Impact van smeltende gletsjers op Groenlandse fjorden

De Belgica documenteert klimaatverandering in een Arctisch marien ecosysteem

Op 13 juli 2023 vertrekt het nieuwe Belgische oceanografische onderzoeksschip RV Belgica vanuit Reykjavik, IJsland, voor drie weken naar de Arctische gebieden van Zuidwest-Groenland. Het internationale onderzoeksteam aan boord zal gebruik maken van de geavanceerde faciliteiten van de Belgica om te onderzoeken hoe de klimaatverandering, en meer bepaald het versneld afsmelten van de gletsjers, de koolstofdynamiek, de biodiversiteit en het voedselweb zullen beïnvloeden in Groenlandse fjorden, een typisch Arctisch marien ecosysteem.

Fjorden zijn van regionaal en globaal belang omdat ze niet alleen een zeer productief en divers voedselweb ondersteunen, maar ook omdat dit rijke zeeleven veel koolstof opneemt. Fjorden spelen daardoor een belangrijkere rol als CO2-opslag dan je zou vermoeden op basis van hun beperkte omvang ten opzichte van het enorme oceaanbekken.

Van gletsjers in zee tot gletsjers die op land eindigen

De opwarming van de aarde heeft sinds enkele decennia door het versnelde afsmelten van gletsjers een aanzienlijke invloed op mariene fjorden. Dit heeft grote gevolgen in poolgebieden, waaronder ook  Groenland. Hier eindigen gletsjers vaak in fjorden, de zogenaamde mariene gletsjers.

Vooral bij de Groenlandse mariene gletsjers is de afvoer van smeltwater veroorzaakt door het smelten van de ijskap de laatste tijd zeer sterk toegenomen. Als gevolg hiervan verschuiven veel van de Groenlandse mariene gletsjers geleidelijk naar het land, een proces dat in de nabije toekomst zelfs nog zal versterken.

IJsbergen afkomstig van een afsmeltende mariene gletsjer in Groenland. (©UGent/A. Vanreusel)

Invloed op het functioneren van ecosystemen en ecosysteemdiensten

Hoewel er steeds meer bewijs is dat verschuivingen in gletsjertypes grote veranderingen veroorzaken in de fysische, biogeochemische en ecologische processen in de aanpalende fjordensystemen, zijn de gevolgen voor het mariene voedselweb en de opname en opslag van koolstof in de zeebodem op dit moment slecht in kaart gebracht. Bijgevolg blijven de gevolgen van een verdere opwarming op belangrijke ecosysteem-diensten van deze Arctische fjorden zoals voedselvoorziening en klimaatregeling grotendeels onbekend.

Deze Belgica-expeditie zal onderzoeken in welke mate een verschuiving van mariene naar landgletsjers in Arctische fjorden leidt tot lagere primaire productiviteit (aanmaak van biomassa door algen uit koolstof en water door gebruik te maken van externe energie), en daardoor een minder rijke biologische gemeenschap en voedselweb. Het onderzoek maakt deel uit van het CANOE-project (Climate chANge impacts on carbon cycling and food wEbs in Arctic Fjords), dat gefinancierd wordt door het Federaal Wetenschapsbeleid (BELSPO).

Studiegebied

Het studiegebied bestaat uit twee aangrenzende fjorden met een verschillende gletsjerinput, respectievelijk op zee en op het land. In beide fjorden zal een gradiënt van de monding naar het meest landinwaartse gedeelte van de fjord worden bemonsterd. Processen in de waterkolom zullen met hoge resolutie beschreven worden in elke fjord, naast de processen en biodiversiteit op de zeebodem. Het voedselweb zal bestudeerd worden op twee contrasterende locaties in elke fjord.

Onderzoeksgebied in Zuid-Groenland, met aanduiding van de geplande bemonsteringslocaties en bathymetrie. Ikersuaq fjord wordt beïnvloed door mariene gletsjers, terwijl Igaliku fjord wordt beïnvloed door een gletsjer op land. (© CANOE)

“Met deze expeditie zal het team bijdragen tot twee belangrijke maatschappelijke problemen waarvoor onderzoek cruciaal is voor een duurzaam beleid, namelijk visserij en klimaatverandering,” zegt Ann Vanreusel, professor aan het departement Biologie van de Universiteit Gent en hoofdwetenschapper van de RV Belgica Groenlandexpeditie. “Door inzicht te verschaffen in de effecten van klimaatverandering op de mariene voedselwebben, wordt belangrijke informatie gegenereerd voor een toekomstig beheer van deze fjorden.”

Het CANOE-project, gecoördineerd door professor Ulrike Braeckman (Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen en UGent), zal ook voorspellende modellen ontwikkelen die zullen helpen te anticiperen op de huidige en toekomstige klimaatgerelateerde verschuivingen in mariene ecosystemen en de gevolgen voor natuurlijke rijkdommen en andere ecosysteemfuncties zoals natuurlijke CO2-opslag.

De traditie van geïntegreerd onderzoek

België heeft een lange traditie in marien Arctisch onderzoek sinds Adrien de Gerlache in 1907 met de historische Belgica vertrok voor een wetenschappelijke expeditie om delen van de Noordelijke IJszee te verkennen. Zelfs toen betekende dit dat verschillende onderzoeksdisciplines werden geïntegreerd en dat wetenschappers van verschillende nationaliteiten werden betrokken in deze expeditie. In eenzelfde traditie gebruiken de CANOE-wetenschappers nu ook de nieuwe RV Belgica voor een geïntegreerde en internationale onderzoekscampagne, waarbij fysische, biogeochemische en biologische aspecten van zowel de bodem als de waterkolom in deze Groenlandse fjordenecosystemen worden bestudeerd in relatie tot gletsjerdynamiek onder invloed van klimaatverandering. Een dergelijke interdisciplinaire campagne vereist een optimaal gebruik van de talrijke oceanografische en biologische onderzoeksinstrumenten die de RV Belgica aanbiedt.

 

Het multidisciplinaire en internationale CANOE-team wordt geleid door onderzoekers van de UGent (Prof. Ulrike Braeckman) en bestaat verder uit onderzoekers van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuur-wetenschappen (KBIN), het Vlaams Instituut voor de Zee (VLIZ), Universiteit Antwerpen (UAntwerpen), Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ), Zuidelijke Universiteit van Denemarken en Universiteit Bonn Duitsland. Het onderzoek wordt ook uitgevoerd in samenwerking met Groenlandse onderzoeksinstituten.

CANOE wordt gefinancierd door het Federaal Wetenschapsbeleid (BELSPO) als begunstigde van een specifieke oproep die bedoeld was om een impuls te geven aan het opstarten van onderzoek op de nieuwe RV Belgica en om onderzoekers toe te laten het schip en haar potentieel te leren kennen. Het project loopt van 15 december 2021 tot 15 maart 2026. Meer informatie op http://canoe.marinetraining.eu/.

De CANOE-expeditie met RV Belgica volgt op de DEHEAT-expeditie die van 26 juni tot 11 juli opereerde in de IJslandse wateren. Hier werd onderzocht hoe de natuurlijke verwering van silicaatmineralen in zee het broeikasgas koolstofdioxide uit de atmosfeer verbruikt, daardoor helpt om dit uit de atmosfeer te verwijderen, en bij versnelling een bondgenoot kan zijn in de strijd tegen de opwarming van de Aarde.

Meer informatie over RV Belgica kan geraadpleegd worden op de websites van het schip bij KBIN (inclusief live posities en webcambeelden) en BELSPO. Het schip en haar wetenschappelijke activiteiten kunnen ook worden gevolgd op Facebook en Twitter.

DEHEAT 2023/05 – Hvalfjördur – Vijf manieren om modder boven te halen (2)

28 juni 2023 – Drie gedaan, twee te gaan! Alsof de Van Veen grijper, de box corer en de GEMAX corer het DEHEAT-team nog niet genoeg sedimentstalen opleveren om de bodem van Hvalfjördur en de biogeochemische processen die er plaatsvinden beter te leren begrijpen, sturen de wetenschappers nog twee extra soorten apparaten naar de bodem om nog meer sediment te verzamelen.

De eerste is de ‘long gravity corer’ (de ‘lange zwaartekrachtboor’), die in wezen bestaat uit een smalle boor van 3 m waarin een monsterbuis is aangebracht – of twee van zulke boren en buizen samen, in totaal 6 m – en een enorm gewicht om de boor in de zeebodem te drijven (vandaar ‘zwaartekrachtboor’). Op deze manier worden veel diepere sedimentlagen aangesneden dan met de andere technieken, waarbij dieper ouder betekent. De lange kernen maken het mogelijk om de sedimentologische geschiedenis van de zeebodem te reconstrueren en een heleboel geheimen uit het verleden te ontrafelen. In het geval van DEHEAT en de biogeochemici aan boord wordt dit uiteraard gedaan met aandacht voor hoe silicaatverwering hier in de loop van de tijd is geëvolueerd en hoe historische veranderingen kunnen worden gekoppeld aan klimaatrelevante processen.

Een 6 m lange ‘gravity corer’ komt veilig terug aan dek na een succesvolle staalname.

Christian März, professor algemene geologie aan de universiteit van Bonn, Duitsland, is vooral geïnteresseerd in het diepere deel van de sedimenten en is daarom afhankelijk van de lange boorkernen. Door deze te bestuderen kan hij bepalen hoe de samenstelling van het sediment in de loop der tijd veranderde en hoe deze veranderingen de cyclus van essentiële elementen zoals koolstof, metalen en nutriënten in de zeebodem beïnvloedden. Door omgevingen uit het verleden te bestuderen op basis van de sedimentaire gegevens, kunnen ook signalen van klimaatverandering worden afgeleid.

“Het is ook spannend om dieper in te gaan op het onderwerp van silicaatverwering, een nieuw en heel hip onderwerp vanwege de noodzaak om de opwarming van de aarde te stoppen en te keren. Door deze link kregen mijn collega Katrin Wagner en ik de kans om mee te gaan op de expeditie met RV Belgica in IJsland als samenwerkingspartners van het DEHEAT-project. In die hoedanigheid brengen we onze expertise in ten voordele van ons onderzoek en dat van DEHEAT”, legt Christian uit.

Het uitzetten en ophalen van de long gravity corer is echter allesbehalve eenvoudig. En eenmaal in het water blijkt de eigenlijke bemonstering van de bodem ook niet eenvoudig te zijn. De polyvalente en interdisciplinaire RV Belgica is niet perfect uitgerust voor dit type van bemonstering. Het vergt veel inventiviteit en voortschrijdend inzicht om de procedure goed te krijgen, maar de zeer gemotiveerde bemanning slaagt erin en levert regelmatig bruikbare ‘lange kernen’ af aan de wetenschappers.

Een opgetogen Christian na verschillende pogingen om een goede lange kern te verkrijgen.

Christian: “De long gravity corer kan niet over de zijkanten van RV Belgica worden uitgezet, dus dit moet vanaf het achtersteven gebeuren. Als de deining ervoor zorgt dat de amplitude van de beweging van het achterschip groter is dan de nauwkeurigheid waarmee de positie van de corer ten opzichte van de diepte van de zeebodem bekend is, is het bijna onmogelijk om deze methode met succes toe te passen. We moeten het soms meerdere keren proberen, maar dankzij de bemanning lukt het uiteindelijk om goede boorkernen te bekomen”. Hij voegt er lachend aan toe: “Daarom werk ik zo graag in het centrale noordpoolgebied. Daar voorkomt het ijs dat het schip beweegt en kunnen we nauwkeuriger werken”.

Tot slot is er nog een vijfde manier waarop sediment naar de oppervlakte wordt gebracht tijdens de DEHEAT-cruise: de benthische lander. Het zou echter oneerbiedig zijn om dit apparaat te verslijten als een eenvoudige grondgrijper. De lander doet immers veel meer dan dat. Het is een platform dat de diepte in wordt gestuurd om metingen te doen op de zeebodem zelf, en dat is uitgerust met zogenaamde ‘benthic flux chambers’ die de stroming van stoffen tussen de zeebodem en het water erboven meten. De lander blijft één of meerdere dagen op de zeebodem achter terwijl de DEHEAT-wetenschappers op een ander station monsters nemen en de voorgeprogrammeerde acties uitvoeren terwijl ze de resulterende gegevens opslaan in een datalogger op batterijen.

De benthische lander die gebruikt wordt tijdens de DEHEAT-expeditie is eigendom van de Universiteit van Göteborg, Zweden, die een echte benthische lander-goeroe in dienst heeft in de vorm van Mikhael Kononets. Het is bijna ondenkbaar dat de lander zou worden ingezet zonder de aanwezigheid van Mikhael om toezicht te houden op de operatie, dus regelde het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen een contract voor hem voor de duur van het RV Belgica-avontuur in IJsland, evenals voor de daaropvolgende expeditie in Groenland. Hij ging aan boord in Galway, Ierland, en was voortdurend betrokken bij de lander tijdens de reis naar IJsland en tijdens het tweedaagse verblijf in Reykjavik. Mikhael en de lander lijken met elkaar verweven en hij zette zelfs geen voet op IJslandse bodem, maar hield zich bezig met ervoor te zorgen dat de lander helemaal klaar is voor zijn taken op de RV Belgica. “Het is maar beton, dat is toch overal hetzelfde?” grapt hij.

Binnenhalen van de bentische lander.

Er komt wat bij kijken om de lander vanop de RV Belgica uit te zetten, en vooral om hem terug aan boord te halen. Mikhael legt uit hoe dit in zijn werk gaat: “Het uitzetten van de lander is niet zozeer het probleem. Hij kan over de kant worden getild, waarna ballast hem naar de zeebodem laat zinken. Oude stukken spoorrails, die ons zijn geschonken door het Zweedse bedrijf Stena Recycling, worden in dit geval gebruikt als ballast. Nadat de lander zijn werk heeft gedaan, activeren we het ontkoppelingsmechanisme met een akoestisch signaal via een hydrofoon, waarna de met piepschuim gevulde compartimenten ervoor zorgen dat hij weer naar de oppervlakte stijgt. De sporen blijven achter, wat geen probleem is omdat de primaire productie in de zee beperkt wordt door de beschikbaarheid van ijzer”.

Pas dan begint het moeilijkste werk: de lander weer aan boord krijgen. Mikhael: “Eerst moeten we de drijvende lander spotten. Meestal kennen we zijn positie heel precies, maar als we hem niet meteen kunnen zien – bijvoorbeeld door golfslag – kunnen we met een eenvoudig radiosignaal bepalen in welke richting we moeten zoeken. Eenmaal gevonden, wordt de lander dan voorzichtig met een RHIB (rigid-hulled inflatable boat) naar de achtersteven van de RV Belgica gesleept, vanwaar hij aan boord kan worden gehesen. De tijd die verstrijkt tijdens het roepen en opstijgen van de lander door de waterkolom kan soms zenuwslopend zijn … er zijn immers gevallen bekend van landers die voor eeuwig verloren zijn gegaan …”.

Mikhael werkt aan de bentische lander.

Voor het te water laten van deze grote verscheidenheid aan bemonsteringsapparatuur, voor de eigenlijke bemonstering van de waterkolom en de bodem, en voor het terug ophalen van de apparatuur, is het uiteraard zeer belangrijk dat het platform waarop deze operaties plaatsvinden zeer stabiel is en zeer nauwkeurig ter plaatse blijft. De RV Belgica is inderdaad een zeer stabiel schip, maar wind en golfslag zijn ook belangrijk en men is ook afhankelijk van de deining. Voor het tweede komt het zogenaamde Dynamic Positioning System om de hoek kijken. Dynamische positionering is een computergestuurd systeem om de positie en koers van een schip automatisch te behouden door gebruik te maken van de eigen propellers en thrusters. Het DEHEAT-team is gezegend: alle bemonstering verloopt volgens plan in Hvalfjördur dankzij de gunstige omstandigheden en de Dynamic Positioning van de RV Belgica. Duimen dat dit ook later op het continentaal plat het geval zal zijn.

Nu, begrijp ons niet verkeerd, de genoemde bodembemonsteringstechnieken worden niet alleen gebruikt op de dag dat ze in deze blog worden beschreven, maar maken deel uit van de dagelijkse routine. Hetzelfde geldt voor de CTD die we eerder bespraken en voor veel van de handelingen en analyses die zullen volgen.

En de fjord? Die blijft zijn pittoreske zelf!

De prachtige Hvalfjördur.

DEHEAT 2023/04 – Hvalfjördur – Vijf manieren om modder boven te halen (1)

27 juni 2023 – Hoeveel manieren kun je bedenken om modder van de zeebodem naar de oppervlakte te brengen? Maar liefst vijf technieken worden toegepast tijdens de DEHEAT-campagne met RV Belgica, allemaal verschillende ontwerpen maar met één gemeenschappelijk doel: stalen van de kostbare modder, zijn bewoners en chemische gradiënten, naar de wetenschappers brengen zonder dat ze nat hoeven te worden! Voorkomen dat ze vuil worden is echter niet gegarandeerd! Toegegeven, het is beter om te spreken van ‘sediment’ in plaats van modder, want technisch gezien is het niet altijd modder dat naar de oppervlakte wordt gebracht. Net zoals het ene water het andere niet was, is ook het ene sediment het andere niet.

Laten we beginnen met de eenvoudigste low-tech methode, die meestal de eerste sedimentbemonsteraar is die wordt ingezet op elk nieuw staalnamestation tijdens de DEHEAT-campagne: de Van Veen grijper (of simpelweg de Van Veen). Zodra de CTD weer aan boord is, wel te verstaan. Dit instrument is niets meer dan een roestvrijstalen schelpvormige emmer die als een schaar wordt opengespreid terwijl hij door de waterkolom naar beneden wordt gelaten. Het vergrendelingsmechanisme wordt losgelaten wanneer het toestel de zeebodem raakt, waardoor de emmerhelften zich sluiten en een sedimentstaal grijpen wanneer het apparaat weer omhoog wordt getrokken.

Van Veen grijper

In het uitgebreide programma wordt meestal een box corer naar de zeebodem gestuurd als de Van Veen-bemonstering voltooid is. Dit kan één of meerdere keren gebeuren, afhankelijk van de staalnamebehoeften. Technisch gezien is de box corer ook een vrij eenvoudig apparaat om sediment te verzamelen, dat in wezen bestaat uit een cilindrische kern die afhankelijk is van gewichten om de cilinder te helpen in de bodem te dringen en van een spade die de kern van onderen afsluit om te voorkomen dat het sedimentstaal verloren gaat wanneer het apparaat terug naar de oppervlakte wordt getild.

Box corer

De volgende stap op het programma is het inzetten van de GEMAX corer. Deze ziet er een beetje uit als een dubbele torpedo met vleugels (zie foto, waarop het apparaat te zien is voordat het naar de zeebodem wordt neergelaten) waar buisvormige monstercontainers in de twee kernen worden gestoken die er na het ophalen – hopelijk gevuld met sediment – weer uit worden gehaald.

GEMAX corer

In tegenstelling tot de Van Veen grijper en de box corer wordt de GEMAX niet slechts één of een paar keer ingezet bij elk staalnamestation, maar worden er tot 22 sedimentkernen per locatie verzameld.

Per Hall, marien biogeochemicus en emeritus hoogleraar aan de Universiteit van Göteborg, legt uit: “De GEMAX neemt onverstoorde kernen en levert daardoor een representatiever sedimentstaal dan bijvoorbeeld de box corer. Deze laatste verstoort het sediment meer, om verschillende redenen. Een daarvan is dat het een zeer grote ‘boeggolf’ heeft die deeltjes van het sedimentoppervlak kan wegblazen. Ook kan het sediment in de box meer verstoord zijn, er kunnen scheuren in zitten, er kan water tussen de boxwand en het sediment komen. Dat is vaak prima, bijvoorbeeld als je voor faunamonsters gaat, maar als je ongestoorde chemische gradiënten in je kernen wilt, zoals nodig is voor veel van de biogeochemische analyses van DEHEAT, is de GEMAX een veel betere keuze. De keuze van de boor hangt dus af van het doel van je bemonstering.”

Per is een senior academicus die niet vies is van vuile handen. “Hoewel ik officieel met pensioen ben, doe ik nog steeds parttime onderzoek omdat ik er in geïnteresseerd en enthousiast over blijf. Vandaag neem ik deel aan deze expeditie op uitnodiging van Sebastiaan, waarbij ik mijn expertise probeer in te brengen in de hele keten, van de praktische aspecten van de bemonstering tot de discussies over de gegevens”.

Per met een sedimentstaal van de GEMAX corer.

Saheed Puthan Purayil van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen helpt Per met de verschillende sedimentkernen. Hij is doctor in de fysische oceanografie en heeft uitgebreide ervaring in oceaanonderzoek, voorspellingen en modellering. Maar het opstropen van de mouwen maakte minder deel uit van deze ervaringen.

Saheed reinigt GEMAX-kernen tussen de staalnamesessies door.

“Ik heb deel uitgemaakt van veel wetenschappelijke expedities op zee en in sommige gevallen was ik hoofdwetenschapper, maar het is de eerste keer dat ik echt help met het nemen van sedimentkernen. Ik vind het bijzonder om te zien hoe de kernen worden verwerkt nadat we ze aan andere wetenschappers hebben overgedragen, en hoe sommige gegevens al tijdens de expeditie verschijnen”, zegt hij.

Saheed geniet er duidelijk van om deel uit te maken van de DEHEAT-expeditie: “Het is ook een leuke en boeiende expeditie, met wetenschappers uit zoveel verschillende vakgebieden en instituten, en van zoveel verschillende nationaliteiten, en een prachtig schip en bemanning. En iedereen is heel vriendelijk!”

Alle bovenvermelde sedimentcorers en de CTD worden uitgezet aan stuurboordzijde van RV Belgica, met behulp van een kraan en lier die speciaal geïnstalleerd zijn voor het uitzetten van dergelijke instrumenten.

De CTD heeft zelfs zijn eigen hangar en uitzetsysteem, omdat je niet wilt dat rondvliegende sedimenten de waardevolle watermonsters verontreinigen. Grapje! Natuurlijk worden de sedimenten ook met grote zorg behandeld. Maar bij het afspuiten van de corers tussen de bemonsteringen door (want zelfs sedimentresten van de ene bemonstering mogen de volgende niet beïnvloeden) is het niet ondenkbaar dat er wat sediment op de CTD-rozet of in de watermonsters terechtkomt. En voor de wetenschappers die de nauwkeurige en schone CTD-bemonstering uitvoeren, is het ook correcter en prettiger om beschut te kunnen werken bij slechte weersomstandigheden.

Over het weer gesproken, we waren gewaarschuwd dat het weer in IJsland ook in de zomer alle vormen kan aannemen. Vandaag waren we daar getuige van, met afwisselend zonneschijn, wolken, mist, een regenvlaag en zelfs een vlokje sneeuw. Maar Hvalfjördur bleef in al deze omstandigheden even dramatisch mooi!

Het is een genot om te werken in het fantastische landschap van de Hvalfjördur.

Wetenschap en industrie slaan handen in elkaar om milieu-uitdagingen van drijvende zonnepanelen op zee te onderzoeken

Om tegemoet te komen aan de groeiende behoefte van onze maatschappij aan hernieuwbare energie, wordt vandaag ook het potentieel van offshore zonne-energie onderzocht. De technologie moet echter nog verder ontwikkeld worden en we moeten ervoor zorgen dat dit gebeurt met respect voor het marien milieu. In het EcoMPV-project gaan technologische ontwikkelingen en impactmonitoring hand in hand. Door samen te werken in dit proefproject leren wetenschap en industrie de impact van drijvende zonnepanelen op het offshore milieu te begrijpen en kunnen ze vanaf het begin van mogelijke commerciële initiatieven de effecten ervan zoveel als mogelijk vermijden of mitigeren. Met de verkregen inzichten kunnen positieve effecten direct worden versterkt. De installatie van drie experimentele modules op zee werd op 28 juni voltooid.

De groeiende behoefte aan lokale productie van hernieuwbare energie en een versnelling van de energietransitie, in combinatie met landschaarste, leidt ertoe dat beleidsmakers, de industrie maar ook de wetenschap zich steeds meer richten op offshore locaties. Tot op heden wordt de productie van hernieuwbare energie op zee voornamelijk gerealiseerd door windparken. België ontwikkelde zich tot een van de internationale koplopers op dit gebied.

Intussen wordt er meer aandacht besteed aan het ontwikkelen van mogelijkheden om op zee ook zonne-energie op te wekken. De complementariteit van wind- en zonnetechnologie is over de hele wereld bevestigd. Aangezien overheden steeds vaker meervoudig gebruik van mariene ruimte promoten en de offshore netwerkinfrastructuur een goed potentieel voor gecombineerd gebruik heeft, biedt de integratie van drijvende zonne-installaties in huidige en toekomstige offshore windparken de kans om grote hoeveelheden extra hernieuwbare energie toe te voegen. Zowel de technologie als de kennis over de milieueffecten van drijvende zonne-energie staat echter nog in de kinderschoenen.

Artist impression van SeaVolt’s ontwerp voor offshore drijvende zonne-energie

Milieu-uitdagingen

In het project EcoMPV (Eco-designing Marine Photovoltaic Installations) werken wetenschappers en industriële partners samen om de kennis te verdiepen over de milieu-uitdagingen van offshore drijvende fotovoltaïsche (photovoltaic – PV) installaties, met als doel technische oplossingen te vinden om ongewenste gevolgen te beperken en de positieve effecten te maximaliseren.

Kennisleemtes zullen worden aangepakt over (1) het veranderde onderwaterlichtveld, de hydrodynamica, de pelagische biogeochemie en de primaire productie, (2) de kunstmatige habitatvoorziening voor koloniserende fauna en vissen, en (3) de effecten op koolstoffluxen en -opslag. Verder zullen adviezen worden geformuleerd voor het ecologisch ontwerp van offshore PV-installaties, die de weg vrijmaken voor de milieuvergunning.

Voorbereiding op de eerste drijvende PV-installaties

Op 24 mei, 28 mei en 28 juni 2023 installeerden wetenschappers van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN) drie experimentele ‘littorale modules’ aan de rand van het Mermaid offshore windpark in de operationele Belgische offshore energiezone. Deze drijvende modules zijn uitgerust met vestigingsplaten in verschillende materialen om het kolonisatiepotentieel voor mariene fauna en de habitatvoorziening van kunstmatige drijvende structuren, waaronder offshore drijvende PV-systemen, te bestuderen.

Installatie van een experimentele ‘littorale module’ aan boord van het offshore windpark Mermaid op 24 mei 2023 met de RV Belgica. (© KBIN/MARECO)

De modules werden ontworpen en ontwikkeld door Jan De Nul Group in samenwerking met KBIN, en met ondersteuning door EMBRC Belgium (European Marine Biological Resource Centre). De installatie werd uitgevoerd aan boord van de RV Belgica en de Zeetijger en de modules zullen ongeveer 1,5 jaar in het water blijven. Ze zullen regelmatig worden gecontroleerd om het kolonisatieproces op te volgen.

De locatie voor de experimentele tests is zo gekozen dat ze zo veel mogelijk lijkt op de Prinses Elisabethzone (PEZ), die in het Belgisch Marien Ruimtelijk Plan 2020-2026 is aangewezen als nieuwe zone voor offshore hernieuwbare energieproductie. Hoewel de focus van de PEZ voornamelijk op offshore windenergie blijft liggen, lijkt de combinatie met drijvende zonnepanelen veelbelovend.

Vincent Van Quickenborne, minister van Noordzee: “Met EcoMPV worden belangrijke stappen gezet om ook de milieu-impact van drijvende zonnepanelen correct te kunnen inschatten. Dit is belangrijk. Het potentieel van drijvende zonnepanelen wordt hoog ingeschat. Willen we ze later ook op commerciële schaal gaan gebruiken, dan is het noodzakelijk om ook rekening te houden met de effecten ervan op het mariene milieu om deze zoveel als mogelijk te vermijden of te mitigeren. België toont hiermee opnieuw dat economie en ecologie hand in hand gaan.”

Tinne Van der Straeten, Minister van Energie: “We hebben in ons land de brainpower én de wil om oplossingen uit te werken voor de uitdagingen van de toekomst. Met het Energietransitiefonds willen we die oplossingen kickstarten. De federale regering steunt 21 topprojecten waaronder EcoMPV. Drijvende zonnepanelen op zee zijn een deel van de oplossing om van onze Noordzee de grootste groene elektriciteitscentrale van Europa te maken. EcoMPV toont opnieuw aan dat we voor die oplossingen kunnen rekenen op Belgische know-how en expertise.”

Over EcoMPV

EcoMPV wordt gefinancierd door het Energietransitiefonds van de FOD Economie, AD Energie, is gestart in november 2022 en zal drie jaar lopen. Het project wordt gecoördineerd door het onderzoeksteam ‘Marine Ecology and Management‘ van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN), met de Universiteit Gent als wetenschappelijke partner en Tractebel, Jan De Nul Group en DEME Group als industriële partners.

EcoMPV heeft volgende doelstellingen:

  • De kennis vergroten over de effecten van drijvende PV-structuren op de hydrodynamica en de fytoplanktonproductiviteit;
  • De habitat die drijvende constructies bieden aan marien leven, onderzoeken, inclusief koloniserende fauna en aantrekkingskracht voor vissen;
  • Effecten beschrijven van koloniserende fauna (aangroei) van drijvende constructies op de omringende sedimenten, inclusief de begraving en vastlegging (opslag) van koolstof;

Input leveren voor het natuurinclusieve ontwerp van drijvende PV-systemen, op basis van de resultaten van de vorige doelstellingen, om de ecologische duurzaamheid van deze systemen te garanderen.

Installatie van een experimentele ‘littorale module’ aan boord van het offshore windpark Mermaid op 24 mei 2023 met de RV Belgica. (© KBIN/MARECO)

Het Energietransitiefonds zag in 2017 het levenslicht, met als doel onderzoek, ontwikkeling en innovatie op het gebied van energietransitie te ondersteunen. In totaal kwamen 51 voorstellen binnen na de projectoproep van november 2022. Daarvan werden er 21 geselecteerd die voor subsidies in aanmerking komen. Via het fonds wordt de expertise van bedrijven en start-ups aangesproken voor de versnelling van de energietransitie.

Meerdere lozingen in de Noordzee in de voorbije weken

De afgelopen weken documenteerde het toezichtsvliegtuig van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN) een opmerkelijk aantal verontreinigingen op zee. Zeker wat betreft olievervuiling gaan deze tegen de trend van de voorbije jaren in. De waarnemingen illustreren het grote belang van het luchttoezicht boven zee.

Zo werd op 20 juni een vissersschip op heterdaad betrapt tijdens het lozen van olie in de Belgische Exclusieve Economische Zone.

Op 27 juni werd er een grote olievlek waargenomen, zonder dat deze aan een vervuiler gelinkt kon worden. Het betreft één van de grootste olieverontreinigingen die niet het gevolg was van een ongeluk in de afgelopen 15 jaar in de Belgische wateren. Het minimaal geloosde volume werd geschat op 1,6 ton olie.

Overzicht van de grote olievlek die op 27 juni 2023 werd gedocumenteerd (© KBIN/BMM)
Detail van de grote olievlek die op 27 juni 2023 werd gedocumenteerd (© KBIN/BMM)

Een dag later werden twee schepen geobserveerd die tankspoelingen aan het uitvoeren waren, waarbij plantaardige olie en derivaten in het water terecht kwamen. Of deze al dan niet legaal waren zal moeten blijken uit een haveninspectie. De lozing van één van beide tankers werd initieel ’s ochtends gedetecteerd door een satelliet van het Europees Agentschap voor de Veiligheid van de Scheepvaart. Toen het vliegtuig enkele uren later het schip controleerde bleek dat de tankspoeling nog steeds aan de gang was.

Detail van de verontreiniging die op 28 juni 2023 werd aangetroffen (© KBIN/BMM)

In geen van de deze gevallen was er een risico op aanspoelen van de vervuilende substanties aan de kust.

Tegen de trend in

De waargenomen olievervuilingen van de afgelopen dagen staan in schril contrast met de algemene tendens die blijkt uit de resultaten van 30 jaar Belgisch luchttoezicht. Deze illustreren dat zeeverontreiniging door olie in het laatste decennium een zeldzaam waargenomen fenomeen is geworden. Het aantal lozingen van andere schadelijke vloeistoffen dan olie kende wel een lichte stijging de afgelopen jaren, met in 2022 het hoogst aantal waargenomen verontreinigingen (uitgemiddeld per vlieguur) sinds de start van de observaties in 1991. Ondanks dat het merendeel van dit laatste type lozingen waarschijnlijk legaal zijn, conform de internationale lozingsstandaarden, gaat het desalniettemin over vloeistoffen die in erg uiteenlopende mate schadelijk kunnen zijn voor het mariene milieu.

De observaties van de afgelopen weken moeten ons niet noodzakelijk zorgen baren, aangezien het op toeval kan berusten dat er meerdere overtreders in een korte tijdspanne actief waren in de Belgische Noordzeewateren. Deze resultaten tonen echter wel aan dat een verdere nauwgezette opvolging en handhaving vereist blijft, zowel op zee als aan wal. En dus ook in lucht blijft een snel opererend toezichtsplatform een absolute noodzaak.

DEHEAT 2023/03 – Hvalfjördur – Op zoek naar water

26 juni 2023 – Vanochtend is het een drukte van belang op de RV Belgica, want het schip verlaat de haven van Reykjavik en stoomt naar het eerste bemonsteringsstation. Er hoeft geen lange weg te worden afgelegd, want de eerste dagen van de expeditie zullen worden doorgebracht in een fjord net ten noorden van de IJslandse hoofdstad. De fjord in kwestie is de Hvalfjördur, letterlijk vertaald de ‘walvisfjord’. Het duurt nog geen twee uur om aan te komen bij station HF3, dat de primeur krijgt om als eerste te worden bemonsterd. Die eerste bemonstering is altijd een cruciaal moment, want het is zeker beter voor het moreel om met een succes te beginnen. Slechts één ding is zeker op dit moment: het weer zal zeker geen spelbreker zijn! Het water is kalm, de wind is afwezig en er is een aangenaam zonnetje.

RV Belgica vaart Hvalfjördur binnen.

De DEHEAT-campagne begint met het inzetten van de CTD, wat de reguliere start van de activiteiten op elke monsterlocatie zal worden. CTD staat voor geleidbaarheid, temperatuur en diepte, parameters die worden gemeten door sensoren die zijn ingebouwd in een constructie die verder bestaat uit 24 zogenaamde Niskin-flessen die in een rozet zijn geplaatst. Om het eenvoudig te houden, noemen we het geheel gewoon ‘CTD’.

De rozet met 24 Niskin-flessen en CTD-sensoren verlaat de CTD-hangar van RV Belgica.

De CTD-constructie is een essentieel oceanografisch instrument. Terwijl de CTD door de waterkolom afdaalt tot net boven de bodem, kunnen de diepte en de veranderingen in temperatuur, zoutgehalte en zuurstofgehalte van het water in realtime op een computerscherm worden gevolgd. Afhankelijk van het verloop van deze parameters beslissen de wetenschappers op welke dieptes er waterstalen worden genomen. Dat is waar de Niskin-flessen van pas komen, die met een simpele muisklik één voor één op afstand kunnen worden gesloten. Dit gebeurt tijdens de reis van de rozet terug naar de oppervlakte.

Real-time monitoring van temperatuur, zoutgehalte en zuurstofgehalte om te bepalen op welke diepte de verschillende Niskin-flessen gesloten worden.

Tijdens de eerste trip van de CTD naar de bodem en weer naar boven was het bijzonder druk in het wetlab waar de computer staat waarop de CTD-parameters worden gevolgd. Iedereen wilde persoonlijk getuige zijn van de allereerste gegevens die verschenen tijdens de DEHEAT-expeditie. In de volgende dagen zal dit moment veel minder druk bezocht worden. Dit heeft natuurlijk niets te maken met een verlies aan interesse, maar is volledig te wijten aan het feit dat er tijdens de allereerste CTD nog geen andere activiteiten gestart waren. Op volgende stations zal het heel anders gaan en de timing van de activiteiten van verschillende wetenschappers zal daardoor ook steeds meer uiteenlopen.

Een druk wetlab tijdens de eerste CTD-metingen.

Later zullen het dus vooral een aantal vaste gezichten zijn die bij elke CTD aanwezig zijn, de beslissingen nemen over het verzamelen van watermonsters en de Niskin-flessen sluiten. Naast DEHEAT-hoofdwetenschapper Sebastiaan van de Velde bestaat het vaste CTD-team uit Kate, Lei en Felipe. Zij zijn het ook die uiteindelijk de inhoud van de Niskin-flessen op verschillende manieren en voor verschillende doeleinden zullen bemonsteren.

Er komt een behoorlijke administratie bij kijken, want iedereen aan boord wil zijn deel van het water, en het ene water blijkt het andere niet te zijn … Er moeten monsters genomen worden voor het bepalen van alkaliniteit, opgeloste anorganische koolstof, voedingsstoffen, silicium, metalen, zuurstof, magnesium en strontium, saliniteit, … en al deze monsters zijn nodig in verschillende volumes, moeten opgeslagen worden in verschillende recipiënten, vereisen verschillende bewerkingen en moeten naar verschillende plaatsen op het schip gebracht worden. Om de zaken nog ingewikkelder te maken, moeten sommige stalen enkel in de fjord verzameld worden, of later enkel in de open oceaan, of enkel op bepaalde diepten, en verschillende expeditiedeelnemers komen met grote of nog grotere flessen om ook hun deel van het water te krijgen …

Kate Hendry heeft de belangrijke taak om de gegevens bij te houden, niet alleen voor CTD-bemonstering maar voor zowat alle stalen die tijdens de expeditie worden genomen. Kate is oceanisch klimaatwetenschapper, chemisch oceanograaf of biogeochemicus bij de British Antarctic Survey. Ze maakt deel uit van de wetenschappelijke en stuurgroepen van DEHEAT en is ook aangewezen als de tweede hoofdwetenschapper van de expeditie.

Kate Hendry (British Antarctic Survey) is co-hoofdwetenschapper en algemeen datamanager tijdens de DEHEAT-expeditie met RV Belgica.

Kate legt uit wat dat betekent: “De functie van co-hoofdwetenschapper houdt in dat je er bent als gezond-verstand-check en als klankbord voor de hoofdwetenschapper. Op een expeditie als deze is er veel om over na te denken en in de gaten te houden, en er moeten veel belangrijke beslissingen worden genomen. Het is mijn taak om met ideeën, suggesties, alternatieven en oplossingen te komen voor eventuele problemen. Maar om eerlijk te zijn, Sebastiaan doet het geweldig, dus voor mij valt het allemaal wel mee, het loopt allemaal op rolletjes”.

Over de taak om alles bij te houden voegt ze toe: “Naast de wetenschap richt ik me op het gegevensbeheer, het verzorgen van het papierwerk, ervoor zorgen dat alles wordt gearchiveerd. Het laatste wat je wilt is dat er belangrijk papierwerk zoekraakt, dus ik zorg ervoor dat alles wordt gescand en gearchiveerd. Daarom zorg ik ervoor dat alles wordt gescand en gearchiveerd. Dit blijkt soms zelfs maanden of jaren na een veldcampagne nog nuttig te zijn, als iets mensen in verwarring brengt of voor een raadsel stelt, waardoor ze terug moeten gaan naar de vitale originele logboeken”.

Nu terug naar de CTD-bemonstering. Felipe Sales de Freitas, chemisch/geochemisch oceanograaf en postdoctoraal onderzoeker aan de Université Libre de Bruxelles, is direct betrokken bij het DEHEAT-project en zorgt voor wat kan worden beschouwd als de ‘klein volume CTD-bemonstering’ voor een hele reeks doelen, waarvan de meeste vereisen dat het water uit de Niskin-flessen wordt gefilterd.

“Maar eerst moeten we het heilige ritueel uitvoeren om elk recipiënt of werktuig drie keer te spoelen met het water dat we gaan bemonsteren”, legt hij lachend uit. “Vervolgens persen we water door spuiten en filters tot onze duimen helemaal verkrampt zijn”.

Felipe licht zijn rol in de DEHEAT Belgica-expeditie verder als volgt toe: “In deze expeditie ben ik eigenlijk een extra paar handen bij verschillende bemonsteringsacties vanwege mijn ervaring in veldbemonstering en analyse. Later zal ik veel van de outputgegevens van de sedimentboringen en wateranalyses gebruiken voor de geochemische modellering van DEHEAT”.

Felipe Sales de Freitas (ULB) tijdens de verwerking van CTD-watermonsters.

Lei Chou sleept ondertussen grotere containers heen en weer tussen de Niskin-flessen en een meer geavanceerde filteropstelling die ze zelf heeft meegebracht en die beter geschikt is om grotere volumes te filteren. Ze is marien biogeochemicus en emeritus professor aan de Université Libre de Bruxelles en blijft actief en betrokken bij zowel onderzoek als het opleiden van studenten.

Lei had heel weinig tijd om zich voor te bereiden op de DEHEAT-expeditie, maar haalt het onderste uit de kan: “Ik kreeg een ligplaats aangeboden op RV Belgica slechts enkele weken voor de start van de expeditie toen er plots een plaats vrijkwam door de annulering van een andere deelnemer. Ik moest snel schakelen en twee koffers met materiaal naar Reykjavik sturen omdat de Belgica de thuishaven Zeebrugge al had verlaten. Ik wil immers van de gelegenheid gebruik maken om bijkomende stalen te verzamelen voor het gehalte aan zwevende stoffen, voedingsstoffen, metalen en chlorofyl als aanvulling op het reeds zeer ambitieuze DEHEAT-plan”.

Lei Chou (ULB) tijdens de verwerking van CTD-watermonsters.

We kunnen er zeker van zijn dat het IJslandse zeewater veel minder geheimen zal hebben na de analyse van de DEHEAT-monsters.

DEHEAT 2023/02 – Voorbereiden op IJsland

25 juni 2023, 17u00 – Het zou onwaar zijn om te beweren dat de voorbereidingen voor een expeditie op zee beginnen op de dag dat de deelnemers aan boord gaan. In werkelijkheid zijn de voorbereidingen al heel lang aan de gang, van het uitdenken van het concept, het schrijven van het projectvoorstel, het voorbereiden en indienen van de aanvraag om het gekozen schip te mogen gebruiken, tot de concrete praktische voorbereiding van de expeditie.

Die laatste stap is een titanenwerk, zeker voor een expeditie met een groot internationaal karakter zoals de DEHEAT-expeditie. Er moest immers materiaal vanuit verschillende Europese locaties naar Zeebrugge en Reykjavik gestuurd worden, alles moest een logische plaats krijgen aan boord, en er moest ook een hele reeks bemonsteringsapparatuur en laboratoria klaargemaakt en ingericht worden zodat ze meteen na de start van de eigenlijke expeditie in actie kunnen komen. Een aantal wetenschappers was hiervoor al in Galway aan boord gekomen om de nodige voorbereidingen te treffen tijdens de reis van Ierland naar IJsland.

Maar vandaag is de grote dag eindelijk aangebroken: alle wetenschappers die zullen deelnemen aan de DEHEAT IJsland-expeditie werpen nu hun eerste blik op de RV Belgica, het schip waarop ze 17 nachten zullen doorbrengen en de tussenliggende dagen het beste van zichzelf zullen geven.

RV Belgica in de haven van Reykjavik, IJsland, 24 juni 2023 (© KBIN/K. Moreau)

Ze zijn met 22, afkomstig van universiteiten en instituten uit België, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Denemarken en Zweden, maar ze vertegenwoordigen nog veel meer verschillende nationaliteiten. Sommigen hebben al eerder samengewerkt, maar er zijn ook veel nieuwe gezichten.

Geen overbodige luxe om een foto-overzicht met namen samen te stellen, waardoor het ook voor de vaste bemanning van de RV Belgica meteen duidelijk is wie wie is. Het overzicht hangt in de mess, zowat de enige plek aan boord waar iedereen elke dag een paar keer langskomt. Zo ziet iedereen het regelmatig en kan iedereen snel namen koppelen aan de vele gezichten!

Het wetenschappelijke zootje ongeregeld van het DEHEAT avontuur in IJslandse wateren met de RV Belgica (© KBIN/K. Moreau)

Het vertrek staat pas voor morgenochtend gepland, maar de eerste avond aan boord wordt meteen goed benut. Allereerst is er de noodzakelijke veiligheidsbriefing door chiefmate Sam, waarbij iedereen op de hoogte wordt gebracht van de verschillende veiligheidsprocedures en het verwachte gedrag aan boord. Ook moesten we ons allemaal in een reddingspak wurmen, wat soms hilarische taferelen opleverde.

Ook DEHEAT hoofdwetenschapper Sebastiaan ontsnapt niet aan het passen van het reddingspak 😉 (© KBIN/K. Moreau)

Vervolgens: de wetenschappelijke orde van de dag. Hoofdwetenschapper Sebastiaan vat de opzet van het DEHEAT-project samen, met uiteraard aandacht voor de cruciale rol van de RV Belgica-expeditie. Ook het verloop en de activiteiten van de eerste bemonsteringsdag passeren de revue.

Gedetailleerde bespreking van de plannen voor de eerste bemonsteringsdag van de expeditie (© KBIN/K. Moreau)

Niet alleen het dek, maar ook de laboratoria van de RV Belgica zullen tijdens deze expeditie volledig bemand zijn. Een goede organisatie is onontbeerlijk om iedereen efficiënt te laten werken. Laboratoriummanager Astrid neemt daarom het woord om de procedures uit te leggen en goede afspraken te maken.

Laboratoriummanager Astrid licht laboratoriumprocedures toe (© KBIN/K. Moreau)

Genoeg voor de eerste avond! Laten we allemaal profiteren van de laatste nacht waarvan we zeker weten dat hij in een stabiele omgeving plaatsvindt.

DEHEAT 2023/01 – De oceaan gebruiken om de concentratie van koolstofdioxide in de atmosfeer te verminderen

Eerste missie van RV Belgica naar het Hoge Noorden

Op 26 juni 2023 begon een internationaal team van wetenschappers aan de eerste arctische missie van het nieuwe Belgische oceanografische onderzoeksschip RV Belgica. Ze gingen aan boord in de IJslandse hoofdstad Reykjavik en zullen 16 dagen doorbrengen in de fjorden en op het continentaal plat van IJsland om de mogelijkheden te onderzoeken om de concentratie van koolstofdioxide in de atmosfeer te verminderen door de verwering van silicaten in de oceaan te bevorderen. Dit proces kan bijdragen aan het actief tegengaan van de huidige opwarming van de aarde.

RV Belgica (© Freire Shipyard)

Klimaatverandering is een van de grootste mondiale uitdagingen van de 21e eeuw en vereist dringend ambitieuze, transformatieve en collectieve actie om de opwarming van de aarde te beperken. In 2015 kwamen vertegenwoordigers van 196 landen bijeen op de VN-klimaatconferentie in Parijs en ondertekenden een historische overeenkomst om de stijging van de gemiddelde temperatuur wereldwijd te beperken tot minder dan 2 graden Celsius ten opzichte van pre-industriële niveaus.

Intussen neemt de uitstoot van koolstofdioxide (CO2) echter nog steeds toe en heeft de atmosferische concentratie een niveau bereikt dat ongekend is in tenminste de laatste 800.000 jaar. De mensheid is nu op het punt gekomen dat het voorkomen van de uitstoot van koolstofdioxide en andere broeikasgassen in de atmosfeer – de “conventionele mitigatie” – niet langer voldoende is om het ambitieuze doel te bereiken. We moeten ook actief koolstofdioxide uit de atmosfeer verwijderen met behulp van negatieve emissietechnologieën om de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs van 2015 te halen.

Verbeterde Silicaatverwering

Een veelbelovende benadering van negatieve emissietechnologieën is Verbeterde Silicaatverwering (Enhanced Silicate Weathering). Dit proces maakt gebruik van de natuurlijke verwering van silicaatmineralen, waarbij het oplossen van silicaten koolstofdioxide uit de atmosfeer verbruikt en dus helpt om deze uit de atmosfeer te verwijderen.

Het concept van mariene verbeterde silicaatverwering houdt in dat silicaatmineralen over de zeebodem van kustzeeën worden verspreid. Recente experimenten hebben aangetoond dat de verwering op deze manier kan worden versneld. Het idee is dat de verhoogde beschikbaarheid van silicaten, wat leidt tot een hogere alkaliniteit van de oceaan (een grotere capaciteit van het water om verzuring tegen te gaan), de opname van koolstofdioxide zal verbeteren, waardoor de concentraties in de atmosfeer zullen afnemen.

DEHEAT

Het is echter nog onzeker of de hoge verweringssnelheden die in experimenten werden waargenomen ook echt voorkomen in natuurlijke omgevingen en hoe efficiënt het proces daar zou zijn in het onttrekken van koolstofdioxide. Om deze onzekerheden aan te pakken, heeft een groep onderzoekers van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN), de Universiteit Antwerpen en de Université libre de Bruxelles hun krachten gebundeld in het project ‘DEHEAT – Natural analogues and system‐scale modeling of marine enhanced silicate weathering’ (Natuurlijke analogen en modellering op systeemschaal van mariene verhoogde silicaatverwering).

“We willen voor het eerste de haalbaarheid en efficiëntie van verbeterde silicaatverwering onder mariene omstandigheden onderzoeken, waarbij we gebruik maken van de kustoceaan als een grootschalige, natuurlijke biogeochemische reactor”, zegt DEHEAT-coördinator Sebastiaan van de Velde van de Universiteit Antwerpen en het KBIN. “Een tweede kritieke kwestie betreft de mogelijke neveneffecten op mariene ecosystemen, zowel positief als negatief”, voegt hij eraan toe.

Met RV Belgica naar IJsland

Om deze kritieke kennisleemtes op te vullen, stelde het DEHEAT-team een specifieke wetenschappelijke expeditie samen aan boord van het nieuwe Belgische onderzoeksschip RV Belgica om de geochemie en mineralogie van sedimenten te kwantificeren op een locatie die dient als natuurlijke analogie voor Verbeterde Silicaatverwering: het continentaal plat van IJsland, dat rijk is aan basalt. Basalt is een vulkanisch gesteente dat geschikt is voor het beoogde onderzoek in termen van silicagehalte en verweringssnelheid, dus IJsland is een ideale plek om te bezoeken om de doelstellingen van DEHEAT te bereiken.

DEHEAT-bemonsteringslocaties rond IJsland tijdens de Belgica-expeditie 2023 (© Google Maps 2023 – TerraMetrics 2023, DEHEAT)

Het team, geleid door Sebastiaan van de Velde en uitgebreid met wetenschappelijke expertise in de vorm van collega’s en apparatuur van de Universiteit Gent, de British Antarctic Survey (Verenigd Koninkrijk), Universität Bonn (Duitsland), University of Southern Denmark (Denemarken) en University of Gothenburg (Zweden), scheepte in op RV Belgica op maandag 26 juni in de IJslandse hoofdstad Reykjavik. Ze zullen 16 dagen doorbrengen in fjorden en op het IJslandse continentale plat en op 11 juli 2023 terugkeren naar Reykjavik.

Tijdens de expeditie neemt het internationale en interdisciplinaire team niet enkel watermonsters, boort in de zeebodem van IJsland en meet de verweringssnelheden in het sediment, maar past ook computer-modellen toe om de verweringssnelheden van de zeebodem rond IJsland te simuleren. De verzamelde data zullen vervolgens gebruikt worden voor een grootschalige virtuele toepassing van verbeterde silicaatverwering in de Belgische Noordzee met behulp van het COHERENS-model, dat ontworpen is voor een breed scala aan toepassingen in kustgebieden en op het continentaal plat en waarvan de ontwikkeling geleid wordt door onderzoekers van het KBIN.

Tijdens de dagelijkse briefings in de vergaderzaal van RV Belgica evalueert DEHEAT-hoofdonderzoeker Sebastiaan van de Velde (middenachter) het werk van de dag en informeert hij alle wetenschappers over de bemonsteringsacties en experimenten die voor de volgende dag gepland staan.

Een noordelijke primeur

Het vermogen van het wetenschappelijk team om deze missie uit te voeren vloeit voort uit het feit dat het nieuwe onderzoeksschip Belgica is uitgerust voor dergelijk interdisciplinair onderzoek en over voldoende autonomie beschikt om lang genoeg ononderbroken op zee te blijven. Vanaf het moment dat het concept van de nieuwe RV Belgica werd bedacht, was het een belangrijke doelstelling om de Arctische wateren binnen het bereik van het Belgische en Europese onderzoek te brengen. In deze context waren, naast andere objectieven, de documentatie en het onderzoek van de klimaatverandering en de ontwikkeling van maatregelen om de klimaatverandering tegen te gaan belangrijke doelstellingen. Om operaties aan de rand van het pakijs tijdens het zomerseizoen mogelijk te maken heeft de RV Belgica zelfs een lichte ijsversterking.

De noordelijke reis van RV Belgica naar IJsland staat niet op zichzelf. Inderdaad, het schip verliet haar thuishaven Zeebrugge al op 6 juni en voltooide eerst een expeditie onder leiding van het Renard Centre of Marine Geology van de Universiteit Gent waarbij de sedimentaire processen (verleden & heden) voor de kust van zuidwest Ierland werden bestudeerd, onder andere in het gebied van de Belgica mounds (steil geflankeerde onderwaterbergen die met de vorige Belgica werden ontdekt). Na een korte stop in Galway (Ierland) en de doortocht naar Reykjavik begon het DEHEAT-deel van het internationale avontuur. Vervolgens zal RV Belgica doorreizen naar Groenland waar nog een ander wetenschappelijk team zal inschepen onder leiding van de onderzoeksgroep Mariene Biologie van de Universiteit Gent. Ze zullen onderzoeken hoe de klimaatverandering, en meer bepaald de veranderingen in het smelten van de gletsjers, de koolstofdynamiek, de biologische gemeenschappen en het voedselweb zullen beïnvloeden in de Groenlandse fjorden, een typisch Arctisch marien ecosysteem (project CANOE). De terugkeer van RV Belgica naar Zeebrugge is voorzien voor 13 augustus.

 

DEHEAT (evenals CANOE) wordt gefinancierd door het Federaal Wetenschapsbeleid (BELSPO) als begunstigde van een specifieke oproep die bedoeld was om een impuls te geven aan het opstarten van onderzoek op de nieuwe RV Belgica en om onderzoekers toe te laten het schip en haar potentieel te leren kennen. DEHEAT loopt van 15 december 2021 tot 15 maart 2026.

Meer informatie over RV Belgica kan geraadpleegd worden op de websites van het schip bij KBIN (inclusief live posities en webcambeelden) en BELSPO. Het schip en haar wetenschappelijke activiteiten kunnen ook worden gevolgd op Facebook en Twitter.

Luchtobservaties boven de Noordzee in 2022

In 2022 realiseerde het luchttoezichtteam van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen 244 vlieguren boven de Noordzee. Er werden 19 gevallen van operationele zeeverontreiniging door schepen waargenomen, waarbij het twee keer om olie en 17 keer om andere schadelijke stoffen ging. Bij 47 schepen werden verdachte zwavelwaarden en bij 35 schepen verdachte stikstofwaarden gemeten in de rookpluimen. Het vliegtuig nam met succes deel aan een internationaal gecoördineerd toezicht op olie- en gasinstallaties en een internationale opdracht voor de detectie van chemische verontreiniging. Verder werden twee seizoenale zeezoogdierentellingen uitgevoerd, en realiseerde het vliegtuig enkele ‘on call’ vluchten waarbij onder meer ondersteuning werd geboden bij reddingsacties van transmigranten op zee. Navigatie-overtredingen, het betreden van verboden zones en het varen zonder het verplichte automatisch identificatiesysteem werden in 2022 meer gemeld dan voorheen.

Het Belgische luchttoezichtvliegtuig in actie boven de P902 POLLUX tijdens een nationale pollutiebestrijdingsoefening POLEX. (© Marinecomponent van Defensie)

In het kader van het nationale programma voor luchttoezicht werd in 2022 244 uren boven de Noordzee gevlogen. Dit programma wordt georganiseerd door de Wetenschappelijke Dienst BMM (Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee) van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen, in samenwerking met Defensie.

Het merendeel van de vlieguren betrof nationale vluchten (220 uren). Hiervan werden 211,5 uren gepresteerd in het kader van de Belgische kustwacht. Pollutiecontrole kwam daarbij overtuigend op de eerste plaats (164 uren), met zowel toezicht op lozingen van olie, andere schadelijke stoffen en afval in het water (respectievelijk MARPOL Annex I, II en V) als monitoring van de zwavel- en stikstofuitstoot door schepen naar de lucht (handhaving van MARPOL Annex VI). Verder kwam ook visserijcontrole aan bod (42,5 uren in opdracht van de Vlaamse dienst Zeevisserij), werd het vliegtuig enkele keren opgeroepen ter verificatie van zeeverontreiniging, ter ondersteuning van transmigratie-reddingsacties in Franse wateren, en om verloren Search-and-Rescue-materieel op te sporen (drie uren), en werd twee uren luchtsteun gegeven tijdens pollutiebestrijdingsoefeningen. Aan de monitoring van zeezoogdieren werden 8,5 uren besteed.

Internationale vluchten in het kader van het Bonn Akkoord waren in 2022 goed voor 24 vlieguren (zie verder: een Tour d’horizon-missie en deelname aan de MANIFESTS Sea Trials).

Scheepslozingen

In augustus 2022 werden in de Britse wateren hoogte van Ramsgate tijdens verschillende vluchten olievlekken waargenomen die waarschijnlijk afkomstig waren van een lekkage in de brandstoftank van een oud scheepswrak. Het geval kwalificeerde dus als een accidentele lozing, en verschillende Britse schepen voerden schoonmaakoperaties uit. Er waren geen directe gevolgen voor de Belgische wateren.

Er werden in 2022 twee operationele olieverontreinigingen vastgesteld, waarmee de dalende trend van het laatste decennium wordt bevestigd (zie grafiek). De eerste, erg verweerde, olieveront-reiniging werd waargenomen aan de monding van de Westerschelde in Nederlandse wateren. De olievlek was niet bestrijdbaar en kon niet aan een vervuiler worden gelinkt. De tweede olievlek was beperkter en werd waargenomen in het Westhinder Ankergebied. Deze leek te kunnen worden toegewezen aan een bulkcarrier die er ten anker lag. Een controle op zee door de Scheepvaartpolitie bracht echter geen nieuwe elementen aan het licht die het vermoeden van inbreuk konden bevestigen.

Het aantal geobserveerde olieverontreinigingen per vlieguur is tot bijna nul teruggevallen. (@ KBIN/BMM)

2022 leverde geen inbreuken op tegen de voorschriften van Bijlage V van het MARPOL Verdrag die betrekking heeft op het lozen van vuilnis en vaste bulkstoffen. Wel werden maar liefst 17 gevallen van operationele verontreiniging met andere schadelijke vloeistoffen dan olie (MARPOL Bijlage II) waargenomen. Eén hiervan kon worden gelinkt aan een schip in Britse wateren. Het dossier werd voor verificatie en opvolging overgemaakt aan de bevoegde Britse instanties.

In tegenstelling tot olieverontreiniging vormen andere schadelijke vloeistoffen nog steeds een courant probleem dat zelfs in licht stijgende lijn evolueert (zie grafiek). Hoewel het hierbij vaak, maar niet altijd, om toegestane scheepslozingen gaat, conform de internationale lozingsstandaarden, zijn sinds 2021 strengere lozingsstandaarden van kracht. Dit is met name zo voor de zogenaamde ‘persistent floaters’ zoals paraffine-achtige stoffen. Hierop werden in 2022 echter geen inbreuken vastgesteld.

Verontreinigingen met andere schadelijke stoffen volgen een licht stijgende trend. (@ KBIN/BMM)

Er werden ook drie olievlekken vastgesteld in Belgische havens: twee in de haven van Antwerpen en één in die van Oostende. De twee olievervuilingen in de Antwerpse haven werden waargenomen tijdens de transitvluchten van de luchthaven van Antwerpen (de thuisbasis van het vliegtuig) naar de Noordzee. Eén van deze twee detecties betrof een groep van drie kleinere vlekken met vijf verschillende schepen in de buurt. De vlekken konden  niet duidelijk worden gelinkt aan één van deze schepen. De andere vlek werd gespot in de Antwerpse gasterminal tijdens een bunkeroperatie. De olievlek die in de haven van Oostende werd waargenomen betrof een kleine vlek zonder vervuiler en was te beperkt om te bestrijden. Alle vaststellingen werden onmiddellijk gerapporteerd aan de bevoegde autoriteiten om een opvolging te verzekeren.

Olieverontreiniging in de haven van Antwerpen. (© KBIN/BMM)

Monitoring van de gasuitstoot van schepen op zee

Door de toepassing van een sniffer-sensor in het vliegtuig staat ons land bekend als een pionier in de internationale strijd tegen de luchtvervuiling door schepen op zee (monitoring en handhaving van MARPOL Bijlage VI). De sensor laat toe om op het terrein diverse luchtpolluenten te meten in de uitstoot van schepen.

Zwavelmetingen staan reeds sinds 2016 op het programma. Om de strenge zwavellimieten voor scheepsbrandstof in het Noordzee emissiecontrolegebied (Emission control area of ECA) te monitoren werden in 2022 boven het Belgische toezichtsgebied 61 sniffer-vluchten (91 uren) uitgevoerd. Van de 965 schepen waarvan de zwaveluitstoot gemeten werd vertoonden 47 een verdacht hoge zwavelwaarde. Deze schepen werden gerapporteerd aan de bevoegde maritieme inspectiediensten en 13 werden vervolgens aan wal geïnspecteerd.

Het Belgische luchttoezichtvliegtuig in actie tijdens een sniffervlucht. (© KBIN/BMM)

Door de succesvolle integratie van een NOx-sensor in 2020 kan het vliegtuig nu ook de concentratie aan stikstofverbindingen (NOx) in de rookpluimen van schepen meten, dit ter monitoring en handhaving van de strengere beperkingen die vanaf 1 januari 2021 in de Noordzee-ECA gelden met betrekking tot de stikstofuitstoot van schepen. België was hiermee als eerste operationeel om deze strengere beperkingen op te volgen. Bij de 963 schepen waarvan in 2022 de stikstofuitstoot werd gemonitord werden 35 verdachte waarden gerapporteerd.

In 2021 werd met de ‘black-carbon’ sensor nog een nieuwe expertise toegevoegd aan de snifferopstelling. Deze sensor meet de zwarte koolstof die een maat is voor de roetconcentratie in scheepsemissies. In 2022 werd de roetconcentratie zo gemeten bij 182 schepen. Na metingen van uitzonderlijk hoge roetconcentraties wordt aan de bevoegde maritieme havendiensten gevraagd een staal te nemen van de gebruikte brandstof. In 2023 zullen deze branstofstalen in de ecochemische laboratoria van het KBIN worden geanalyseerd.

Duidelijk zichtbare rookpluim van een containerschip. (© KBIN/BMM)

Internationale zendingen

Tijdens de jaarlijkse internationale Tour d’Horizon-missie ter controle van zeeverontreiniging afkomstig van boorplatformen in het centrale deel van de Noordzee (in de Nederlandse, Deense, Britse en Noorse offshore wateren), uitgevoerd in kader van het Bonn Akkoord in september 2022, detecteerde het toezichtsvliegtuig in totaal 16 vervuilingen. In 15 gevallen ging het om olievlekken, met daarnaast één detectie van een ongekende stof die door de aanwezigheid van lage bewolking niet kon worden geïdentificeerd. 13 vervuilingen konden rechtstreeks worden gelinkt aan een olieplatform. De drie resterende (olie)vlekken werden waargenomen zonder schip of platform in de buurt. Al de waarnemingen werden systematisch voor opvolging gerapporteerd aan de bevoegde Kuststaat.

Olie aan een boorplatform tijdens de Tour d’Horizon 2022. (© KBIN/BMM)

Van 30 mei tot 2 juni nam het Belgische luchttoezicht in Bretagne (Frankrijk) deel aan de internationale MANIFESTS Sea Trials voor de detectie van chemische verontreiniging. Deelname aan dergelijke oefeningen is cruciaal aangezien verontreiniging met andere stoffen dan olie in frekwentie blijkt toe te nemen (zie hoger), een groot aantal verschillende chemische stoffen wordt vervoerd met elk een specifiek gedrag op zee, en de regelgeving zeer complex is. Tijdens de MANIFESTS Sea Trials werden op zee verschillende sensoren op schepen en op vliegende eenheden getest op hun capaciteit om verschillende stoffen te identificeren. Het Belgische luchttoezichtvliegtuig leverde een constructieve bijdrage, waarop wetenschappers de sensors verder kunnen optimaliseren om lozingen van chemicaliën in de toekomst beter te kunnen monitoren.

De zending in Bretagne werd gecombineerd met emissiecontroles aan de grens van de Noordzee Emission Control Area, die zich aan de ingang van het Engels Kanaal bevindt. Schepen moeten hier onder meer overschakelen naar laagzwavelige brandstoffen. Er werden 62 schepen gecontroleerd, waarvan 18 in de directe omgeving van de ECA-grens. Zes van deze 18 schepen vertoonden verdachte zwavelwaarden, en twee een hoge NOx-uitstoot. Deze voorlopige resultaten illustreren dat meer controle aan de ECA-grens nodig is ter verbetering van de MARPOL Bijlage VI handhaving.

Vlek van een chemisch product. (© KBIN/BMM)

Monitoring van zeezoogdieren

In 2022 voerde het KBIN surveys voor zeezoogdierenmonitoring uit in maart en oktober. Er werden respectievelijk 235 en 45 Bruinvissen waargenomen, resulterend in een gemiddelde dichtheid van 3,3 en 0,8 dieren per km² surveygebied. Dat zijn in Belgische wateren heel wat Bruinvissen: meer dan 11.000 in maart, en meer dan 2.000 in oktober. In 2022 werden ook relatief veel zeehonden gezien: in maart en oktober respectievelijk 20 en 40. Nooit eerder waren het er zoveel.

Waarnemingen tijdens de survey in maart 2022: Bruinvissen (rood); zeehonden (geel). (© KBIN/BMM)

Ruimer maritiem toezicht in het kader van de Kustwacht

In het kader van de kustwachtsamenwerking draagt het toezichtvliegtuig ook bij aan de ruimere taken van maritieme handhaving en veiligheid op zee. Zo rapporteerden de luchtoperatoren in 2022 46 navigatie-overtredingen aan de Kustwachtcentrale en het Directoraat-generaal Scheepvaart (FOD Mobiliteit en Vervoer). Het gaat hierbij voornamelijk om schepen die ‘spookvaren’ of voor anker gaan in de vaarroutes. Gezien dit type inbreuken toeneemt, met een verhoogd risico op aanvaringen tot gevolg, zorgt DG Scheepvaart sinds januari 2023 voor een specifieke juridische follow-up.

Daarnaast werden het voorbije jaar ook 11 overtredingen gemeld met betrekking tot het betreden van zones op zee die omgeven zijn door een veiligheidsperimeter (bv. de wind-parken). Ook dit is een stijgend aantal, wat onder meer kan worden verklaard door de invoering van enkele nieuwe verboden gebieden, zoals het aquacultuurbedrijf (zeeboerderij) voor de kust van Nieuwpoort en het kalibratiegebied voor wetenschap-pelijke instrumenten ter hoogte van Oostende.

Intrusie van 3 vissersvaartuigen in de veiligheidsperimeter rond de Oostdyck radartoren. (© KBIN/BMM)

Tot slot werden in 2022 ook niet minder dan 17 schepen waargenomen die vaarden zonder automatische identificatiesysteem (AIS) dat onder meer helpt om aanvaringen te voorkomen. In 16 van deze gevallen ging het om vissersschepen. Ook hier gaat het om een verdere toename van een jammerlijke trend.

SEADETECT: Verminderen van scheepsaanvaringen met walvissen

Als partner in het SEADETECT-project, gefinancierd door het LIFE-programma van de Europese Unie, zal het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen bijdragen tot de ontwikkeling en validering van een geautomatiseerd detectiesysteem van zeezoogdieren om aanvaringen tussen schepen en walvisachtigen te voorkomen.

Een vinvis komt vast te zitten op de voorsteven van een schip na een aanvaring. Aankomst in de haven van Gent in november 2015. (© KBIN/J. Haelters)

De huidige wereldeconomie is voornamelijk gebaseerd op maritiem verkeer, dat 80% van de wereldhandel in volume en 70% in waarde vertegenwoordigt. Dit intensieve verkeer gaat gepaard met een groeiend aantal schepen die steeds sneller over de wereldzeeën en oceanen varen, waardoor het risico op aanvaringen met walvisachtigen aanzienlijk toeneemt.

Botsingen tussen schepen en walvissen leiden vaak tot de dood van de dieren. In de afgelopen decennia heeft het scheepvaartverkeer in combinatie met de toegenomen snelheid van individuele schepen geleid tot een verdubbeling van het aantal dodelijke aanvaringen. Verschillende studies hebben aangetoond dat aanvaringen door schepen in sommige gebieden de belangrijkste doodsoorzaak van walvisachtigen zijn. Scheepsaanvaringen zijn bijvoorbeeld de hoogste vorm van sterfte onder vinvissen en potvissen in het Pelagosreservaat in de Middellandse Zee, een gebied waarvoor Frankrijk, Monaco en Italië een overeenkomst hebben gesloten om zeezoogdieren te beschermen.

Voorspeld wordt dat klimaatverandering in het noordpoolgebied zal leiden tot een verhoogde blootstelling van kwetsbare walvissoorten aan dergelijke aanvaringsrisico’s. Wereldwijd zal een vermindering in de sterfte door aanvaringen ten goede komen aan walvispopulaties die zich nog steeds aan het herstellen zijn van de gevolgen van historische overbejaging en lijden onder een door de mens veroorzaakte habitatverslechtering.

Om dit te verhelpen ontwikkelt het SEADETECT-project een nieuwe oplossing die schepen in staat moet stellen aanvaringen met walvisachtigen met 80% te verminderen.

Scheepsaanvaringen voorkomen

Botsingen tussen schepen en walvissen zijn vaak te wijten aan een combinatie van drie factoren: het vermogen om de walvis te detecteren, de reactietijd van de bemanning en de tijd die nodig is om het schip te manoeuvreren, allemaal afhankelijk van de grootte en snelheid van het schip en de toestand van de zee. Het SEADETECT-project zal drie systemen ontwikkelen om dergelijke botsingen te verminderen:

  • Een systeem aan boord van schepen dat ongeïdentificeerde objecten, met name zeezoogdieren, in realtime detecteert.
  • Een netwerk van passieve akoestische controleboeien in risicogebieden op zee die de positie van walvisachtigen in realtime bepalen en trianguleren.
  • Software voor het delen van detectiegegevens, gevoed door de toekomstige detecties, om schepen in het gebied te informeren over het risico op gevaren.
Opzet van het SEADETECT-project voor automatische detectie van zeezoogdieren en obstakels, en antibotsingssysteem voor schepen. (© SEADETECT)

RV Belgica als testplatform

“Het automatische opsporings- en aanvaringssysteem zal geïntegreerd worden in de bestaande multisensoriële infrastructuur van het nationale oceanografische onderzoeksschip RV Belgica en zal worden gevalideerd door wetenschappers van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen tijdens de expedities en monitoringcampagnes van het schip.” verduidelijkt Bob Rumes van het Marine Ecology and Management team van het KBIN (MARECO).

Het automatische detectie- en antibotsingssysteem zal autonoom walvisachtigen detecteren, maar ook obstakels of drijvende objecten zoals containers om aanvaringen met schepen te voorkomen. Dankzij een krachtig systeem voor gegevensfusie en -verwerking zal deze oplossing het mogelijk maken om in realtime een object van 2 meter lang aan het oppervlak te detecteren op een afstand van 1 km, overdag en ’s nachts, zelfs in complexe maritieme omstandigheden (sterke zeegang of slechte weersomstandigheden). Daarnaast zullen de onderzoekers ook de impact onderzoeken van een algemene toepassing van dit detectie- en antibotsingssysteem op verschillende doelsoorten als alternatief voor andere mogelijke maatregelen.

De RV Belgica zal in SEADETECT ook worden gebruikt als testplatform. (©Belgian Navy/J. Urbain)

 

Het SEADETECT-project, geleid door de Franse Group Naval, zal vier jaar duren en brengt tien partners uit drie Europese landen samen: België, Frankrijk en Italië. Meer informatie is te vinden op de website van het project: https://life-seadetect.eu/.

Het LIFE-programma is een financieel instrument van de Europese Commissie ter ondersteuning van innovatieve private en openbare projecten op het gebied van milieu en klimaat.