In 2021 haalde een artikel in Nature de wereldkoppen omdat het de koolstof die vrijkomt door verstoring van de zeebodem als gevolg van bodemvisserij met sleepnetten gelijkstelde aan de hoeveelheid CO2 die de mondiale luchtvaartindustrie genereert. Nu worden deze conclusies weerlegd door een artikel dat eveneens in het prestigieuze tijdschrift is gepubliceerd. De auteurs, waaronder Sebastiaan van de Velde van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen en de Université Libre de Bruxelles, vrezen dat het gebruik van overdreven cijfers voor de bodemsleepnet-visserij de mondiale CO2-uitstoot zal doen toenemen en tegelijk de mondiale voedselvoorziening zal doen afnemen.
Een vandaag in Nature gepubliceerd artikel weerlegt de conclusies van een eerder artikel van Sala et al over de hoeveelheid CO2 die uit de zeebodem vrijkomt door bodemvisserij met sleepnetten. Dat artikel haalde de wereldkoppen toen het in 2021 werd gepubliceerd, omdat het de koolstof die vrijkomt bij verstoring door bodemsleepnetten gelijkstelde aan de hoeveelheid CO2 die de mondiale luchtvaart-industrie genereert.
In het nieuwe artikel tonen onderzoekers echter aan dat de door Sala et al gebruikte methodologie de koolstofemissies sterk overschatte. Om de hoeveelheid CO2 te berekenen die vrijkomt door verstoring van de bodem door bodemvisserij met sleepnetten, maakten de auteurs van de studie uit 2021 een model van de hoeveelheid koolstof die zou worden verstoord en namen hierbij aan dat deze koolstof grotendeels in CO2 zou worden omgezet.
Het is echter zo dat het grootste deel van de organische koolstof op de zeebodem sowieso zou ontbinden en als CO2 zou vrijkomen, ongeacht of deze door bodemvisserij wordt verstoord. Slechts een zeer klein deel van de koolstof op de zeebodem reageert potentieel op verstoring door de bodemvisserij. Het effect van de bodemvisserij met sleepnetten op de koolstofopslag in de oceaanbodem blijkt volgens de nieuwe studie maar liefst 100 tot 1000 keer kleiner dan dat van het wereldwijde luchtvervoer.
Boomkorvisserij is een vorm van bodemvisserij met sleepnetten. (Ecomare/Oscar Bos, CC BY-SA 4.0, <https://creativecommons.org/licenses/by-sa/4.0>, via Wikimedia Commons)
“De auteurs van de oorspronkelijke studie richtten hun berekeningen op de ‘sappige’ en reactieve organische koolstof aan het oppervlak, die hoe dan ook snel zou vrijkomen door natuurlijke processen, in plaats van op de verouderde en veel minder reactieve koolstof die is opgeslagen op de zeebodem,” verklaart Sebastiaan van de Velde, senior onderzoeker aan het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen en de Université Libre de Bruxelles, en tweede auteur van de studie. “Aangezien de meest reactieve koolstof hoe dan ook snel wordt omgezet in CO2, wordt de geschatte CO2-uitstoot door de aanname dat deze door de bodemsleepnetvisserij wordt beïnvloed, sterk opgedreven”.
Onterecht gerustgesteld
Het lijdt geen twijfel dat de bodemvisserij met sleepnetten de natuurlijke koolstofstromen verstoort en het mariene leven op de oceaanbodem verstoort, maar de koolstofstromen van de zeebodem zijn zeer complex. Het gebruik van overdreven cijfers is zorgwekkend, aangezien veel regeringen en andere actoren voorstellen de bodemvisserij met sleepnetten te verbieden en “koolstofkredieten” te gebruiken om andere activiteiten te compenseren. Maar wanneer de koolstofuitstoot ten gevolge van het verstoren van de zeebodem met meerdere ordes van grootte wordt overschat, lopen we het risico om onterecht gerustgesteld te zijn bij een eventueel verbod op bodemvisserij met sleepnetten. In werkelijkheid zou dit de inspanningen kunnen afleiden van efficiëntere methoden, terwijl de totale CO2-uitstoot in tussentijd toeneemt terwijl de mondiale voedselvoorziening afneemt.
“Het weerleggen van resultaten van eerdere studies is onderdeel van het klassieke wetenschappelijke proces: één studie presenteert een hypothese, anderen bestrijden die met hun eigen experimenten, en zo komen we dichter bij de waarheid” besluit van de Velde.
Welke technologieën worden gebruikt en kunnen in de toekomst gebruikt worden bij het toezicht en de inspectie op de visserij? Wat zijn de huidige en toekomstige ontwikkelingen voor visserijcontrole? Hoe doet België het? Wat doet het European Fisheries Control Agency (EFCA) en hoe doen andere kustwachtpartners van de Europese Unie het? Hoe werkt dit in de praktijk?
Het gebruik van bewijsmateriaal op basis van innovatieve technologieën bij toezicht en inspectie op de visserij was het thema van de derde workshop onder het Belgische voorzitterschap van het ECGFF, het European Coast Guard Functions Forum waarin de kustwachten van verschillende Europese landen samenwerken. Het doel was om ervaring en goede praktijken te delen binnen de Europese Unie.
Van dinsdag 2 mei tot en met donderdag 4 mei kwamen delegaties samen in Brugge, met een uitstap naar de haven van Oostende. In totaal waren er 119 deelnemers, waarvan de meerderheid fysiek aanwezig was en slechts enkelen online volgden. Bijna alle lidstaten met kustlijn (leden van ECGFF) namen deel, dit zijn 22 lidstaten.
Piet Pieters, aanwezig voorzitter van het ECGFF opende de workshop in Brugge met een stukje historiek: “Tijdens de Gouden Eeuw was Brugge een bloeiend handelscentrum aan zee, waar naties uit verschillende Europese landen gevestigd waren. Het is symbolisch dat we als maritieme landen precies hier samen met de Europese Commissie en met de gespecialiseerde Europese Agentschappen nieuwe, toekomstgerichte samenwerkingsverbanden smeden. Wat hier wordt besproken is overigens niet alleen relevant voor de visserijcontrole, maar ook voor alle andere kustwachtfuncties.”
In een eerste sessie gaf het Departement Landbouw en Visserij uitleg over de huidige en toekomstige mogelijkheden op visserijcontrole en het gebruik van bewijsmateriaal in België. Ook werd er een video getoond over de Vlaamse visserijcontrole en de werkwijze van het EFCA in Europese wateren met hun eigen vaartuig. Daarna gaf het EFCA een overzicht van de bestaande technologieën en hun potentieel voor het verzamelen van bewijsmateriaal ter ondersteuning van de visserijcontrole. Ook andere Agentschappen (EMSA en Frontex) en deelnemers deelden goede praktijken.
In de namiddag was er een bezoek aan enkele kustwachtplatformen in de haven van Oostende. Daar bezochten ze o.a. de Sirius, één van de schepen van het Agentschap Maritieme Dienstverlening en Kust (MDK) – Vloot dab, en the Ocean Protector van EFCA die een rol spelen bij de controle van de visserij op zee en tenslotte gingen ze langs bij het Maritime Rescue Coordination Centre (MRCC), waar ze een uiteenzetting kregen over incidenten met vissersschepen op zee.
Op donderdag 4 mei kwam de praktijk verder aan bod. Er was een panelgesprek over het gebruik van bewijsmateriaal gemaakt door nieuwe technologieën. Er werd afgesloten met een debriefing van de oefening van het ministerie van Defensie.
De Kustwacht is een unieke Belgische organisatie die de expertise van 17 partners in de maritieme sector samenbundelt en coördineert, om zo de veiligheid en beveiliging op zee te garanderen. Ook de Wetenschappelijke Dienst ‘Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee (BMM)’, onderdeel van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN), behoort tot de partners.
In 2022-2023 is Kustwacht België voorzitter van het European Coast Guard Functions Forum (ECGFF). Samen met de Europese Agentschappen FRONTEX, EMSA en EFCA organiseert ze gedurende het jaar een aantal workshops. In samenwerking met DG Mare van de Europese Commissie wordt eveneens een werkgroep Cybersecurity georganiseerd, en de summit die plaatsvindt eind september 2023.
Nadat Witsnuitdolfijnen in het begin van de 21e eeuw frequenter in de Belgische wateren werden waargenomen werd de soort recent lokaal weer zeldzamer. Waarnemingen van groepen op 23 juni en 14 december 2022 betreffen zelfs de eerste waarnemingen van levende Witsnuitdolfijnen in Belgische wateren sinds april 2018. Op beide data werden de dieren gezien vanop het nieuwe onderzoeksschip RV Belgica.
Op donderdag 23 juni 2022 werd vanop het onderzoeksschip RV Belgica een groepje van een tiental Witsnuitdolfijnen gezien in het Belgische deel van de Noordzee. De dolfijnen werden door verschillende opvarenden opgemerkt op zo’n 5 km van de kust van Knokke, terwijl het schip onderweg was naar haar doopceremonie in de peterstad Gent. De dieren zwommen in westelijke richting en kwamen daarbij geregeld boven het water uit. Aanwezige ILVO-onderzoekers determineerden de dolfijnen als Witsnuiten, wat werd bevestigd door een filmpje dat Luitenant-Commandant Ilja Van Hespen van de Belgische Marine kon maken waarop de kenmerkende witte snuit en lichte flanktekening met donker zadel te zien zijn.
Op woensdag 14 december 2022 was het weer prijs, en waren onderzoekers van het INBO en het KBIN de bevoorrechte getuigen. Aanvankelijk werden een tiental dolfijnen opgemerkt op ongeveer 42 km van de Belgische kustlijn (loodrecht op de kust gemeten was dat ter hoogte van Oostende), waarbij reeds werd vermoed dat het om Witsnuitdolfijnen ging. Pas wanneer twee individuen het schip een tijdje later dichter naderden kon dit hard worden gemaakt, en door Hilbran Verstraete (INBO) ook fotografisch gedocumenteerd.
Verspreiding
De Witsnuitdolfijn (Lagenorhynchus albirostris) komt voor in koude gematigde en subarctische wateren van de Noord-Atlantische Oceaan, meestal beperkt tot de zones van minder dan 1000 m diep. Het verspreidingsgebied strekt zich uit van de oostkust van Noord-Amerika (noordwaarts van Cape Cod), over zuidelijk Groenland en de wateren rond IJsland, tot de Europese westkust van Noord-Frankrijk tot Spitsbergen. In de Noordzee treft men ze bijna exclusief aan in de centrale en noordelijke delen, waar de populatie in 2016 op 20.000 dieren werd geschat (Hammond et al.; 2017). In de zuidelijke Noordzee leunt de soort tegen de grens van haar verspreidingsgebied aan en zijn Witsnuitdolfijnen een onregelmatigere verschijning. De Witsnuitdolfijn is zeldzaam in het Engels Kanaal.
Talrijker en weer zeldzamer
In het begin van de 21e eeuw, met name tussen 2003 en 2011, lijkt de soort bij ons een tijdje minder zeldzaam te zijn geweest (Haelters et al.; 2018). In de periode 2009-2018 werden in het Belgisch deel van de Noordzee 62 meldingen van Witsnuitdolfijnen geregistreerd (Haelters et al.; 2019), met ongetwijfeld wat dubbeltellingen, maar in de laatste jaren uit dit tijdsinterval kende het aantal waarnemingen een sterke afname tot slechts 1 à 3 gevallen per jaar, met ook enkele waarnemingen net buiten het Belgische Noordzeegebied (Haelters et al.; 2016a, 2016b, 2017, 2018, 2019, 2020, 2021). Binnen de Belgische dataset valt een duidelijke piek op te merken in de eerste helft van het jaar (januari – mei), maar er zijn ook waarnemingen uit bijna alle andere maanden bekend. Voor de jaren 2019, 2020 en 2021 liggen echter geen zekere Belgische waarnemingen van levende Witsnuitdolfijnen meer voor (Haelters et al.; 2020, 2021, 2022), twee exemplaren op 19 april 2018 betroffen de laatste waarneming. Tot de groepen van 23 juni en 14 december 2022 dus. De Witsnuitdolfijn lijkt zich dus weer meer naar het noorden te hebben teruggetrokken, mogelijk een gevolg van klimaatveranderingen en de daarmee gepaard gaande effecten op de verspreiding van hun prooien (IJsseldijk et al.; 2018).
Strandingen
Ook dood aanspoelende (of op zee drijvende) Witsnuitdolfijnen werden recent zeldzamer langs de zuidelijke Noordzee. Terwijl tussen 2000 en 2013 jaarlijks gemiddeld één Witsnuitdolfijn aanspoelde in België zijn sindsdien slechts drie gevallen bekend (29 november 2017 Oostduinkerke, 17 mei 2018 De Panne en 4 maart 2020 op zee ter hoogte van Middelkerke) (Haelters et al.; 2018, 2019, 2021). Ook in Nederland stelde men een afname in het aantal strandingen vast (Keijl, 2016), nadat eerder werd opgemerkt dat de Tuimelaar (Tursiops truncatus) bij het begin van de 21e eeuw uit de strandingslijsten verdween met het frequenter worden van de Witsnuitdolfijn (Camphuysen & Peet; 2006). Of er in de zuidelijke Noordzee daadwerkelijk een verband is tussen de tegengestelde trends van de Tuimelaar (die recent ook in België regelmatiger wordt opgemerkt) en de Witsnuitdolfijn, wensen we hieruit echter niet af te leiden.
Literatuur
Camphuysen, C.J. & Peet, G.H., 2006. Whales and dolphins of the North Sea. Fontaine Uitgevers BV, ’s Graveland, The Netherlands.
Haelters, J., Kerckhof, F., Jauniaux, T., Potin, M., Rumes, B. & Degraer, S., 2016a. Zeezoogdieren in België in 2014 [Marine mammals in Belgium in 2014]. MARECO rapport 16/01. 29 pp.
Haelters, J., T. Jauniaux, F. Kerckhof, M. Potin & T. Vandenberghe, 2016b. Zeezoogdieren in België in 2015 [Marine mammals in Belgium in 2015]. Rapport BMM 16/01 – MARECO 16/03. 26 pp.
Haelters, J., F. Kerckhof, B. Rumes, M. Potin & T. Jauniaux, 2017. Strandingen en waarnemingen van zeezoogdieren en opmerkelijke vissen in België in 2016 [Strandings and sightings of marine mammals and some remarkable fish species in Belgium in 2016]. Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN), Brussel. 30 pp.
Haelters, J., F. Kerckhof, K. Moreau, M. Potin, M. Doom & T. Jauniaux, 2018. Strandingen en waarnemingen van zeezoogdieren en opmerkelijke vissen in België in 2017 [Strandings and sightings of marine mammals and some remarkable fish species in Belgium in 2017]. Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN), Brussel. 30 pp.
Haelters, J., F. Kerckhof, K. Moreau, B. Rumes, M. Potin, T. Jauniaux & D. Vercayie, 2019. Strandingen en waarnemingen van zeezoogdieren en opmerkelijke andere soorten in België in 2018 [Strandings and sightings of marine mammals and remarkable other species in Belgium in 2018]. Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN), Brussel. 34 pp.
Haelters, J., F. Kerckhof, K. Moreau, B. Rumes, Team SeaLife, T. Jauniaux & P. Cornillie, 2020. Strandingen en waarnemingen van zeezoogdieren en opmerkelijke andere soorten in België in 2019 [Strandings and sightings of marine mammals and remarkable other species in Belgium in 2019]. Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN), Brussel. 34 pp.
Haelters, J., F. Kerckhof, K. Moreau, Team SeaLife, E. Lambert & T. Jauniaux, 2021. Strandingen en waarnemingen van zeezoogdieren en opmerkelijke andere soorten in België in 2020 [Strandings and sightings of marine mammals and remarkable other species in Belgium in 2020]. Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN), Brussel. 34 pp.
Haelters, J., Moreau, K., Team SeaLife, Jauniaux, T. & Kerckhof, F., 2022. Strandingen en waarnemingen van zeezoogdieren in België in 2021 [Strandings and sightings of marine mammals in Belgium in 2021]. Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN), Brussel.
Hammond, P.S., Lacey, C., Gilles, A., Viquerat, S., Börjesson, P., Herr, H., Macleod, K., Ridoux, V. & Santos, M.B., 2017. Estimates of cetacean abundance in European Atlantic waters in summer 2016 from the SCANS-III aerial and shipboard surveys. Sea Mammal Research Unit, University of St Andrews, Scotland, UK.
IJsseldijk, L.L., Brownlow, A., Davison, N.J., Deaville, R., Haelters, J., Keijl, G., Siebert, U. & ten Doeschate, M.T.I., 2018. Spatio-temporal trends in white-beaked dolphin strandings along the North Sea coast from 1991-2017. Lutra 61(1): 153-163.
Keijl, 2016. Jaaroverzicht walvisstrandingen 2016. Gedownload van www.walvisstrandingen.nl, 28 maart 2017. Naturalis, Nederland.
Hoe beïnvloedt de Green Deal de werking van de Kustwacht van verschillende Europese partners? De Green Deal is het plan van de Europese Commissie om de Europese Unie tegen 2050 klimaatneutraal te maken. Hoe kunnen we de veiligheid en de ordehandhaving in de Europese wateren zo groen en duurzaam mogelijk aanpakken? Welke kansen creëert die Green Deal voor de Kustwacht? En welke uitdagingen brengt dit streven naar duurzaamheid met zich mee?
Dat was het thema van de tweede workshop onder het Belgische voorzitterschap van het ECGFF, het European Coast Guard Functions Forum waarin de kustwachten van verschillende Europese landen samenwerken.
Van maandag 17 tot en met woensdag 19 april kwamen delegaties samen in de Portugese hoofdstad Lissabon, waar de hoofdzetel van EMSA is gevestigd. Het European Maritime Safety Agency werd in 2002 opgericht om technische expertise te verzamelen en uit te wisselen op het gebied van veiligheid, ordehandhaving en bestrijding van vervuiling van de Europese wateren.
Nathalie Balcaen, aanwezig voorzitter van ECGFF, benadrukte bij de opening de inzet van de Belgische Kustwacht die één van de kortste stukken kust van Europa bewaakt maar deels ook instaat voor één van de drukste vaarroutes ter wereld.
In een eerste sessie werd vooral informatie en expertise uitgewisseld over de nieuwe wetgeving rond de Green Deal, uitdagingen en opportuniteiten voor het maritiem transport, nl. het aanwenden van alternatieve energiebronnen voor het aandrijven van schepen en het beter controleren en beheersen van uitlaatgassen.
Ook vervuiling op zee zelf kwam ter sprake, meer bepaald de preventie om het milieu te beschermen en de inzet van middelen bij een vervuiling.
Hoe kan de Kustwacht adequaat reageren op verlies van vracht van schepen, of lekkages van brandstoftanks? En vooral: hoe kan een vervuiling klein of groot gewoon vermeden worden?
Opmerkelijke spreker hier was Dhr. Carl Decaluwé, gouverneur van de Belgische provincie West-Vlaanderen die coördinator is van de noodplanning op zee en voorzitter van het overlegorgaan van de Belgische Kustwacht.
Dag twee stond grotendeels in het teken van EMTER 2.0., het European Maritime Transport Environmental Report. De workshop blikte vooruit naar de resultaten van deze nieuwe studie van EMSA en het Europees Milieuagentschap (EEA) die pas volgend jaar verschijnen. Het onderzoek is een vervolg op de eerste studie uit 2021 en peilt naar de verregaande effecten die vervoer over zee heeft op het milieu. Zo wordt er ingezoomd op de gevolgen van dat vervoer voor het klimaat, de maritieme fauna en flora en de gezondheid van de Europese burger.
De volgende Europese workshop gaat opnieuw door aan de Belgische kust. Deze start op 2 mei met de BELCOASTEX oefening waar verschillende security scenario’s in een windmolenpark op zee zullen worden getest. Van 2 tot 4 mei staat EFCA centraal, het European Fisheries Control Agency. Eind mei komen delegaties samen in Brussel om er te praten over Cybersecurity. In september worden op een slotevenement in Knokke de slotconclusies van de workshops geformuleerd. Dan wordt het Belgische voorzitterschap afgesloten en doorgegeven aan Portugal.
De Kustwacht is een unieke Belgische organisatie die de expertise van 17 partners in de maritieme sector samenbundelt en coördineert, om zo de veiligheid en beveiliging op zee te garanderen. Ook de Wetenschappelijke Dienst ‘Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee (BMM)’, onderdeel van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN), behoort tot de partners.
In 2022-2023 is Kustwacht België voorzitter van het European Coast Guard Functions Forum (ECGFF). Samen met de Europese Agentschappen FRONTEX, EMSA en EFCA organiseert ze gedurende het jaar een aantal workshops. In samenwerking met DG Mare van de Europese Commissie wordt eveneens een werkgroep Cybersecurity georganiseerd, en de summit die plaatsvindt eind september 2023.
Circulaire laagtrofische aquacultuur in offshore windparken
Het nieuwe ULTFARMS-project beoogt een revolutie teweeg te brengen in de toepassing van laag-trofische aquacultuur systemen (LTA) door de integratie van nieuwe technische, ecologische en biologische processen om de productie te optimaliseren in moeilijke offshore omstandigheden, omgevingen met een laag zoutgehalte en in offshore windparken. Dit zal worden bereikt door de ontwikkeling van zes proefprojecten voor laagtrofische aquacultuur in offshore windparken (OWF’s) in de Noord- en de Oostzee. De proefprojecten bestrijken de hele waardeketen voor LTA-productie in OWF’s en zullen worden uitgevoerd in Belwind (België), Borssele (Nederland), FINO2, FINO3 (Duitsland), Anholt en Samsø (Denemarken).
Binnen ULTFARMS leidt het Marine Ecology and Management team (MARECO) van het KBIN WP7 ‘Environmental Sustainability Assessment’. Het team neemt ook deel aan verschillende andere taken, waarbij het zijn expertise in mariene ecologie, adviesdiensten over milieuvergunningen en evaluaties en beheer van cumulatieve effecten aanbiedt. Het KBIN zal ook een aanzienlijke bijdrage leveren aan het Belgische proefproject.
Geïntegreerde monitoring en beheer
ULTFARMS zal belanghebbenden uit de hele waardeketen van OWF en LTA samenbrengen om ervoor te zorgen dat milieuvriendelijke, koolstofarme en veilige LTA-producten worden geproduceerd, van ontwerp tot commercialisering. Het project zal nieuwe teeltstructuren, teeltsystemen en milieuvriendelijke ontwerpmaatregelen bevorderen. Via geïntegreerde monitoring- en beheerplatforms zoals het HiSea service platform en door gebruik te maken van bestaande open databanken en operationele voorspellingssystemen zoals CMEMS (Copernicus Marine Environment Monitoring Service) en SeaDATANET zullen de planning en de exploitatie van LTA’s effectief worden ondersteund via een verbeterde technische dienstverlening.
Door deze samenwerking zal ULTFARMS wetenschappelijk verantwoorde diensten aanbieden aan aquacultuurproducenten voor het monitoren en minimaliseren van ziekten en uitheemse soorten, het beheer van inputs en het optimaliseren van duurzame productie, met inbegrip van risicoanalyse.
Nalatenschap
Het uiteindelijk beoogde resultaat van ULTFARMS is een rendabele, duurzame en ecologische productieketen van laagtrofische soorten, zoals zeewier en weekdieren, in offshore windparken in de Noordzee en de Oostzee. Verder zal het project de opgedane ervaring en de ontwikkelde innovaties delen via uitgebreide communicatie- en disseminatieactiviteiten, die zullen worden ondersteund door de actieve betrokkenheid van vijf geassocieerde regio’s gedurende het hele project.
ULTFARMS is een project van 42 maanden dat op 1 januari 2023 van start is gegaan en eindigt op 30 juni 2026. Het wordt geleid door Deltares, een in Nederland gevestigd onafhankelijk instituut voor water- en ondergrondonderzoek. Het projectconsortium bestaat uit 25 partners uit 9 verschillende landen. Het project wordt gefinancierd door het onderzoeks- en innovatieprogramma Horizon Europe van de Europese Unie onder subsidieovereenkomst nr. 101093888.
De stijgende zeespiegel brengt natuur-gebaseerde oplossingen steeds meer onder de aandacht. Een voorbeeld van zo’n natuur-gebaseerde oplossing is de aanleg van duinen voor de dijk. Deze beschermen ons tegen overstromingen, maar leveren ook andere ecosysteemdiensten zoals een aangename omgeving voor recreatie, verhoogde biodiversiteit, minder zandoverlast achter de duinen, etc.
Deze oplossingen vereisen zelf echter ook veel zand, terwijl de zandbronnen in de Noordzee aan snel tempo uitgeput raken. Zandwinning heeft bovendien ook een impact op het mariene ecosysteem. Het SUSANA project (Sustainable Use of SAnd in NAture-based solutions) zal een gekoppeld ecosysteemdienstenmodel ontwikkelen om de voor- en nadelen van een duin-voor-dijk af te wegen. Dit model ondersteunt de ontwikkeling van een lange termijnstrategie voor het duurzaam gebruik van zand in natuur-gebaseerde oplossingen. Het project richt zich op twee aspecten van duurzaamheid: (1) het (her)gebruik van zandig materiaal met lagere kwaliteit en (2) streven naar het beperken van de effecten van zandwinning.
De specifieke onderzoeksvragen zijn:
In hoeverre kunnen ook alternatieve zandbronnen de nodige ecosysteemfuncties en -diensten leveren in een duin-voor-dijk?
Wat is de impact van verschillende zandwinningsregimes op de ecosysteemfuncties en -diensten van het bodemecosysteem op de verschillende zandbanken, en op de verder gelegen waardevolle grindbedden?
Op basis van deze onderzoeksvragen zal een gekoppeld ecosysteemdienstenmodel ontwikkeld worden, waarmee we de voor- en de nadelen kunnen afwegen van respectievelijk de aanleg van een duin-voor-dijk, en de zandwinning die daarvoor nodig is.
Het veldwerk ging reeds van start. Deze video(KBIN/Vera Van Lancker) illustreert de werkzaamheden aan boord van de RV Simon Stevin (VLIZ) tijdens een campagne op zee begin maart 2023: het nemen van vibrocores waarbij sedimentstalen via een boring tot 2,5 m diepte uit de bodem werden onttrokken. Voor KBIN was het doel baggerstortvakken in kaart te brengen als een alternatief brongebied van zand. Bij het storten blijft vooral zandig materiaal op de locatie en wordt het fijne materiaal uitgewassen door stromingen. De onderzoekslocaties lagen vooral in de kustzone. De zandkwaliteit is hier echter aanzienlijk lager dan in de meer zeewaartse ontginningsgebieden, maar mogelijks wel voldoende voor de aanleg van op natuur-gebaseerde kustverdediging zoals duin-voor-dijk. ’s Nachts werden de zeebodem en de bovenste ondergrondlagen in kaart gebracht met behulp van akoestische meettechnieken.
Het project SUSANA is gestart in februari 2023, duurt 3 jaar en wordt financieel gesteund door VLAIO/De Blauwe Cluster.
Het projectteam bestaat uit de volgende partners: Universiteit Antwerpen (coördinator), Universiteit Gent, Katholieke Universiteit Leuven, ILVO (Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek) en KBIN (Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen).
Een nieuw rapport van de European Marine Board (EMB) schetst de belangrijkste kennishiaten die een duurzame, billijke en verantwoorde ontwikkeling van de sector van offshore hernieuwbare energie in de weg kunnen staan.
De nieuwe EMB Future Science Brief nr. 9 “European offshore renewable energy: Towards a sustainable future” is gelanceerd op 4 april 2023. De noodzaak om de koolstofuitstoot dringend en drastisch te verminderen staat hoog op de wetenschappelijke, politieke en maatschappelijke agenda. De winning van energie uit offshore hernieuwbare energiebronnen wordt gezien als een belangrijke maatregel om deze vermindering van de koolstofuitstoot te bereiken.
Om de Green Deal-visie van de EU te verwezenlijken, moet de geïnstalleerde offshorecapaciteit voor het opwekken van hernieuwbare energie in Europa 30 keer groter worden dan de huidige geïnstalleerde capaciteit. In de haast om nieuwe offshore-installaties voor hernieuwbare energie in de Europese zeebekkens te ontwikkelen en te installeren, mogen de potentiële milieu- en maatschappelijke gevolgen daarvan echter niet worden genegeerd. De EMB Future Science Brief belicht welke stappen moeten worden genomen om ervoor te zorgen dat de uitbreiding van deze sector duurzaam, verantwoord en billijk wordt beheerd.
Het document presenteert de technische, ecologische en sociaaleconomische stand van zaken van de offshore hernieuwbare energiesector, met de nadruk op de Europese ontwikkeling. Het presenteert de belangrijkste lacunes in kennis, onderzoek en capaciteit die moeten worden aangepakt om de duurzame uitvoering van de Green Deal van de EU te waarborgen en sluit af met belangrijke aanbevelingen op het gebied van beleid, onderzoek, capaciteit en gegevens om de sector vooruit te helpen.
Als u gedrukte exemplaren van deze publicatie wilt ontvangen, neem dan contact op met info@marineboard.eu en bevestig het aantal exemplaren en uw postadres.
De European Marine Board (EMB) is een toonaangevende Europese denktank op het gebied van het beleid inzake mariene wetenschappen. EMB is een netwerk met een lidmaatschap dat meer dan 10.000 mariene wetenschappers omvat van de belangrijkste nationale mariene/ oceanografische instituten, onderzoeks-financieringsinstanties en nationale netwerken van universiteiten uit landen in heel Europa. De EMB biedt een platform voor de aangesloten organisaties om gemeenschappelijke prioriteiten te ontwikkelen, marien onderzoek te bevorderen en de kloof tussen wetenschap en beleid te overbruggen om toekomstige uitdagingen en kansen op het gebied van mariene wetenschap aan te gaan. De Belgische federale staat wordt in de EMB vertegenwoordigd door het Federaal Wetenschapsbeleid (BELSPO) en in het EMB-communicatiepanel door het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN).
De KBIN-expertise inzake de monitoring van de milieuimpact van offshore windparken wordt veelvuldig geciteerd in de nieuwe EMB Future Science Brief ‘European offshore renewable energy: Towards a sustainable future’.
Het is het jaar 2035. Extreme weersomstandigheden zoals zware regenval, overstromingen en hittegolven zijn in heel Europa de nieuwe norm geworden, en tijdige oceaaninformatie is nu van cruciaal belang om op de crisis te reageren. Dit is het toekomstscenario dat werd gepresenteerd tijdens de prognoseworkshop getiteld “Ensuring accurate climate related predictions in Europe by 2035”. De European Marine Board, ondersteund door de EuroSea Innovation Action, organiseerde deze workshop op 15-16 maart 2023 in het Museum voor Natuurwetenschappen (Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen) in Brussel (België).
Nadat de voorzitter van de werkgroep maritieme aangelegenheden (Working Party on Maritime Issues), Mattias Rust, als vertegenwoordiger van het Zweedse voorzitterschap van de Raad van de EU, de toon had gezet, begonnen de besprekingen van de prognoseworkshop met het scenario van hoe de wereld er in 2035 zou kunnen uitzien. Een wereld waarin “extreme” gebeurtenissen in heel Europa, zoals zware regenval, overstromingen en hittegolven, vaak voorkomen en de nieuwe norm zijn geworden. Als reactie op de enorme kosten voor de blauwe economie van de EU en het aantal doden in dat jaar, heeft de Europese Commissie, in samenwerking met de nationale regeringen, een mechanisme opgezet voor het bespreken en identificeren van trajecten om te zorgen voor een duurzame levering van toegankelijke, tijdige en bruikbare informatie van het Europees systeem voor oceaanobservatie en -voorspelling om op de crisis te reageren. De workshop werd geanimeerd door vier sprekers die de juridische belemmeringen voor oceaanobservatie (Erik van Doorn, GEOMAR), de financieringsuitdagingen (Vicente Fernández, EuroGOOS en Ed Hill, NOC) en de maatschappelijke waarde van oceaanobservatie (Emma Heslop, GOOS) beschreven.
Deze onderwerpen werden gebruikt om drie toekomstscenario’s voor 2035 te beschrijven: het slechtste geval, het beste geval en de waarschijnlijke toekomst van 2035. De deelnemers gingen na wat een best-case scenario zou kunnen opleveren en wat er in een worst-case scenario verloren zou kunnen gaan. De deelnemers gingen ook na wat er moet gebeuren om het beste scenario te bereiken, en welke mogelijke stappen nodig zijn om ervoor te zorgen dat we daar komen. De maatregelen en belemmeringen die een sterk en geschikt Europees oceaanobservatiesysteem in de toekomst in de weg staan, werden besproken en de workshop werd afgesloten met een discussie over hoe de EOOS-kaderstrategie en de routekaart voor de uitvoering voor 2023-2027 (EOOS Framework Strategy and Roadmap for Implementation for 2023-2027) ervoor kunnen zorgen dat we de best mogelijke toekomst bereiken.
De resultaten van deze workshop zijn belangrijke aanbevelingen voor mechanismen voor duurzame financiering en coördinatie van de oceaanobservatie, voorspelling en informatieverstrekking in Europa. Deze zullen de basis vormen voor het kader van het Europees oceaanobservatiesysteem (Framework of the European Ocean Observing System EOOS) als onderdeel van het EuroSea-project.
De wetenschappers die de milieueffecten van offshore windparken in het Belgisch deel van de Noordzee monitoren, focussen in hun jongste jaarverslag op de verdere ontwikkeling van het programma en op de uitbreiding ervan in de aanloop naar het opschalen van de windenergiecapaciteit in onze wateren. Opmerkelijke resultaten zijn onder meer dat er geen noemenswaardige impact van windparken wordt gevonden op de talrijkheid van ongewervelden en vissen die op zandige bodems leven (geen negatieve impact), dat gemeenschappen van organismen die boven de bodem leven diverser zijn in windparken (positieve impact) en dat verspreidingsmodellen nu toelaten te bepalen hoeveel zeevogels zich verplaatsen als gevolg van de windparken (omvang van de impact verschilt tussen soorten, met de grootste gevoeligheid buiten de bestaande en toekomstige windparken). Verder ontwikkelen de inzichten over het bevorderen van het kunstmatige rifeffect en het beperken van het aanvaringsrisico voor vogels en de verstoring van bruinvissen zich verder.
Sinds eind 2020 is het aantal offshore windturbines en hun gezamenlijk vermogen in het Belgische deel van de Noordzee ongewijzigd gebleven. Op dat moment liepen 12 bouwjaren in de eerste Belgische mariene zone voor hernieuwbare energie af, resulterend in acht windparken met in totaal 399 turbines in een zone van 238 km² langs de grens met de Nederlandse wateren. Samen zijn ze goed voor een geïnstalleerd vermogen van 2,26 Gigawatt (GW) en een gemiddelde jaarlijkse productie van 8 TWh, wat ongeveer een derde is van de bruto elektriciteitsproductie uit hernieuwbare energiebronnen in België.
Het verzekeren van de ecologische duurzaamheid van menselijke activiteiten op zee is een belangrijke taak voor de zich ontwikkelende blauwe economie. Daarom genereert het monitoringsprogramma WinMon.BE sinds de start van de bouw in 2005 ecologische basisinformatie in de Belgische offshore hernieuwbare energiezone, met aandacht voor de impact op verschillende ruimtelijke en temporele schalen. Het doel is tweeledig: het kwantificeren van de verwachte en onverwachte effecten en het begrijpen van de oorzaak-gevolgrelaties. De tot dusver opgedane kennis leidde waar nodig tot het bijsturen van de bouw- en uitbatingspraktijken van offshore windparken, en droeg zo bij tot de ecologische duurzaamheid van de productie van windenergie in het Belgisch deel van de Noordzee. Alle wetenschappelijke rapporten van de WinMon.BE-monitoring zijn openbaar.
Uitbreiding voorbereiden
Om te voldoen aan de EU-doelstelling om tegen 2050 geen broeikasgassen meer uit te stoten, wil ons land een geïnstalleerd vermogen van 3,15 tot 3,5 GW toevoegen door bijkomende offshore windparken te bouwen in een tweede zone voor hernieuwbare energie – de Prinses Elisabethzone (285 km²) – die in het nationaal marien ruimtelijk plan 2020-2026 is aangewezen. Het spreekt voor zich dat de door WinMon.BE verworven kennis ook zal worden toegepast voor een milieuvriendelijk ontwerp en exploitatie van de toekomstige offshore windparken in de Princess Elisabeth Zone.
Zones voor hernieuwbare energie, inclusief offshore windparken, in het Belgisch deel van de Noordzee. Oostelijke zone = eerste fase die volledig operationeel is, westelijke zone (Hinder Noord, Hinder Zuid en Fairybank) = Prinses Elisabethzone (bron: Marien Ruimtelijk Plan 2020-2026).
België is echter niet het enige land dat de productie van windenergie in de zuidelijke Noordzee verder ontwikkelt. Naast de 523 km² die voor operationele en geplande offshore windparken is aangewezen in het Belgisch deel van de Noordzee, is 344 km² voorzien in de aangrenzende Nederlandse Borssele-zone, en 122 km² in de Franse Duinkerke-zone. De internationale uitbreiding heeft ook gevolgen voor het monitoringprogramma.
Steven Degraer (Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen/ MARECO), coördinator van het WinMon.BE-consortium: “Aangezien de potentiële cumulatieve ecologische effecten van het groeiende aantal offshore windparken in de zuidelijke Noordzee een grote zorg zijn, wordt het detecteren en begrijpen ervan een belangrijke extra uitdaging voor WinMon.BE. We moeten ook de samenwerking in het bredere Noordzeegebied, waar landsgrenzen een regionale aanpak in de weg stonden, internationaliseren.”
Om klaar te zijn voor de monitoring van de milieueffecten van de groeiende offshore windenergiesector in het Belgisch deel van de Noordzee, gaat het WinMon.BE 2022-rapport in op nieuwe inzichten in de verspreiding van ongewervelden en vissen, de identificatie van gebieden waar zeevogels het gevoeligst zijn voor offshore windparken, het “bevorderen van het goede” (koloniserende gemeenschappen van kunstmatig hard substraat) en het “verzachten van het slechte” (aanvaringen van zeevogels en geluidsoverlast voor bruinvissen). Het verslag is gebaseerd op gegevens die tot 2021 zijn verzameld.
Op de zeebodem – epibenthos & demersale vissen (ILVO)
Om effecten van de bestaande offshore windparken te kunnen detecteren en begrijpen, en om mogelijke effecten van de toekomstige zone voor hernieuwbare energie te kunnen evalueren, moet men eerst de situatie vóór de aanleg documenteren en begrijpen. Voor epibenthos (ongewervelden die op de zeebodem leven, zoals bepaalde weekdieren, schaaldieren en inktvissoorten) en bodemvissen werd daarom een gemeenschapsanalyse uitgevoerd voor de hele Belgische Noordzee. Zo werden verspreiding en talrijkheid van deze organismen nagegaan, en werden gemeenschappen van samen voorkomende soorten gedefinieerd.
Hieruit bleek dat epibenthos- en visgemeenschappen duidelijk verschillen tussen de kustzone en het offshore gebied. Binnen de kustzone bewonen twee verschillende gemeenschappen respectievelijk modderige en zandige sedimenten, terwijl de offshore gemeenschappen ook worden gestructureerd door de topografie van de zandbanken. De bestaande zone voor hernieuwbare energie overlapt daarbij grotendeels met de offshore epibenthos- en visgemeenschappen, maar de monitoring tussen de turbines toonde geen significante effecten van de windparken aan.
Boven de zeebodem – hyperbenthos (Universiteit Gent)
WinMon.BE legde zicht voor het eerst ook toe op het hyperbenthos. Deze gemeenschap bestaat uit organismen die de waterkolom direct boven de zeebodem bewonen, waaronder een grote verscheidenheid aan kleine schaaldieren en wormachtigen, kwalachtige levensstadia van hydrozoën en larven van grotere schaaldieren en vissen. De aanwezigheid van windturbines (kunstmatig rifeffect) en het stopzetten van visserij (visserij-uitsluitingseffect) leiden naar verwachting tot verrijkte hyper-benthische gemeenschappen binnen de windparken. Om dit te testen werden stalen vergeleken die werden verzameld binnen en buiten twee Belgische offshore windparken, elk met specifieke lokale habitatomstandigheden, funderingstype, bouwtijd en op verschillende afstanden van de kust.
Hoewel de hyperbenthosgemeenschappen op verschillende afstanden tot de kust bleken te verschillen in soortensamenstelling (meer kustgebonden soorten dichter bij de kust) en dichtheid (hogere dichtheden dichter bij de kust), waren de dichtheden consequent hoger in de windparken vergeleken met de overeenkomstige controlelocaties buiten de windparken. Verschillen in soortenrijkdom (hoger binnen het windpark) en gemeenschapsstructuur werden ook waargenomen op grotere afstand van de kust. Deze resultaten bevestigen de verrijkingshypothese. Dichter bij de kust werden geen verschillen in soortenrijkdom en gemeenschapsstructuur waargenomen.
Gedetailleerde kennis van de verspreiding van zeevogels is belangrijk om een monitoringsprogramma te ontwerpen dat inzicht verwerft in de gevoeligheid van verschillende soorten voor offshore windparken. Op basis van zeevogel-tellingen vanaf schepen, verzameld in de Belgische Noordzee in de periode 2000-2018, werden verspreidings-modellen opgesteld voor vier zeevogelsoorten waarvan bekend is dat ze gevoelig zijn voor de aanwezigheid van windparken: roodkeelduiker (Gavia stellata), Jan-van-Gent (Morus bassanus), zeekoet (Uria aalge) en alk (Alca torda). Deze gegevens werden gecombineerd in een kaart en een geïntegreerde index die weergeven waar de gevoeligheid van zeevogels voor de ontwikkeling van offshore windparken het hoogst is.
De verspreidingsmodellen maken het ook mogelijk de aantallen zeevogels te kwantificeren waarvan wordt verwacht dat hun verspreiding zullen verleggen als gevolg van de aanwezigheid van de bestaande en toekomstige windparken. Met ongeveer 1600 individuen is de zeekoet in absolute aantallen de meest getroffen soort. Eén gebied werd met betrekking tot zeevogels aangewezen als bijzonder gevoelig voor de ontwikkeling van offshore windparken. Dit gebied ligt tussen 5 en 12 zeemijl van het westelijk deel van de Belgische kust, en ruim buiten alle bestaande en toekomstige Belgische windparken.
Uit eerdere studies is gebleken dat funderingen van offshore windturbines worden gekoloniseerd door een breed gamma van aangroeisoorten (het kunstmatige rifeffect). Dominante soorten in de verschillende stadia van het kolonisatieproces zijn de anemoon Metridium senile, de mossel Mytilus edulis en het schaaldier Jassa herdmani. Als gevolg van deze kolonisatie kan de biomassa op de funderingen tot 35 maal hoger zijn dan op de omringende zachte sedimenten. Deze hogere biomassa kan echter de lokale dynamiek van het voedselweb beïnvloeden, en er bestaat ook bezorgdheid over de vestiging van niet-inheemse soorten.
Om de potentiële effecten van grootschalige kolonisatie van offshore windturbines door aangroeisoorten beter te begrijpen, werden de aangroeigemeenschappen op de turbinefunderingen vergeleken met die op langer bestaande kunstmatige harde structuren, met name scheepswrakken. Uit de resultaten bleek dat scheepswrakken een hogere soortenrijkdom hadden dan windmolenparken op zee (165 vs 114 soorten). Bovendien waren de soorten die op de twee soorten kunstmatige harde substraten aanwezig waren ook verschillend: scheepswrakken hadden 95 unieke aangroeisoorten in vergelijking met 44 op offshore windparken. Deze verschillen in soortenrijkdom kunnen worden toegeschreven aan de oudere leeftijd en de hogere structurele complexiteit van scheepswrakken. Het voorzien van een grotere structurele complexiteit van en rond de turbinefunderingen zou de soortenrijkdom van de aangroeigemeenschap, die vaak als een pluspunt van offshore windparken wordt beschouwd, kunnen vergroten.
“Het slechte” – aanvaringen van zeevogels (KBIN & INBO)
Aangezien windturbines op zee een relatief korte levensduur hebben worden voor de oudste windparken reeds scenario’s voor vervanging besproken. De technologische ontwikkelingen leiden daarbij tot grotere windturbines met een grotere open ruimte tussen de turbines. In afwachting daarvan werd het risico van aanvaringen van zeevogels – een belangrijk en reeds lang bestaand probleem van offshore windparken – geëvalueerd voor een hypothetisch scenario van vervanging van het eerste offshore windpark in Belgische wateren. Voor alle beschouwde vogelsoorten nam het geschatte aanvaringsrisico af (gemiddeld 40% minder voor turbines van 15 MW) vanwege de grotere afstand tussen de onderste punt van de rotor en het zeeniveau en het lagere aantal turbines per km². Een verhoging van de naafhoogte van de turbines met 10 m verminderde het verwachte aantal aanvaringen met zeevogels nog eens met gemiddeld 37%.
Groter wordende turbines kunnen dus een mogelijkheid bieden om de sterfte onder zeevogels te beperken. Voor landvogels en vleermuizen die ook over zee migreren is het effect van grotere turbines minder duidelijk. Waarschijnlijk zullen strategieën waarbij de turbines bij zware trekintensiteit worden stilgelegd, nog steeds nodig zijn om het effect op deze groepen te beperken.
Een tweede prominent en reeds lang bestaand probleem van offshore windparken is de verstoring van zeezoogdieren tijdens heiwerkzaamheden, waarbij hoge impulsieve geluidsniveaus worden geproduceerd. Op basis van passieve akoestische monitoringdatasets van 2018 tot 2020, inclusief de bouwperiodes van drie offshore windparken, werd aangetoond dat bruinvissen (Phocoena phocoena) gedurende een periode van uren tot dagen reageren op het heien. De detecties van bruinvissen namen af tot op 20 km van de heiplaats, waarbij de omvang en de duur van de vermindering duidelijk afnamen naarmate de bruinvissen zich verder van de bron van de verstoring bevonden.
Het gebruik van geluidsdempende technieken leidde duidelijk tot een verminderd ontvluchten van de constructiezone door bruinvissen, maar de frekwentie waarmee bruinvissen in de onmiddellijke nabijheid van een bouwplaats worden gedetecteerd lijkt al af te nemen vóór het heien. Dit suggereert dat inspanningen om het effect van onderwatergeluid door de toekomstige bouw van offshore windparken op het zeeleven te verminderen, niet alleen gericht moeten zijn op het beperken van de gegenereerde geluidsniveaus, maar ook op de totale duur van de bouw.
Steven Degraer: “Het volhouden van de inspanning om kennis te vergaren is niet alleen nodig voor de verdere opvolging van de impact van reeds gebouwde windparken, maar ook voor het verfijnen van een milieuvriendelijk ontwerp en een milieuvriendelijke exploitatie van toekomstige offshore windparken. Er werd aanzienlijke vooruitgang geboekt en deze is toepasbaar gebleken voor een goed beheer van offshore hernieuwbare energie. Er moeten echter nog veel onbekende punten worden aangepakt.”
Enkele voorbeelden van hoe deze lopende inspanningen zich in de praktijk zullen vertalen zijn een grotere focus op de ongewervelde en visgemeenschappen van de zeebodem (met name relevant in de minder onderzochte tweede offshore windzone), verhoogde bemonsteringsinspanningen om hyperbenthos-gemeenschappen volledig te karakteriseren en het statistisch vermogen om effecten van offshore windparken hierop op te sporen te versterken, en een verdere verfijning van de zeevogelmodellering, waarbij rekening wordt gehouden met extra zeevogelsoorten en antropogene drukken om uiteindelijk het mariene ruimtelijke ordeningsproces te informeren. Waar nodig moeten mitigerende maatregelen verder worden ontworpen en toegepast naarmate het monitoringprogramma nieuwe inzichten oplevert.
Het monitoringprogramma WinMon.BE is een samenwerking tussen het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN), het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO), het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO) en de Onderzoeksgroep Mariene Biologie van de Universiteit Gent, en wordt gecoördineerd door het team Mariene Ecologie en Beheer (MARECO) van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen.
WinMon.BE wordt uitgevoerd in opdracht van de federale regering in het kader van de milieuvergunningsvoorwaarden voor offshore windparken. Voor de monitoring werd gebruik gemaakt van het onderzoeksschip Belgica (scheepstijd op RV Belgica werd ter beschikking gesteld door BELSPO en KBIN – OD Natuur), het onderzoeksschip Simon Stevin (geëxploiteerd door het Vlaams Instituut voor de Zee), diverse private schepen, het Belgisch wetenschappelijk duikteam en het observatievliegtuig van KBIN.
In het kader van het Belgisch voorzitterschap van het European Coast Guard Functions Forum (ECGFF) organiseerden Frontex en de Belgische Scheepvaartpolitie, met ondersteuning van het Kustwachtsecretariaat, van 28 februari tot en met 2 maart een eerste workshop. Met zo’n 100 deelnemers uit verschillende Europese landen, interessante uiteenzettingen, een panelgesprek en talrijke mogelijkheden om expertise uit te wisselen en te netwerken, mag deze eerste workshop van de reeks meteen een succes worden genoemd.
Samenwerking: de sleutel tot succes
Gedurende drie dagen werd gewerkt rond het thema ‘Enhancing cross-sector and cross-border synergies’. Het hoofddoel was om expertise te delen rond maritieme beveiliging, multifunctionele operaties en het opbouwen van operationele synergiën, maar ook om vooruit te blikken op mogelijke toekomstige samenwerkingen. De 15 sprekers uit de verschillende Europese lidstaten haalden heel wat voorbeelden aan van samenwerkingsverbanden die over grenzen en diensten heen hun nut bewijzen. Samenwerking blijkt eens te meer de sleutel tot succes.
3 grote thema’s
Tijdens de workshop kwamen drie grote thema’s aan bod, die actueel zijn in het domein van maritieme ‘Safety’ en ‘Security’.
Het eerste thema was maritiem toezicht. Er werden voorbeelden van synergiën op het vlak van maritieme bewaking uitgelegd.
De verschillende succesvolle operaties in samenwerking met FRONTEX werden overlopen, maar daarnaast was er ook aandacht voor de formalisering van het samenwerkingsverband tussen MAOC-N (Maritime Analysis and Operations Centre – Narcotics), België en heel wat Europese lidstaten. Het MAOC-N lidmaatschap van België is een belangrijke stap in de optimalisering van de informatieuitwisseling over handel en smokkel in verdovende middelen.
Ook de security rol van het Belgisch Maritiem informatiekruispunt (MIK) bij het monitoren van veiligheidsdreigingen kwam uitgebreid aan bod.
In tweede instantie werd er gefocust op gezamenlijke, multifunctionele operaties. Het is belangrijk om over grenzen en over diensten heen operaties te organiseren, samenwerkingsverbanden op te bouwen en elkaar te versterken. Tijdens een discussiepanel werd hierover van gedachten gewisseld tussen EFCA, EMSA en FRONTEX. Verder werd ook ingezoomd op samenwerkingsverbanden in het rechtshandhavingsproces van illegale migratie.
In het derde luik van de workshop werd een blik op de toekomst geworpen. Er kwamen een heel aantal mogelijkheden en uitdagingen aan bod. Zo kunnen technologische ontwikkelingen helpen bij de beeldvorming onder water en worden aangepaste wettelijke kaders ontwikkeld om efficiënte bewaking te kunnen garanderen van kritieke infrastructuur zoals windmolenparken, onderzeese datakabels en pijpleidingen.
De Kustwacht is een unieke Belgische organisatie die de expertise van 17 partners in de maritieme sector samenbundelt en coördineert, om zo de veiligheid en beveiliging op zee te garanderen. Ook de Wetenschappelijke Dienst ‘Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee (BMM)’, onderdeel van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN), behoort tot de partners.
In 2022-2023 is Kustwacht België voorzitter van het European Coast Guard Functions Forum (ECGFF). Samen met de Europese Agentschappen FRONTEX, EMSA en EFCA organiseert ze gedurende het jaar een aantal workshops. In samenwerking met DG Mare van de Europese Commissie wordt eveneens een werkgroep Cybersecurity georganiseerd, en de summit die plaatsvindt eind september 2023.