De nieuwe EMB Policy Brief die op 16 juni 2021 is gelanceerd (pdf), focust op in situ oceaanwaarnemingen en belicht de voordelen daarvan, de uitdagingen op het gebied van financiering en bestuur, en de investeringen die nodig zijn voor hun omvorming en duurzaamheid.
Tegenwoordig wordt op de hoogste politieke niveaus veel aandacht besteed aan acties en oplossingen om de cyclus van achteruitgang van de gezondheid en de productiecapaciteit van de Oceaan te keren. Maar “wat je niet kunt meten, kun je ook niet beheren” en tijdige informatie over de oceanen, gebaseerd op systematische en duurzame in situ-observaties van de oceanen, zal een onderdeel vormen van het ontwerp en de evaluatie van die acties en oplossingen.
Om de oceaan in het ” Internet of Things” te integreren, zullen “Things” bovendien voortdurend in de oceaan aanwezig moeten zijn. De impact van de COVID-19-pandemie op de wereldwijde oceaanobservaties heeft aangetoond dat het nu tijd is om de maatregelen vergezeld te doen gaan van een even grote vastberadenheid om op coherente en duurzame wijze te investeren in een systeem voor oceaanobservatie dat de informatie zal opleveren die nodig is om ons de weg te wijzen naar de Oceaan die wij willen.
Ter ondersteuning van “Groen en Blauw”
De nieuwe EMB Policy Brief focust op in situ-observaties van de oceanen en belicht hun voordelen, uitdagingen op het vlak van financiering en bestuur, en de investeringen die nodig zijn voor hun transformatie en duurzaamheid. In situ-oceaanwaarnemingen zijn alle oceaan-, zee- of kustwaarnemingen en vormen een aanvulling op waarnemingen via teledetectie (bv. van satellieten).
In deze beleidsnota wordt voorgesteld de in situ-observatie van de oceanen te erkennen als een infrastructuur die gegevens van algemeen belang genereert en die geschikte gegevens en informatie oplevert ter ondersteuning van duurzame ontwikkeling, de “Green Deal” en een duurzame blauwe economie. Tevens wordt aanbevolen een proces op gang te brengen om de kosten en de prestaties van het systeem te evalueren en de economische en milieuvoordelen ervan in kaart te brengen. Het moet voortbouwen op Europese en wereldwijde coördinatie-inspanningen, partnerschappen met de private sector en het maatschappelijk middenveld tot stand brengen, en worden geïntegreerd met satellietwaarnemingen en -modellen.
Dit document is het resultaat van een ad hoc werkgroep die door de European Marine Board is opgericht om dit onderwerp te behandelen, in het licht van het VN-decennium van de oceaanwetenschap voor duurzame ontwikkeling en het begin van het tijdperk van de digitale oceaan. Deze nieuwe Policy Brief heeft tot doel nationale en Europese beleidsmakers, financiers en bestuursbeïnvloeders, de G7 en G20, en VN-agentschappen zoals de Intergouvernementele Oceanografische Commissie (IOC) van UNESCO te informeren.
De beleidsnota kan hier worden gedownload (webresolutie). Een versie in hogere resolutie van het document kan hier worden gedownload.
Verscheidene co-auteurs van het document hebben ook korte video’s gemaakt waarin de boodschappen in het document worden besproken. U kunt deze bekijken op het EMB YouTube-kanaal.
Over de European Marine Board
De European Marine Board (EMB) is een toonaangevende Europese denktank op het gebied van het beleid inzake mariene wetenschappen. De EMB is een netwerk met meer dan 10.000 leden van de belangrijkste nationale mariene/oceanografische instituten, agentschappen die onderzoek financieren en nationale netwerken van universiteiten uit landen in heel Europa. De EMB biedt een platform voor de aangesloten organisaties om gemeenschappelijke prioriteiten te ontwikkelen, het mariene onderzoek vooruit te helpen en de kloof tussen wetenschap en beleid te overbruggen om toekomstige uitdagingen en kansen op het gebied van mariene wetenschap aan te gaan. De Belgische federale staat wordt in de EMB vertegenwoordigd door het Federaal Wetenschapsbeleid (BELSPO) en in het EMB-communicatiepanel door het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN).
Het Marine Biodiversity Observation Network (MBON), het Scientific Committee on Antarctic Research (SCAR) en het SCAR Antarctic Biodiversity Portal delen een gemeenschappelijke visie op de opbouw en coördinatie van een wereldwijd observatiesysteem voor de biodiversiteit van oceanen. Het gemeenschappelijke doel is een systematische beoordeling van de toestand en de trends van de biodiversiteit van de oceanen, met inbegrip van biologische rijkdommen en ecosystemen, en van de wijze waarop deze in de toekomst zullen veranderen.
Dit waarnemingssysteem zal de gegevens, informatie en kennis verschaffen die de mens nodig heeft om het mariene leven doeltreffend in stand te houden en duurzaam te gebruiken, niet alleen in de 4 traditionele oceanen maar ook in de 5e Oceaan die onlangs door National Geographic is erkend. De Zuidelijke Oceaan, de oceaan rond het Antarctische continent en al het oceaanwater buiten de Exclusieve Economische Zones (EEZ) vormen zo’n “gemeengoed” voor de mensheid. De zorg voor deze wateren, van de oppervlakte tot de diepte, en in het bijzonder voor het leven in deze gebieden, zal bijdragen tot de vooruitgang op het vlak van milieubehoud en de bescherming van de integriteit van het ecosysteem van de zeeën rond Antarctica, zoals uiteengezet in het Verdrag inzake de instandhouding van de levende rijkdommen in de Antarctische wateren Convention for the Conservation of Antarctic Marine Living resources (CCAMLR), de wereldwijde Duurzame Ontwikkelingsdoelstellingen 2030 van de VN (inclusief SDG 14) en het VN Oceaan Decennium, en de nieuwe 2050-doelstellingen en -indicatoren van het Verdrag inzake biologische diversiteit (Convention on Biological Diversity, CBD).
De overeenkomst tussen MBON, SCAR en het SCAR Antarctic Biodiversity Portal houdt een erkenning in van de lopende samenwerking om de capaciteit voor het observeren van de biodiversiteit van de oceanen te versterken en gebruik te maken van de beste beschikbare middelen en deskundigheid. De entiteiten komen overeen om samen te werken met inachtneming van de beginselen van wederkerigheid, wederzijds voordeel en het delen van resultaten, alsook om de uitwisseling van ideeën en de integratie met wereldwijde mariene data-initiatieven zoals het Global Ocean Observation System (GOOS), het Ocean Biodiversity Information System (OBIS), het Ocean Best Practices System (OBPS), en andere te versterken.
De actoren:
Het Marine Biodiversity Observation Network (MBON) is de belangrijkste biodiversiteitspijler van de Group on Earth Observations Biodiversity Observation Network (GEO BON) voor het mariene milieu. Het MBON is een gemeenschap die de coördinatie van individuele monitoring-programma’s en bestaande netwerken vergemakkelijkt die gericht zijn op lokale, regionale en thematische aspecten van mariene biologie en biodiversiteit, om de normen en best practices te verbeteren bij het verzamelen, beheren en publiceren van gegevens over de mariene biodiversiteit en de status en trends van ecosystemen en hun diensten.
Het Scientific Committee on Antarctic Research (SCAR) is een thematische organisatie van de International Science Council (ISC), en werd opgericht in 1958. SCAR is belast met het initiëren, ontwikkelen en coördineren van internationaal wetenschappelijk onderzoek van hoge kwaliteit in het Zuidpoolgebied (met inbegrip van de Zuidelijke Oceaan) en over de rol van het Zuidpoolgebied in het systeem ‘Aarde’. SCAR verstrekt objectief en onafhankelijk wetenschappelijk advies aan het Antarctic Treaty System en andere organisaties zoals de United Nations Framework Convention on Climate Change (UNFCCC) and het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) over wetenschappelijke en instandhoudings-kwesties die van invloed zijn op het beheer van Antarctica en de Zuidelijke Oceaan en over de rol van de Antarctische regio in het aardsysteem.
Het Antarctic Biodiversity Portal (biodiversity.aq) is een internationale inspanning van SCAR, dat gehost wordt bij het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN). Het vindt zijn oorsprong in de Census of Antarctic Marine Life en ging van start in 2005. Het doel is om onze kennis en ons begrip van de biodiversiteit in Antarctica en de Zuidelijke Oceaan te vergroten. Het SCAR Antarctic Biodiversity Portal is het regionale thematische knooppunt van het Ocean Biodiversity Information System (OBIS) en de Global Biodiversity Information Facility (GBIF), en werkt nauw samen met het Southern Ocean Observation System (SOOS). Het biedt ondersteuning voor de publicatie van biodiversiteits-gegevens over de Zuidelijke Oceaan en voor de verbetering van normen en best practices voor de verzameling, het beheer en de publicatie van mariene biodiversiteitsgegevens.
Twee Tuimelaars bleven op 26 februari gedurende de hele duik in de buurt van de wetenschappers nabij het Westhinder meetplatform in het zuidwesten van het Belgisch deel van de Noordzee. Dergelijk sociaal gedrag is gekend van solitaire dolfijnen, waaronder een Tuimelaar die reeds lange tijd in dit gebied verblijft, maar eerder uitzonderlijk voor een duo. De duikers profiteerden van de gelegenheid om prachtige beelden te schieten. Tuimelaars lijken de voorbije jaren frequenter op te duiken in de Belgische mariene wateren. Meer recreatie op zee, het groeiend gemak waarmee beelden kunnen worden gemaakt, en het veelvuldig delen van informatie op sociale media, spelen echter ook een rol bij deze perceptie.
Op vrijdag 26 februari 2021 kregen de wetenschappelijke duikers Alain Norro van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN), Sven Van Haelst van het Vlaams Instituut voor de Zee (VLIZ) en Marc Van Espen (vrijwilliger bij KBIN) onder water het bezoek van twee Tuimelaars (Tursiops truncatus). De ontmoeting vond plaats bij het Westhinder meetplatform in het zuidwesten van het Belgisch deel van de Noordzee. Sven zag de dolfijnen drie dagen eerder ook reeds in dit gebied, maar toen bleven ze op afstand. Nu zochten ze de duikers echter van nabij op, en Alain en Sven grepen hun kans om unieke beelden te schieten. E. Vermeire kon hier van op de Ephyra ook videomateriaal aan toevoegen.
Naar aanleiding van deze gebeurtenis zetten we een aantal feiten en onzekerheden over Tuimelaars in de Belgische wateren op een rij.
Tuimelaars in de Noordzee en in België
De Tuimelaar mag tot de vaste fauna van de Noordzeeregio worden gerekend, met gevestigde populaties langs de Normandische en Bretoense kust (Engels Kanaal; ca 400 exemplaren), en langs de Noordzeekust van Engeland en vooral Schotland (max. 150). Vroeger was er ook een vaste populatie langs de Belgische en Nederlandse kust, maar daarvoor moeten we inmiddels al een halve eeuw in de tijd terugkeren. De internationale overeenkomst ASCOBANS (Agreement on the Conservation of Small Cetaceans of the Baltic, North East Atlantic, Irish and North Seas), waarin het KBIN België vertegenwoordigt, schat de totale Europese Atlantische populatie van kustgebonden Tuimelaars op 2000 exemplaren (inclusief de Noordzee). Voor de Tuimelaars die in oceanische Atlantische wateren leven liggen geen betrouwbare schattingen voor.
In de Belgische wateren leek de soort lange tijd een zeldzame verschijning. Sinds de eeuwwisseling werden vaak slechts enkele waarnemingen per jaar genoteerd, en in sommige jaren zelfs helemaal geen. Groepen waren nog uitzonderlijker, en ook langdurige pleisteraars kwamen slechts zelden voor (bv. in augustus – november 2010 ter hoogte van Oostende, in september 2014 ter hoogte van Knokke). Vanaf 2015 zien we echter een kentering en worden Tuimelaars in België frequenter gemeld. Een tiental waarnemingen per jaar is niet langer uitzonderlijk, en zowel groepen als solitaire exemplaren worden aangetroffen. Onder deze laatste categorie valt ook een Tuimelaar die sinds 2015 regelmatig gedurende langere periodes (maanden aan een stuk) langs de Belgisch-Franse zeegrens wordt gezien, in hetzelfde gebied waar de ontmoeting van 26 februari plaatsvond. Meer details over het voorkomen van Tuimelaars in de Belgische wateren kunnen worden geraadpleegd in de jaarlijkse zeezoogdierenrapporten van het KBIN (uitgegeven sinds 2014).
Herkomst en verklaringen voor het toenemend aantal waarnemingen
Dieren die bij ons opduiken zijn hoogstwaarschijnlijk afkomstig uit de Normano-Bretoense populatie of uit de populatie van de oostkust van Schotland. Gevallen van Tuimelaars die in Nederlandse wateren gezien werden, konden door specifieke kenmerken (bv. littekens of beschadigingen van vinnen) aan beide populaties gelinkt worden.
De populatietrend van de Tuimelaar in het Noordzeegebied en de Atlantische Oceaan is niet goed gekend. Er kan dus moeilijk worden ingeschat in hoeverre het recent toegenomen aantal Belgische meldingen hiermee in verband staat. Het staat echter wel vast dat verschillende meldingen soms betrekking hebben op dezelfde langdurige pleisteraar, en dus niet op een aantalstoename wijzen. Verder verzamelen mariene biologen tegenwoordig gegevens via een breder arsenaal aan onderzoekstechnieken: dolfijnen en andere zeezoogdieren worden niet langer enkel tijdens expedities met wetenschappelijke schepen geteld, maar worden ook gedocumenteerd via tellingen vanuit de lucht en akoestische monitoring onder water. Het valt ook op dat waarnemingen door niet-wetenschappers beter doorstromen naar de wetenschappelijke databanken (marinemammals.be, waarnemingen.be). Onder meer het veelvuldig delen op sociale media leidt ertoe dat ontmoetingen met dolfijnen vaker de wetenschappers bereiken. Ook een stijgende aanwezigheid van recreanten op zee en het groeiend gemak waarmee foto’s en filmbeelden kunnen worden gemaakt spelen wellicht een rol.
Bedenkingen bij het sociale gedrag
Tuimelaars, zowel solitaire als in groep, zijn nieuwsgierige en speelse dieren. Ze zoeken graag schepen op en zwemmen regelmatig een eindje mee, veelal in de boeggolf. Of ze hier ook een biologisch voordeel uit halen begrijpen we nog niet goed. Echt sociaal gedrag ten opzichte van de mens zien we doorgaans echter enkel bij solitaire dieren. Men onderscheidt vier stadia naargelang het gedrag: in stadium 1 vestigt een dier zich in een bepaald gebied maar benadert het geen mensen; in stadium 2 volgt het vaartuigen, onderzoekt touwwerk en toont interesse voor mensen in het water (maar behoudt afstand); in stadium 3 accepteert het aanraking en zoekt het dit ook op, en in stadium 4 vertoont het eventueel agressief, dominant of zelfs seksueel getint gedrag (hoewel mensen dit doorgaans als vriendschappelijk gedrag interpreteren).
De solitaire Tuimelaars die de voorbije jaren in de Belgische wateren verbleven kunnen worden ondergebracht in stadia 1 en 2, waarbij dus hoogstens mensen worden opgezocht en gevolgd. Dat laatste geldt ook voor de Tuimelaar van het Westhindergebied, die eerder al duikers volgde tijdens hun afdaling naar de zeebodem of bij hen bleef tijdens decostops. Dat de duikers op 26 februari op de interesse van twee Tuimelaars konden rekenen mag uitzonderlijk worden genoemd. Op basis van bepaalde kenmerken wordt vermoed dat één van de dieren de gekende langverblijver was die nu blijkbaar gezelschap vond.
Het voorkomen van solitaire Tuimelaars in het zuiden van de Noordzee is mogelijk het gevolg van de decimatie van de historische populaties. Dieren die verdreven worden uit een groep, of de groep verlaten, hebben het moeilijk om in de nabijheid andere groepen te vinden om zich bij aan te sluiten omdat die groepen gewoonweg niet meer bestaan. Over de oorzaak van het sociaal worden naar de mens toe bestaan enkele theorieën. Het is mogelijk dat het dieren betreft die een trauma doormaakten, of die zich nooit sociaal aangepast hebben binnen de groep soortgenoten. In die zin kunnen de dolfijnen die wij sociaal (ten aanzien van de mens) noemen eigenlijk ook als asociaal (ten aanzien van soortgenoten) worden beschouwd.
Context van de wetenschappelijke duikmissie van 26 februari
Het wetenschappelijk duikteam was ter plaatse voor een onderhoudsmissie van het meetstation voor continu onderwatergeluid op het Westhinderplatform, uitgevoerd in het kader van het onderzoeksproject JOMOPANS (Joint Monitoring Programme for Ambient Noise in the North Sea, INTERREG). Dit platform dient voornamelijk als lichtbaken, en speelt ook een belangrijke rol als knooppunt in het bewakingsnetwerk van het Vlaams Agentschap voor Maritieme Dienstverlening en Kust. Voor de gelegenheid had het KBIN op de dag van de feiten het 19 m lange chartervaartuig Ephyra gehuurd, waarmee het team van drie duikers de geldende COVID-19-regels voor sociale afstand in acht kon nemen.
Deze en andere gezamenlijke wetenschappelijke duikmissies worden georganiseerd in het kader van de samenwerking tussen verschillende instituten, universiteiten en overheidsdiensten in de Werkgroep Wetenschappelijk Duiken, die in België binnen het Federaal Wetenschapsbeleid (BELSPO) wordt gecoördineerd.
Social distancing ten opzichte van dolfijnen
Het is zeker niet onmogelijk dat recreanten ook deze zomer Tuimelaars ontmoeten in de Belgische wateren. We wensen er de aandacht op te vestigen dat men in dergelijke gevallen best afstand houdt van de dieren, en hen zelf het vaartuig laat benaderen in de plaats van hen actief op te zoeken. Ook uit de Noordzee zijn immers recente gevallen van aanvaringen van Tuimelaars door snelle bootjes bekend, veelal met dodelijke afloop voor de betrokken dieren.
Van 1 juli 2021 tot en met 30 september 2021 organiseert de Dienst Marien Milieu van de FOD Volksgezondheid twee openbare raadplegingen over het milieubeleid in onze Noordzee: één in het kader van Natura 2000 en één in het kader van de Mariene Strategie.
Het ontwerp van de instandhoudingsdoelstellingen en het ontwerp van de beheerplannen voor Natura 2000 in het Belgische deel van de Noordzee:
De Europese Habitat- en Vogelrichtlijn verplicht de lidstaten beschermde gebieden (Natura 2000-gebieden) in te stellen voor de bescherming van habitats en soorten. In het Belgische deel van de Noordzee werd tot nu toe 37% als Natura 2000-gebied aangewezen. De beschermde habitats in deze gebieden zijn de zandbanken, grindbedden en banken van schelpkokerwormen. De bruinvis, de gewone en de grijze zeehond zijn de beschermde soorten.
Om tot een goed beheer van de Natura 2000-gebieden te komen, vraagt de Europese Commissie dat er instandhoudingsdoelstellingen vastgelegd worden en dat er beheerplannen opgesteld worden. Die geven aan wat er binnen het Belgische deel van de Noordzee nagestreefd en ondernomen wordt om de ‘gunstige staat van instandhouding’ van de beschermde habitats en soorten te herstellen of te behouden.
Het ontwerp van het maatregelenprogramma voor de Belgische mariene wateren, in het kader van de Mariene Strategie:
De Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRMS) verplicht elke Europese lidstaat om een mariene strategie op te stellen voor de bescherming, het behoud en het herstel van het mariene milieu. Het doel is om een goede milieutoestand te bereiken en een duurzaam gebruik van de mariene wateren te garanderen.
Het maatregelenprogramma voor de Belgische mariene wateren omvat een waaier aan maatregelen die betrekking hebben op verschillende milieuaspecten zoals biodiversiteit, bodemintegriteit, onderwatergeluid en waterkwaliteit. Het betreft onder meer sensibiliseringsacties, bijkomende controle en handhaving en milieuherstellende maatregelen.
DG Leefmilieucoördineert de uitvoering van de KRMS voor België. De wetenschappelijke dienst BMM van het KBIN is verantwoordelijk voor de coördinatie van de monitoring en de beoordeling van de toestand. Dit proces gebeurt in samenwerking met verschillende partners.
Samenhang tussen Natura 2000 en de Mariene Strategie
Natura 2000 en de Mariene Strategie zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Een goede milieutoestand en duurzaam gebruik van het marien milieu zijn essentieel om de Natura 2000-gebieden uit te bouwen. De bescherming van de habitats en soorten in deze Natura 2000-gebieden zijn op hun beurt belangrijk om de biodiversiteitsdoelen uit de Mariene Strategie te bereiken.
Bovendien zijn een aantal maatregelen vereist voor zowel het bereiken van de goede milieutoestand als voor het beschermen van habitats en soorten binnen de Natura 2000-gebieden. Het gaat bijvoorbeeld om de bescherming van de zeebodem, het herstel van grindbedden en een methodiek voor de beoordeling van cumulatieve effecten.
Het nieuwe maatregelenprogramma geeft daarom niet enkel invulling aan de doelstellingen van de Mariene Strategie, maar ook aan de instandhoudingsdoelstellingen van de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn. Omgekeerd werden de instandhoudingsdoelstellingen afgestemd op de geactualiseerde milieudoelen van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie uit 2018 en werden de bestaande beheerplannen herzien op basis van het nieuwe maatregelenprogramma.
Deze openbare raadplegingen komen voort uit het Verdrag van Aarhus, dat iedereen het recht geeft op inspraak bij beslissingen over het milieu.
Meer info:
Alle documenten en meer informatie over hoe je je opmerkingen kan bezorgen, vind je op www.consult-leefmilieu.be:
Voor een buitengewoon dagje aan zee kan je vanaf deze zomer ook in Mechelen terecht. Technopolis opent vanaf begin juli namelijk Zeekracht, een gloednieuwe expo waar je je het ene moment aan de kust, het volgende moment op de bodem van de zee en niet veel later in de haven van de toekomst waant. En dat allemaal dankzij een fraai staaltje technologie. Zeekracht is de eerste expo in Technopolis waar je in een immersieve digitale omgeving als het ware ondergedompeld wordt in een toekomst waar wetenschap en technologie centraal staan. Het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen is partner in de nieuwe expo, en leverde expertise over het opvolgen en beperken van de ecologische impact van offshore windparken en het stimuleren van onderwaternatuur in dergelijke projecten.
Vanaf begin juli 2021 opent Zeekracht, een gloednieuwe expo in Technopolis waar je in de zee en de haven van morgen kan duiken. En dat mag je behoorlijk letterlijk nemen. Via projecties en interactieve vloeren en wanden lijkt het alsof je helemaal kopje onder gaat en op de bodem van de zee wandelt waar vissen rondom je voeten zwemmen en je overal volgen. Als je verder kijkt, dan zie je onder andere drijvende zonnepanelen, onderwaterboerderijen en bubbelgordijnen die bruinvissen beschermen tegen onderwaterlawaai. Kortom, zo zag je de zee en de haven nog nooit.
Dat komt doordat Technopolis voor het eerst gebruik maakt van een immersieve digitale ruimte om bezoekers als het ware onder te dompelen in een duurzame toekomst waar wetenschap en technologie centraal staan. Zeekracht is niet alleen een visueel en technologisch hoogstandje. Inhoudelijk vertelt de expo een bijzonder sterk toekomstverhaal waarin wetenschap en innovatie de kracht van de zee optimaal benutten en haar tegelijk beschermen. Daarbij komen belangrijke thema’s aan bod zoals scheepvaart, hernieuwbare energie en voeding.
Die thema’s werden verwerkt in allerlei leuke opdrachten. Al spelend krijg je antwoorden op vragen zoals “Kweken we ons eten binnenkort op een onderwaterboerderij?”, “Komen er kunstmatige energie-eilanden voor Blankenberge of Oostende te liggen?” en “Wat is de kracht en het belang van de zee?”. Daarnaast kan je zelf een windturbine ontwerpen en de stroom aan land brengen, vissoorten ontdekken met een onderwaterdrone, manieren onderzoeken om groene energie op te wekken en op te slaan…. Via een gigantische interactieve haventafel reis je naar de haven (of zeggen we beter energiehub) van de toekomst en ontdek je hoe/of we binnenkort vaarwel zeggen tegen schepen op fossiele brandstoffen.
Praktisch
Zeekracht is een expo die jong en oud zal weten te fascineren. Jongeren vanaf 12 jaar en volwassenen kunnen zich verdiepen in de talrijke thema’s die aan bod komen en kunnen geïnspireerd raken om (later) zelf aan de slag te gaan in de mariene en maritieme sector. Voor jongere kinderen is vooral het visuele spektakel de moeite alsook de technologie van de immersieve digitale ruimte die maakt dat bv. vissen en andere grafische elementen hun bewegingen volgen. De toegang tot Zeekracht is inbegrepen in de toegangsprijs voor Technopolis.
Spreekbuis voor duurzame ontwikkelingsdoelen VN
Technopolis noemt zich met trots SDG (Sustainable Development Goals) Voice en gebruikt Zeekracht als spreekbuis voor een reeks doelstellingen vastgelegd door de Verenigde Naties om van de wereld een betere plek te maken tegen 2030. Via Zeekracht laten Technopolis en haar partners (doel 17 – betrekken stakeholders) zien hoe belangrijk betrouwbare en duurzame energie is (doel 7), waarom actie tegen klimaatverandering echt nodig is (doel 13) en hoe de zee op een duurzame manier kan benut worden met alle respect voor het leven in het water (doel 14).
Stephane Berghmans, CEO Technopolis: “Zeekracht is de eerste expo in Technopolis waar je als het ware binnenwandelt in de toekomst en met eigen ogen kan zien en ervaren hoe we met wetenschap en innovatie die toekomst duurzamer kunnen maken. Dat was niet mogelijk geweest zonder de financiële en inhoudelijke bijdrage van onze partners, stuk voor stuk boegbeelden van innovatie in België. We hopen dat we samen heel wat kinderen en jongeren zullen inspireren om later bij te dragen aan onze zogenaamde “blauwe economie”. Zeg nu zelf, welke beroepen spreken nog meer tot de verbeelding dan zeebioloog, windparkontwerper of zeewierboer? Wat ze ook kiezen later, onze boodschap is klaarhelder: de beste stuurlui voor onze toekomst staan niet allemaal aan wal. Iedereen kan én mag meewerken aan een betere wereld.
WinMon.BE, het Belgische programma voor milieumonitoring van offshore windparken, is in 2008 van start gegaan en wordt gecoördineerd door het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN). KBIN en de WinMon.BE partners INBO (Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek), ILVO (Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek) en Marbiol (Onderzoeksgroep Mariene Biologie van de Universiteit Gent), evalueren de omvang van de verwachte effecten van offshore windmolenparken op het mariene ecosysteem en trachten de processen achter deze effecten bloot te leggen.
Op 18 mei, van 9:00 tot 12:00, organiseert het WinMon.BE-consortium een evenement om de resultaten van het monitoringprogramma te delen en te bespreken. Dit symposium wordt georganiseerd als een nevenevenement van het 52e Liège Colloquium on Ocean Dynamics (Towards an understanding and assessment of human impact on coastal marine environments, 17-21 mei 2021; http://labos.ulg.ac.be/gher/home/colloquium/colloquium-2021/), en zal in het Engels verlopen.
De lessen die uit het WinMon.BE-programma werden getrokken, zullen worden gepresenteerd, gevolgd door een panelgesprek. Tijdens dit gesprek zal bijzondere aandacht worden besteed aan de nexus wetenschap-beheer-beleid als beste manier om te komen tot een milieuvriendelijke implementatie en een ecosysteemgericht beheer van offshore hernieuwbare energiebronnen. Deze sessie is gratis en gericht op wetenschappers, industrie, managers en beleidsmakers.
Programma(in het Engels):
9:00 – 9:05: Welcome (Vincent Van Quickenborne – Minister of North Sea)
9:15 – 9:40: Keynote: ‘Using a decade of WinMon.BE results to plan for the future’ (Steven Degraer – RBINS)
9:40 – 9:50: ‘The importance of long-term monitoring for environmental impact assessment: epifaunal communities in Belgian OWFs’ (Mirta Zupan, Francis Kerckhof, Bob Rumes & Steven Degraer – RBINS)
9:50 – 10:00: ‘Evolution of piling activities because of increasing insights in associated effects’ (Bob Rumes, Elisabeth Debusschere, Jan Haelters & Alain Norro – RBINS)
10:00 – 10:10: ‘Adaptive survey strategies to assess the impact of OWFs on seabirds’ (Nicolas Vanermen, Wouter Courtens, Marc Van de Walle, Hilbran Verstraete & Eric Stienen – INBO)
10:10 – 10:25: Q&A
10:25 – 10:35: Break
10:35 – 10:45: ‘Functioning of the benthic ecosystem in OWFs: food webs and biogeochemical cycling’ (Ulrike Braeckman, Nene Lefaible, Tom Moens, Jan Vanaverbeke & Steven Degraer – UGent)
10:45 – 10:55: ‘Accounting for opportunities and threats of OWFs for nature conservation’ (Annelies De Backer, Jolien Buyse & Kris Hostens – ILVO)
10:55 – 11:10: Q&A
11:10 – 11:55: Panel Discussion: ‘WinMon.BE: ready for accommodating the future of OWFs?’ Panelists:Ghada El Serafy (Deltares), Annemie Vermeylen (BelgianOffshorePlatform), JesseVerhalle(FPS Health, Food Chain Safety and Environment), Brigitte Lauwaert (RBINS/MUMM)&Steven Degraer (RBINS/MARECO)
In 2020 realiseerde het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN) in het kader van het nationale programma voor luchtobservaties 158 vlieguren boven de Noordzee. Er werden 10 gevallen van operationele zeeverontreiniging door schepen waargenomen, en een accidentele zeeverontreiniging ten gevolge van een aanvaring tussen 2 tankers. Ook werden bij 10 schepen verdachte zwavelwaarden opgemeten in de rookpluimen. Sinds 2020 kunnen ook stikstofemissies worden gemeten met de sniffer-sensor. Met deze uitbereiding blijft België een internationale trekkersrol vervullen op het gebied van de monitoring van scheepsemissies. Het vliegtuig nam ondanks de Covid-19 pandemie ook met succes deel aan een internationaal gecoördineerd toezicht op de olie- en gasinstallaties in het centrale deel van de Noordzee. Verder werden ook de jaarlijkse zeezoogdierentellingen met succes uitgevoerd.
Overzicht van de toezichtvluchten
In het kader van het nationale luchttoezichtprogramma werd in 2020 158 uren boven de Noordzee gevlogen. Dit programma wordt georganiseerd door de Wetenschappelijke Dienst BMM (Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee) van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen, in samenwerking met Defensie. Door de Covid-19 pandemie konden minder vlieguren worden gepresteerd dan initieel voorzien. Mits de uitwerking en toepassing van een uitvoerig Covid-19 schakelplan werd in deze uitzonderlijke en moelijke omstandigheden echter alsnog een aanzienlijk deel van de voorziene uren (ca.75%) gepresteerd.
Het merendeel van de vlieguren betrof nationale vluchten (136 uren):
92 uren pollutiecontrole: 56 uren voor toezicht op lozingen van olie en andere schadelijke stoffen (MARPOL Annex I, II en V) en 36 uren voor de monitoring van de zwaveluitstoot door schepen (handhaving van MARPOL Annex VI / SECA – Sulphur Emission Control Area of Zwavelemissiecontrolegebied, zie verder);
27 uren visserijcontrole, in opdracht van de Vlaamse dienst Zeevisserij;
9 uren waarbij vluchten werden geactiveerd naar aanleiding van diverse meldingen, waaronder een aanvaring met vervuiling, een aanzienlijke accidentele olievervuiling op de Westerschelde, een melding van grote hoeveelheden bruine materie die algen bleken te zijn en een melding van een walvis in Belgische wateren.
8 uren zeezoogdierenmonitoring.
Verder werden 22 uren besteed aan internationale vluchten, met name aan de Tour d’horizon-missie ter controle van boorplatformen in de Noordzee (een internationale opdracht in het kader van het Bonn Akkoord).
Accidentele zeeverontreiniging
Op 12 en 13 mei 2020 werd als gevolg van een aanvaring tussen 2 tankers, de m/t Isolde en m/t Navigator Ceres, een accidentele zeeverontreiniging waargenomen met een andere schadelijke vloeistof dan olie. De vervuiling was afkomstig van de licht beschadigde Isolde. De olieachtige sporen (beperkt volume) die gedurende 2 dagen en 4 opeenvolgende vluchten op het zeeoppervlak nabij de Isolde werden waargenomen bleken niet veroorzaakt door ladingverlies, maar door een accidenteel verlies van Bioneptan, een bio-olie die wordt gebruikt om de schroefaandrijving te smeren. Gezien de aard en het beperkte geloosde volume (< 100L) vormde deze accidentele vervuiling geen grote dreiging voor het mariene milieu.
Operationele scheepslozingen
Naast de accidentele verontreiniging werden in 2020 10 gevallen van operationele verontreiniging door schepen waargenomen:
2 kleine olieverontreinigingen (MARPOL Annex I) waarbij de vlekken niet gelinkt konden worden aan een schip.
8 verontreinigingen door andere schadelijke vloeistoffen dan olie (MARPOL Annex II). Één van deze verontreinigingen kon aan een schip worden gelinkt. Er werd een controle aangevraagd in de volgende aanloophaven, hieruit bleek dat het een toegelaten lozing van zonnebloemolie-restanten betrof (MARPOL Annex II).
De BMM ontvangt ook regelmatig alerts van satellietdetecties van mogelijke zeeverontreinigingen. Deze Clean Sea Net (CSN) satelliettoezichtsservice wordt aangeboden door het Europese Agentschap voor de Veiligheid van de Scheepvaart (EMSA). In 2020 voerde het vliegtuig 5 keer een verificatie-opdracht uit naar aanleiding van een CSN satellietdetectie-alarm van een mogelijke verontreiniging in het Belgische toezichtsgebied. In één geval werd effectief een verontreiniging bevestigd vanuit het vliegtuig, waarbij het ging om een andere schadelijke vloeistof dan olie. Bij de overige 4 verificaties werd niets (meer) geobserveerd. Voor elke verificatie werd feedback bezorgd aan EMSA.
De cijfers tonen aan dat het aantal olieverontreinigingen het laatste decennium sterk gereduceerd is (eerste grafiek), maar dat verontreinigingen door andere schadelijke stoffen nog steeds een courant probleem zijn, dat zelfs in stijgende lijn lijkt (tweede grafiek). Hierbij dient vermeld dat het vaak gaat om lozingen die conform de internationale lozingsstandaarden zijn, zoals vervat in Annex II van het MARPOL Verdrag. Vanaf 2021 gaat een verstrenging van de MARPOL Annex II lozingsstandaarden van kracht voor de zogenaamde ‘persistent floaters’ zoals paraffine-achtige stoffen. De komende jaren zal de impact van deze verstrenging van lozingsstandaarden op zee worden gemonitord.
Olieverontreiniging in Belgische havens en de Westerschelde
Tijdens de transitvluchten van de luchthaven van Antwerpen (de thuisbasis van het vliegtuig) naar de Noordzee werd één olievlek waargenomen in de haven van Antwerpen en één accidentele olieverontreiniging in de Westerschelde. Deze was het gevolg van corrosie tussen de ballast- en sludgetanks van het containership Hansa Rendsburg, waardoor bij het legen van de balasttank sludge (oliebezinksel) mee naar buiten werd gepompt. Beide vaststellingen werden onmiddellijk gerapporteerd aan de bevoegde autoriteiten om een opvolging te verzekeren.
Monitoring van de zwavel- en stikstofuitstoot door schepen op zee
Door de toepassing van een sniffer-sensor in het vliegtuig staat ons land bekend als een pionier in de internationale strijd tegen de luchtvervuiling door schepen op zee. De sensor laat toe om op het terrein polluenten te meten in de uitstoot van schepen.
Zwavelmetingen staan reeds sinds 2016 op het programma. Om de strenge zwavellimieten voor scheepsbrandstof in het Noordzee zwavelemissie-controlegebied te monitoren werden 25 sniffer-vluchten (36 uren) uitgevoerd met het vliegtuig. Van de 394 schepen waarvan de zwaveluitstoot gemeten werd vertoonden 10 een verdacht hoge zwavelwaarde. Deze werden gerapporteerd aan de bevoegde maritieme inspectiediensten voor verdere opvolging aan wal.
Door de succesvolle integratie van een NOx-sensor kan het vliegtuig nu ook de concentratie aan stikstofverbindingen (NOx) in de rookpluimen van schepen meten. Deze nieuwe sensor werd in 2020 uitvoerig getest, waarbij ook de stikstofuitstoot van de 394 gecontroleerde schepen kon worden bepaald. Ook de bijhorende monitorings- en rapporteringsprocedures werden uitgewerkt, wat maakt dat België als eerste klaar is om boven zee in te zetten op de monitoring en handhaving van de strenge beperkingen die vanaf 1 januari 2021 in de Noordzee gelden met betrekking tot de stikstofuitstoot van schepen. Het KBIN blijft zo internationaal een sleutelrol spelen op gebied van MARPOL Annex VI. Tijdens de testen van 2020 werd trouwens vastgesteld dat de meerderheid van de gecontroleerde schepen reeds in overeenstemming was met de nieuwe regels, al werden ook enkele schepen gedocumenteerd met stikstofconcentraties in hun uitstoot die meer dan het dubbele bedroeg van de grenswaarden die vanaf 2021 gelden.
Internationale ‘Tour d’Horizon’ zending
Tijdens de jaarlijkse internationale TdH-missie ter controle van zeeverontreiniging afkomstig van boorplatformen in het centrale deel van de Noordzee (in de Nederlandse, Deense, Britse en Noorse offshore wateren), uitgevoerd in kader van het Bonn Akkoord in September 2020, detecteerde het toezichtsvliegtuig in totaal 24 polluties. Vanwege de Covid-19 pandemie was het team genoodzaakt de klassieke vliegroute met stops in meerdere Noordzeelanden te wijzigen, en uitsluitend te opereren vanuit het Verenigd Koninkrijk.
Van de 24 gedetecteerde polluties konden 21 rechtstreeks gelinkt worden aan een olieplatform. De 3 resterende waarnemingen – 2 olievlekken en een detectie van een andere schadelijke stof – werden allen waargenomen zonder schip of platform in de buurt. Al de waarnemingen werden systematisch gerapporteerd aan de bevoegde Kuststaat, voor verdere opvolging overeenkomstig de internationale procedures.
Monitoring van zeezoogdieren
In 2020 voerde het KBIN boven de Belgische wateren twee vluchten uit voor het bepalen van de verspreiding en de dichtheid van bruinvissen. Dergelijke surveys worden ook in andere Noordzeelanden op een gestandaardiseerde manier uitgevoerd zodat meerjarige resultaten worden bekomen die een beeld geven van de populatiedynamiek in de hele zuidelijke en centrale Noordzee. De seizoenale surveys konden helaas – omwille van beperkingen door Covid-19 – enkel uitgevoerd worden eind juni en begin september. Hoewel deze maanden buiten de periodes vallen waarin traditioneel de hoogste aantallen bruinvissen worden aangetroffen in onze wateren, werden nog behoorlijke aantallen bruinvissen gespot.
Tijdens de vlucht van eind juni werden 34 bruinvissen waargenomen, begin september waren het er 37. De resulterende schatting van de gemiddelde dichtheid voor het Belgische deel van de Noordzee was in beide surveys quasi dezelfde, respectievelijk 0,56 en 0,55 bruinvissen per km², of in totaal naar schatting 1900 bruinvissen. Tijdens de survey in juni werden ook drie zeehonden waargenomen, en tijdens de survey in september 13, het hoogste aantal zeehonden ooit tijdens een Belgische zeezoogdierensurvey. Onder die zeehonden bevonden zich minstens drie volwassen grijze zeehonden. Tijdens de survey in september werd in het noordwestelijke deel van de Belgische wateren ook nog een tuimelaar gezien.
Tot nu toe spoelden in 2021 reeds 22 dode zeehonden aan langs de Belgische kust. De helft daarvan, meestal jonge grijze zeehonden, vertoonde karakteristieke verwondingen aan de nek en kop. Er werd over onthoofdingen gesproken, en dit veroorzaakte heel wat opschudding. Een forensische analyse door het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen en de Faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit van Luik concludeert dat deze zeehonden onbedoelde bijvangst waren van de professionele visserij met warrel- of kieuwnetten. Het plotse grote aantal dode dieren kan worden verklaard door het hoge aantal jonge grijze zeehonden dat momenteel aan onze kust aanwezig is, in navolging van de grote populatiegroei in het zuidoosten van Engeland.
Zeehonden, zowel de gewone zeehond als de grijze zeehond, zijn niet langer bedreigde diersoorten in het zuidelijk deel van de Noordzee: populaties groeien, en zijn voor wat betreft de grijze zeehond omvangrijker dan in om het even welke periode in de geschiedenis van de Noordzee. Dit betekent ook dat zeehonden steeds nadrukkelijker aanwezig zijn in onze wateren en op onze stranden.
Vanaf december 2020 tot het voorjaar van 2021 was er een invasie van zeer jonge grijze zeehonden: dagelijks werden jonge dieren opgemerkt aan onze kust. Ongetwijfeld was het overgrote deel van deze dieren afkomstig uit kolonies in het zuidoosten van het Verenigd Koninkrijk, waar recordaantallen grijze zeehonden geboren werden in november en december 2020. Zo werden in de grootste kolonie, die van Blakeney Point (Norfolk, Engeland), in de winter van 2020-2021 ongeveer 4.000 grijze zeehonden geboren tegenover 3.399 in 2019-2020 en amper 25 in 2001.
Dode zeehonden in 2021
Samen met het hoge aantal waarnemingen van grijze zeehonden spoelden de laatste weken ook opvallend veel zeehonden dood aan, soms meerdere per dag: dit jaar al 22. De helft van deze dieren, de meeste daarvan zeer jonge grijze zeehonden die werden geboren in de voorbije winter, vertoonde een karakteristieke verwonding aan de nek en kop. De meeste spoelden aan tussen Oostende en De Panne. In samenwerking met een dierenarts en een forensisch patholoog werd een aantal van de dieren die typische verwondingen vertoonde, onderzocht.
De verwondingen op de jonge grijze zeehonden zijn nagenoeg identiek. De volgende waarnemingen en conclusies werden gemaakt:
De kop is meestal niet weg maar wel zwaar beschadigd; de schedel is er vaak nog, met breuken en blootliggend bot: de bovenliggende huid en weefsel zijn verdwenen;
Het vel is in een cirkelvormige manier rond de nek afgerukt van de kop vanaf de nek (scalpering);
De verwondingen zijn post-mortem (geen bloeduitstortingen in het vetweefsel dat blootligt);
De verwonding is eerder een scheurwonde, in laagjes; er zijn geen haartjes doorgesneden, wat insnijding door een scherp mes uitsluit;
De verwondingen werden veroorzaakt door mechanische actie: niet door messen maar door een roterend toestel.
Vermoedelijke oorzaak van de verwondingen
Aaseters hebben het gemakkelijkst toegang tot een dode zeehond via de kop. Zo zullen meeuwen snel de ogen uitpikken, en vandaar verder vet en vlees wegpikken via de kop. Zeker bij dieren in ontbinding ontstaat vaak eerst belangrijke schade aan de kop. De verwondingen bij de dode zeehonden in het voorjaar van 2021 hebben echter duidelijk een identieke achtergrond die niet bij aaseters moet gezocht worden, maar bij een menselijke factor.
Onze conclusies van het onderzoek zijn de volgende:
De zeehonden zijn incidenteel gevangen bij professionele visserij met warrel- of kieuwnetten, ze zitten vast in het net dat op de bodem staat en verdrinken.
De dieren zitten vast met de kop in het net; het systeem van ophalen van een net (systeem met een grote katrol/”drum”) veroorzaakt, samen met het fijne nylon garen, een cirkelvormige insnijding, niet typisch voor een messnede, en leidt tot het draaien van de kop van de zeehonden door het systeem met verbrijzeling van de onderkaak en bovenkaak en met scalperen van de schedel.
Na de vangst worden de dieren door de vissers overboord gezet.
De volgende randbemerkingen zijn belangrijk:
Het aantal aangespoelde zeehonden is slechts een fractie van het totaal aantal incidenteel gevangen zeehonden.
Dieren die zeer vers zijn bij aanspoelen, zijn zeer dicht bij de kust incidenteel gevangen. Dieren in staat van ontbinding kunnen zowel dicht bij als verder van de kust af incidenteel gevangen zijn.
Het is zeer onwaarschijnlijk dat vissers moedwillig zeehonden doden.
Waarschijnlijke verklaring voor het plotse grote aantal dode dieren is het hoge aantal jonge grijze zeehonden dat momenteel aan onze kust aanwezig is, iets wat vroeger veel minder het geval was.
Mogelijke verklaringen waarom vrijwel enkel relatief kleine zeehonden dergelijke verwondingen vertonen, is dat (1) grotere zeehonden bij bovenhalen uit het net door hun gewicht uit het net zullen vallen voor ze met de trommel in contact komen en (2) veel meer kleine zeehonden aanwezig waren in deze periode.
Incidentele vangst van zeehonden is goed gekend, en wordt onder meer in het kader van het OSPAR Verdrag en uitvoering van Europese richtlijnen behandeld. De incidentele vangst kan niet beschouwd worden als een overtreding. Wat wel noodzakelijk is maar vrijwel nooit gebeurt, is de melding van bijvangst aan de overheid indien de bijvangst plaatsvindt bij een Belgisch vissersvaartuig (verplicht volgens KB van 21 december 2001).
De sterfte van zeehonden door incidentele vangst is in onze wateren niet van een niveau dat het populaties van zeehonden in gevaar brengt. De bijvangst is mogelijk wel problematisch in het kader van onze verplichtingen binnen de Europese Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie.
Besluit
De hernieuwde aanwezigheid van zeehonden leidt tot conflicten: steeds vaker worden zeehonden incidenteel gevangen tijdens visserij-activiteiten, zowel recreatieve als professionele.
Professionele visserij met kieuw- en warrelnetten ligt vermoedelijk aan de basis van de typische verwondingen bij minstens 11 aangespoelde zeehonden in 2021. Het zijn meestal jonge grijze zeehonden geboren in de winter van 2020-2021 die na het spenen starten met hun omzwervingen in de zuidelijke Noordzee. Bij kieuw- en warrelnetvisserij worden vaak kilometerslange netten uitgezet vanaf een vaartuig. De netten worden tot 24 uren ter plaatse gelaten. In het zuidelijke deel van de Noordzee is deze visserij vooal intensief in de maanden februari tot mei, het seizoen waarin tong migreert. Dit visserijtype is populair in het noorden van Frankrijk, en wordt in onze kustwateren zeer weinig bedreven. De Franse vissers hebben geen toegang tot onze twaalfmijlszone. In het noorden van Frankrijk stelt men hetzelfde fenomeen van hoge aantallen gestrande jonge grijze zeehonden vast.
Incidentele vangst van zeezoogdieren moet beschouwd worden als één van de negatieve effecten die visserij heeft op het ecosysteem. Omdat zeehonden populair zijn, leidt dergelijke sterfte vaak tot publieke verontwaardiging. Daarbij moet men ook beseffen dat elke vorm van visserij een impact heeft op het ecosysteem, en staand wantvisserij, gevaarlijk voor zeezoogdieren, heeft voordelen voor het milieu tegenover boomkorvisserij, zoals voor wat betreft CO2-uitstoot, selectiviteit en bodemverstoring.
Het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN) voert, samen met een aantal wetenschappelijke instituten, al sinds het begin van de jaren 1990 onderzoek uit op zeezoogdieren die in België (en in mindere mate Noord-Frankrijk) aanspoelen. Hierover wordt regelmatig gerapporteerd in vaktijdschriften en in het kader van internationale verplichtingen. Sinds 2014 publiceert het Instituut ook jaarrapporten over zeezoogdieren. Deze kunnen geraadpleegd worden op www.marinemammals.be/reports.
Het KBIN houdt er aan de vele vrijwilligers die strandingen gemeld hebben, in het bijzonder deze van het NorthSealTeam, de technische diensten en brandweerdiensten van de kustgemeenten, en de forensisch patholoog en de dierenarts te danken voor de medewerking.
Tekst: Jan Haelters(1), Francis Kerckhof(1), Kelle Moreau(1) en Thierry Jauniaux(2)
(1) Wetenschappelijke Dienst Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee (BMM); Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN)
(2) Faculté de Médecine vétérinaire, Département de morphologie et pathologie (DMP) – Faculté des Sciences, Département de Biologie, Ecologie et Evolution; Université de Liège
Van 1 maart tot en met 30 september 2021 organiseert de Dienst Marien Milieu van de FOD Volksgezondheid een openbare raadpleging over het ontwerp van het ‘derde stroomgebiedsbeheerplan voor de Belgische kustwateren’. Zo krijgt het grote publiek de kans om zijn mening te geven en kan de overheid hiermee rekening houden bij het uitwerken van het definitieve plan.
Dit stroomgebiedsbeheerplan wordt opgesteld in uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, die in 2000 werd goedgekeurd door de Europese Unie. Doel van deze richtlijn is om een goede toestand van alle waterlichamen (rivieren, meren, kust- en overgangswateren en grondwater) te bereiken en te behouden. De Belgische federale overheid is bevoegd voor het beheer van de Belgische kustwateren.
Meer informatie, het ontwerp van het plan, en instructies om je opmerkingen over te maken vind je op www.consult-leefmilieu.be.