogdieren in België en instructies over wat te doen bij strandingen kan je terecht op de website marinemammals.be. Zowel het nieuwe rapport als de oudere jaarrapporten, kunnen hier worden geraadpleegd.
Tegen eind 2020 zullen 399 offshore windturbines zijn geïnstalleerd in het Belgische deel van de Noordzee. In de voorbije 10 jaar hebben wetenschappers hun impact op het mariene milieu opgevolgd. Ter gelegenheid van de ‘Global Wind Day’ vatten de wetenschappelijke partners en het Belgian Offshore Platform samen wat we tot nu toe geleerd hebben over de effecten op langere termijn, van ongewervelde dieren op de zeebodem over vissen tot vogels en zeezoogdieren. De milieueffecten van offshore windparken blijken niet over één kam te kunnen worden gescheerd: turbinefunderingen initiëren wel diverse riffen van ongewervelde zeebodemdieren rond de turbines maar zijn geen gelijkwaardig alternatief voor soortenrijke natuurlijke harde substraten, windparken trekken sommige zeevogelsoorten aan maar schrikken andere af, geluidsbelasting op bruinvissen door hei-activiteiten is van korte duur, offshore windparken komen lokaal ten goede aan de visfauna en hebben geen negatieve invloed op de visserij. Deze genuanceerde inzichten maken het mogelijk om de ongewenste effecten verder te beperken en de goed geachte effecten te bevorderen in de richting van een maximale milieuvriendelijke ontwikkeling van offshore windparken.
België is een wereldleider in de offshore windindustrie. In de ‘eerste offshore-windfase’ werd langs de grens met Nederland 238 km² gereserveerd voor de bouw van windparken. Vanaf 2008 werden in deze zone 341 windturbines met een totaal productievermogen van 1775 MW gebouwd, gegroepeerd in zeven windparken. De zes eerste windparken hebben in 2019 4,6 TWh elektriciteit geproduceerd, wat overeenkomt met ongeveer 6% van het totale elektriciteitsverbruik in België. Het zevende windpark is operationeel sinds mei 2020, en een achtste windpark zal in de tweede helft van 2020 energie gaan produceren, waarbij het totale aantal turbines op 399 komt. De productiecapaciteit zal dan toenemen tot 2262 MW en de productie van gemiddeld 8 TWh of ongeveer 10% van de totale Belgische elektriciteitsvraag. Een tweede windzone van 281 km² dicht bij de Franse grens (de ’tweede offshore-windfase’) is vastgelegd in het nieuwe Belgisch Marien Ruimtelijk Plan voor de periode 2020-2026. Deze zone voegt minimaal 2.000 MW toe aan de totale Belgische offshore windenergie-productiecapaciteit.
Zones gereserveerd voor offshore windparken in het Belgische deel van de Noordzee. Oostelijk gearceerd gebied = eerste fase, westelijk gearceerd gebied = tweede fase, stippellijnen bakenen gebieden voor kabels (en pijpleidingen) af. (Bron: Marien Ruimtelijk Plan 2020-2026, Bijlage 4: Kaarten)
In een decennium van bouw van windparken op zee zijn de technologie en de bouwpraktijken drastisch veranderd. De veranderingen omvatten een evolutie in funderingstypes (van funderingen op basis van zwaartekracht en jackets tot XL monopile wind-turbines), een uitbreiding van het bouwgebied naar meer offshore wateren en een toename van de grootte en capaciteit van de windturbines (van 3 MW-turbines met een rotordiameter van 90 m tot 9,5 MW-turbines met een rotordiameter van 164 m).
Aangezien de installatie van windturbines op zee onvermijdelijk een ecologische impact heeft, hebben ontwikkelaars niet alleen domeinconcessies nodig, maar ook een milieuvergunning. Deze worden alleen afgeleverd als uit een beoordeling op basis van de huidige inzichten blijkt dat de impact van een windpark op het mariene milieu als aanvaardbaar wordt ingeschat. Ook wordt een monitoringprogramma opgelegd dat beoordeelt of de voorspellingen juist waren, en of bepaalde milieueffecten over het hoofd zijn gezien of aan aangepaste milieuvoorwaarden moeten worden onderworpen.
Annemie Vermeylen, secretaris-generaal van het Belgian Offshore Platform, de vereniging (zonder winstoogmerk) van investeerders en eigenaars van windparken in het Belgische deel van de Noordzee, legt uit waarom en hoe de sector betrokken is: “De opwekking van windenergie op zee maakt deel uit van de voortdurende transitie naar de productie van duurzame, groene energie, die breed gedragen wordt door de samenleving. Om de term ‘duurzaam’ rechtmatig te kunnen gebruiken, dragen de exploitanten van windparken bij aan de financiering van wetenschappelijk onderzoek naar de impact van windparken op het mariene milieu”.
Het monitoringprogramma WinMon.BE evalueerde de milieu-impact van zowel de bouw- als de exploitatiefase van de Belgische offshore windparken vanaf het begin. “Met dit programma ontwikkelen we een goed inzicht in de impact van de offshore windindustrie. We leren onderscheid te maken tussen korte- en langetermijneffecten en krijgen inzicht in de impact van individuele windturbines en van alle windparken samen”, zegt Steven Degraer van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen, coördinator van WinMon.BE. “Om de cumulatieve impact van de windparken in de zuidelijke Noordzee te begrijpen, moeten we ook over onze grenzen heen kijken. Zo zijn er bijvoorbeeld 344 km² uitgetrokken voor de bouw van windparken in het aangrenzende Nederlandse Borssele-gebied, en 122 km² in de Franse Duinkerke-zone, terwijl de mariene fauna geen nationale grenzen kent”, voegt Degraer eraan toe.
De effecten zijn divers
Aangezien WinMon.BE evolueerde tot de basis voor het begrip van de effecten van offshore windparken op verschillende ruimtelijke en temporele schalen, op verschillende ecosysteemcomponenten (van ongewervelde dieren over vissen tot vogels en zeezoogdieren) en ook op de zeebodem zelf, is het moeilijk om de impact samen te vatten als ‘positief’ of ‘negatief’. De reeks WinMon.BE-rapporten beschrijft alle resultaten van tien jaar monitoring van offshore windparken in het Belgische deel van de Noordzee in detail. De belangrijkste lessen die hieruit kunnen worden getrokken, zijn onder meer:
De impact is vaak specifiek voor locaties, funderingstypes of zelfs individuele turbines.
Dit onderstreept het belang van een continue monitoring op de verschillende locaties en van de verschillende types turbines.
Funderingen zijn geen langetermijnalternatief voor soortenrijke natuurlijke harde substraten
Er zijn drie opeenvolgende fasen in de aangroeiende gemeenschappen op windturbine-funderingen. Eerdere rapporten die deze beschrijven als biodiversiteitshotspots verwijzen over het algemeen naar de soortenrijke tweede fase (gekenmerkt door grote aantallen filtervoeders, zoals het kleine amphipode schaaldier Jassa herdmani), maar voortdurende monitoring laat nu zien dat er een derde fase volgt, die mogelijk de climaxfase is. Deze heeft een lagere soortendiversiteit, met de Zeeanjelier en de Mossel als dominante soorten.
Verfijning van het sediment en hogere dichtheden (biomassa) en diversiteit (soortenrijkdom) van zeebodemgemeenschappen (bijv. wormen, schelpdieren, schaal- en schelpdieren en zeesterren) worden consequent waargenomen in de nabijheid van de windturbines. Soorten die geassocieerd worden met harde substraten komen hier ook voor en nemen toe in de omliggende zachte sedimenten. Na verloop van tijd kan het ‘rif-effect’ van een individuele turbine zich uitbreiden tot het niveau van de windparken.
De effecten van windparken kunnen aanzienlijk verschillen tussen soorten binnen dezelfde soortengroep
Uit de monitoring is gebleken dat het windparkgebied wordt ontweken door de Jan-van-gent, de Zeekoet en de Alk. De Aalscholver, Zilvermeeuw en Grote Mantelmeeuw worden daarentegen aangetrokken tot de windparken. Naast vogels is het ook duidelijk dat er verschillen in aantrekkingskracht bestaan tussen afzonderlijke ongewervelden en vissoorten.
De directe geluidsimpact van de installatie van de turbine is van korte duur
De hoge impulsieve geluidsniveaus die tijdens de bouw van een offshore windpark worden geproduceerd (heien), leiden tot verplaatsing en verstoring van Bruinvissen, de meest voorkomende walvisachtigen in de zuidelijke Noordzee. Tijdens het heien nemen de detecties af in een gebied tot 20 km rond de bouwplaats, maar dit is niet meer het geval eens de windturbines zijn geïnstalleerd.
Nieuwe habitats trekken enkele onverwachte bezoekers aan
Enkele zeldzame soorten worden nu regelmatiger aangetroffen in het Belgische deel van de Noordzee, in associatie met de windparken. Het gaat om minstens vier rotsminnende vissoorten die zich rond de basis van de funderingen ophouden, maar ook om een aantal niet-inheemse ongewervelde dieren die voorkomen in de zones rond het wateroppervlak (intergetijden- en spatzones). Deze laatste habitats zijn grotendeels nieuw voor het offshore gedeelte van de Belgische Noordzee. Ook werd aangetoond dat de offshore windparken worden bezocht door migrerende Ruwe Dwergvleermuizen.
De visserij wordt niet negatief beïnvloed door de aanwezigheid van de Belgische offshore windparken
De uitsluiting van de visserij uit de Belgische offshore windparken, waarschijnlijk in combinatie met een verhoogde voedselbeschikbaarheid in de buurt van de turbines, leidt voor sommige vissoorten tot een refugium-effect. Een analyse van de visserijactiviteit en -efficiëntie toonde aan dat de visserij in de loop der jaren slechts subtiel is veranderd en dat de vissers zich aan de nieuwe situatie hebben aangepast door hun visserij-inspanning aan de randen van de windparken te verhogen. De vangstcijfers van Tong bleven vergelijkbaar met die in het bredere gebied, de vangstcijfers van Schol waren rond sommige windparken zelfs hoger.
“Het huidige samenwerkingsmodel, waarin de offshore windindustrie en de wetenschap de impact van zowel de bouw- als de exploitatiefase documenteren, stelt ons ook in staat om mitigerende maatregelen te ontwerpen, testen en verbeteren, om ongewenste effecten te verminderen”, aldus Degraer. Een selectie van impactbeperkende technieken wordt ook gepresenteerd in de WinMon.BE rapporten. Een voor de hand liggend voorbeeld is de geluidsbeperking, door middel van bv. Big Bubble Curtains en akoestische afschrikmiddelen, die de impact van impulsief geluid op zeezoogdieren en mogelijk ook op andere mariene organismen verzachten. Maar mitigerende oplossingen hoeven niet per se hightech te zijn, bijvoorbeeld het beperken van de activiteit van turbines wanneer de vogeltrek of de vleermuisactiviteit hoog is, kan het risico op botsingen verlagen. Offshore windparken bieden anderzijds ook grote mogelijkheden om de positieve effecten te versterken, zoals het rif-effect dat vissen aantrekt en de biodiversiteit vergroot. Deze kennis kan worden gebruikt om actie te ondernemen om de biodiversiteit binnen windparken verder te bevorderen.
Hoewel ons inzicht in de effecten van windturbines op het mariene milieu de afgelopen 10 jaar aanzienlijk is toegenomen, is er nog veel ruimte voor verder onderzoek. Het modelleren van de aanvaringsrisico’s van vogels en vleermuizen en het monitoren van de impact van continu onderwater-geluid dat wordt gegenereerd door operationele turbines, zijn voorbeelden die we intussen verkennen maar waarover we nog niet kunnen rapporteren. Ook wat de lange-termijneffecten op vispopulaties zijn, en hoe de waargenomen gedragsveranderingen de individuele conditie, het voortplantingssucces en de overleving van dieren beïnvloeden, is nog niet bekend. Daarnaast is het ook belangrijk om de tijdreeksen van alle variabelen die we opvolgen verder uit te breiden om te zien of de patronen die we tot nu toe hebben gezien, worden bestendigd.
Het Monitoring Programma WinMon.BE is een samenwerking tussen het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN), het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO), het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO) en de Onderzoeksgroep Mariene Biologie van de Universiteit Gent, en wordt gecoördineerd door het Marine Ecology and Management Team (MARECO) van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen.
Global Wind Day is een wereldwijd event dat jaarlijks op 15 juni plaatsvindt. Op deze dag worden de kracht van windenergie, de mogelijkheden die deze energievorm biedt om onze energiesystemen te hervormen en onze economieën te ‘ontkolen’, en het potentieel om banen en groei te stimuleren, in de kijker worden geplaatst.
In de ochtend van zondag 7 juni 2020 werd de politie van Middelkerke gecontacteerd naar aanleiding van de stranding van een levende jonge bruinvis (Phocoena phocoena). Ook experten van het KBIN gingen ter plaatse en constateerden dat het om een recent geboren individu ging, een vrouwtje met een lengte van 82 cm. Niet enkel de beperkte lengte wijst op een zeer jong dier, ook de foetale vouwen op de flanken en de haren op de snuit zijn kenmerken die enkel bij ‘neonaten’ worden aangetroffen. Foetale vouwen zijn het gevolg van het feit dat walvisachtigen in de baarmoeder dorso-lateraal gebogen liggen, en de haren op de snuit herinneren eraan dat het zoogdieren zijn. Beide kenmerken verdwijnen snel na de geboorte.
Bruinvissen van een dergelijk jonge leeftijd zijn voor de volle 100 procent afhankelijk van hun moeder, het is onmogelijk om ze zonder die moeder in een opvangcentrum in leven te houden. Na overleg met de gespecialiseerde dierenartsen van Sea Life Blankenberge en het Boudewijn Seapark van Brugge werd dan ook beslist om het dier terug in zee te plaatsen. Een politieagent en een KBIN-expert hadden meerdere pogingen nodig om de bruinvis voorbij de branding te krijgen zonder dat deze snel weer terugkeerde richting strand.
Ook al was het terugplaatsen de enige optie, de betrokkenen wisten dat het overleven van het dier geenszins gegarandeerd was. De jonge bruinvis was immers al erg verzwakt, er kon niet met zekerheid een moeder in de buurt worden vastgesteld, en ook de sterke branding bemoeilijkte een mogelijke hereniging van moeder en kind. De vrees werd bewaarheid: op maandag 8 juni 2020 werd de jonge bruinvis dood op het strand teruggevonden.
Schuim in Scheveningen gevolg van veel algen en harde noordenwind
Het metershoge schuim tijdens het fatale ongeluk van vijf watersporters op 11 mei in het Nederlandse Scheveningen was zeer waarschijnlijk ontstaan door een uitzonderlijke combinatie van veel algenresten en een voor dit jaargetijde ongebruikelijk harde wind uit het noord-noordoosten. Dat concluderen Nederlandse en Belgische onderzoekers van verschillende organisaties in een rapport over de oorzaak van de schuimvorming. De auteurs hebben zich moeten beperken tot conclusies die op dit moment het meest redelijk lijken en de beschikbare data zullen nog verder worden geanalyseerd. De onderzoekers adviseren om nu vooral voorlichting te geven aan watersporters en kustwachtpartners, omdat het ontwikkelen van een adequaat geautomatiseerd waarschuwingssysteem tijd zal kosten.
Op maandag 11 mei kwamen vijf watersporters jammerlijk om het leven voor de kust van Scheveningen in de Nederlandse provincie Zuid-Holland. Om inzicht te krijgen in de omstandigheden waarin het ongeval plaatsvond sloegen onderzoekers van allerhande disciplines de handen in elkaar. In hun rapport schetsen ze het meest aannemelijke scenario op de dag van het gebeuren.
Uit de reconstructie van de beschikbare data blijkt dat een samenloop van weersomstandigheden vanaf eind april heeft geleid tot de grote hoeveelheid schuim die op die dag was opgehoopt in de hoek van het Noordelijk Havenhoofd en het strand van Scheveningen. Meest waarschijnlijk is dat in de voorafgaande periode veel zon eerst zorgde voor de groei van uitzonderlijk veel schuimalgen in zee. Rond 10 mei was de bloei aan het afnemen, onder meer door verminderd licht door bewolking en meer menging door de toenemende golfhoogte. Daardoor kwamen de algenresten vrij in zee. Op maandag 11 mei stond de noord-noordoostenwind min of meer parallel aan de kust en had aan het begin van de middag kracht 7 Beaufort. De wind dreef het gevormde schuim vervolgens naar het zuiden, waardoor het zich ophoopte tegen obstakels die dwars op het strand in zee steken, zoals het Noordelijk Havenhoofd van Scheveningen.
Algenonderzoeker Katja Philippart van het Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ) coördineerde dit onderzoek en licht toe hoe er begin mei zoveel algen in het zeewater aanwezig konden zijn. “Deze soort algen met de wetenschappelijke naam Phaeocystis globosa kan in zee leven als solitaire cellen of in kolonies. In kolonies worden de cellen bij elkaar gehouden door een slijmachtige beschermende matrix en kan de schuimalg snel in biomassa toenemen.”
Om deze kolonies te kunnen vormen hebben de algen veel licht en een ruime aanvoer van de voedingsstoffen stikstof en fosfaat nodig. Begin mei waren de omstandigheden daarvoor goed en bereikten de algenkolonies een zeer grote biomassa. Bij een tekort aan licht en een sterkere menging vallen de kolonies echter weer uiteen. Philippart: “De bewolking van zondag 10 mei triggerde waarschijnlijk het uiteenvallen van de kolonies tot losse, solitaire cellen. Hierbij kwamen de suikerachtige overblijfselen van de matrix in zee terecht, en door infecties met virussen kwamen ook de eiwitten uit de cellen vrij in het water. Wanneer eiwitten en suikers samen door wind- en golfwerking worden opgeklopt, dan krijg je schuim.”
Satellietbeelden onthullen algenbloei en schuimpatronen
Het team voor Remote Sensing en Ecosysteemmonitoring (REMSEM) van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN) heeft een uitgebreide expertise in het gebruik van instrumenten voor teledetectie, en analyseerde en interpreteerde een combinatie van beelden van de Sentinel-2 en Sentinel-3 satellieten uit de periode voor het tragische ongeluk. Dimitry Van der Zande besluit dat deze bruikbaar zijn voor de observatie van algenbiomassa en schuim in het zeewater: “Een tijdsreeks van Sentinel-3-beelden met een ruimtelijke nauwkeurigheid van 300m toont eind april 2020 een sterke algenbloei in de nabijheid van Scheveningen en langs de kust van Zuid-Holland. Begin mei waren dichtbij de kust nog steeds hoge concentraties meetbaar. Op de hoge resolutie Sentinel-2-beelden, die een detail van 10m tonen, kan dan weer het schuim worden opgespoord.”
Het detecteren en combineren van dergelijke satellietinformatie kan bijdragen aan een automatisch waarschuwingssysteem voor schuim langs de kust. Satellieten leveren echter geen continue beeldenstroom van een vaste locatie op, en geven als gevolg van bedekking door wolken ook slechts een gedeeltelijk beeld. Omdat de ophoping van schuim aan de kust snel kan gebeuren en zeer lokaal kan optreden, zijn satellietbeelden dan ook niet geschikt om als enige bron voor een schuim-waarschuwingssysteem te fungeren. De daadwerkelijke observatie van schuimvorming kan het best worden uitgevoerd met camera’s.
Ondanks het feit dat de onderzoekers het meest waarschijnlijke scenario voor het ontstaan van de uitzonderlijke hoeveelheid algenschuim op 11 mei hebben kunnen achterhalen, zal het lastig zijn om een betrouwbaar geautomatiseerd waarschuwingssysteem op te zetten. Daarvoor moeten immers niet alleen de hoeveelheid algen en het schuim nauwkeurig opgevolgd worden, ook de actuele windsterkte en -richting moeten real time, tot in groot detail én zeer lokaal voorspeld kunnen worden. Daarom pleiten de onderzoekers van deze studie ervoor om op korte termijn watersporters, hun clubs en de kustwachtpartners meer voorlichting te geven, zodat ze in staat zijn om eventuele ophoping van schuim zelf goed in te schatten.
Kort na het incident in Scheveningen contacteerde het Maritiem Reddings- en Coördinatiecentrum (MRCC) in Oostende de Belgische onderzoekers met de vraag of een dergelijk schuimincident zich ook aan onze kust kan voordoen. Het antwoord was helaas dat dit in gelijkaardige omstandigheden ook bij ons niet ondenkbaar is. Het MRCC is het eerste meldpunt voor noodgevallen op zee en volgt de ontwikkeling van een waarschuwingssysteem dan ook op de voet. Dries Boodts, waarnemend hoofd van het MRCC: “Ook aan de onze kust wensen we dit advies te volgen. De satellietinformatie die ons door het KBIN wordt bezorgd is in deze context zeer geschikt om als early warning te dienen. Het zal helpen om gebruikers van de zee tot verhoogde waakzaamheid op te roepen, en ook van pas komen bij het plannen van Search and Rescue-operaties. We kijken uit naar de ontwikkeling van verdere mogelijkheden om iedereen op zee van zo gedetailleerd mogelijke informatie te voorzien. Beter voorkomen dan genezen.”
Aan de analyse werkten ecologen, algenonderzoekers, weer- en waterdeskundigen van de volgende onderzoeksinstituten, universiteiten, overheidsinstellingen en adviesbureaus mee: Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ), Universiteit Utrecht (UU), Deltares, Universiteit van Amsterdam (UvA), Technische Universiteit Delft (TUD), Water Insight, Rijksuniversiteit Groningen (RUG), Bureau Waardenburg (BuWa), Rijkswaterstaat, Istituto di Scienze del Mare (ISMAR)-CNR (Italië), Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN; België), Nederlands Instituut voor Ecologie (NIOO) en Highland Statistics.
Een wetenschappelijk dossier opstellen ter onderhandeling van visserijmaatregelen in het Belgisch deel van de Noordzee, dat is de taak van het project VISNAT2. Het uiteindelijk doel is zoveel mogelijk waardevolle zeebodem te beschermen, zonder daarmee belangrijke economische activiteiten, zoals visserij, te benadelen.
De Europese HabitatRichtlijn en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRMS) schrijven voor dat België gebieden afbakent om specifieke onderwaterhabitats te beschermen. Dat zijn meer bepaald ondiepe zandbanken (Habitat 1110) en bedden van grind en schelpkokerwormen (Habitat 1170). Essentieel voor bescherming van deze habitats is dat bodemberoering ten gevolge van menselijke activiteiten (o.a. visserij) wordt uitgesloten. Bij de zoektocht naar de beste locatie voor deze beschermde gebieden wordt gezocht naar een maximale ecologische waarde, maar ook naar een minimale economische impact. We willen met andere woorden zoveel mogelijk beschermen zonder daarmee belangrijke economische activiteiten, zoals visserij, te benadelen.
Voorlopig zijn er in het Marien Ruimtelijk Plan 3 zoekzones afgebakend. Het is nu aan onderzoekers om binnen deze gebieden de ecologisch waardevolste zones aan te duiden. Dat gebeurt aan de hand van evaluatie van biologische gegevens. Voor elk van de zones wordt tegelijkertijd berekend wat het economisch belang is voor alle lidstaten die er visserijbelangen hebben. Gegevens van beide onderzoekslijnen zullen de ruimtelijke planningstool MARXAN voeden. Via deze tool zullen 4 scenario’s ontwikkeld worden met voorstellen voor bodembeschermingsgebieden mét visserijmaatregelen, waarbij de ecologische waarde hoog is en de economische impact zo laag mogelijk.
Een update van de habitatgeschiktheidskaart voor macrobenthos – ongewervelde dieren die in de zeebodem leven – en van de biologische waarderingskaart, die zullen toelaten om de ecologisch meest waardevolle gebieden af te bakenen.
Een update van de visserijactiviteit van de verschillende lidstaten actief in het Belgische deel van de Noordzee, nodig om de economische waardevolste zones voor de visserij te karteren.
Een risico-analyse betreffende de gevoeligheid van de verschillende habitattypes ten opzichte van bodemberoerende visserij.
Een afbakening van potentiële zones voor visserijmaatregelen op basis van voorgaande informatie en met behulp van de MARXAN ruimtelijke planningstool.
Dit project heeft als doel om een wetenschappelijk dossier op te stellen ter onderhandeling van visserijmaatregelen in het Belgisch deel van de Noordzee, zoals vastgelegd in het Marien Ruimtelijk Plan. Deze onderhandelingen zullen gevoerd worden met Vlaanderen en met de Europese lidstaten, om zo een Gedelegeerde Verordening voor de Europese commissie te brengen. Zo’n Gedelegeerde Verordening bevat regels waarmee verdere invulling wordt gegeven aan eerder vastgestelde wetgeving, in dit geval in functie van bescherming van mariene gebieden.
Project: VISNAT2
Looptijd: 2020-2021
Financiering: FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de voedselketen en Leefmilieu
Samenwerking: Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO)
Contact: Gert Vanhoey (gert.vanhoey@ilvo.vlaanderen.be), Steven Degraer (sdegraer@naturalsciences.be)
Text : Sofie Vandendriessche (ILVO) – Kelle Moreau (KBIN)