Bruinvissen in illegale recreatieve visnetten, maart 2021

Op 8 maart 2021 kwam een bruinvis vast te zitten in een illegaal geplaatst kieuw- of warrelnet op het strand van Oostduinkerke (Koksijde). Bruinvissen die vastraken in dergelijke netten verdrinken bij opkomend tij. Dit dier (zie eerste foto en de daaropvolgende videolinks) kon net op tijd door een alerte strandbezoeker gered worden. Een andere bruinvis die op 4 maart in dezelfde buurt op het strand werd aangetroffen bleek echter zeer recent te zijn gestorven en kwam waarschijnlijk op deze manier om het leven (foto onderaan).

Bruinvis in kieuwnet te Oostduinkerke (Koksijde), 8 maart 2021 ©Filip Van Bellinghen

Video 1 – bruinvis Koksijde 8 maart 2021 © Filip Van Bellinghen

Video 2 – bruinvis Koksijde 8 maart 2021 © Filip Van Bellinghen

Het betreffende type netten werd in België reeds in 2001 verboden voor recreatief gebruik op zee. In 2015, na een rechtzaak tegen ons land door de Europese Commissie, volgde ook een verbod op het recreatief gebruik ervan op het strand. Het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen neemt inbreuken zeer ernstig, en meldt overtredingen systematisch aan de bevoegde diensten. Zij treden vervolgens op tegen de personen die de illegale netten op het strand plaatsten.

Bruinvis aangetroffen op strand van Oostduinkerke (Koksijde), 4 maart 2021 ©Aäron Fabrice de Kisangani

EuroSea – Verbeteren en integreren van de Europese systemen voor oceaanobservatie en -voorspelling voor een duurzaam gebruik van de oceanen

 

Oceaanwaarnemingen en -voorspellingen zijn van cruciaal belang voor alle activiteiten die met de oceanen verband houden, van wetenschap tot blauwe economie en van beheer tot interacties tussen oceaan en mens. Ondanks het grote belang van de oceaan voor de samenleving zijn er fundamentele lacunes in de huidige systemen voor oceaanobservatie en -voorspelling, waardoor ons vermogen om onze activiteiten in de oceaan op duurzame wijze te beheren, wordt beperkt. Deze lacunes kunnen niet door afzonderlijke naties worden opgevuld.

Samenwerking om lacunes op te vullen

Het project EuroSea ondersteunt de Europese integratie van gecoördineerde waarnemingen en voorspellingen van de toestand en de variabiliteit van de oceanen die op lange termijn kunnen worden gehandhaafd. Drie ‘innovation demonstrator’ werkpakketten zijn gericht op operationele diensten, oceaangezondheid en klimaat.

De EuroSea-visie: bevordering van onderzoek en innovatie om te komen tot een gebruikersgericht, interdisciplinair en responsief Europees systeem voor oceaanobservatie en -voorspelling, dat de essentiële informatie oplevert die nodig is voor het welzijn en de veiligheid van de mens, duurzame ontwikkeling en de blauwe economie in een veranderende wereld.

EuroSea is een Actie voor Innovatie van de EU met als titel “Verbeteren en integreren van de Europese systemen voor oceaanobservatie en -voorspelling voor een duurzaam gebruik van de oceanen” en maakt deel uit van het “The Future of Seas and Oceans Flagship Initiative”, dat wordt gefinancierd via de oproep tot het indienen van voorstellen voor blauwe groei in het kader van Horizon 2020 (BG-07-2019-2020). Het project brengt belangrijke Europese actoren op het gebied van oceaanobservatie en -voorspelling samen met belangrijke eindgebruikers van oceaanobservaties. Een interdisciplinair consortium van 55 partners werkt gedurende 50 maanden samen en kreeg een budget van bijna 12,6 miljoen euro toegewezen. Het project wordt gecoördineerd door GEOMAR Helmholtz Centre for Ocean Research Kiel, Duitsland. De aftrap (1e EuroSea Annual Meeting) vond plaats in het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN) in Brussel op 27-29 november 2019, georganiseerd door GEOMAR, KBIN en EuroGOOS. KBIN is actief in het werkpakket ‘Communication: Engagement, Dissemination, Exploitation and Legacy” dat onder meer het EuroSea-communicatieplan (gecoördineerd door EuroGOOS, KBIN en GEOMAR) en de hierboven gepresenteerde EuroSea-video (gecoördineerd door SOCIB – Balearic Islands Coastal Observing and Forecasting System) heeft geproduceerd.

Het EuroSea-consortium tijdens de kick-off meeting in het Museum voor Natuurwetenschappen (KBIN) in Brussel, 27 november 2019 ©Michael Chia

Tweede jaarlijkse vergadering en Algemene Vergadering van EuroSea

De (virtuele) tweede EuroSea-week vond plaats van 18 tot en met 22 januari 2021 en werd bijgewoond door meer dan honderd projectdeskundigen en gastsprekers van verwante mondiale en Europese initiatieven.

Het DG Onderzoek en Innovatie van de Europese Commissie deelde zijn ambities en benadrukte de belangrijke rol van EuroSea bij het helpen verbeteren van de kennis van de oceanen en duurzaamheid. Het pas opgerichte Europese kantoor van de G7, dat is ondergebracht bij Mercator Ocean International in Toulouse (Frankrijk), deelde zijn plannen met betrekking tot het initiatief van de G7 inzake de toekomst van oceanen en zeeën. Er werden presentaties gegeven door internationale en Europese programma’s en initiatieven voor de coördinatie van oceaanobservatie, waaronder het Global Ocean Observing System (GOOS) – programma in het kader van UNESCO-IOC, het Integrated Marine Observing System (IMOS) – de regionale alliantie van GOOS in Australië, en het kader van het European Ocean Observing System onder leiding van EuroGOOS en de European Marine Board.

De EuroSea-werkpakketten presenteerden de vooruitgang die tijdens de eerste 14 maanden van het project is geboekt, gericht op een betere coördinatie van de Europese oceaanobservatie en -voorspelling. Tijdens de week werd bijzondere nadruk gelegd op de impactbeoordeling van EuroSea. Het protocol dat door de leiders van de werkpakketten 1 (bestuur) en 8 (engagement, verspreiding, exploitatie & nalatenschap) is voorgesteld bestaat erin de belangrijkste EuroSea-impactgebieden te bepalen en een traject uit te stippelen voor de analyse van de impact binnen elk van deze gebieden, die kan worden gemeten of geïllustreerd. De impact van EuroSea strekt zich uit over coördinatie, besluitvormingsondersteuning, wetenschap en operationele diensten, waarbij in de loop van het project vele innovaties zijn gepland. De beste praktijken die tijdens het project worden verzameld zullen via het ‘IOC Ocean Best Practices System’ ter beschikking worden gesteld aan de mondiale oceanografische gemeenschap.

Diversiteit en inclusie vormden een ander speciaal aandachtspunt van de week, met de presentatie door de EuroSea Gender and Diversity Board van de eerste resultaten van zowel een institutionele als een individuele enquête bij de EuroSea-partners. Tijdens een daaropvolgende sessie om ideeën in kaart te brengen, wisselden de deelnemers van gedachten over de toekomst van EuroSea op het gebied van gender, diversiteit, carrière en cultuur, in samenhang met het wetenschappelijke en innovatieve werk van het project en zijn gemeenschap.

In de loop van de week werden vier wetenschappelijke lunches georganiseerd met zeven presentaties waarin een reeks EuroSea-taken werd belicht, gaande van gegevensverzameling tot producten en diensten of netwerkcoördinatiemechanismen.

10 Europese projecten die relevant zijn voor de doelstellingen van EuroSea werden uitgenodigd om hun inspanningen in flash talks voor het voetlicht te brengen. De samenwerking tussen EuroSea en sommige van deze projecten is reeds op gang gebracht via de ‘Horizon Results Booster’ van de Europese Commissie.

De algemene vergadering sloot de week af met de verkiezingen voor de raad van bestuur, plannen voor de exploitatiestrategie van het project en een discussie over de aanbevelingen van de EuroSea internationale wetenschappelijke en technische adviesraad.

België in de frontlinie tegen luchtverontreiniging door schepen op de Noordzee

Deskundigenworkshop MARPOL bijlage VI, februari 2021

Van 2 tot en met 5 februari 2021 is een deskundigenworkshop gehouden met het oog op de ontwikkeling van een gemeenschappelijke strategie en operationele procedures voor de monitoring van luchtemissies door schepen in het gebied van de Grote Noordzee. De workshop werd voorgezeten door Ronny Schallier van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN) en werd afgesloten met een reeks aanbevelingen die verder zullen worden onderzocht. Een veelbelovende start!

Het Kustwachtvliegtuig van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (BMM) ©KBIN/BMM

Verontreiniging door scheepvaart moet internationaal worden aangepakt

Het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen (MARPOL) is een verdrag van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) en vormt het belangrijkste mechanisme ter voorkoming van verontreiniging van het mariene milieu door schepen als gevolg van operationele of accidentele oorzaken. In zes bijlagen zijn regels opgenomen voor de preventie van verschillende soorten verontreiniging. De bijlagen I tot en met V hebben betrekking op verschillende stoffen die rechtstreeks door schepen in het water kunnen worden geloosd (olie, andere schadelijke vloeistoffen, schadelijke stoffen in verpakte vorm, afvalwater en vuilnis), terwijl bijlage VI betrekking heeft op luchtverontreiniging door schepen.

Op regionale schaal werken tien landen rond de Noordzee en haar wijdere toegangswegen, samen met de Europese Unie, aan de aanpak van de verontreiniging van de Noordzee door schepen in het kader van het Bonn Akkoord. Preventie, paraatheid en bestrijding staan op de agenda. Het werkterrein van dit akkoord is onlangs uitgebreid met het toezicht op MARPOL bijlage VI, wat de ontwikkeling van een opvolgingsstrategie voor de gehele regio impliceert.

De weg naar geharmoniseerde en gecoördineerde monitoring

Op 2-5 februari 2021 hebben meer dan 60 deskundigen van de ondertekenende partijen van het Bonn Akkoord deelgenomen aan de workshop, samen met de voorzitter van het North Sea Network van Onderzoekers en Aanklagers en vertegenwoordigers van andere regionale overeenkomsten. De plenaire zitting werd voorgezeten door Ronny Schallier van de Belgische Wetenschappelijke Dienst BMM (Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee, onderdeel van KBIN; deskundigen Ward Van Roy en Kobe Scheldeman van het BMM-luchttoezichteam waren ook medeorganisator van de vergadering) en er werden vier parallelle break-out groepen georganiseerd om de juridische, operationele en wetenschappelijke kwesties in verband met de controle en handhaving van MARPOL bijlage VI te bespreken. Namens België leverde ook DG Scheepvaart (FOD Mobiliteit en Vervoer) een waardevolle bijdrage, waarin de juridische context en de rol van haveninspecties werden toegelicht.

Het gebruik van de verschillende platformen en sensoren voor de monitoring van zwaveloxiden (SOx) en stikstofoxiden (NOx) in de emissies van schepen werd overwogen, samen met regionale opvolgingsprogramma’s en het gebruik van de middelen van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (EMSA) om de regionale samenwerking te stimuleren. De workshop werd afgesloten met een reeks aanbevelingen die verder moeten worden onderzocht door een strategische en operationele werkgroep en een technische werkgroep onder de paraplu van de belangrijkste technische werkgroep van de overeenkomst, OTSOPA.

“Zwaveloxiden en stikstofoxiden in de emissies van schepen hebben niet alleen een aanzienlijke invloed op het milieu, maar zijn ook belangrijke veroorzakers van fijne stofdeeltjes en vormen een ernstig probleem voor de volksgezondheid. Deze workshop kan worden beschouwd als een succesvolle start van een gecoördineerde, doeltreffende controle op de naleving van de strenge internationale normen voor scheepsemissies op de Noordzee”, aldus Ronny Schallier. “In de strijd tegen luchtverontreiniging door schepen zullen de 10 landen van het Bonn Akkoord en de EU gezamenlijk verschillende platformen (vliegtuigen, drones, vaste meetstations) en innovatieve sensoren inzetten in het hele Noordzeegebied, van de Golf van Biskaje tot de Schotse en Noorse wateren. In deze gezamenlijke inspanning zal het Kustwachtvliegtuig van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (BMM) een belangrijke voortrekkersrol blijven spelen.”

Gent wordt peterstad van het nieuwe onderzoeksschip Belgica

PERSBERICHT Kabinet Wetenschapsbeleid & Stad Gent, 31 januari 2021

De stad Gent wordt de peterstad van het nieuwe Belgische onderzoeksschip Belgica. Het schip zal in september 2021 in Gent worden gedoopt. Dit werd op 31 januari 2021 bekendgemaakt door de staatssecretaris voor Wetenschapsbeleid, Thomas Dermine, en de burgemeester van Gent, Mathias De Clercq.

Het nieuwe onderzoeksschip Belgica. ©Freire Shipyard

De stad Gent wordt de peterstad van het nieuwe onderzoeksschip. De staatssecretaris voor Wetenschapsbeleid, Thomas Dermine, nam deze beslissing na overleg met de burgemeester van Gent Mathias De Clercq. De stad Gent had al eerder belangstelling getoond om de peterstad van het geavanceerde onderzoeksschip te worden. Een kandidatuur die gesteund wordt door de Universiteit van Gent, een belangrijke wetenschappelijke partner van de Belgica.

“Op dit moment wordt de laatste hand gelegd aan het schip in Vigo, Spanje, dat intussen ook uitgebreid wordt getest. In september 2021 wordt in Gent de Belgische trots op het gebied van marien onderzoek en mariene technologie gedoopt,” jubelt staatssecretaris voor Wetenschapsbeleid Thomas Dermine. “Met de Belgica dragen wij ertoe bij dat ons land een van de wereldleiders wordt op het gebied van zee- en onderwaterexploratie. Ik ben erg blij met het enthousiasme van Gent om de peterstad te worden van dit uitzonderlijke schip”, vervolgt Thomas Dermine.

“Wij zijn bijzonder vereerd en trots om de peterstad te zijn van het nieuwe onderzoeksschip Belgica”, zegt burgemeester Mathias De Clercq enthousiast. “Gent zal deze titel gebruiken om de belangstelling van jongeren en scholen voor wetenschap te stimuleren en om de troeven van Gent als kennisstad en havenstad optimaal uit te spelen. Het schip wordt aangedreven door Gentse motoren en de Gentenaars zullen de Belgica met trots verwelkomen”, vervolgt Mathias De Clercq.

De nieuwe Belgica, een oceanografisch onderzoeksschip van 71 meter lang, zal de komende decennia een sleutelrol spelen in het Belgische en Europese mariene onderzoek.

Vanaf het najaar van 2021 zal het schip op expeditie gaan om onderzoek te doen naar tal van vraagstukken, zoals de strijd tegen de opwarming van de aarde en een betere bescherming van het milieu.

Als multidisciplinair onderzoeksschip zal de Belgica wetenschappelijk onderzoek ondersteunen op het gebied van visserij, biologie, geologie, klimaat en chemie.

De Belgische Staat, vertegenwoordigd door het Federaal Wetenschapsbeleid (BELSPO), is de eigenaar van het schip. Het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN) zal het schip beheren in samenwerking met het ministerie van Defensie en een private exploitant.

Het nieuwe onderzoeksschip Belgica zal het huidige onderzoeksschip Belgica (in 1984 in de vaart genomen) opvolgen dat in de afgelopen 36 jaar bijna een miljoen kilometer heeft afgelegd en meer dan 1000 wetenschappelijke expedities mogelijk heeft gemaakt.

Net als zijn voorganger zal de Belgica opereren binnen het Europese EUROFLEETS-netwerk, dat Europese onderzoekers toegang geeft tot een gemeenschappelijke infrastructuur voor marien onderzoek.

Het nieuwe schip zal in september in Gent worden ingehuldigd na een inwijdingstocht tussen Zeebrugge en Gent in aanwezigheid van Prinses Elisabeth. Ter herinnering, de hertogin van Brabant is de meter van de nieuwe Belgica.

In de marge van deze officiële inhuldiging zullen activiteiten voor het grote publiek worden georganiseerd.

Het nieuwe onderzoeksschip Belgica. ©Freire Shipyard
Staatssecretaris voor Wetenschapsbeleid Thomas Dermine en Burgemeester Mathias De Clercq bezegelen het Gentse peterschap.

Publieke raadpleging: aanvragen concessie voor zand- en grindwinning

Agentschap voor Maritieme Dienstverlening en Kust, afdeling Kust, van C.B.R. Cementbedrijven nv – Afdeling SAGREX en De Hoop Bouwgrondstoffen bv c.o. SATIC nv hebben een aanvraag ingediend voor een verlenging en/of uitbreiding van hun concessie voor zand- en grindwinning op het Belgisch Continentaal Plat. De exploitatie van zand en grind is onderworpen aan een milieueffectenbeoordelingsprocedure.

Zand en grind uit de Noordzee wordt op korrelgrootte gesorteerd. © KBIN/K. Moreau

De concessieaanvragen en het milieueffectbeoordelingsrapport, inclusief ontwerp van passende beoordeling, worden hieronder voorgelegd. Ontvangen bezwaarschriften worden toegevoegd na afloop van de publieke raadpleging.

Aanvragen

Afdeling Kust_begeleidend schrijven_20201207_br_FOD Economie_aanvraag concessie

Afdeling Kust_formulier-aanvraag-concessie

CBR Sagrex – aanvraagformulier

De Hoop – aanvraagformulier

Dieptekaart-concessieaanvraag 2021-2031_definitief plan

Milieueffectbeoordelingsrapporten

2020-BE0119000341_MER Zandwinning_v7.0_Finaal_20201112_incl Bijlagen

NTS EN_BE0119000341_MER Zandwinning_20201112

NTS NL_BE0119000341_MER Zandwinning_20201112

Resultaten van de raadpleging

20210311_zandwinning_bezwaarschrift_4Sea

20210304_zandwinning_bezwaarschrift_SandradeGier

20210304_zandwinning_bezwaarschrift_KarinGielen

De inzageperiode van de raadpleging loopt van 29 januari t.e.m. 27 februari 2021.

Iedere belanghebbende kan zijn standpunten, opmerkingen en bezwaren tot en met 14 maart 2021 per brief of per email overmaken aan mevrouw Brigitte Lauwaert.

BMM
T.a.v. Mevr. Brigitte Lauwaert
Vautierstraat 29
1000 Brussel

blauwaert@naturalsciences.be

 

 

Milieu-impact van offshore windparken – Resultaten van ’s werelds grootste operationele windzone

Terwijl België zich ontpopte tot een wereldleider in de offshore windindustrie, ontwikkelden de Belgische wetenschappers die de milieu-impact van offshore windparken monitoren ook een uitgebreide kennis en expertise. Kort na de voltooiing van de eerste Belgische offshore windzone (de grootste ter wereld die operationeel is), presenteert het monitoringconsortium zijn meest recente conclusies en aanbevelingen in een nieuw rapport. Verschillende componenten van het mariene ecosysteem worden op verschillende manieren beïnvloed. De impact op het milieu is dan ook geen zwart-wit verhaal. Het in evenwicht brengen van de energie- en biodiversiteitscrisissen werd nooit verwacht een gemakkelijke taak te zijn. De monitoring gaat door, evenals de ontwikkeling van mitigerende maatregelen waar nodig.

De Europese Commissie legt doelstellingen op voor de bijdrage van hernieuwbare energiebronnen aan de totale elektriciteitsproductie van alle lidstaten (Richtlijn 2009/28/EG). Voor België moest tegen 2020 13 % van het totale energieverbruik worden gedekt door hernieuwbare energie. Offshore windparken in het Belgische deel van de Noordzee leveren een belangrijke bijdrage. Een eerste zone van 238 km² langs de grens met Nederland werd gereserveerd voor windparken om dit doel te bereiken. Eind 2020, na 12 jaar bouwen, waren de windparken in deze zone klaar. In totaal zijn nu 399 turbines operationeel in acht windparken, met een geïnstalleerd vermogen van 2,26 Gigawatt (GW) en een productie van gemiddeld 8 TWh. Dit vertegenwoordigt ongeveer 10 % van de totale Belgische elektriciteitsvraag, of 50 % van de elektriciteitsbehoefte van alle Belgische huishoudens. Op dit moment zijn de bouw-werkzaamheden beëindigd, maar een tweede gebied voor hernieuwbare energie van 285 km² is voorzien in het nieuwe Marien Ruimtelijk Plan voor de periode 2020-2026, met de bedoeling een minimum van 2 GW toe te voegen aan de totale Belgische offshore windenergieproductiecapaciteit.

Zones voor offshore windparken in het Belgische deel van de Noordzee. Oostelijk gearceerd gebied = eerste fase, westelijk gearceerd gebied = tweede fase, stippellijnen bakenen zones voor kabels en leidingen af (uit Marien Ruimtelijk Plan 2020-2026, Bijlage 4: Kaarten)

Evenwicht tussen de energie- en de biodiversiteitscrisissen

Het is een grote uitdaging om een evenwicht te vinden tussen de installatie van windparken op zee als maatregelen ter bestrijding van de energie/klimaatcrisis en aanvaardbare milieueffecten in het licht van de bestrijding van de biodiversiteitscrisis. Beide crisissen moeten worden aangepakt, maar binnen randvoorwaarden die de andere crisis niet verergeren. Er moet ook rekening mee worden gehouden dat de Belgische offshore windparken geen unieke gevallen zijn: op de schaal van de zuidelijke Noordzee zijn er ook offshore windparken voorzien in het aangrenzende Nederlandse Borssele-gebied (344 km²) en in de Franse Duinkerke-zone (122 km²). Cumulatieve ecologische effecten zullen de komende jaren dus een belangrijk aandachtspunt blijven. Alleen door nauw samen te werken naar het gemeenschappelijke doel om de productie van hernieuwbare energie met aanvaardbare ecologische effecten op te drijven, kunnen wetenschap, industrie en beleid gezamenlijk de uitdaging aangaan.

Vergunningen en monitoring

Vooraleer een windpark kan worden geïnstalleerd in de Belgische zeewateren, moeten de ontwikkelaars een domeinconcessie en een milieuvergunning bekomen. Deze vergunning legt een wetenschappelijk monitoringprogramma op om de effecten van het project op het mariene ecosysteem te beoordelen en bevat voorwaarden die bedoeld zijn om aspecten van de impact die als onaanvaardbaar worden beoordeeld, te minimaliseren en/of te verzachten. Het monitoringprogramma wordt uitgevoerd door het consortium WinMon.BE. Jaarverslagen die gericht zijn op mariene wetenschappers, beheerders, beleidsmakers en ontwikkelaars van offshore windparken worden gepubliceerd in de ‘Memoirs of the Marine Environment’-reeks van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen.

Het monitoringprogramma bestrijkt een breed scala aan ecosysteemcomponenten, van ongewervelden en vissen van zachte sedimenten en (kunstmatige) harde substraten tot zeevogels en zeezoogdieren, en hun interacties. Met andere woorden, de monitoring richt zich niet alleen op de kwantificering van de omvang van de effecten op de mariene ecosystemen, maar beoogt ook de oorzaak-gevolgrelaties van bepaalde effecten aan het licht te brengen.

Onderzoeksschip Belgica documenteert de visfauna in een Belgisch offshore windpark (© ILVO/A. De Backer)

Inzichten op lange termijn

Het nieuwste rapport ‘Environmental Impacts of Offshore Wind Farms in the Belgian Part of the North Sea. Empirical Evidence Inspiring Priority Monitoring, Research and Management’, presenteert een overzicht van de wetenschappelijke bevindingen van de Belgische opvolging van de omgevingsimpact van offshore windparken (WinMon.BE), gebaseerd op gegevens die tot en met 2019 zijn verzameld.

Omdat de verschillende bestudeerde ecosysteemcomponenten op verschillende manieren en op verschillende ruimtelijke en temporele schalen worden beïnvloed door de ontwikkeling van hernieuwbare energie op zee, kan de impact op het milieu niet worden samengevat als positief of negatief. De belangrijkste conclusies en aanbevelingen van de nieuwste studies zijn onder meer:

  • Het gebruik van dubbele bubbelgordijnen is gedeeltelijk effectief gebleken om het onderwater-geluid bij de installatie van monopile-funderingen met een diameter van 8 m te verminderen tot een niveau dat in overeenstemming is met de nationale normen.
  • Na een evaluatie van de naleving van de relevante milieuvergunningsvoorwaarden wordt een optimalisatie van het gebruik van akoestische afschrikmiddelen en geluidsbeperkende maatregelen aanbevolen, evenals het formaliseren van onderzoeken naar zeezoogdieren.
  • Meer dan 80% van het geschatte aantal zeevogels dat met turbines in Belgische wateren in botsing komt, zijn grote meeuwen. De locatie van het windpark, de layout en de grootte van de turbines bepalen het verwachte aantal botsingen.
  • Toekomstig onderzoek moet zich richten op specifieke aspecten van de impact op individuele vogels en populaties, en op mitigatie: correlatie tussen verstoring van zeevogels en kenmerken van windmolenparken, de bewegingen van grote meeuwen in en rond de windparken en een empirisch onderbouwd soortverdelingsmodel ter ondersteuning van de mariene ruimtelijke ordening.
  • Sedimenten worden fijner en organisch verrijkt in de buurt van jacket funderingen, wat gepaard gaat met een grotere overvloed en diversiteit aan macrofauna. Typische kustsoorten uit productieve wateren koloniseren de nu fijnere sedimenten rond de turbines.
  • Negen jaar na de bouw ziet men de eerste signalen dat windparken kunnen fungeren als refugium voor vissen die de voorkeur geven aan zachte sedimenten (bijv. schol), waarschijnlijk als gevolg van uitsluiting van de visserij en een verhoogde beschikbaarheid van voedsel, terwijl het rif-effect zich uitbreidt naar zachte sedimenten tussen de turbines (gekoloniseerd door invertebraten van harde substraten).
  • Offshore windparken beïnvloeden de lokale voedselwebben vanaf de basis, waarbij de koloniserende fauna de primaire producenten reduceert, tot hogere trofische niveaus, waarbij verschillende vissoorten zich intensief voeden met de koloniserende fauna.
Luchtzicht op Belgisch offshore windpark (© KBIN/BMM)

Toekomstige monitoring

Dat de eerste Belgische zone voor offshore windparken volledig is voltooid, betekent niet dat er nu een einde komt aan de monitoring. Hoewel het inzicht in de effecten van windturbines op het mariene milieu en zijn bewoners de afgelopen 10 jaar aanzienlijk is toegenomen, valt er nog veel te leren over de milieu-impact van offshore windparken op langere termijn. Om dat mogelijk te maken zal het huidige samenwerkingsmodel waarin wetenschappers en de offshore windindustrie de impact van de operationele fase van de windparken documenteren, actief blijven. “Voorbeelden van velden die we begonnen te verkennen maar waarover we nog niet kunnen rapporteren zijn de verbetering van de modellering van de aanvaringsrisico’s voor vogels en vleermuizen, het monitoren van de impact van continu onderwatergeluid dat wordt gegenereerd door operationele turbines, en de effecten op vispopulaties op langere termijn. Het blijft ook onbekend hoe de aangroeiende fauna op de windturbines verder zal evolueren en hoe waargenomen gedragsveranderingen de individuele fitheid, het voortplantingssucces en het overleven van zeedieren beïnvloeden”, zegt Steven Degraer, coördinator van het WinMon-consortium en hoofd van het Marine Ecology and Management team van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen. Degraer vervolgt: “De uitbreiding van de samenwerking zal ook toelaten om verder te evolueren op het vlak van het ontwerpen, testen en verbeteren van mitigerende maatregelen om de ongewenste effecten op het mariene ecosysteem rechtstreeks te beheren”.

Ook in de tweede Belgische offshore windzone zullen monitoringactiviteiten op dezelfde manier moeten worden opgestart zodra de bouw daar van start gaat. Het verzamelen van basisgegevens over de toestand van het mariene ecosysteem in dat gebied, waarop een toekomstige evaluatie van de veranderingen gebaseerd zal zijn, is reeds aan de gang. Bovendien vereisen de snel evoluerende technologie en bouwpraktijken een frequente herbeoordeling van eerder waargenomen effecten.

Intussen krijgt ook de Belgische expertise op het gebied van de monitoring van de milieu-impact van offshore windparken internationale aandacht. “Monitoringplannen die geïnspireerd zijn op de Belgische werkzaamheden worden zowel in Frankrijk als in de Verenigde Staten opgezet, zodat België niet alleen moet worden beschouwd als een wereldleider in de offshore windindustrie, maar ook in de monitoring van hun milieu-impact”. besluit Degraer.

 

Het Monitoring Programma WinMon.BE is een samenwerking tussen het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN), het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO), het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO) en de Onderzoeksgroep Mariene Biologie van de Universiteit Gent, en wordt gecoördineerd door het Marine Ecology and Management Team (MARECO) van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen.

Minister van Noordzee controleert mee de stikstofuitstoot van schepen op zee

Op woensdag 13 januari 2021 controleerde vice-eersteminister en minister van Noordzee Vincent Van Quickenborne in hoeverre schepen zich in het Belgisch deel van de Noordzee aan de geldende normen voor luchtvervuiling houden. Hij vloog daartoe mee met het Belgische Kustwachtvliegtuig. Door de toepassing van een ‘sniffer’-sensor in dit vliegtuig staat ons land bekend als een pionier in de internationale strijd tegen de luchtvervuiling boven zee. De sensor laat toe om op het terrein vervuilende componenten te meten in de uitstoot van schepen. Zwavelmetingen staan reeds sinds 2016 op het programma, sinds 2020 kunnen ook stikstofverbindingen worden gedetecteerd. Hiermee was België als eerste klaar om boven zee in te zetten op de controle op de beperkingen die vanaf 1 januari 2021 in de Noordzee gelden inzake de stikstofuitstoot van schepen.

Piloten Dries Noppe en Pieter Janssens, minister van Noordzee Vincent Van Quickenborne en operator Ward Van Roy (vlnr.) na de geslaagde sniffermissie met het Kustwachtvliegtuig OO-MMM. © KBIN/BMM

De uitstoot van zwaveldioxiden (SO2) en stikstofoxiden (NOx) door schepen draagt in belangrijke mate bij tot diverse gezondheids- en milieuproblematieken, zoals de vorming van fijn stof, de eutrofiëring (voedselverrijking door overmatige bemesting) van het leefmilieu (op land en zee) en de verzuring van drukbevaren kustregio’s. Ze geven ook aanleiding tot de vorming van het broeikasgas ozon, dat niet enkel bijdraagt tot de klimaatopwarming maar ook kan leiden tot aanzienlijke ademhalingsproblemen. Voldoende redenen om de strijd tegen de uitstoot van deze stoffen serieus te nemen!

Federale aandacht voor de strijd tegen luchtvervuiling

De Belgische Kustwacht gebruikt reeds sinds 2016 een zogenaamde ‘sniffer’-sensor aan boord van het vliegtuig van de BMM (Britten-Norman Islander, kenteken OO-MMM) dat boven zee wordt ingezet bij de controle op milieu- en nautische overtredingen. Deze sensor is een belangrijk instrument in de strijd tegen luchtvervuiling. België liep reeds internationaal in de kijker met betrekking tot de handhaving van de zwavelwetgeving, en breidde de unieke expertise in 2020 uit om voortaan ook het meten van stikstofverbindingen in de uitstoot van schepen op zee mogelijk te maken.

“Voor de aankoop van de stikstofsensor stelde mijn voorganger Philippe De Backer in 2019 een budget van € 70.000 ter beschikking van de Wetenschappelijke Dienst Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee (BMM) van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN), dat zowel eigenaar als beheerder is van het Kustwachtvliegtuig. Ook in mijn beleid maken we van de strijd tegen luchtvervuiling boven zee een prioriteit en volgen we dit dossier nauwgezet op.” zegt minister Van Quickenborne.

Minister van Noordzee Vincent Van Quickenborne en operator Ward Van Roy tijdens de sniffermissie boven de Noordzee. © KBIN/BMM

Wanneer schepen met verdachte zwavel- of stikstofwaarden in de uitstoot worden gedetecteerd, wordt een rapport opgemaakt en bezorgd aan de haveninspectiediensten van de FOD Mobiliteit. Zij gaan vervolgens aan boord en onderwerpen het schip aan een uitgebreide controle. Indien onregelmatigeheden worden vastgesteld wordt een adminstratieve boete opgelegd. Door het targeten van verdachte schepen op basis van luchtmonitoring kunnen haveninspecties en staalnames gerichter worden uitgevoerd waardoor ze efficiënter worden.

Controlegebied voor stikstofemissies

Op 1 januari 2021 is in de Noordzee en Baltische Zee een emissiecontrolegebied voor stikstofoxiden (NOx) in werking getreden. Dit zogenaamde NECA-gebied (Nitrogen Emmission Control Area) is onderdeel van het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen  (MARPOL), een verdrag van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO). Voorschrift 13 van de MARPOL Bijlage VI bepaalt de limieten van de NOx-uitstoot voor scheepsdiesel-motoren, als hoeveelheid NOx per eenheid van motorvermogen (uitgedrukt in g NOx per kWh).

De maximaal toegestane NOx-uitstoot door schepen uit de drie Tier-categorieën in de NECA gebieden, in functie van het motorvermogen.

Er worden 3 emissieniveaus gedefinieerd op basis van de bouwdatum (kiellegging) van het schip, de zogenaamde Tiers. Schepen gebouwd tussen 2000 en 2011 moeten voldoen aan de Tier I-norm (maximaal 17g NOx/kWh), schepen gebouwd na 2011 zullen moeten voldoen aan de Tier II-norm (maximaal 14.4g NOx/kWh). Schepen die vanaf 2021 worden gebouwd moeten in het NECA-gebied voldoen aan de strengste NOx-normen van Tier III (maximaal 3,4g NOx/kWh). Voor schepen gebouwd tussen 1990 en 2000 met een groot motorvermogen (>5000kW) of met een cilindergrootte groter dan 90l geldt ook de Tier I-norm. Voor oudere schepen werd geen norm vastgelegd. Het opzet is om tegen 2040 een graduele daling tot 80% te bekomen van de NOx-uitstoot door schepen varend in deze en andere NECA gebieden.

Ook voor zwavel bestaan er controlegebieden met strenge normen, en geldt dat de Belgische mariene wateren sinds 2015 deel uitmaken van de Noordzee en Baltische Zee SECA-zone (Sulphur Emission Control Area). Omdat de NECA- en SECA-gebieden voor de Noordzee en Baltische Zee geografisch overeenstemmen, spreken we vanaf 2021 eenvoudigweg over het Noordzee en Baltische Zee ECA-gebied (zie kaart).

Het Noordzee en Baltische Zee ECA gebied (Emission Control Area).

De NOx-sensor

Wanneer een beperkend wettelijk kader niet gepaard gaat met afdoende controlemechanismen riskeren de regels uiteraard dode letter te blijven. Tot voor kort kon de NOx-regelgeving enkel worden gehandhaafd door middel van de controle op het hebben van een geldig internationaal certificaat ter voorkoming van luchtverontreiniging, dat diende te worden beschouwd als voorlopig bewijs om vast te stellen of aan de voorschriften werd voldaan. Ook in hoeverre schepen die gebruik maken van emissiereductietechnieken (bv. een katalysator) hun apparatuur tijdig voor het binnenlopen van de ECA hadden geactiveerd, en of ze dus daadwerkelijk de stikstofvoorschriften naleefden, kon recent nog niet met zekerheid worden vastgesteld.

De nieuwe technologie van de stikstofsensor brengt verandering in deze situatie. Voor het eerst kunnen nauwkeurige NOx-controles boven zee worden uitgevoerd, en kunnen niet-conforme schepen worden geidentificeerd met echte metingen als bewijslast.

Het Kustwachtvliegtuig met immatriculatie OO-MMM. © KBIN/BMM

Testresultaten en toekomstperspectieven

De NOx-sensor werd tijdens de tweede helft van 2020 uitvoerig getest. “Tijdens 25 vluchten konden we in de Belgische wateren met success de stikstofuitstoot van maar liefst 394 schepen bepalen!” verduidelijkt Ward Van Roy, één van de operatoren van het Kustwachtvliegtuig. Van de gemonitorde schepen was ongeveer de helft gebouwd tussen 2000 en 2011, voor een derde was dat recenter dan 2011. De resterende schepen dateerden van voor 2000. “We constateerden hierbij dat de grote meerderheid van de gecontroleerde schepen die vanaf 2021 aan de normen van Tier I en Tier II moeten voldoen reeds in overeenstemming was met deze regels, maar documenteerden ook enkele schepen met stikstofconcentraties in de uitstoot die meer dan het dubbele van de grenswaarde bedroegen. We zijn benieuwd of dit ook na het activeren van de NECA op 1 januari 2021 het geval zal blijven.” voegt Van Roy toe.

Minister Van Quickenborne besluit: “België was klaar om vanaf 1 januari 2021 haar handhavingsrol ook op het vlak van stikstofemissies uit te voeren. De eerste resultaten mogen een groot succes worden genoemd, en geven vertrouwen dat we een enorme hoeveelheid informatie zullen kunnen verzamelen over de stikstofemissie van schepen op zee. Intussen heb ik ook middelen vrijgemaakt voor de aankoop van een sensor die de uitstoot van ‘zwarte koolstof’ kan meten. Die wordt later in 2021 toegevoegd aan de uitrusting van het vliegtuig en zal resultaten opleveren die bijdragen tot het uitwerken van de nodige regelgeving binnen de IMO. We streven naar 55% daling tegen 2030 en klimaatneutraliteit tegen 2050. Op deze manier bouwen we de Belgische pioniersrol in de strijd tegen luchtvervuiling door scheepsemissies op zee verder uit.”

Verslag van de eerste Belgian Flat Oyster Day

Op dinsdag 24 november 2020 organiseerden het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN), de Universiteit Gent en het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO) gezamenlijk de eerste Belgian Flat Oyster Day, als een online evenement.

Tijdens het evenement werd veel informatie over verschillende aspecten van het herstel en de aquacultuur van platte oesters gepresenteerd. Het evenement toonde aan dat er in België belangstelling bestaat voor platte oesters, wat ook werd geïllustreerd door het grote publiek (60+) dat het evenement heeft bijgewoond.

Een verslag van het evenement werd samengesteld, met daarin de bio van de sprekers en de samenvatting van de presentaties. Ook de resultaten van de vraag-en-antwoord en enquête-sessies werden opgenomen. Het verslag kan hier worden geraadpleegd: Report_Belgian_Flat_Oyster_Day2020_Final.

 

 

De presentaties (in het Engels) zijn ook beschikbaar onder de volgende links (de links staan ook in het verslag).

Restoration of flat oyster reefs in Europe – Bernadette Pogoda (AWINORA)

Flat oyster aquaculture in Europe. An overview – Bérenger Colsoul (AWI)

Legal (environmental) requirements for flat oyster introduction in Belgium – Jan Haelters (RBINS)

Animal health requirements for flat oysters’ movements – Chantal Rettigner (FASFC)

Restoration of flat oyster reefs. Vision on nature restoration – Yana Deschutter (FPS Environment)

Past projects – Value@Sea (EMFF) – Daan Delbare (ILVO)

Ongoing projects – SYMAPA (Blue Cluster) – Bert Groenendaal (Brevisco)

Ongoing projects – UNITED (H2020) – Nancy Nevejan (Ghent University)

Ongoing projects – BlueMarine³.Com (Blue Cluster) – Mathieu Wille (Ghent University)

Potential of flat oyster aquaculture – Patrick Sorgeloos (Vlaams Aquacultuurplatform)

European Flat Oyster in the North Sea, The Dutch Approach – Wouter Lengkeek (Bureau Waardenburg)

 

Uit de interactie met het publiek door middel van peilingen bleek dat er een grote belangstelling bestaat voor de voortzetting van de Belgian Flat Oyster Day. In welke vorm dit zal zijn, bijvoorbeeld als jaarlijks terugkerend evenement of onder de vorm van een Belgian Flat Oyster Consortium, in lijn met het Nederlandse initiatief, wordt nog bekeken. Wordt vervolgd.

We willen alle sprekers oprecht bedanken voor hun uitstekende presentaties, en het publiek voor hun aanwezigheid en enthousiaste deelname aan dit online evenement!

 

 

Dwergvinvis aangespoeld op het strand van Bredene

Een jonge dwergvinvis die op 11 december aanspoelde op het strand van Bredene bleek een wel heel onfortuinlijke voorgeschiedenis te hebben: een lege maag, ingewanden vol parasieten en een afwijkende wervelkolom. Tot overmaat van ramp kwamen hier nog twee gebroken onderkaken bovenop. Het is pas de achtste dwergvinvis die tijdens de voorbije 20 jaren in België werd gedocumenteerd, en slechts de derde stranding.

In de voormiddag van donderdag 11 december 2020 spoelde op het strand van Bredene, nabij de grens met Oostende, het verse kadaver van een jonge dwergvinvis (Balaenoptera acutorostrata) aan. Het dier van 3,89 m lang (een volwassen dwergvinvis kan bijna 10 m lang worden) en 489 kg zwaar oogde zeer mager, en had een gebroken rechteronderkaak waarvan de beenderen doorheen de wonde naar buiten staken. Een gezond exemplaar van de lengte van het Bredense dier zou ongeveer het dubbele moeten wegen, dus werd meteen vermoed dat het ook zonder breuken reeds in een slechte gezondheidstoestand vertoefde.

© KBIN/BMM_J. Haelters

Autopsie legt doodsoorza(a)k(en) bloot

Het kadaver werd onmiddellijk overgebracht naar de faculteit Diergeneeskunde van de UGent, waar een team van de UGent en de ULiège op 12 december een autopsie uitvoerde. Dit post-mortem onderzoek bevestigde de lamentabele toestand van de onfortuinlijke dwergvinvis: in de maag werden geen resten van een recente maaltijd aangetroffen, het spijsverteringssysteem zat vol parasieten en de wervelkolom vertoonde afwijkingen. De open breuk in de rechteronderkaak bleek minder oud dan eerst vermoed, en ook de linkeronderkaak bleek gebroken. Het vermageren stond uiteindelijk niet in relatie met de breuken: die moet het dier pas heel recent opgelopen, en waren het gevolg van een botsing met een obstakel zoals een vaartuig of strandhoofd, of met de zeebodem.

© KBIN/BMM_J. Haelters

Dwergvinvissen in België

Hoewel de dwergvinvis deel uitmaakt van de Noordzeefauna, is zijn verspreidingsgebied hoofdzakelijk beperkt tot het noordelijke en centrale deel van de Noordzee. De laatste jaren blijken ze echter wat vaker zuidelijker op te duiken, vermoedelijk door veranderingen in het mariene ecosysteem. “Uit de Belgische wateren waren ons uit de laatste 20 jaar slechts zeven aangetoonde gevallen bekend, waarbij het drie keer om kadavers en vier keer om waarnemingen van levende exemplaren ging.” verduidelijkt Jan Haelters, expert zeezoogdieren aan het KBIN. “De kadavers dateren uit 2004 (dood aangetroffen op zee en aan land gebracht; gestorven door bijvangst), 2013 (stranding; gestorven door inslikken van een grote hoeveelheid plastic) en 2017 (kadaver in staat van ontbinding op zee). De levende dwergvinvissen werden opgemerkt in 2013, 2017, 2019 en 2020.” Van enkele meldingen uit oktober 2020 is niet met zekerheid bekend of het om dwergvinvissen ging.

© KBIN/BMM_J. Haelters

Het skelet van de Bredense Dwergvinvis zal worden behouden voor de wetenschap.

Windparken als leveranciers van energie én mosselen

De kweek van mosselen in de Belgische offshore windparken is zowel op biologisch als op technisch vlak haalbaar, zo blijkt uit onderzoek dat onze wetenschappers en hun partners uitvoerden binnen het project Edulis. De economische haalbaarheid hangt af van het oplossen van technische uitdagingen.

Na twee jaar van experimenteren en onderzoek stellen wetenschappers en bedrijven de resultaten voor van het onderzoeksproject ‘Edulis: offshore mussel culture in wind farms, dat de mogelijkheden voor de mosselkweek bekeek in de offshore windparken op 30 tot 50 km van de Belgische kust. Edulis is een samenwerking tussen de Universiteit Gent, het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO), KBIN/OD Natuur en 5 private partners (Belwind, Brevisco, C-Power, Colruyt Group en DEME Group). Het ambitieuze proefproject wordt grotendeels gefinancierd door private financiering en gefaciliteerd door Vlaamse en Europese financiering.

Kwaliteitsmosselen

Het project heeft kunnen aantonen dat het zowel biologisch als technisch mogelijk is om mosselen te cultiveren in de Belgische offshore windparken, waardoor deze meer dan één doel tegelijk kunnen dienen. De experimenten leidden tot een smakelijke kwaliteitsmossel die goed gevuld is en voldoet aan alle voedselveiligheidsvoorschriften. De opbrengst is gelijkwaardig aan hangcultuur uit Nederland en Ierland, én de mosselen groeien sneller dan mosselen uit bodemcultuur (marktklare mosselen in 15 in plaats van 24 maanden).

Technische uitdagingen

Dé grote uitdaging is installaties ontwerpen die bestand zijn tegen de soms extreme Noordzee-omgeving. Investeren in robuuste, gemakkelijk te onderhouden en veilige systemen, inclusief vaartuigen, is volgens de onderzoekers een must, al zal dat de algemene productiekost omhoog stuwen. Daarnaast bleek dat de dimensionering en de organisatie van de windparken niet optimaal is voor voedselproductie, wat logisch is gezien ze daar niet voor zijn ontworpen. Ook de afstand tot de kust vormt een uitdaging voor technische, praktische en economische haalbaarheid. Bij het ontwerpen van toekomstige windparken dient hierop gelet te worden om beide activiteiten te kunnen combineren.

Economische haalbaarheid

“Edulis heeft ons een duidelijk beeld verschaft van de kosten en baten van mosselkweek in de Noordzee”, zegt Margriet Drouillon, Senior Business Developer Aquacultuur en Blue Life Sciences aan de Universiteit Gent. “Indien we werkelijk mosselkweek op commerciële schaal beogen, zullen we fors moeten inzetten op de ontwikkeling van kennis aangaande de economische haalbaarheid van mosselkweek in de windparken. Ook zullen we andere pistes verkennen voor meervoudig ruimtegebruik op zee, met de nodige aandacht voor duurzame productie.”

Drie bijkomende uitdagingen voor aquacultuur op de Noordzee

De Universiteit Gent en het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO) lanceerden in 2017 het project ‘Noordzee Aquacultuur’, met Edulis en Value@Sea als dochterprojecten. Ze sloegen hiervoor de handen in elkaar met hun partners KBIN/OD Natuur, Belwind, Brevisco, C-Power, Colruyt Group, DEME Group, Lobster Fish en Sioen Industries. Noordzee Aquacultuur pakte drie uitdagingen aan:

  • Innovatieve kweektechnieken voor schelpdieren en zeewier;
  • Efficiënt ruimtegebruik van de Belgische Noordzee;
  • De ontwikkeling van een markt voor nieuwe mariene streekproducten.

 

Meer info over Edulis:
Margriet Drouillon, UGent, 0484 13 95 39, margriet.drouillon@ugent.be