Draagt het wassen van uitlaatgassen van schepen bij aan de verzuring van de zuidelijke Noordzee?

Het is bekend dat zwaveloxiden (SOx) in atmosferische scheepsemissies als gevolg van de verbranding van brandstof schadelijk zijn voor de gezondheid van mens en ecosysteem. Sinds 1 januari 2020 heeft de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) de grenswaarde voor het zwavelgehalte in scheepsbrandstof verder verlaagd, met als gevolg een toename van het aantal uitlaatgasreinigingssystemen (scrubbers of wassers) aan boord van schepen. Deze systemen verminderen het zwavelgehalte in de lucht, maar sommige lozen de SOx rechtstreeks in het water. Hier dragen ze bij aan de verzuring van de oceanen en kunnen ze problemen veroorzaken voor een reeks mariene organismen. Het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen gebruikte een biogeochemisch model om de potentiële impact in de zuidelijke Noordzee te kwantificeren. De resultaten toonden aan dat de grootste veranderingen zich voordoen in gebieden met een hoge verkeersdichtheid, zoals langs de Belgische en Nederlandse kusten en in de nabijheid van grote havens. Hier zijn de veranderingen voldoende groot om bij te dragen aan de aantasting van het milieu en een verlies aan economisch potentieel.

De Belgische wateren worden gekenmerkt door zeer dens maritiem verkeer. De afbeelding toont schepen die voor anker liggen in de ankerzone, wachtend op toegang tot een nabijgelegen haven (©KBIN/BMM).

Van zwaveloxiden (SOx) in de gasuitstoot van schepen, als gevolg van brandstofverbruik, is bekend dat ze ademhalingsproblemen veroorzaken, tot meer zure regen leiden en bijdragen aan de verzuring van de oceanen. Als zodanig zijn ze schadelijk voor de gezondheid van zowel de mens als het ecosysteem. Om dit probleem aan te pakken verlaagde de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) de grenswaarde voor het zwavelgehalte in scheepsbrandstof sinds 1 januari 2020 tot 0,5% (van 4,5% in 2005-2011 en 3,5% in 2012-2019). In de “North Sea Sulphur Emission Control Area”, waartoe de intensief bevaren Belgische wateren behoren, zijn de regels nog strenger. Hier mag de zwavel-concentratie in de brandstof niet hoger zijn dan 0,1 %. Om aan de regelgeving te voldoen kan onder meer laagzwavelige brandstof worden gebruikt, of kunnen andere methoden worden toegepast die de SOx-emissies als gevolg van de verbranding van hoogzwavelige brandstof in dezelfde mate beperken.

Scrubbers

Door het prijsverschil tussen hoog- en laagzwavelige brandstoffen is de installatie van uitlaatgas-reinigingssystemen, de zogenaamde “scrubbers” of “wassers”, economisch voordeliger dan de verlaging van het zwavelgehalte in de brandstof (in normale economische omstandigheden). Daarom leidt de nieuwe regelgeving tot het installeren van wassers op een groter aantal schepen. Wassers zijn apparaten die de uitlaatgassen van schepen “wassen” en er bepaalde deeltjes of gassen uit verwijderen, in dit geval de zwaveloxiden. Het resulterende waswater kan aan boord worden opgevangen (closed-loop-wassers) of in open zee worden afgevoerd (open-loop-wassers), terwijl hybride-wassers kunnen overschakelen van open naar gesloten modus. De goedkopere open-loop-wassers worden vaker toegepast dan closed-loop-wassers, waardoor de zwaveluitstoot van de lucht naar het water wordt verplaatst.

Dichtheidskaart van het maritiem verkeer (bewerking van marinetraffic.com) die de belangrijkste scheepvaartroutes en het zeer dens verkeer in het studiegebied weergeeft (zwart kader).

Oceaanverzuring

Ondanks het positieve effect van wassers op de luchtvervuiling, rijzen er vragen over hun mogelijke impact op het mariene milieu. Wanneer het waswater van open-loop-wassers in zee wordt geloosd, worden de SOx geneutraliseerd door het zeewater. Dit verlaagt echter de zuurtegraad (pH) van het zeewater (een lagere pH betekent zuurder water) en draagt zo bij aan de verzuring van de oceaan. Dit proces komt bovenop de verzuring als gevolg van de opname van atmosferische CO2 die door de klimaatverandering teweeg wordt gebracht. Er zijn al negatieve effecten van de verzuring van de oceanen waargenomen op zeeorganismen zoals mosselen, oesters, garnalen en zelfs vissen. Zuurder water brengt het ontstaan van schelpen en skeletten in gevaar en kan leiden tot het oplossen van bestaande structuren. Bovendien tonen sommige studies effecten aan op het vermogen van vissen om te ruiken, horen en zien, en op hun algemene cognitieve werking. Zuurder water kan ook een economische impact hebben op de visserij en de aquacultuur, aangezien voor bepaalde soorten garnalen en mosselen een kwaliteitsverlies is aangetoond met betrekking tot smaak, textuur, uiterlijk en voedzame eigenschappen.

Situatie in de zuidelijke Noordzee

In opdracht van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer voerde het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN) een studie uit waarbij een geavanceerd biogeochemisch model werd gebruikt om de potentiële impact van SOx-lozingen door het scheepvaartverkeer op de verzuring van de zuidelijke Noordzee te kwantificeren. “In het Engelse Kanaal en de zuidelijke Noordzee laten de resultaten voor verschillende maritieme verkeerscenario’s een pH-daling tussen 0,004 en 0,010 pH-eenheden zien (op een schaal van slechts 14 eenheden)” zegt Valérie Dulière, hoofdauteur van de studie. “In gebieden met een hoge verkeersdichtheid, zoals de scheepvaartroutes langs de Belgische en Nederlandse kusten en in de nabijheid van grote havens, kan de pH-verandering 5 tot 12 keer groter zijn dan gemiddeld. De gemodelleerde veranderingen wijzen op een potentieel negatief effect op de waterkwaliteit in havens, estuaria en kustwateren”, voegt Dulière toe.

Kaarten met jaarlijkse gemiddelde pH-waarden zoals geschat door het model uit de studie van Dulière et al. (2020) voor verschillende scenario’s van de SOx-bijdrage van het zeeverkeer. Hoe roder, hoe zuurder het water. De figuur linksboven toont het referentiescenario zonder SOx-bijdrage van maritiem verkeer, terwijl de figuur rechtsboven (2019_15%) dezelfde verkeersdichtheid laat zien, maar met 15% van de schepen die gebruik maken van een open-loop scrubber. In de 2020- en 2030-scenario’s wordt uitgegaan van de verwachte verkeersdichtheid (onder normale economische omstandigheden) in 2020 en 2030, waarbij de 35%- en 0%-scenario’s simuleren wat er gebeurt wanneer 35% en 0% van de vloot zijn uitgerust met open-loop-wassers. Dit resulteert in vier combinaties (2020_35%, 2020_0%, 2030_35% en 2030_0%). Uit de simulaties blijkt dat een toename van het scheepvaartverkeer een minder grote invloed heeft op de verzuring van de oceanen (vergelijk 2020_0% en 2030_0% met referentie) dan een toename van het gebruik van open-loop-wassers (vergelijk 2019_15%, 2020_35% en 2030_35%) met de referentie. Een toename van zowel het scheepvaartverkeer als het gebruik van open-loop-wassers heeft uiteraard het grootste effect (vergelijk 2030_35% met andere scenario’s).

De geschatte pH-daling die wordt toegeschreven aan de scheepvaartsector is ook significant in vergelijking met de voortgaande verzuring als gevolg van de klimaatverandering (0,0017-0,0027 pH-eenheden per jaar). De pH-verandering als gevolg van SOx-vervuiling door de scheepvaart met open scrubbers is 2 tot 4 keer groter dan de bijdrage van de klimaatverandering wanneer deze gemiddeld over het hele studiegebied wordt berekend, en tot 10 tot 50 keer groter in meer lokale gebieden. De gevolgen van de verzuring van de oceanen als gevolg van het zeeverkeer moeten daarom samen met de klimaatverandering worden meegenomen in de beoordeling van het ecosysteem.

 

Het volledige verslag van de studie kan hier worden geraadpleegd: Potential impact of wash water effluents from scrubbers on water acidification in the southern North Sea_Final report.

– part1_Wetenschappelijke achtergrond en context van de studie

part2_Methodologie en aannames

part3_Resultaten en conclusies

Op basis van de belangrijke conclusies van de modellering wordt een voorzorgsaanpak aanbevolen. Beleid, wetenschap en industrie blijven samenwerken om manieren te vinden om het effect van zwavelverbindingen in de gasuitstoot en waswaterlozingen van schepen te verminderen.

 

Na afloop deze studie hervormde de COVID-19-crisis het jaar 2020 op onvoorziene wijze. Er wordt geconstateerd dat de schatting van de scheepvaartverkeersdichtheid voor het jaar 2020, waarop de berekeningen zijn gebaseerd om de hoeveelheid SOx in gasuitstoot en waswaterlozingen in te schatten, lager is dan verwacht. Toch levert deze studie nog steeds zeer nuttige informatie op over hoe het gebruik van open-loop en hybride (in open modus) wassers kan bijdragen aan de verzuring van de zuidelijke Noordzee, in een ‘business as usual’-situatie. Er wordt ook opgemerkt dat het huidige ongunstige economische klimaat heeft geleid tot de annulering van veel bestellingen van wassers, waarbij wordt gehoopt dat de betrokken bedrijven zullen overwegen over te schakelen op het gebruik van laagzwavelige brandstof bij het hervatten van de normale bedrijfsvoering.

Het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen is ook sterk betrokken bij de monitoring van de zwaveloxiden in de gasuitstoot van schepen op zee. Meer informatie hierover is te vinden op de nieuwe website van het luchtteam, de video die focust op de monitoring van de zwavelemissies, en in het jaarverslag 2019.

Publieke consultatie ‘Zeeboerderij Westdiep’

De firma Codevco V BV heeft een aanvraag ingediend voor de machtiging en vergunning voor de bouw en de exploitatie van een zeeboerderij in het Belgische deel van de Noordzee, en heeft een machtiging aangevraagd voor het uitvoeren van geotechnisch en geofysisch grondonderzoek tijdens de voorbereidende fase. Deze aanvraag is onderworpen aan een milieueffectenbeoordelingsprocedure.

Het aanvraagdossier, de niet-technische samenvatting, het milieueffectenrapport en het ontwerp van de Passende Beoordeling kunnen geraadpleegd worden van 9 mei tot 7 juni 2020 in de kantoren van de BMM te Brussel (Vautierstraat 29, 1000 Brussel; mdevolder@naturalsciences.be; tel. 02/627 43 52) of te Oostende (3de en 23ste Linieregimentsplein, 8400 Oostende; jhaelters@naturalsciences.be; tel. 059/24 20 55), dit enkel op afspraak en tijdens de kantooruren tussen 9:00h en 17:00h, en afhankelijk van de heersende maatregelen opgelegd door de overheid m.b.t. Covid-19. Het dossier kan ook ingezien worden in iedere kustgemeente op werkdagen. Een lijst van de consultatieplaatsen en de bijhorende contactgegevens is hier beschikbaar: Kustgemeenten_2020.

Het dossier is eveneens elektronisch beschikbaar:

Iedere belanghebbende kan zijn standpunten, opmerkingen en bezwaren tot en met 22 juni 2020 overmaken aan mevrouw Brigitte Lauwaert, per post of via e-mail:

BMM T.a.v. Mevr. Brigitte Lauwaert 

Vautierstraat 29, 1000 Brussel

blauwaert@naturalsciences.be

 

Update augustus 2020:

Inmiddels is ook een visserijrapport beschikbaar: Visserijrapport_Zeeboerderij Westdiep

Luchtobservaties boven de Noordzee in 2019

In 2019 realiseerde de BMM in het kader van het nationale programma voor luchtobservaties 246 vlieguren boven de Noordzee. Deze bijdrage lijst de belangrijkste resultaten op. De focus ligt hierbij op de kerntaken: toezicht op zeeverontreiniging en monitoring van het mariene milieu. Er werden 13 gevallen van operationele verontreiniging door schepen waargenomen, en bij 51 schepen werden verdachte zwavelwaarden opgemeten in de rookpluimen. Met deze zwavelemissie-monitoring blijft België een internationale trekkersrol vervullen die aanzienlijke interesse blijft opwekken tot ver buiten Europa. Het vliegtuig nam ook met succes deel aan een internationaal gecoördineerd toezicht op de olie- en gasinstallaties in het centrale deel van de Noordzee. Verder werden zoals elk jaar belangrijke zeezoogdierentellingen uitgevoerd en de werkzaamheden in de windparken opgevolgd.

Het Kustwacht-vliegtuig in actie. © Tim Corbisier

Overzicht van de toezichtsvluchten

In kader van het nationale luchttoezichtprogramma werd in 2019 246 uur boven de Noordzee gevlogen. Dit programma wordt georganiseerd door de wetenschappelijke dienst BMM (Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee) van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen, in samenwerking met Defensie. Het merendeel van de vlieguren betrof nationale vluchten (183 uren):

  • 173 uren in het kader van taken van de Belgische kustwacht
    • 129 uren pollutiecontrole: 67 uren voor toezicht op lozingen van olie en andere schadelijke stoffen (MARPOL Annex I, II en V) en 62 uren voor de monitoring van de zwaveluitstoot door schepen (handhaving van MARPOL Annex VI / SECA – Sulphur Emission Control Area of Zwavelemissiecontrolegebied, zie verder);
    • 43 uren visserijcontrole, in opdracht van de Vlaamse dienst Zeevisserij;
    • 1 uur als reactie op een specifieke oproep voor de opsporing van een walvis.
  • 10 uren zeezoogdierenmonitoring

Een kleiner deel (63 uren) werd aan internationale vluchten besteed, waarvan 35 uren voor de monitoring van zwaveluitstoot in Nederlandse wateren in opdracht van de Nederlandse overheid (Inspectie Leefomgeving en Transport), 24 uren Tour d’horizon-missie ter controle van boorplatformen in de Noordzee (een internationale opdracht in het kader van het Bonn Akkoord) en 4 uren voor een internationale pollutiebestrijdingsoefening georganiseerd door Nederland.

Operationele scheepslozingen

In 2019 werd België gelukkig niet getroffen door vervuiling voortvloeiend uit scheepsongelukken (accidentele pollutie). Er werden wel 13 gevallen van operationele verontreiniging door schepen waargenomen:

  • Één kleine olieverontreiniging voor de kust van Oostende, waarbij de vlek niet gelinkt kon worden aan een schip.

  • Twaalf verontreinigingen door andere schadelijke vloeistoffen dan olie (MARPOL Annex II). Één van deze 12 verontreinigingen, een nachtelijke detectie, kon aan een schip worden gelinkt. Er werd een havencontrole onderzoek aangevraagd in de volgende aanloophaven, hieruit bleek dat het een toegelaten lozing van palmolie betrof (MARPOL Annex II).

Deze cijfers tonen aan dat, hoewel het aantal olieverontreinigingen het laatste decennium sterk gereduceerd is (eerste grafiek), het aantal verontreinigingen van andere schadelijke stoffen nog steeds een courant probleem is, en zelfs in stijgende lijn lijkt (tweede grafiek).

Olievlekken in Belgische havens

Tijdens de transitvluchten (van de luchthaven van Antwerpen – de thuisbasis van het vliegtuig – naar de Noordzee) werden 2 olievlekken waargenomen in de haven van Antwerpen. Deze werden onmiddellijk gerapporteerd aan de bevoegde autoriteiten om een opvolging te verzekeren.

Monitoring van de zwaveluitstoot van schepen op zee

Om de strenge zwavelgehaltelimieten voor scheepsbrandstof in het Noordzee zwavelemissie-controlegebied te monitoren werden ca. 96 u aan sniffer-vluchten uitgevoerd met het vliegtuig, zowel boven Belgische als Nederlandse wateren. Van de 1241 schepen waarvan de zwaveluitstoot gemeten werd vertoonden 51 een verdacht hoge zwavelwaarde. Deze werden systematisch gerapporteerd aan de bevoegde maritieme inspectiediensten voor verdere opvolging aan wal.

België is momenteel een van de weinige landen die dergelijke zwavelemissie-monitoring van individuele schepen uitvoert boven zee. De opgedane ervaring en resultaten, ook op vlak van navolgend havenonderzoek en vervolging van overtreders, leidde al tot grote interesse binnen en buiten Europa. Zo namen de wetenschappers van het KBIN in 2019 opnieuw deel aan verschillende internationale fora, waaronder de ‘Shipping and Environment Conferentie’ in Zweden, de ‘Sulphur Experts Meeting’ in Denemarken, en de ‘European Maritime Safety Agency Surveillance Training’ in Nederland. Mede onder Belgische impuls werd tijdens de BONN Ministerial Meeting 2019 beslist om MARPOL Annex VI op te nemen in het werkpakket van het Bonn Akkoord.

Gelukkig zijn de meeste uitstootpluimen van schepen op zee minder zwart en vervuilend dan deze. © KBIN/BMM
Aanvliegen van een schip voor controle van de zwaveluitstoot. © KBIN/BMM

Internationale ‘Tour d’Horizon’ zending

Tijdens de jaarlijkse TdH-missie ter controle van zeeverontreiniging afkomstig van boorplatformen in het centrale deel van de Noordzee (in de Nederlandse, Duitse, Deense, Noorse en Britse wateren), uitgevoerd in kader van het Bonn Akkoord, detecteerde het toezichtsvliegtuig in totaal 32 polluties. Daarvan konden 23 olieverontreinigingen gelinkt worden aan een olieplatform. Ook 4 andere pollutiedetecties konden gelinkt worden aan een platform maar door zware mist kon de aard van de verontreinigende stof visueel niet geverifieerd worden (de detecties waren enkel zichtbaar op radarbeelden). De 5 resterende waarnemingen – 3 olievlekken, 1 detectie van een andere schadelijke stof en 1 detectie van een onbekende stof – werden allen waargenomen zonder schip of platform in de buurt. Al deze waarnemingen werden systematisch gerapporteerd aan de bevoegde Kuststaat voor verdere opvolging, overeenkomstig de internationale procedures.

Olie aan een boorplatform, zoals waargenomen vanuit het toezichtsvliegtuig tijdens de internationale TdH-missie in 2019. © KBIN/BMM

Deelname internationale oliebestrijdingsoefening

In april nam het vliegtuig samen met de Nederlandse en Duitse kustwachtvliegtuigen deel aan een internationale olie-bestrijdingsoefening georganiseerd door Rijkswaterstaat (Nederland). Het doel van deze oefening bestond erin de efficiëntie en impact van dispersantengebruik op zee beter te begrijpen. Het gaat hierbij om chemische bestrijding van olievlekken, wat na mechanische recuperatie van de olie een 2e optie van oliebestrijding in Nederland en België vormt. Het vliegtuig speelde een belangrijke rol bij het in kaart brengen en opvolgen van de gedispergeerde versus de natuurlijk verwerende olievlekken op zee.

Deelname van het vliegtuig aan de internationale oliebestrijdingsoefening in Nederland. © KBIN/BMM

Monitoring van zeezoogdieren voor onze kust

In juni werden 2 zeehonden en 52 Bruinvissen (waaronder 6 kalfjes) opgemerkt, in augustus ging het om 5 zeehonden en 42 Bruinvissen (waaronder eveneens 6 kalfjes). De resulterende schatting van de gemiddelde dichtheid was respectievelijk 0,72 (0,41-1,27) en 0,62 (0,38-1,00) bruinvissen per km² zeegebied, of voor Belgische wateren ongeveer 2.500 respectievelijk 2.100 dieren.

In 2019 werd in de Belgische wateren gewerkt aan 3 nieuwe offshore windparken. De zeezoogdierenmonitoring-campagnes met het vliegtuig worden uitgevoerd ter opvolging van de milieu-effecten van deze windparken. Zo wordt bijvoorbeeld nagegaan of aan de vergunnings-voorwaarden inzake de correcte plaatsing van een luchtbellengordijn (bubble curtain) voldaan werd, dit zorgt voor een vermindering van de geluidsoverlast voor onder meer zeezoogdieren.

Opvolging van de werkzaamheden in de windmolenparken: gebruik van een luchtbellengordijn bij het heien van een pyloon. © KBIN/BMM
Het Kustwacht-vliegtuig in actie. © Tim Corbisier

 

Teneinde de activiteiten van het toezichtsvliegtuig van het KBIN (BMM), de wettelijke kaders waarbinnen deze activiteiten plaatsvinden, en de technische achtergrond van de uitgevoerde taken, overzichtelijk en volledig samen te vatten voor pers en publiek, plaatste de BMM in maart 2020 een nieuwe website online. Bekijk zeker ook het filmpje dat focust op de zwavelemissie-monitoring, één van de handelsmerken en pionierstaken van het Belgische luchttoezicht.

Uw mening over het monitoringsprogramma voor onze Noordzee

Van 15 april tot en met 15 juni 2020 organiseert de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu een openbare raadpleging over ‘het ontwerp van de actualisering van het monitoringsprogramma voor de Belgische mariene wateren’.

© KBIN/BMM

Het monitoringsprogramma is een onderdeel van de Belgische Mariene Strategie en dient om de milieutoestand van onze Noordzee te beoordelen. Elementen die gemonitord worden zijn onder andere biodiversiteit, de integriteit van de zeebodem, niet-inheemse soorten, eutrofiëring (vermesting) en verontreiniging.

Dit programma werd opgemaakt ter omzetting van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie. Deze richtlijn verplicht elke Europese lidstaat om een mariene strategie op te stellen voor de bescherming, het behoud en het herstel van het mariene milieu. De richtlijn stelt als doel om tegen 2020 een goede milieutoestand van de Noordzee te bekomen, waarbij ook een duurzaam gebruik van de mariene wateren wordt gegarandeerd.

De Wetenschappelijke Dienst Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee (BMM) van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN) is verantwoordelijk voor de monitoring, die wordt uitgevoerd in samenwerking met het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO), het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO), het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen (FAVV), het Vlaams Instituut voor de Zee (VLIZ) en verschillende onderzoeksgroepen van het KBIN.

Deze openbare raadpleging komt voort uit het Verdrag van Aarhus, dat u het recht geeft op inspraak bij beslissingen over het milieu.

Meer informatie en het monitoringsprogramma vindt u vanaf 15 april op http://www.consult-leefmilieu.be/ en https://odnature.naturalsciences.be/msfd/nl/monitoring/2020/.

Roofdieren volgen om ecosystemen in Zuidelijke Oceaan te beschermen

Een internationale groep wetenschappers heeft de ‘hotspots’ van biodiversiteit in kaart gebracht in de Zuidelijke Oceaan rond Antarctica. De onderzoekers deden dat door verplaatsingsgegevens van 17 soorten roofdieren – meer dan 4000 individuen die elektronisch waren gemerkt – samen te brengen. Dieren gaan namelijk naar plaatsen waar ze voedsel vinden. Door regelmatig zulke grote datasets te analyseren kunnen we de kwetsbare ecosystemen beter beschermen.

In een snel veranderende wereld is het belangrijk te weten welke gebieden bescherming nodig hebben tegen bestaande, zich ontwikkelende en toekomstige bedreigingen. Dat is moeilijk objectief vast te stellen in de uitgestrekte oceanen, en met name in de afgelegen Zuidelijke Oceaan rond Antarctica. Een artikel deze week in Nature (samen met een bijbehorende datapaper in het tijdschrift Scientific Data) beschrijft een nieuwe oplossing voor dit probleem: gebruik maken van gegevens van elektronische gemerkte vogels en zeezoogdieren. Het door KBIN beheerde Antarctisch Biodiversiteitsportaal was nauw betrokken bij het verzamelen, opschonen en standaardiseren van de gegevens.

De oplossing is gebaseerd op een eenvoudig principe: dieren gaan naar plaatsen waar ze voedsel vinden. Het identificeren van gebieden in de Zuidelijke Oceaan waar roofdieren het vaakst komen, vertelt ons waar hun prooi kan worden gevonden. Zo bezoeken bultruggen en pinguïns plaatsen waar ze zich kunnen voeden met krill, terwijl zeeolifanten en albatrossen gaan waar ze zich kunnen voeden met vis, inktvis of andere prooien. Als al die roofdieren en hun diverse prooien op dezelfde plaats gevonden worden, dan bevat dat gebied én een grote diversiteit aan soorten én grote aantallen per soort. Dat gebied is dan van groot ecologisch belang.

Adeliepinguin (Pygoscelis adeliae) uitgerust met elektronische zender (©Judy Rebekah Clarke)
Zuidelijke zeeolifant (Mirounga leonina) uitgerust met elektronische zender (© Clive R. McMahon)

Antarctische krachten gebundeld

Het project werd uitgevoerd door het Wetenschappelijk Comité voor Antarctisch Onderzoek (SCAR), met steun van het Centre de Synthèse et d’Analyse sur la Biodiversité, Frankrijk, WNF-UK en vele andere partners.

SCAR schakelde zijn uitgebreide netwerk van Antarctische onderzoekers in om bestaande gegevens over roofdieren in de Zuidelijke Oceaan te verzamelen.  Het resultaat: een enorme database met verplaatsingsgegevens van meer dan 4000 roofdieren van 17 verschillende soorten, verzameld door meer dan 70 wetenschappers in 12 nationale Antarctische programma’s. “Het SCAR Antarctisch Biodiversiteitsportaal, dat beheerd wordt door het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN), was nauw betrokken bij het verzamelen, opschonen en standaardiseren van deze gegevens.” zegt KBIN-onderzoeker Anton Van de Putte, mede-auteur van de artikelen. Hij is Belgisch wetenschappelijk vertegenwoordiger voor zowel SCAR als de Commissie voor het behoud van de levende rijkdommen in de Antarctische wateren (CCAMLR).

4.060 trajecten van Antarctische roofdieren van 17 verschillende soorten. De data geven de ‘hotspots’ weer waar Antarctische roofdieren op zoek gaan naar prooi. (© Hindell et al. 2020, Nature)

Deze indrukwekkende database geeft niet alle roofdieractiviteiten in de Zuidelijke Oceaan weer, omdat het onmogelijk is om àlle kolonies van elke soort te volgen. “Daarom werden verfijnde statistische modellen gebruikt om de bewegingen te voorspellen voor alle gekende kolonies van elk van de 17 roofdiersoorten in de hele Zuidelijke Oceaan. Deze voorspellingen werden gecombineerd om een geïntegreerde kaart te maken van de gebieden die bezocht worden door veel verschillende roofdieren met uiteenlopende prooibehoeften”, voegt Van de Putte toe.

Huidige en toekomstige gebieden van groot ecologisch belang

De belangrijkste van deze gebieden – gebieden van groot ecologisch belang – liggen verspreid over het continentale plat rond Antarctica en in twee grotere oceaangebieden. Van die laatste strekt het ene zich uit van het Antarctische schiereiland tot aan de Scotia-boog, en omvat het andere de sub-Antarctische eilanden in de Indische sector van de Zuidelijke Oceaan.

Momenteel overlappen de bestaande en voorgestelde beschermde mariene gebieden grotendeels met de gebieden van groot ecologisch belang die in deze studie zijn geïdentificeerd. (© Hindell et al. 2020, Nature)

Mariene beschermde gebieden (Marine Protected Areas – MPA’s) zijn een cruciaal instrument voor natuurbehoud. Bestaande en voorgestelde MPA’s blijken zich grotendeels binnen de gebieden van groot ecologisch belang te bevinden die deze nieuwe studie heeft geïdentificeerd. Dat suggereert dat de MPA’s momenteel op goede plaatsen liggen. Maar volgens klimaatmodellen kunnen belangrijke habitats tegen 2100 verschuiven. Het is dus mogelijk dat de bestaande MPA’s met hun vaste grenzen niet blijven overlappen met toekomstige belangrijke habitats. Een dynamisch beheer van de MPA’s, dat geregeld wordt bijgewerkt als reactie op de voortdurende veranderingen, is daarom nodig. Zo kunnen we de ecosystemen in de Zuidelijke Oceaan blijven beschermen tegen de toenemende vraag naar hulpbronnen door de huidige en toekomstige generaties.

Van de Putte: “Dit soort onderzoek wijst op het belang van internationale samenwerking en het delen van wetenschappelijke gegevens. Alleen door de gegevens te combineren en gezamenlijk te analyseren, kunnen we tot deze resultaten komen. Ik wil onze bevindingen ook in de toekomst beschikbaar blijven stellen en zo bijdragen aan het behoud van de unieke Antarctische ecosystemen.”

Bekijk de timelapse video van de gegevens: youtu.be/BUgYD1dQwBI

Zeehonden met nood aan rust: afstand bewaren is cruciaal

Zeehonden worden de laatste jaren steeds talrijker aan onze kust, wat ook de kans vergroot dat wandelaars er eentje ontmoeten op het strand. Veel mensen veronderstellen verkeerdelijk dat een zeehond op het droge sowieso in de problemen verkeert, maar in de meeste gevallen is daar niets van aan. Wanneer een vakantieperiode overlapt met een periode waarin meer zeehonden rusten op het strand, worden de kenners van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN) en Sea Life Blankenberge overstelpt met bezorgde telefoontjes. Gisteren was zo’n dag … Helaas wordt in veel berichten ook gemeld dat de dieren door mensen worden lastig gevallen. Tragisch genoeg vaak door mensen met goede intenties, die niet beseffen dat hun acties de dieren vooral stress bezorgen, met verstoring en soms zelfs lagere overlevingskansen tot gevolg. Het advies luidt dus altijd dat zeehonden op het strand vooral rust moet worden gegund, waarbij een afstand van minstens 20 m tot de dieren moet worden gerespecteerd. Of het om een zieke of gezonde zeehond gaat maakt daarbij geen verschil.

Grijze zeehonden © KBIN/Kelle Moreau

Tegenwoordig worden langs de Belgische kust elk jaar meer zeehonden gemeld, in opvolging van de positieve trend die zowel in Nederland, N-Frankrijk als ZO-Engeland wordt opgetekend. Vooral Gewone zeehonden Phoca vitulina (zelfs kleine groepjes) worden dagelijks gezien, en ook de Grijze zeehond Halichoerus grypus is inmiddels ingeburgerd. Volstrekt normaal dat veel mensen niet goed weten hoe de aanwezigheid van een zeehond op het strand te interpreteren, voor hen gaat het om een onbekend fenomeen. Kustgebieden, en dus ook stranden, vormen echter een belangrijk deel van het leefgebied van zeehonden, het zijn geen dolfijnen of walvissen die buiten het water niet kunnen overleven. Wanneer een zeehond zich op het strand begeeft betekent dat dus niet noodzakelijk dat deze in problemen verkeert. Dat is vaker niet dan wel het geval.

Ziek versus gezond

Om niet-hulpbehoevende zeehonden niet onnodig te stresseren, maar ook om hulpdiensten en opvangcentra niet onnodig te belasten, is het van belang dat strandgangers er niet enkel van op de hoogte zijn dat zeehonden tegenwoordig een vast onderdeel van de Belgische Noordzee en stranden vormen, maar ook weten hoe men gezonde van zieke zeehonden kan onderscheiden. Steeds meer kustgemeenten zetten in op het verstrekken van dergelijke informatie op infopanelen en banners. Samenvattend: gezonde zeehonden nemen vaak de typerende ‘banaanhouding’ aan (met opgeheven hoofd en staart), vertonen meestal geen wondjes, zijn alert en grommen wanneer ze worden benaderd. Zieke of verwonde zeehonden zien er veel passiever uit, ze nemen een ‘platte houding’ aan, vertonen wondjes en/of hoesten. In het laatste geval, en zeker bij een combinatie van deze symptomen, loont het de moeite om lokale hulpdiensten of een gespecialiseerd opvangcentrum te contacteren (in België is dat Sea Life Blankenberge).

Grijze zeehonden aan het einde van de winter

In het voorjaar kunnen er echter ook zeehonden op het strand liggen die in essentie gezond zijn, maar die afwijken van het typische beeld van een gezonde zeehond. Het gaat daarbij vaak om volwassen mannetjes van de Grijze zeehond die uitgeput zijn na het paarseizoen, en daardoor ook mager kunnen lijken en een ‘platte houding’ aannemen. Grijze zeehonden paren vooral in december – januari, en de mannetjes voeren daarbij impressionante en energieverslindende gevechten om de voorkeur van de vrouwtjes te krijgen. Vooral late en onervaren mannetjes – die tijdens de piek van het paarseizoen niet aan hun trekken kwamen, en hun paarpogingen en vechtlust langer hebben volgehouden – kunnen nu vermoeid op onze stranden liggen. Het enige wat ze nodig hebben is rust. Eten geven is niet aan de orde, en ze hoeven ook niet nat te worden gemaakt (opnieuw: het zijn geen dolfijnen of walvissen). Bovendien is het omwille van hun grootte, gewicht en indrukwekkende tanden en klauwen geen evidentie om deze dieren in een opvangcentrum onder te brengen. Geniet van op een afstand van hun aanwezigheid, onderdruk de drang naar een ‘sealfie’ (zeehonden-selfie), en hou ook zeker uw hond(en) altijd aan de leiband op een strand waar een zeehond ligt!

Meer informatie over zeehonden in België kan u vinden in de jaarlijkse zeezoogdierenrapporten van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (beschikbaar voor 2014 tot 2018, de editie over 2019 is in voorbereiding), op http://www.marinemammals.be/reports.

Eerste tewaterlating van het nieuwe onderzoeksschip Belgica

Het toekomstige Belgische onderzoeksschip Belgica werd op 11 februari 2020 voor het eerst te water gelaten vanuit de scheepswerf Freire Shipyard in Vigo, Spanje. Een belangrijke mijlpaal die volgt op de kiellegging, het equivalent van de eerstesteenlegging bij een gebouw, net geen jaar geleden. De ceremonie vond plaats in aanwezigheid van de verschillende projectpartners: de scheepswerf, het Federaal Wetenschapsbeleid (BELSPO), Defensie en het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN). Nu wordt het schip verder afgewerkt en voorzien van alle nodige uitrusting en apparatuur. De oplevering van het schip in Zeebrugge is voorzien in het laatste kwartaal van dit jaar. Dan wordt het officieel in de vaart genomen. De kostprijs van het project bedraagt ongeveer 54 miljoen euro (BTW inbegrepen).

De nieuwe RV Belgica ligt voor het eerst in het water, Vigo (Spanje), 11 februari 2020 (© Belgian Navy/Jorn Urbain)

De eerste tewaterlating van een nieuw schip (waarbij het schip letterlijk voor het eerst van het land naar het water wordt overgebracht) geldt steeds als een heuglijk feit, dat wordt gevierd met een formele ceremonie. Deze omvat onder meer speeches van de verschillende projectpartners aan Spaanse en Belgische zijde, de eigenlijke tewaterlating, het tekenen van het ereboek (book of honour) en het uitwisselen van geschenken.

Na een welkomstwoord door de heer Guillermo Freire, General Manager van Freire Shipyard, richtten de vertegenwoordigers van de Belgische delegatie als eersten het woord tot de aanwezigen. De heer Pierre Bruyere, Voorzitter van het Directiecomité van BELSPO, schetste het traject dat leidde tot de huidige samenwerking en het contract met Freire Shipyard, en benadrukte dat we in 2020 ook 50 jaar van voortgezette financiering van de mariene wetenschappen via de onderzoeksprogramma’s van BELSPO vieren. De komst van de nieuwe RV Belgica zal een hoogtepunt van deze viering zijn. Mevrouw Patricia Supply, Algemeen Directeur van het KBIN, legde onder meer de nadruk op de lange historie van zeewetenschappelijk onderzoek aan dit instituut. Vele mijlpalen passeerden daarbij de revue: van de eerste Belgische Antarctica-expeditie (1897-1899) onder leiding van Adrien de Gerlache, over de eerste gestandaardiseerde staalnames van de Belgische mariene fauna (1898-1939) door Gustave Gilson, tot het onderbrengen van de wetenschappelijke dienst BMM (Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee) binnen het KBIN in 1997. Divisie-Admiraal Yves Dupont, hoofd van de afdeling Systemen van de Algemene Directie Material Resources van Defensie, loofde vervolgens de wijze waarop de nauwe samenwerking van de voorbije jaren in het kader van de huidige RV Belgica tot een toenemende kennis van de zee leidde, die ook bijdraagt tot het welslagen van de activiteiten van de Marine. Ook de kennis die de nieuwe RV Belgica zal vergaren, en de voortgezette uitwisseling van wetenschappelijke en militaire informatie, zal in dit verband onontbeerlijk blijven.

Tot slot feliciteerden de Belgische vertegenwoordigers Freire Shipyard niet enkel met de succesvolle manier waarop zij het nieuwe RV Belgica project uitvoeren, maar ook met de 125e verjaardag van de sheepswerf, die eveneens in 2020 wordt gevierd.

Mevr. Patricia Supply, Algemeen Directeur van het KBIN, richt het woord tot de aanwezigen (© Belgian Navy/Jorn Urbain)

Achtergrond en mijlpalen van het bouw- en naamgevingsproces

Na 36 jaar dienst, met meer dan 1.000 wetenschappelijke expedities en meer dan 900.000 afgelegde kilometers op de teller (>22,5 keer rond de aarde), was het huidige Belgische oceanografisch onderzoeksschip A962 Belgica (bouwjaar 1984) aan vervanging toe. Daarom nam de federale regering op 28 oktober 2016 de beslissing om een nieuw modern onderzoeksschip te laten bouwen. De opdracht voor het ontwerp en de bouw van het schip werd door de Minister van Wetenschapsbeleid toegewezen aan de Spaanse scheepswerf Freire Shipyard (Vigo) en de Noorse scheepsdesigner Rolls-Royce Marine AS (dat intussen onderdeel werd van het Noorse Kongsberg Maritime).

De Algemene Directie Material Resources (DG MR) bij Defensie beschikt over een solide kennis wat aanbestedingen aangaat. De laatste aankoop van twee nieuwe patrouilleschepen en de vernieuwingen van o.a. de mine counter measure capaciteit sloten goed aan bij de verwerving van dit nieuwe onderzoeksschip. Het sprak dan ook voor zich dat Defensie en Wetenschapsbeleid voor de verwerving en de opvolging van het ontwerp- en bouwproces verder nauw samenwerkten. Sinds de gunning van het contract werd heel wat gerealiseerd: de gedetailleerde plannen van het schip werden uitgetekend, schaalmodellen werden uitgetest, en op 13 februari 2019 werd gestart met het snijden van het staal voor de bouw van het nieuwe schip. Op 27 maart 2019 vond de kiellegging plaats. Minder dan een jaar later kan de nieuwe RV Belgica voor het eerst te water worden gelaten! Nadien wordt het schip verder afgewerkt en voorzien van alle nodige uitrusting en apparatuur. Eind 2020 zal het zoals voorzien in de planning opgeleverd worden in de thuishaven Zeebrugge om de mariene onderzoeksgemeenschap te ondersteunen voor de komende dertig jaren. Na 36 jaar trouwe diensten zal de huidige RV Belgica dan voorgoed zijn onderzoeksactiviteiten beëindigen.

Intussen werd ook de naam van het Belgische oceanografische schip bepaald. Na een naamgevingswedstrijd met verschillende fasen (indienen van voorstellen door secundaire scholen, eerste selectie van ontvankelijke namen door een professionele jury, gevolgd door publieke online stemming) werd duidelijk dat het nieuwe schip de Belgische traditie zal eren en ook als RV Belgica door het leven zal gaan. De Federale minister van Wetenschapsbeleid kondigde dit op 25 april 2019 aan in aanwezigheid van de winnende klas 1LA van Athénée Maurice Destenay in Luik, waarop leerlingen en minister konden genieten van een zeereis met de huidige A 962 Belgica.

Klaar voor de tewaterlating! Van links naar rechts: Divisie-Admiraal Yves Dupont (Defensie), Mr. Pierre Bruyere (BELSPO), Mevr. Patricia Supply (KBIN) en Mr. Guillermo Freire (Freire Shipyard) (© KBIN/Kelle Moreau)

Toekomst van de nieuwe RV Belgica

In vergelijking met zijn voorganger is de nieuwe RV Belgica groter (71,4 m lang t.o.v. 50 m) en biedt het meer ruimte aan de wetenschappers (een verdubbeling aan laboratoriumruimte met een capaciteit om tot 28 wetenschappers aan boord te nemen). De nieuwe RV Belgica zal de navolging van de nationale en internationale verplichtingen van ons land garanderen en de continuïteit in de ondersteuning van mariene wetenschappen verzekeren. Op deze manier zet de nieuwe RV Belgica de belangrijke rol van de huidge A962 Belgica verder bij het opvolgen (monitoren) van de staat van de Belgische en omringende mariene wateren, alsook bij fundamenteel wetenschappelijk onderzoek.

De nieuwe Belgica wordt ook uitgerust met de modernste wetenschappelijke apparatuur die onder meer toelaat om stalen te nemen tot op een diepte van 5.000 m. Het nieuwe schip zal ook een stil schip zijn (belangrijk voor o.a. visserijonderzoek) met een lichte ijsversterking om tijdens de zomer onderzoek te kunnen doen in Arctische gebieden. Hoewel de Noordzee het belangrijkste focusgebied van het nieuwe schip blijft, strekt het onderzoeksgebied zich verder uit ten opzichte van de huidige RV Belgica: noordwaarts tot boven de noordpoolcirkel, verder naar het zuiden inclusief de Middellandse Zee en Zwarte Zee en westwaarts naar de Atlantische Oceaan. Het schip zal over een autonomie van 30 dagen beschikken en jaarlijks tot circa 300 dagen op zee onderzoek uitvoeren.

De nieuwe RV Belgica voor de tewaterlating (© Belgian Navy/Jorn Urbain)

Internationale dimensie

Ook de internationale dimensie van wetenschap zal de nodige aandacht krijgen bij de invulling van de agenda van de nieuwe RV Belgica. Net zoals de huidige RV Belgica in deze context reeds onderdeel van het Europese EUROFLEETS-netwerk vormde (waarin internationale wetenschappers scheepstijd op buitenlandse onderzoeksschepen kunnen verkrijgen), zal ook de nieuwe RV Belgica actief blijven binnen dit netwerk. Ook onder de paraplu van de European Marine Board werkte België (in dit dossier vertegenwoordigd door Dr. Lieven Naudts, ‘New RV’ projectverantwoordelijke voor het KBIN) mee aan een studie over de status van de Europese vloot van onderzoeksschepen, en bepaalt het mee de sleutelrol die deze schepen nu en in de toekomst spelen in het streven naar een beter begrip van de oceanen, de functies die deze voor ons kunnen vervullen, en de randvoorwaarden binnen dewelke menselijke activiteiten kunnen worden toegestaan. Een ‘European Marine Board Position Paper’ over deze thematiek werd in de herfst van 2019 gepubliceerd. Dr. Naudts neemt sinds juni 2019 ook de functie van voorzitter van de Europese onderzoeksschipbeheerders (European Research Vessel OperatorsERVO) waar.

Dankzij de nieuwe RV Belgica en de Europese omkadering blijft België mee op de voorgrond van de zeegerelateerde wetenschap en technologie, en helpt het verzekeren dat Europa een wereldleider kan blijven in zeewetenschap en exploratie.

De nieuwe RV Belgica tijdens de feestelijke tewaterlating (© Belgian Navy/Jorn Urbain)

Het project ‘NewRV’ kwam tot stand dankzij de samenwerking tussen het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN), het Ministerie van Defensie en het Federaal Wetenschapsbeleid (BELSPO). De nieuwe Belgica zal eigendom zijn van de Belgische Staat, vertegenwoordigd door het Federaal Wetenschapsbeleid (BELSPO). Het operationeel beheer zal worden voorzien door het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN) in samenwerking met Defensie en een private operator.

Meer informatie over het project ‘NewRV’ en de technische specificaties van het nieuwe schip kan worden geraadpleegd op http://www.belspo.be/NewRV, waar ook het bouwproces kan worden gevolgd.

Mysterieuze dolfijnenschedel in Braine-le-Château (Waals-Brabant)

Op zaterdag 25 januari 2020 keek een wandelaar vreemd op toen hij langs de weg een eigenaardige dierenschedel aantrof, met nog vlees- en vetresten eraan. Plaats van het gebeuren was Braine-le-Château (Kasteelbrakel), een kleine, groene gemeente in de provincie Waals Brabant.

© M. Kyramarios

Niet bijzonder? Toch wel, het ging immers om de schedel van een dolfijn, en de wandelaar was toevallig iemand met kennis ter zake. Het betreft de schedel van een Gewone dolfijn (Delphinus delphis) of een Gestreepte dolfijn (Stenella coeruleoalba), twee soorten waarvan de schedels niet eenvoudig van elkaar te onderscheiden zijn. Deze soorten komen slechts heel zelden in de Noordzee terecht, hun normale Atlantische verspreidingsgebied strekt zich slechts uit tot het westelijke deel van het Engels Kanaal.

Hoe kwam deze schedel terecht langs een kleine weg, dicht bij de E19 tussen Nijvel en Brussel? Wilde speculatie … Dat het dier de Schelde opzwom, en daarna via zijrivieren, doorheen sluizen, tot in de buurt van de vindplaats raakte, kunnen we alvast uitsluiten. Dat het dier na stranding tot daar versleept werd door bijvoorbeeld een vos lijkt al even onwaarschijnlijk.

Alle informatie die kan bijdragen tot het oplossen van dit mysterie is welkom op kmoreau@naturalsciences.be.

Zeldzame spitssnuitdolfijn die aanspoelde in Oostende blijkt gezond

Op woensdagavond 15 januari spoelde in Oostende een gewone spitssnuitdolfijn aan. Een autopsie wees uit dat het dier waarschijnlijk nog leefde toen het in onze kustwateren in de problemen kwam, er kon alvast geen duidelijke doodsoorzaak worden bepaald. Aangezien ondiepe kustwateren voor spitssnuitdolfijnen een ongeschikte habitat vormen zijn meldingen van de soort in België altijd zeldzaam geweest. Tot op heden zijn ons slechts vijf eerdere gevallen van aanspoelingen van spitssnuitdolfijnen in België bekend.

© KBIN/Jan Haelters

Tijdens de avond van 15 januari 2020 troffen late strandgangers nabij de oostelijke strekdam van Oostende een aangespoelde spitssnuitdolfijn aan. Het dier (dat eerst als bruinvis, en later als tuimelaar werd doorgegeven) bleek helaas reeds overleden, en het kadaver kon dankzij een efficiënte samenwerking met de Oostendse politie, brandweer en technische diensten snel worden overgebracht naar de gebouwen van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN) in Oostende. Van daar vertrok het op donderdagochtend 16 januari naar de Faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Gent, waar rond de middag een autopsie werd uitgevoerd. Inmiddels was duidelijk dat het om een onvolwassen vrouwtje van de gewone spitssnuitdolfijn (Mesoplodon bidens) ging, met een lengte van 2,88 m en een gewicht van 240 kg.

Spitssnuitdolfijnen in België

Het gebeurt niet vaak dat spitssnuitdolfijnen worden waargenomen in de Noordzee of aanspoelen langs de Noordzeekust, en dat hoeft geenszins verwonderlijk te heten. Een beetje spitssnuitdolfijn verkiest immers de diepzee, en blijft ver uit de buurt van kusten. Een grote waterdiepte is daarbij belangrijker dan de afwezigheid van land, aangezien het dieet van spitssnuitdolfijnen uit allerhande diepzee-organismen (voornamelijk inktvissen en pijlinktvissen, maar ook diepzeevissen en schaaldieren) bestaat. Rond eilanden in diepzeegebieden, waar de waterdiepte snel toeneemt met de afstand tot de kust, kunnen spitssnuitdolfijnen dus wel relatief kort bij de kusten worden waargenomen. De ondiepe wateren van de Noordzee (vooral van het zuidelijke deel) kunnen echter niet tot hun vertrouwde habitat worden gerekend.

In België zijn dan ook slechts vijf eerdere strandingen van gewone spitssnuitdolfijnen bekend (en geen van levende exemplaren op zee), waarbij het in twee gevallen om moeder-kalf paartjes ging: in augustus 1835 te Oostende, in augustus 1933 te Wenduine (moeder + jong), in augustus 1954 te De Panne (drachtig vrouwtje), in februari 1969 te Heist en in oktober 1972 te Bredene (moeder + jong). Al deze dieren spoelden levend aan, maar overleden kort daarop (het jong van 1972 te Bredene overleefde nog enkele dagen in het dolfinarium van Harderwijk, Nederland).

Doodsoorzaak?

“De autopsie leverde geen aanwijzingen op voor een recent trauma dat als doodsoorzaak kan worden genoemd (bv. aanvaring, verdrinking in net), en bevestigde dat het tot kort voor het overlijden om een gezond dier ging.” verduidelijkt Jan Haelters, marien bioloog en zeezoogdierenexpert aan het KBIN. “Het lijkt dus aannemelijk dat de spitssnuitdolfijn van Oostende nog leefde toen deze in de kustwateren in de problemen kwam, en dat de schaafwonden op het dier nadien werden veroorzaakt door het heen-en-weer schuren van het lichaam tegen de stenen van de Oostdam. In de maag werd echter niets aangetroffen (ook geen plastic of andere items), wat illustreert dat het dier al een tijdje geen voedsel meer had gevonden en dat het bij ons dus sowieso geen rooskleurige toekomst tegemoet ging. Alle spitssnuitdolfijnen op het Belgische lijstje ondergingen daarmee wellicht hetzelfde lot.”

© KBIN/Jan Haelters

Enkele van de schedels van de Belgische spitssnuitdolfijnen worden bewaard in het KBIN, dat ook over een uitgebreide verzameling van fossiele resten van spitssnuitdolfijnen beschikt. Hier blijven ze ter beschikking voor wetenschappelijk onderzoek (bv. https://www.naturalsciences.be/nl/news/item/2880), en occasionele tentoonstelling (bv. https://www.naturalsciences.be/nl/news/item/17771/). Het skelet van de nieuwe Oostendse spitssnuitdolfijn zal aan de Universiteit Gent worden gebruikt als didactisch materiaal in de opleiding Diergeneeskunde.

De milieueffecten van offshore windparken in het Belgische deel van de Noordzee – Een decennium van monitoring, onderzoek en innovatie

Sinds 2008 werden 318 offshore windturbines geïnstalleerd in het Belgische deel van de Noordzee. Zowel de bouwtechnologie als de monitoring van de milieu-impact zijn het afgelopen decennium sterk veranderd. In een nieuw rapport vatten de wetenschappelijke partners in het monitoringprogramma samen wat we tot nu toe geleerd hebben over de langetermijneffecten op een verscheidenheid aan ecosysteem-componenten, van bentische ongewervelden tot vogels en zeezoogdieren. Naarmate de tijdreeksen langer worden, neemt ons vermogen om effecten op te sporen toe. Opvallende resultaten zijn onder meer dat kunstmatige harde substraten zoals windturbinefunderingen niet beschouwd kunnen worden als gelijkwaardige alternatieven voor soortenrijke natuurlijke harde substraten, dat windparken sommige vogelsoorten afschrikken maar andere aantrekken, dat het aantal gestrande bruinvissen gecorreleerd is met periodes van hoge intensiteit onderwatergeluid en dat offshore windparken slechts een subtiele verandering in de visserij-activiteit teweeg hebben gebracht zonder dat dit leidt tot lagere vangsten van de belangrijkste doelsoorten.

Evoluerende bouwpraktijken en monitoringprogramma

Van 2008 tot 2018 werden in het Belgische deel van de Noordzee 318 offshore windturbines met een totaal geïnstalleerd vermogen van 1556 MW gebouwd. De technologie en de bouwpraktijken zijn in de loop van dit decennium drastisch veranderd. Deze veranderingen omvatten een evolutie in de funderingstypes (van betonnen en stalen ‘gravitaire’ funderingen – dit zijn funderingen op basis van zwaartekracht – naar XL monopile windturbines), een uitbreiding van het geografische gebied voor de bouw van windturbines (naar meer offshore wateren) en een uitbreiding van de grootte en de capaciteit van de windturbines (van 3 MW turbines met een rotordiameter van 72 m tot 8,4 MW turbines met een rotordiameter van 164 m).

Het monitoringprogramma WinMon.BE heeft de milieu-impact van de bouw- en exploitatiefasen van de windparken gedurende deze hele periode gedocumenteerd en geëvalueerd. Het ontwikkelde zich tot de basis voor een diepgaand inzicht in de effecten op langere termijn op een verscheidenheid aan ecosysteemcomponenten, van bentische ongewervelde dieren over vissen tot vogels en zeezoogdieren. Het nieuwe rapport maakt de balans op van wat we tot nu toe hebben geleerd en zoomt in op een selectie van innovatieve monitoring- en effectbeperkingstechnieken.

Effecten op het ecosysteem

Sedimentbemonstering heeft een consistente impact op de sedimentsamenstelling en macrobentische gemeenschappen (ongewervelde dieren die in en op de zeebodem leven, zoals wormen, schelp- en schaaldieren en zeesterren) aangetoond. Sedimentverfijning werd alleen zeer dicht bij de stalen gravitaire funderingen waargenomen, terwijl er geen overtuigende resultaten werden gevonden in termen van organische verrijking. In de nabijheid van de windturbines werden hogere dichtheden en een grotere diversiteit (soortenrijkdom) aan macrobentische organismen gevonden. Het fenomeen was het meest uitgesproken op de Thorntonbank. Dit bevestigt de hypothese dat de effecten specifiek zijn voor locaties, funderingstypes of zelfs individuele turbines, wat het belang onderstreept van een voortdurende monitoring van het macrobenthos bij de verschillende turbinesoorten.

Wat de macrofauna betreft die op de fundamenten leeft/groeit, heeft een decennium van monitoring drie opeenvolgende fasen aan het licht gebracht. In een eerste, relatief korte, pioniersfase (ca 2 jaar), werd de installatie van de turbinefunderingen gevolgd door een snelle kolonisatie die verschilde tussen de locaties en de funderingstypes. Dit werd gevolgd door een meer gevarieerde tussenfase, gekenmerkt door grote aantallen suspensievoeders (die leven van in het water zwevende voedseldeeltjes, zoals Jassa herdmani, een kleine kreeftachtige). Een derde, en mogelijk climaxstadium, met een lagere soortendiversiteit en zeeanjelier Metridium senile en Mossel Mytilus edulis als dominante soorten, werd na negen tot tien jaar bereikt. Eerdere rapporten die offshore windturbines aanduiden als hotspots van biodiversiteit verwijzen doorgaans naar de soortenrijke tweede fase. Deze moeten dus met de nodige voorzichtigheid worden gelezen, aangezien de rijke biodiversiteit van korte duur blijkt te zijn en in een later stadium (na ongeveer zes jaar in deze studie) weer verdwijnt. Dit onderstreept dat kunstmatige harde substraten niet als alternatief kunnen worden beschouwd voor de soortenrijke natuurlijke harde substraten.

Vogels en zoogdieren

Vergelijking van de verspreiding van zeevogels voor de aanleg van windparken met de verspreidingsgegevens na de bouw toonde aan dat het windparkgebied aanzienlijk wordt vermeden door de jan-van-gent Sula bassana (-98%), de Zeekoet Uria aalge (-60-63 %) en de Alk Alca torda (-75-80%). De aantrekkingskracht van het windpark kan daarentegen worden aangetoond voor de aalscholver Phalacrocorax carbo, de zilvermeeuw Larus argentatus en de grote mantelmeeuw Larus marinus. Belangrijk is dat de meeste van deze effecten niet langer merkbaar waren op een afstand van meer dan 0,5 km van de randen van een windpark. Hoe deze effecten van invloed zijn op de individuele conditie, het voortplantingssucces en de overleving van de vogels is nog niet bekend.

Het werd aangetoond dat de Belgische offshore windparken worden bezocht door migrerende ruige dwergvleermuizen Pipistrellus nathusii. De studie werpt een eerste licht op de meteorologische omstandigheden die de vleermuisactiviteit in de zuidelijke Noordzee bevorderen, en dus ook het risico op aanvaringen met offshore windturbines. Windsnelheid (de meeste waarnemingen vonden plaats bij een windsnelheid van maximaal 5 m/s), windrichting (piek in het voorkomen bij oost- en zuidoostelijke winden), temperatuur en barometerdruk lijken de vleermuisactiviteit in de windturbineparken te beïnvloeden. De windsnelheid lijkt de grootste invloed te hebben. Deze inzichten bieden de mogelijkheid om het risico op aanvaringen van vleermuizen te verminderen, bijvoorbeeld door de activiteit van de turbines te beperken wanneer bepaalde weersomstandigheden zich tijdens het migratieseizoen voordoen.

De hoge impulsieve geluidsniveaus tijdens de bouw van offshore windparken (heien van funderingen) resulteren in verplaatsing en verstoring van Bruinvissen Phocoena phocoena, de meest voorkomende walvisachtige in de zuidelijke Noordzee. Onze analyse toont een hoger aantal strandingen van bruinvissen op Belgische stranden gedurende maanden met een hoge intensiteit van impulsief geluid. Deze voorlopige analyse suggereert een verhoogde sterfte van bruinvissen tijdens periodes met bouw van windparken en zal in de toekomst aan een diepgaande analyse worden onderworpen. De laatste jaren werd dan ook veel aandacht besteed aan geluiddempende technieken. Verschillende dergelijke technieken zijn nu commercieel beschikbaar. In dit rapport kwantificeren we hoe Big Bubble Curtains (luchtbellengordijnen) en stationaire resonatorsystemen (AdBm Noise Mitigation System) werden toegepast om de geluidsdruk tijdens de bouw van windparken in Belgische wateren te verlagen.

Impact op de visserij

Omdat er binnen de Belgische offshore windparken (ca. 140 km² operationeel) niet mag worden gevist, neemt de totale beschikbare oppervlakte voor de visserij af naarmate deze parken zich uitbreiden. Er werd aangetoond dat de offshore windparken de visserijactiviteit (inspanning, aanvoer en vangstefficiëntie van de 10 belangrijkste vissoorten, waaronder tong Solea solea en schol Pleuronectes platessa – de belangrijkste doelsoorten van de Belgische en Nederlandse boomkorvloot) in de Belgische wateren slechts subtiel hebben gewijzigd in de periode 2006-2017. Het is echter duidelijk dat de visserij-inspanning binnen de offshore windparken opmerkelijk is gedaald, wat erop wijst dat de lokale vissers inspanningen hebben geleverd om zich aan te passen aan de uitsluiting van de windturbinezone uit hun visgronden en dat zij hun visserij-inspanning aan de rand van de parken hebben opgevoerd. Hoewel de vangstcijfers van tong in de buurt van de operationele offshore windparken vergelijkbaar bleven met de vangstcijfers in het grotere gebied, waren de vangstcijfers van schol rond sommige operationele windparken hoger.

Het monitoringprogramma WinMon.BE is een samenwerking tussen het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN), het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO), het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO) en de Onderzoeksgroep Mariene Biologie van de Universiteit Gent, en wordt gecoördineerd door het Marine Ecology and Management team (MARECO) van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen.

Het volledige rapport, alsook de oudere monitoringsrapporten, kunnen geraadpleegd worden op http://odnature.naturalsciences.be/mumm/nl/windfarms/.