Zeezoogdieren en zeeschildpadden in België in 2023

Het nieuwe rapport ‘Zeezoogdieren en zeeschildpadden in België in 2023’ vat de resultaten van de monitoring en het onderzoek naar deze dieren in België in 2023 samen. Bruinvissen spoelden minder aan dan in de voorbije 20 jaren, maar op zee werden nog steeds hoge aantallen geteld. Zeehonden nemen verder toe. Het meest opmerkelijke zeezoogdier van 2023 was een Orka, de stranding van een levende Dikkopschildpad was een Belgische primeur.

Orka voor de kust van Koksijde, 29 oktober 2023 © Instituut voor Natuurwetenschappen / K. Moreau

Bruinvissen en zeehonden

In 2023 spoelden 26 Bruinvissen aan in België. De meeste van deze dieren bevonden zich in een vergevorderde staat van ontbinding. Het ging om het laagste aantal dode Bruinvissen van de voorbije 20 jaren, waarmee de eerder gedocumenteerde afnemende trend zich verder zet. De hoogste aantallen dateren van een tiental jaren terug, toen spoelden in sommige jaren meer dan 100 Bruinvissen aan (met een maximum van bijna 150 in 2013). De reden voor het dalend aantal blijft voer voor speculatie.

Luchtsurveys van zeezoogdieren in de Belgische wateren werden uitgevoerd in april, juni en september 2023. De observaties lieten toe te berekenen dat er op deze momenten respectievelijk 14.700, 1.400 en 2.500 Bruinvissen aanwezig waren in het onderzoeksgebied. Het aantal in april was één van de hoogste dat ooit werd vastgesteld. Een uitgebreide analyse van de gegevens verzameld tijdens luchtsurveys in de periode 2009-2022 toonde aan dat Bruinvissen inderdaad vooral in het voorjaar in hoge dichtheden voorkomen in het Belgische deel van de Noordzee. Ze geven de voorkeur aan het meest noordelijke en westelijke deel van onze wateren, en lijken scheepvaartroutes te vermijden.

Er spoelden 48 dode zeehonden aan in 2023. Voor 14 van deze zeehonden leverde verder onderzoek informatie over de doodsoorzaak op. Tien daarvan kwamen vermoedelijk om in visnetten. Het totale aantal dood aangespoelde zeehonden is vergelijkbaar met de vijf voorgaande jaren (met uitzondering van een piek in 2021). Op langere termijn is sprake van een toenemende trend. Sealife verzorgde uin 2023 zeven Grijze en 17 Gewone zeehonden. Bijna de helft van de dieren haalde het niet.

Dode bruinvis op het strand van Middelkerke, 18 januari 2023. © Bart Mortelmans

Orka op de grens van Koksijde en De Panne

De meest opvallende walvisachtige uit 2023 was ongetwijfeld de mannelijke Orka die zich op 29 oktober eerst langzaam langs de kust van Koksijde verplaatste, om uiteindelijk te stranden in De Panne. Het dier was erg mager en verzwakt, en stierf bijna onmiddellijk na de stranding. Er kon voorlopig niet achterhaald worden uit welke populatie hij afkomstig was.

Het was al van het midden van de 19e eeuw geleden dat in ons land strandingen van Orka’s geregistreerd werden. We hebben geprobeerd om de informatie over die strandingen van lang geleden te ontrafelen. We brengen ook hulde aan Louis François Paret, de man aan wie we het te danken hebben dat we de resten van deze dieren, intussen meer dan 175 jaar oud, nog kunnen bewonderen.

Orka op het strand van De Panne, 29 oktober 2023 © Instituut voor Natuurwetenschappen / K. Moreau

Andere zeldzame soorten

In de haven van Antwerpen werd op 29 augustus 2023 een dode Gewone vinvis binnengebracht op de boeg van een schip. De autopsie kon aantonen dat het dier gestorven was door de aanvaring.

Er spoelden in 2023 enkele voor ons land zeldzame dolfijnen aan: een Gewone dolfijn op 22 december, en twee erg ontbonden Gewone of Gestreepte dolfijnen op 21 juli en 8 oktober.

In 2023 zijn ook enkele zeeschildpadden aangespoeld. Een dode Lederschildpad op 7 oktober stierf door een traumatische oorzaak. Een levend gestrande Dikkopschildpad op 25 november betrof de eerste bevestigde stranding van deze soort in België.

Levende Dikkopschildpad op het strand van Bredene, 25 november 2023 © W. Rogiers

Het nieuwe rapport ‘Zeezoogdieren en zeeschildpadden in België in 2023’ is een uitgave van het Instituut voor Natuurwetenschappen. Het volledige rapport en de voorgaande jaarrapporten (beschikbaar sinds 2014) kunnen hier worden gedownload.

Onze SOx- en NOx-monitoring is finalist van het Greening Award Initiative

Het monitoringprogramma van het Instituut voor Natuurwetenschappen voor SOx- en NOx-emissies van schepen op zee, onderdeel van het luchttoezicht, is finalist voor het Greening Award Initiative van het European Maritime Safety Agency.

Het Greening Award Initiative wordt gezamenlijk georganiseerd met Frontex (het European Border and Coast Guard Agency) en het European Fisheries Control Agency (EFCA) en zet duurzaamheidsacties van autoriteiten die kustwachtfuncties in de EU uitoefenen in de kijker.

Sinds 2015 heeft het Instituut voor Natuurwetenschappen, met financiering uit het Connecting Europe Facility-programma, het Belgische kustwachtvliegtuig uitgerust met een sniffersensor om de scheepsemissies van schepen op zee te meten.

Dit monitoringprogramma is succesvol dankzij een goede samenwerking met de minister van Noordzee die onder meer zorgde voor de NOx-sensor, en met het Directoraat-Generaal Scheepvaart dat de opvolging van verdachte SOx- en NOx-waarden op land verzekert.

Het vliegtuig controleert nu op CO2, SO2, NOx en zwarte koolstof, en de resultaten van de snifferoperaties hebben ertoe geleid dat de efficiëntie van de haveninspecties met meer dan 50% is toegenomen.

Meer informatie over het programma vind je op https://tinyurl.com/vkkzjr8k.

Luchtobservaties boven de Noordzee in 2023

In 2023 documenteerde het Instituut voor Natuurwetenschappen met het Kustwachtvliegtuig 17 gevallen van operationele zeeverontreiniging door schepen. Bij 24 en 42 schepen werden in de rookpluimen verdachte zwavel- en stikstofwaarden gemeten. Andere activiteiten bestonden onder meer uit toezicht op olie- en gasinstallaties, zeezoogdier-tellingen, en ruimer maritiem toezicht ten dienste van de Kustwacht.

© Ben Ullings

Overzicht van de toezichtvluchten

In het kader van het nationale luchttoezichtprogramma werd in 2023 244 uren boven de Noordzee gevlogen. Dit programma wordt georganiseerd door de Wetenschappelijke Dienst BMM (Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee) van het Instituut voor Natuurwetenschappen, in samenwerking met Defensie.

Het merendeel van de vlieguren betrof nationale vluchten (221 uren):

  • 208 uren in kader van de Belgische Kustwacht:
    • 164 uren pollutiecontrole, evenredig verdeeld over toezicht op lozingen van olie, andere schadelijke stoffen en afval (MARPOL Bijlage I, II en V) en monitoring van de zwavel- en stikstofuitstoot door schepen (handhaving van MARPOL Bijlage VI);
    • 39 uren visserijcontrole, in opdracht van de Vlaamse dienst Zeevisserij;
    • 3 uren ‘on call’, waarbij het vliegtuig werd opgeroepen ter verificatie van zee-verontreiniging na een aanvaring en de waarneming van olie nabij de windparken;
    • 2 uren voor het geven van luchtsteun in pollutiebestrijdingsoefeningen.
  • 13 uren zeezoogdierenmonitoring.

Verder werden 23 uren besteed aan internationale vluchten in het kader van het Akkoord van Bonn, namelijk een Tour d’horizon-missie ter controle van boorplatformen in de Noordzee.

Scheepslozingen op zee

In 2023 werden geen vervuilingen vastgesteld ten gevolge van incidenten op zee. Op 10 oktober werd het Kustwachtvliegtuig wel opgeroepen na een aanvaring tussen twee schepen in het Westhinder Ankergebied, maar er werd enkel materiële schade vastgesteld.

Anderzijds werden 4 operationele olieverontreinigingen vastgesteld. Hoewel dit het grootste aantal uit de afgelopen 5 jaren betreft blijft de dalende trend van de afgelopen 30 jaren overeind (zie grafiek).

De eerste olieverontreiniging werd waargenomen in het kielzog van een vissersschip, over een lengte van anderhalve kilometer. Hiervoor werd een PV opgesteld door de BMM-agenten. De verontreiniging was niet bestrijdbaar.

Een tweede, kleinschalige olieverontreiniging werd waargenomen aan de monding van de Westerschelde in Nederlandse wateren. De olievlek kon niet aan een vervuiler worden gelinkt en was al sterk verweerd.

De derde olievlek situeerde zich ter hoogte van de Noordhinder scheepvaartroute  en had een grotere omvang. De vlek van ongeveer 16 km2 besloeg zowel Franse, Engelse als Belgische wateren en was al sterk verweerd door de natuurlijke werking van de golven en het groot aantal schepen die op deze locatie langsvaren. Een mogelijke vervuiler kon niet worden geïdentificeerd.

Een vierde olievlek werd geobserveerd na de melding  door het windmolenpark Norther. Het betrof een kleine en reeds verweerde olievlek in de buurt van de windparken. Ook hier kon geen vervuiler worden aangeduid.

Er werden in 2023 geen inbreuken vastgesteld op Bijlage V van het MARPOL Verdrag, dat betrekking heeft op het lozen in zee van vuilnis en vaste bulkstoffen door schepen. Wel werden 13 gevallen van operationele verontreiniging door andere schadelijke vloeistoffen dan olie (MARPOL Bijlage II) waargenomen, waarvan er 6 konden worden gelinkt aan een schip.

Drie keer ging het om een lozing  van FAME (fatty acid methyl ester). In de andere gevallen ging het om lozingen van aniline (een basisgrondstof voor de chemische industrie), zonnebloemolie en derivaten van palmolie. In één geval werd een PV uitgeschreven door de BMM-agenten, aangezien niet voldaan werd aan de lozingstandaard voor MARPOL Bijlage II die bepaalt dat dergelijke lozingen dienen te gebeuren waar het water dieper is dan 25 meter. In de overige gevallen werden de bevoegde havenstaatcontrolediensten ingelicht voor verdere opvolging en onderzoek.

Het lozen van andere schadelijke vloeistoffen dan olie vormt nog steeds een courant probleem, dat de laatste jaren in licht stijgende lijn lijkt te evolueren (zie grafiek). Niet alleen België maar ook andere Noordzeelanden merken deze stijgende trend op. Dat het vaak om toegestane lozingen gaat neemt echter niet weg dat ze, in variërende graad van ernst, een negatieve impact kunnen hebben op het mariene milieu. Het is belangrijk dat kuststaten deze lozingen blijven monitoren, omdat dit problemen op zee in kaart kan brengen en een stimulans kan zijn om indien nodig de huidige wetgeving aan te passen.

Olieverontreiniging in havens

Op 14 december werd een olievlek vastgesteld in de haven van Antwerpen. Het ging om een historische vervuiling van olie die vrijkomt uit de onderlaag, bijvoorbeeld door omwoeling of baggerwerken. De olie werd opgeruimd door een bestrijdingsvaartuig.

Olieverontreiniging in de haven van Antwerpen. © Instituut voor Natuurwetenschappen/ BMM

Monitoring van de zwavel- en stikstofuitstoot

Door de toepassing van een sniffersensor kan het Kustwachtvliegtuig op zee polluenten meten in de uitstoot van schepen, en staat ons land bekend als een pionier in de internationale strijd tegen de luchtvervuiling door schepen.

Zwavelmetingen staan reeds sinds 2016 op het programma. Om de strenge zwavellimieten voor scheepsbrandstof in het Noordzee-emissiecontrolegebied te monitoren werden in 2023 59 sniffer-vluchten (79,7 uren) uitgevoerd boven het Belgisch toezichtgebied. 24 van de 902 geïnspecteerde schepen vertoonden een verdacht hoge zwavelwaarde. Deze schepen werden gerapporteerd aan de bevoegde maritieme inspectiediensten en werden vervolgens aan wal geïnspecteerd.

Sinds de succesvolle integratie van een NOx-sensor in 2020 meet het vliegtuig ook de concentratie aan stikstofverbindingen (NOx) in de rookpluimen van schepen. Hiervoor gelden sinds 1 januari 2021 strengere beperkingen in het Noordzee-emissiecontrolegebied. België was daarmee het eerste land dat de stikstofuitstoot van schepen op zee kon monitoren. In 2023 leidde dit tot metingen van verdachte waarden bij 42 van de 902 gemonitorde schepen.

In 2021 werd ook een ‘black-carbon’-sensor toegevoegd aan de snifferopstelling. Deze meet de zwarte koolstof die een maat is voor de roetconcentratie in scheepsemissies. In 2023 werd zo de roetconcentratie gemeten bij 377 schepen. Bij uitzonderlijk hoge concentraties werd aan de havendiensten gevraagd een staal te nemen van de gebruikte brandstof. Deze zullen in 2024 worden geanalyseerd door het Instituut voor Natuurwetenschappen.

Controle op polluenten in de rookpluim van een schip. © Instituut voor Natuurwetenschappen/BMM

Internationale ‘Tour d’Horizon’ zending

In juli 2023 voerde het toezichtvliegtuig de jaarlijkse internationale TdH-missie uit in het kader van het Akkoord van Bonn. Hierbij wordt zeeverontreiniging afkomstig van boorplatformen opgespoord in het centrale deel van de Noordzee, in Nederlandse, Deense, Britse en Noorse offshore wateren.

Het toezichtvliegtuig detecteerde in totaal 30 olievervuilingen, het op één na hoogste waargenomen aantal sinds de start van het uitvoeren van deze jaarlijkse missie in 1991. 28 hiervan konden rechtstreeks worden gelinkt aan een olieplatform. Alle  waarnemingen werden systematisch gerapporteerd aan de bevoegde Kuststaat voor verdere opvolging overeenkomstig de internationale procedures.

Olie aan een boorplatform tijdens de internationale TdH-missie. © Instituut voor Natuurwetenschappen/BMM

De crew had ook het voorrecht om tijdens deze missie een groep orka’s te mogen waarnemen in Noorse wateren.

Drie orka’s (Orcinus orca) in Noorse wateren tijdens de internationale TdH-missie. © Instituut voor Natuurwetenschappen/BMM

Monitoring van zeezoogdieren

In 2023 voerde het Instituut voor Natuurwetenschappen luchtsurveys voor zeezoogdieren-monitoring uit in de maanden april, juni en september. Er werden op de vluchttransecten respectievelijk 282, 32 en 55 Bruinvissen waargenomen. Omgerekend naar de volledige Belgische wateren zijn dat heel wat Bruinvissen: meer dan 14.700 in april, en meer dan 1.400 en 2.500 in juni en september. Ook zeehonden werden regelmatig waargenomen tijdens deze vluchten, met name 2 in april, 10 in juni en 30 in september.

Ruimer maritiem toezicht

In het kader van de Kustwachtsamenwerking droeg het toezichtvliegtuig ook bij aan de ruimere taken van maritieme handhaving en veiligheid op zee.

In 2023 werden zo 15 schepen waargenomen die voeren zonder AIS, het automatisch identificatiesysteem dat o.a. helpt om aanvaringen te voorkomen. De meerderheid (93%) waren vissersschepen. De cijfers bevestigen de stijgende trend die wordt waargenomen sinds vissersschepen verplicht met AIS moeten varen (2020).

Daarnaast werden in 2023 53 navigatie-overtredingen waargenomen in de offshore vaarroutes in en nabij de Belgische wateren. Dit is eveneens een aanzienlijke toename waarbij het voornamelijk gaat om schepen die in tegengestelde richting varen (‘spookvaren’) of voor anker gaan in een van de vaarroutes. Deze waarnemingen werden systematisch gemeld aan het Directoraat-generaal Scheepvaart (FOD Mobiliteit en Vervoer) dat zorgt voor de nodige follow-up.

Tot slot werden ook 3 overtreders die verboden gebieden betraden gemeld aan de bevoegde autoriteiten. Dit is beduidend minder dan de cijfers van de vorige jaren. Een mogelijke verklaring is dat de invoering van de gesloten gebieden voor scheepvaart, zoals het aquacultuurbedrijf (zeeboerderij) voor de kust van Nieuwpoort en het kalibratiegebied voor wetenschappelijke instrumenten ter hoogte van Oostende, ondertussen is ingeburgerd bij de zeegaande vloot.

© Instituut voor Natuurwetenschappen/BMM

Offshore windparken en sedimentdynamiek

Het aantal offshore windparken op de Noordzee neemt exponentieel toe. De constructie ervan speelt in op de dringende behoefte aan een transitie naar groene energieproductie en koolstofneutraliteit. De installatie van deze door de mens gemaakte constructies heeft een merkbare impact op het mariene ecosysteem. Enkele positieve effecten zijn onder meer het bieden van een nieuw thuis aan verschillende dieren en het bieden van beschutting, voedsel en voortplantingsplaatsen. Er zijn echter waarnemingen gedaan van zwarte sedimentvlekken in de bemonsterde sedimenten nabij de turbinefunderingen, wat erop wijst dat er een hoge toevoer van organisch materiaal in het sediment is, waardoor de natuurlijke biogeochemische processen veranderen.

© Instituut voor Natuurwetenschappen/E. Cepeda Gamella

In het OUTFLOW-project onderzoekt PhD-kandidaat Esther Cepeda Gamella (Instituut voor Natuurwetenschappen – MARECO en Universiteit Gent), de bron van deze zwarte sedimenten.

Lees meer over dit onderzoek in een blogartikel dat Esther schreef voor BioVox (in het Engels):

https://biovox.eu/the-ecological-impact-of-offshore-wind-farms-and-sediment-dynamics/

Verhongerde jonge dwergvinvis in Oostende

Een jong mannetje dwergvinvis dat op 13 mei aanspoelde in Oostende kwam naar alle waarschijnlijkheid om het leven door verhongering. De lege maag, het lage gewicht en de dunne speklaag wijzen allen in die richting. Het ‘verse’ dier raakte waarschijnlijk om een onbekende reden gescheiden van de moeder. Hoewel waarnemingen van dode en levende dwergvinvissen de laatste jaren frequenter worden genoteerd in het zuiden van de Noordzee, blijft het aanspoelen ervan op een Belgisch strand een uitzonderlijke gebeurtenis.

© A. Deboosere

In de ochtend van 13 mei 2024 trof een wandelaar een dode, jonge dwergvinvis (Balaenoptera acutorostrata) aan op het strand van Oostende, ter hoogte van het Casino Kursaal. Hoofdredder Jonathan Devos zag het het dier – toen nog van onbekende identiteit – kort daarvoor nog drijven in het kustwater. De zone rond het aangespoelde dier werd afgezet opdat de hulpdiensten en wetenschappers van het Instituut voor Natuurwetenschappen de ruiming konden organiseren.

“Het was meteen duidelijk dat het om een zeer jong, erg mager en pas recent overleden dier ging”, zegt Jan Haelters, zeezoogdierenexpert van het Instituut voor Natuurwetenschappen. “Dwergvinvissen meten bij de geboorte slechts 2,5 tot 2,8 m, dus we vermoeden dat dit exemplaar met een lengte van 3,16 m slechts enkele maanden oud is. Op die leeftijd zijn ze nog sterk afhankelijk van hun moeder.”

Uit de verse toestand van het dier kan worden afgeleid dat het waarschijnlijk stierf kort voor, of tijdens, de stranding. Het kadaver werd overgebracht naar de faculteit Diergeneeskunde van de UGent, waar een team van de UGent en de ULiège nog dezelfde namiddag een autopsie uitvoerde.

© Instituut voor Natuurwetenschappen/W. De Clercq

Autopsieresultaten

De Oostende dwergvinvis bleek een jong mannetje te zijn.

“Zijn gewicht bedroeg slechts 214 kg, wat erg weinig is voor een dier van deze lengte. Zelfs bij de geboorte wegen ze al zwaarder, tot 450 kg. Dat in de maag geen voedselresten werden aangetroffen was dus weinig verrassend“, zegt Wannes De Clercq, die voor het Instituut voor Natuurwetenschappen de autopsie bijwoonde.

“De bevindingen suggereren dat deze dwergvinvis gescheiden raakte van zijn moeder, wat uiteraard problematisch is voor een jong dier dat nog niet kan instaan voor zijn voedselvoorziening”, voegt Wannes toe. Ook de dunne speklaag (slechts 7 mm dik) ondersteunt de hypothese van een dood door verhongering. Een klein stukje plastic in de maag staat niet in relatie tot de doodsoorzaak.

© Instituut voor Natuurwetenschappen/W. De Clercq

Belgische dwergvinvissen

De dwergvinvis is een vaste inwoner van de Noordzee, maar zijn verspreidingsgebied beperkt zich hoofdzakelijk tot het noordelijke en centrale deel ervan. In het zuiden van de Noordzee duikt de soort minder vaak op, al lijkt de frequentie van waarnemingen van levende en aangespoelde dwergvinvissen hier de laatste jaren wel toe te nemen.

Jan Haelters geeft detail: “We kennen uit de laatste 25 jaar elf aangetoonde gevallen van dwergvinvissen in de Belgische wateren. Vijf keer ging het om kadavers en zes keer om waarnemingen van levende exemplaren.”

De kadavers dateren uit 2004 (dood aangetroffen op zee en aan land gebracht; gestorven door bijvangst), 2013 (stranding; gestorven door inslikken van een grote hoeveelheid plastic), 2017 (kadaver in staat van ontbinding op zee), 2020 (ondervoed en gebroken onderkaak) en 2023 (kadaver in staat van ontbinding op zee, later aangespoeld in Nederland).

De levende dwergvinvissen werden opgemerkt in 2013, 2017, 2019, 2020 en tweemaal in 2024. De laatstgenoemde dieren werden waargenomen op 20 maart 2024 vanop de RV Belgica door wetenschappers van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (nabij de Fairybank) en op 23 april 2024 tijdens een luchtsurvey van zeezoogdieren door het Instituut voor Natuurwetenschappen (nabij de grens met de Engelse wateren).

Nauwe samenwerking tussen België en Frankrijk op zee deze zomer

Gezamenlijke operatie rond veiligheid onder Europese vlag

Op 13 mei 2024 werd in het Franse Duinkerke de officiële aftrap gegeven van een tijdelijke Belgisch-Franse samenwerking rond het gebruik van drones aan de Noordzeekust. Vier maanden lang, van 13 mei tot en met 13 september 2024, zullen verschillende partners van de Belgische Kustwacht twee speciale drones kunnen gebruiken als ondersteuning van hun diverse taken op zee. Daaronder ook de Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee en het Schelde-estuarium (BMM), wetenschappelijke dienst van het Instituut voor Natuurwetenschappen.

© EMSA/Schiebel

Deze gezamenlijke operatie van België en Frankrijk wordt gecoördineerd door EMSA en EFCA, respectievelijk het Europees agentschap dat instaat voor veiligheid op zee en het Europees agentschap voor de controle op visserij. Het project heet MMO (Multipurpose Maritime Operation) La Manche and Southern North Sea en is dus grensoverschrijdend.

Deze zomer zullen er dus nog meer ogen gericht zijn op zee om de veiligheid van ons kustgebied te verzekeren. Daarnaast worden er ook heel wat opleidingen rond veiligheid op zee georganiseerd door internationale experts.

Nathalie Balcaen – covoorzitter Kustwacht: “Dit is een buitenkans die we van EMSA en EFCA krijgen.  In een eerste fase willen we zien hoe deze drones een aanvulling kunnen zijn op de middelen die we nu al hebben. Hoe kunnen de toestellen helpen bij een reddingsoperatie op zee of bij hydrografie? Zijn het de juiste types of niet? We kunnen het materiaal van de zomer volop inzetten en dan evalueren. Als de resultaten positief zijn, zullen we werk maken van de nodige dossiers om zelf drones aan te kunnen schaffen”.  

Samen met Frankrijk zullen twee types drone worden ingezet.  Een zogenaamde RPAS (Remotely Piloted Aircraft System), een vliegende drone, en een ROV (Remotely Operated Vehicle), een onderwaterdrone. Verschillende partners van de Kustwacht zullen deze drones kunnen inzetten in vooraf afgebakende zones van de Noordzee.

Inzet van drones

  • Het MRCC (Maritiem Reddings-en Coördinatiecentrum) van het Agentschap Maritieme Dienstverlening en Kust (MDK) wil de RPAS gebruiken voor Search & Rescue. Zo kan de drone beelden maken van eventuele ‘anomalieën’ op zee zoals kleine bootjes, drenkelingen, objecten, enz. Bij een aanvaring tussen twee schepen voor de kust kan de drone worden vooruitgestuurd om al vroeg eventuele schade aan de schepen vast te stellen. Zo kan nog sneller worden ingegrepen bij een eventuele scheepsramp.
  • De DG Leefmilieu en de BMM (Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee en het Schelde-estuarium) willen de RPAS inzetten om milieuverontreiniging op te sporen, BMM kan de drone ook aanvullend gebruiken om bepaalde meldingen te verifiëren over fauna en flora in de Noordzee of het meten van de uitstoot van vaartuigen.
  • Het agentschap Landbouw en Zeevisserij wil de RPAS inzetten voor opdrachten in het kader van visserijcontrole op zee.
  • De dienst Vlaamse Hydrografie (Agentschap Maritieme Dienstverlening en Kust – MDK) zal de ROV onder andere gebruiken om wrakken op de bodem van de Noordzee nog beter in beeld te brengen en te identificeren.

Extra opleidingen en oefeningen

Naast het inzetten van de technologie worden in het kader van de MMO ook opleidingen en trainingen gegeven voor de verschillende Kustwachtpartners. Focus ligt hier op een nog betere identificatie van schepen op zee, en bijhorende communicatie. Zo zullen EMSA’s Integrated Maritime Services (IMS) vanuit het hoofdkwartier in Lissabon een gedetailleerd live beeld geven van alle vaartuigen op het Kanaal, één van de drukst bevaren zeeroutes ter wereld. Speciale algoritmes zullen de bewegingen van schepen kunnen volgen. Samen met satellietbeelden zullen deze IMS heel wat data opleveren om zo een volledig beeld te krijgen van het maritieme verkeer. België en Frankrijk zullen ook gebruik kunnen maken van satellietbeelden van EMSA’s CleanSeaNet Oil Spil Monitoring and Pollution Detection Service.

In het kader van de MMO zal de DG Leefmilieu ook een luik oliebestrijding uitvoerig kunnen oefenen. Op 14 en 15 mei wordt de Belgische en Franse oliebestrijdingscapaciteit uitgetest tijdens een grootscheepse oefening. Voor de Franse kust zal in een fictief scenario een tanker na een botsing veel olie verliezen. Frankrijk zal een beroep doen op Belgische schepen om mee de vervuiling te bestrijden. Drie Belgische schepen en een schip van het Europese agentschap EMSA zullen in formatie de olie uit de zee verwijderen.

Ook het Belgische Kustwachtvliegtuig, uitgebaat door het Instituut voor Natuurwetenschappen en Defensie, neemt deel aan deze oefening, en de ecochemische laboratoria (groep ECOCHEM – Ecosystems Physico-Chemistry) van het Instituut voor Natuurwetenschappen spelen eveneens een belangrijke rol. Zij ontvangen via een helikoptertransport immers oliestalen om een oil fingerprinting (proces om te bepalen waar een oliestaal vandaan komt) uit te voeren. De resultaten worden vergeleken met die van de Fransen, zodat ook het uitwisselingsprotocol voor informatie kan worden getest.

 

Addenda: Luchtbeelden van de gesimuleerde olieramp, genomen tijdens de oefening van 14-15 mei 2024 vanuit het Belgische Kustwachtvliegtuig.

© Instituut voor Natuurwetenschappen/BMM
© Instituut voor Natuurwetenschappen/BMM

15 jaar monitoring van de ecologische effecten van Belgische offshore windparken levert nog steeds nieuwe inzichten op

Vijftien jaar na de start van het programma blijft de monitoring van de ecologische effecten van Belgische offshore windparken nieuwe inzichten opleveren. Dat is een belangrijke conclusie uit het jongste WinMon.BE-rapport, dat de bevindingen over op de bodem levende ongewervelde dieren, vissen, bruinvissen en vogels samenvat. Alleen dankzij volgehouden en adaptieve monitoring kunnen we ervoor zorgen dat offshore windparken op de meest milieuvriendelijke manier worden ontworpen en gebouwd.

Wetenschappelijk veldwerk in de Belgische offshore windparken met de RV Belgica. (Beeld: Instituut voor Natuurwetenschappen/MARECO)

Momenteel zijn er acht offshore windparken operationeel in het Belgische deel van de Noordzee, met een totaal geïnstalleerd vermogen van 2,26 Gigawatt (GW) en bestaande uit 399 offshore windturbines. Samen beslaan ze een gebied van 238 km² langs de grens met de Nederlandse wateren en produceren ze jaarlijks gemiddeld 8 TWh. Dit is goed voor ongeveer een derde van de bruto elektriciteitsproductie uit hernieuwbare energiebronnen in België.

De impact op het mariene ecosysteem, zowel positief als negatief, wordt vanaf het begin van de bouw van het eerste windpark in 2008 onderzocht via het WinMon.BE monitoring- en onderzoeksprogramma. De bekomen wetenschappelijke inzichten hebben het beheer en de ontwikkeling van dit eerste Belgische offshore windparkgebied altijd geïnformeerd. In een nieuw rapport bespreken wetenschappers van het Instituut voor Natuurwetenschappen, het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, de Onderzoeksgroep Mariene Biologie van de Universiteit Gent en het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek de nieuwste bevindingen uit 2022, vatten enkele trends uit 15 jaar monitoring samen en geven aan waar aanvullend onderzoek en de ontwikkeling van aanvullende mitigatiemaatregelen nodig zijn.

Macrobenthos

De langetermijneffecten van offshore windparken op de macrobenthische gemeenschappen (ruwweg de organismen die op de zeebodem leven en met het blote oog zichtbaar zijn) die de omringende natuurlijke zachte sedimenten bewonen, werden onderzocht over een periode van 13 jaar (2008-2020). In dit kader zijn ook de sedimenten rond en tussen de windturbines bestudeerd.

Omdat windturbines de waterstroming beïnvloeden, bezinken fijne sedimenten hier gemakkelijker. De sedimenten in windparken worden ook organisch aangerijkt door de uitwerpselen van organismen die de turbines zelf hebben gekoloniseerd (zoals mosselen, anemonen en schaaldieren), en door dode dieren die van de turbines vallen. Voor het macrobenthos werd rond de windturbines hogere aantallen en een hogere soortenrijkdom en diversiteit aangetroffen. Bovendien werden ook hogere aantallen gedocumenteerd in de geulen tussen de zandbanken waarop de windparken doorgaans worden gebouwd. De macrobenthosgemeenschap blijft nog steeds veranderen, er is nog geen stabiele toestand bereikt na 13 jaar offshore windparkoperaties.

Bijkomend waren de diversiteit, aantallen en soortenrijkdom van het macrobenthos ook gecorreleerd met klimaatgerelateerde parameters (de temperatuur van het zeeoppervlak en de natuurlijke variabiliteit ervan op een tijdschaal van tientallen jaren), wat het belang aantoont van het opnemen van dergelijke omgevingsvariabelen in het onderzoek.

Bodembewonende vissen

Er werden veranderingen in de verspreidingspatronen van soorten geïdentificeerd voor vissen die op en vlak boven de zeebodem leven, zoals werd geïllustreerd voor schol Pleuronectes platessa. Voor deze soort werden de ruimtelijke verspreiding, het dieet en bewegingspatronen uitgebreid bestudeerd in relatie tot offshore windparken. Een combinatie van visuele duiktransecten (op turbineschaal), boomkormonsters (op windparkschaal) en het volgen van gezenderde dieren toonde aan dat de erosiebescherming rond de basis van de windturbines en de zandplekken tussen de turbines belangrijke voedselhabitat zijn geworden voor schol.

De bevindingen suggereren dat offshore windparken fungeren als een toevluchtsoord voor schol, waardoor de directe visserijsterfte mogelijk wordt verminderd en de productie (voortplanting) waarschijnlijk wordt bevorderd. Eerder werd gedocumenteerd dat vissersschepen voor dezelfde visserijinspanning net buiten de windparken meer schol vingen dan op dezelfde plaatsen vóór de bouw van de windparken. Er moet echter nog worden onderzocht of dit een echt overloopeffect is dat op de langere termijn blijft aanhouden, en ook zal standhouden in de context van de verwachte grootschalige uitbreiding van offshore hernieuwbare energiezones in de bredere Noordzee.

Bruinvis

Veranderde verspreidingspatronen van soorten mogen niet enkel worden geïnterpreteerd in relatie tot de aanwezigheid van offshore windparken, maar zijn mogelijk ook afhankelijk van andere menselijke activiteiten, zoals scheepvaart, visserij en maricultuur. Dit is met name het geval voor zeer mobiele soorten zoals zeezoogdieren. Gegevens van tellingen vanuit de lucht (2009-2022) maakten een analyse mogelijk van de verspreidingspatronen van de bruinvis Phocoena phocoena in functie van zowel omgevingsfactoren als door de mens veroorzaakte stressoren.

De verspreiding van de bruinvis volgde een consistent seizoenspatroon, met de hoogste dichtheden in het voorjaar. Er werd aangetoond dat de soort een voorkeur heeft voor het westelijke deel van de Belgische Noordzeewateren, met een sterke overlap met het beschermde mariene gebied ‘Vlaamse Banken’. De verspreiding was ook negatief gecorreleerd met de intensiteit van het scheepsverkeer en met de afstand tot het dichtstbijzijnde offshore windpark. Het is echter essentieel om voorzichtig te zijn met het overmatig interpreteren van deze correlaties. Verdere monitoring en onderzoek wordt aanbevolen om de interactie beter te begrijpen tussen natuurlijke factoren die de ruimtelijke verspreiding van bruinvissen aansturen, zoals de beschikbaarheid van prooien, en antropogene stressoren.

Bruinvissen gedocumenteerd tijdens een telling vanuit de lucht. (Beeld: Instituut voor Natuurwetenschappen/J. Haelters)

Zeevogels

De monitoringstrategie voor zeevogels wil niet enkel documenteren hoe deze op zee andere zones opzoeken dan voor de bouw van de windparken, maar ook vanop welke afstand ze windparken vermijden (of ertoe aangetrokken worden) en wat het effect van turbinedichtheid op de verplaatsing van zeevogels is. De in dit stadium gepresenteerde resultaten (gegevens van februari 2021 tot april 2023) moeten als indicatief worden beschouwd, aangezien er meer gegevens en geavanceerde ruimtelijke modellen nodig zijn om sterkere conclusies te kunnen maken.

Niettemin is het, op basis van de momenteel beschikbare gegevens, interessant om te zien dat de waargenomen reacties in overeenstemming zijn met wat eerder en elders is gevonden voor verschillende zeevogelsoorten. De resultaten wijzen op een aantrekkingseffect voor grote mantelmeeuw Larus marinus en aalscholver Phalacrocorax carbo, en op een ontwijkingseffect voor Jan-van-gent Morus bassanus. Aan de andere kant werd het vermijden van windparken door zeekoeten Uria aalge niet langer opgemerkt en werd een toenemend aantal alken Alca torda waargenomen in de windparken.

Jan-van-gent in het Belgisch deel van de Noordzee (Beeld: Instituut voor Natuurwetenschappen/K. Moreau)

Migrerende vogels

Omdat de zuidelijke Noordzee op een van de belangrijkste trekroutes in Europa ligt, brengt het mitigeren van de gevolgen van offshore windparken ook maatregelen met zich mee om het aantal aanvaringen door trekvogels terug te dringen. De hoogste vliegintensiteiten op zee worden ’s nachts geregistreerd tijdens de lente- en herfstmigratie, voornamelijk van migrerende zangvogels. Normaal migreren deze op grotere hoogte, maar een deel vliegt op rotorhoogte van de windturbines en loopt daardoor risico op botsingen. Vooral ongunstige weersomstandigheden brengen grote aantallen zangvogels in het bereik van de turbinerotoren.

Verwacht wordt dat het tijdelijk stilleggen van turbines in periodes met een hoog aanvaringsrisico voor zangvogels de sterfte substantieel zal verminderen. Deze beheersmaatregel wordt echter nog niet regelmatig toegepast, maar wel al getest in onder andere Nederland. Locatiespecifieke opvolging blijft noodzakelijk om de effectiviteit van deze maatregel te beoordelen en de strategie te verfijnen. Bovendien kan een regionale aanpak het meest geschikt zijn om de efficiëntie en ecologische voordelen van een dergelijke maatregel te maximaliseren.

Langetermijn- en adaptieve monitoring

De meeste milieumonitoringprogramma’s voor offshore windparken worden vijf jaar na installatie stopgezet. WinMon.BE daarentegen hanteert een filosofie van onderzoek op lange termijn, dat de volledige levenscyclus van offshore windparken bestrijkt, van de bouw via de operationele fase tot de uiteindelijke ontmanteling. Uit het programma blijkt dat vijftien jaar na de eerste installatie van offshore windturbines in het Belgische deel van de Noordzee nog steeds veranderingen in het mariene ecosysteem worden waargenomen, zoals het geval was voor de macrobenthos-gemeenschappen. Dit onderstreept het belang van langetermijnonderzoek voor een verantwoord beheer van offshore windparken.

Het monitoringprogramma moet ook adaptief zijn. Niet alleen voortgezet, maar ook aangepast en nieuw onderzoek is onmisbaar om het inzicht te vergroten in de manier waarop mariene ecosystemen reageren op windparken. Dit onderzoek mag zich niet alleen richten op het aantrekken van harde substraatsoorten (waarbij windturbines kunstmatige harde substraten vertegenwoordigen), maar ook op soorten die minder duidelijk invloed ondervinden van offshore windparken, zoals schol en andere bodembewonende vissen.

Steven Degraer (Instituut voor Natuurwetenschappen/MARECO), coördinator van het WinMon.BE-consortium: “We moeten kritisch blijven nadenken over de efficiëntie en effectiviteit van het monitoring- en onderzoeksprogramma om ervoor te zorgen dat we de beste gegevens verzamelen, zoals blijkt uit de aangepaste ontwerp van het monitoringprogramma voor zeevogels. Zoals is aangetoond voor zeezoogdieren, moeten we de meest pertinente vragen beantwoorden en de effecten van offshore windparken contextualiseren. Vooruitstrevende inzichten zijn nodig om op bewijs gebaseerde, efficiënte en effectieve mitigatiemaatregelen te ontwikkelen, en om milieuvriendelijke offshore windparken te ontwerpen en bouwen.”

Het is nog niet afgelopen voor WinMon.BE

In het marien ruimtelijk plan 2020-2026 werd een bijkomende Belgische zone voor hernieuwbare energie op zee aangewezen, de Prinses Elisabethzone. Hier wordt op een oppervlakte van 285 km² een bijkomend geïnstalleerd vermogen tussen 3,15 en 3,5 GW gepland. De voortschrijdende inzichten van WinMon.BE worden ook gebruikt om het ontwerp van deze zone op een omgevingsgevoelige manier te begeleiden, en ook tijdens de bouw- en exploitatiefasen van toekomstige windparken zal WinMon.BE de effecten op de mariene omgeving documenteren en leren begrijpen. Omdat de Prinses Elisabethzone overlapt met het beschermde mariene gebied ‘Vlaamse Banken’, werd aanvullende kennis over het natuurinclusief ontwerpen van windparken verzameld in de EDEN2000-studie “Exploring options for a nature-proof Development of offshore wind farms inside a Natura 2000 area” (2019-2023).

Zones voor hernieuwbare energie, incl. offshore windparken, in het Belgisch deel van de Noordzee. Oostelijke zone (groen) = eerste fase die volledig operationeel is; westelijke zone (blauw) = Prinses Elisabeth Zone; oranje stippellijn = Natura 2000 gebied (bron: Marien Ruimtelijk Plan 2020-2026)

België is bovendien niet het enige land dat in de zuidelijke Noordzee inzet op windparken. In de ons omringende landen zijn reeds veel parken operationeel, in aanbouw of gepland, en er is een intentieverklaring om tegen 2050 300GW aan windenergie te installeren in de Noordzee.  Daarom zijn ook cumulatieve ecologische effecten op een grotere geografische schaal dan het Belgische deel van de Noordzee een zorg. De resultaten van WinMon.BE en EDEN2000 zijn ook rechtstreeks bruikbaar in het kader van het Greater North Sea Basin Initiative, dat de samenwerking rond mariene ruimtelijke planning tussen de Noordzeelanden versterkt. Een extra reden waarom het belangrijk is dat de monitoring van de ecologische effecten van windparken op zee wordt voortgezet!

“WinMon.BE heeft nog een lange toekomst voor zich. Bemoedigend is ook dat het programma in internationaal verband als voorbeeld dient voor de milieumonitoring in offshore windparken. Er zijn gesprekken gaande met beleidsmakers en wetenschappers uit verschillende landen, die inspiratie willen putten uit het Belgische voorbeeld”, besluit Steven Degraer.

 

Over WinMon.BE

Het Monitoringprogramma WinMon.BE wordt uitgevoerd in opdracht van de Federale Overheid in het kader van de milieuvergunningsvoorwaarden voor offshore windparken. Voor de monitoring werd gebruik gemaakt van het onderzoeksschip Belgica (vaartijd op RV Belgica werd ter beschikking gesteld door BELSPO en het Instituut voor Natuurwetenschappen), het onderzoeksschip Simon Stevin (uitgebaat door het Vlaams Instituut voor de Zee), verschillende privéschepen, het Belgisch wetenschappelijk duikteam en het luchttoezichtvliegtuig van het Instituut voor Natuurwetenschappen.

WinMon.BE is een samenwerking tussen het Instituut voor Natuurwetenschappen, het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO), de Onderzoeksgroep Mariene Biologie van de Universiteit Gent en het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO), en wordt gecoördineerd door het ‘Marine Ecology and Management’-team (MARECO) van het Instituut voor Natuurwetenschappen. MARECO coördineerde ook de EDEN2000-studie met betrekking tot de verwachte ecologische effecten van toekomstige offshore windparken in de Prinses Elisabethzone.

Gewone dolfijn aangespoeld op strand van Oostende

In de ochtend van vrijdag 22 december 2023 spoelde een dode Gewone dolfijn (Delphinus delphis) aan op het strand van Oostende, nabij de westelijke strekdam. Het ging om een vrouwtje van 2,07 meter lang.

© Instituut voor Natuurwetenschappen / Jan Haelters

De Gewone dolfijn is een zeldzame soort in de Noordzee, maar is de meest algemene dolfijnensoort in de Golf van Biskaje en in de aanpalende Atlantische Oceaan. In de golf van Biskaje sterven er elk jaar duizenden in visnetten.

© Instituut voor Natuurwetenschappen / Jan Haelters

Het was maar liefst de derde keer dat in 2023 een dode Gewone dolfijn aanspoelde op een Belgisch strand, en dat is erg uitzonderlijk. Het exemplaar van 22 december was met voorsprong het meest verse van de drie en werd dan ook ingezameld voor verder onderzoek. Dat zal echter pas plaatsvinden in 2024, en zal hopelijk een licht werpen op de gezondheidstoestand, doodsoorzaak en herkomstgebied van het onfortuinlijke dier.

© Instituut voor Natuurwetenschappen / Jan Haelters

Publieke raadpleging: aanvraag concessie voor zandwinning

Betoncentrale Van den Braembussche heeft op 31 oktober 2023 een aanvraag ingediend voor een verlenging van zijn huidige concessie voor zandwinning op het Belgisch Continentaal Plat. De exploitatie van zand is onderworpen aan een milieueffectenbeoordelingsprocedure.

De concessieaanvragen en het milieueffectbeoordelingsrapport, inclusief ontwerp van passende beoordeling, worden hieronder voorgelegd.

Aanvraag

Milieueffectbeoordelingsrapport (origineel 2020)

Milieueffectbeoordelingsrapport (update 2022)

Milieueffectbeoordelingsrapport (bijlage Studiedag 2021)

 

Resultaten van de raadplegingen

Bezwaarschrift 4Sea-20240112

 

De inzageperiode van de raadpleging loopt van 8 december 2023 t.e.m. 7 januari 2024.

Iedere belanghebbende kan zijn standpunten, opmerkingen en bezwaren tot en met 22 januari 2024 per brief of per email overmaken aan mevrouw Brigitte Lauwaert.

Instituut voor Natuurwetenschappen/BMM
T.a.v. Mevr. Brigitte Lauwaert
Vautierstraat 29
1000 Brussel

blauwaert@naturalsciences.be

De kwaliteit van de Noordoost-Atlantische Oceaan

In het Quality Status Report 2023 beoordelen de 16 partijen van het OSPAR-verdrag, waaronder België, de status van de Noordoost-Atlantische Oceaan. Het rapport bevestigt dat klimaatverandering en verzuring van de oceaan drijvende krachten van verandering zijn geworden. De biodiversiteit en habitats blijven in gevaar, maar er is een kentering merkbaar met betrekking tot de chemische kwaliteit van het mariene milieu.

Meer dan 400 wetenschappers en beleidsmakers uit het hele Noordoost-Atlantische gebied hebben samengewerkt om een holistische beoordeling van het Noordoost-Atlantische mariene gebied te maken: het OSPAR Quality Status Report 2023 (QSR). Het werk werd uitgevoerd onder de paraplu van het OSPAR-verdrag voor de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan. Het evalueert de huidige toestand van het mariene milieu en de ecosystemen, en de menselijke activiteiten die ervan profiteren en ermee interacteren.

Dr. Patrick Roose, operationeel directeur van de afdeling ‘Natuurlijk Milieu’ van het Instituut voor Natuurwetenschappen was een van de coördinatoren van dit titanenwerk. Hij vat de situatie als volgt samen: “Het wordt steeds dringender om de oorzaken van degradatie en het verlies aan biodiversiteit aan te pakken en daardoor de gezondheid en veerkracht van mariene ecosystemen in het noord-oostelijke deel van de Atlantische Oceaan te vergroten. Tot dit gebied behoort ook onze Noordzee. Klimaatverandering en verzuring van de oceaan zijn nu drijvende krachten geworden achter grote veranderingen die een groot deel van de mariene biodiversiteit van de Noordoost-Atlantische Oceaan in gevaar brengen. Als zodanig versterken ze de effecten van de tot nu toe ‘traditionele’ factoren, zoals overexploitatie en chemische vervuiling.”

Biodiversiteit in gevaar

Uit het rapport blijkt dat grote delen van de Noordoost-Atlantische Oceaan nog steeds te kampen hebben met afnemende biodiversiteit en aanhoudende achteruitgang van habitats, ondanks de maatregelen die al zijn genomen door de verdragsluitende partijen van OSPAR. De gevolgen van de visserij en andere menselijke activiteiten op de biodiversiteit en de kwaliteit van de habitats zijn nog steeds sterk voelbaar, en andere vormen van degradatie, zoals geluidsoverlast, zijn een groeiende zorg.

Hoewel de status van habitats en individuele soorten sterk verschilt, kunnen enkele algemene uitspraken worden gedaan: Bodemhabitats worden nog steeds beschadigd, terwijl plankton, de basis van het mariene voedselweb, wordt aangetast in de waterkolom. De toestand van de mariene voedselketens baart grote zorgen. Steeds meer visbestanden worden duurzaam bevist, maar de algehele toestand van de zeevis blijft ongunstig. Zeevogels zitten over het algemeen nog steeds in de problemen. Veel zeezoogdieren, vooral de noordelijke zeehondenpopulaties en kleinere tandwalvissen, lopen nog steeds gevaar, terwijl de status van sommige andere zeezoogdieren onbekend blijft. We lijken ook relatief weinig te weten over de status van zeeschildpadden.

Punten van verbetering

Gelukkig is de milieukwaliteit op sommige gebieden verbeterd: De ernstigste gevaarlijke stoffen zoals PCB’s, PAK’s en organochloriden blijven zorgwekkend (vooral omdat ze lange tijd in het systeem blijven), maar de uitstoot is aanzienlijk afgenomen. Verontreiniging door radioactieve stoffen is voorkomen en de lozingen door de olie- en gasindustrie zijn sterk verminderd en blijven afnemen. De hoeveelheid zwerfvuil op zee blijft hoog, maar wordt beter opgevolgd en er zijn aanzienlijke stappen gezet om dit probleem terug te dringen.

Eutrofiëring, het proces waarbij water overmatig verrijkt raakt met voedingsstoffen, blijft bestaan, maar in veel delen van de Noordoost-Atlantische Oceaan is een geleidelijke vermindering van de overtollige voedingsstoffen waargenomen. De introductie van nieuwe niet-inheemse soorten, een andere traditionele oorzaak van het verlies aan biodiversiteit, lijkt ook in het mariene milieu te zijn afgenomen. Als gemeenschap moeten we ervoor zorgen dat we deze trends in de goede richting voortzetten. Bovendien moeten we in het licht van de klimaatverandering en de verzuring van de oceaan ook voorzichtig zijn met optimisme. De gevolgen van deze door de mens veroorzaakte verschijnselen zijn nu immers duidelijk meetbaar en brengen ecosystemen verder in gevaar.

Gepaste maatregelen

De bevindingen uit het Quality Status Report 2023 zullen OSPAR helpen zijn Noordoost-Atlantische Milieustrategie 2030 te ontwikkelen, een routekaart voor het verwezenlijken van de visie van een schone, gezonde en biologisch diverse Noordoost-Atlantische Oceaan, die productief is, duurzaam wordt gebruikt en veerkrachtig is tegen klimaatverandering en verzuring van de oceaan.

Dr. Roose brengt enkele belangrijke nuances aan: “De algemene conclusies van het QSR bevatten geen grote verrassingen, maar we moeten beter worden in het ontwikkelen van het noodzakelijke wetenschappelijk onderbouwde beleid, en dus in het vertalen van wetenschappelijke inzichten naar effectieve maatregelen. Om effectief te zijn moeten we onze inspanningen bundelen en overgaan tot internationale evaluaties en gezamenlijke maatregelen. Het heeft geen zin om alles op nationale basis te beoordelen, omdat er geen grenzen in de zeeën zijn en er geen ongewenste effecten kunnen worden overwonnen in nationale delen van een groter zeegebied.”

Ook voor de wetenschap is er nog werk aan de winkel: “Er zijn nog indicatoren waarvoor we onvoldoende data hebben en de dataverzameling beter kunnen coördineren. Voldoende, continue en gecoördineerde dataverzameling is van cruciaal belang, net als continue beleidsondersteuning. Bovendien staan niet alle beoordelingsmethoden en drempels al op punt, vooral niet voor cumulatieve effecten”, voegt dr. Roose toe.

Dr. Patrick Roose presenteert de belangrijkste bevindingen van het OSPAR Quality Status Report 2023 op de jaarlijkse conferentie van de Internationale Raad voor het Onderzoek van de Zee (ICES) in Bilbao, Spanje, 13 september 2023.

Over OSPAR en het QSR

OSPAR – de “Commissie van Oslo en Parijs” – is het mechanisme waarmee vijftien regeringen en de EU samenwerken om het mariene milieu van de Noordoost-Atlantische Oceaan te beschermen. De vijftien regeringen zijn België, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Ierland, IJsland, Luxemburg, Nederland, Noorwegen, Portugal, Spanje, Zweden, Zwitserland en het Verenigd Koninkrijk.

OSPAR begon in 1972 met het Verdrag van Oslo tegen dumping en werd door het Verdrag van Parijs van 1974 uitgebreid tot zeevervuiling afkomstig van het land en de offshore-industrie. De twee verdragen werden verenigd, bijgewerkt en uitgebreid door het OSPAR-verdrag van 1992. In 1998 werd een nieuwe bijlage over biodiversiteit en ecosystemen aangenomen om niet-vervuilende menselijke activiteiten die een negatieve invloed op de zee kunnen hebben, te bestrijken. Meer informatie op de OSPAR website en YouTube.

Het Quality Status Report (QSR) 2023 is de meest alomvattende beoordeling van de Noordoost-Atlantische Oceaan en weerspiegelt het collectieve werk van de 16 partijen van het OSPAR-verdrag. Het beoordeelt de status van verschillende componenten van de Noordoost-Atlantische Oceaan en onderzoekt hoe de toestand is veranderd sinds het vorige QSR uit 2010.

Het QSR 2023 werd voorgesteld op de jaarlijkse wetenschapsconferentie van de Internationale Raad voor het Onderzoek van de Zee (ICES) in Bilbao, Spanje, op 13 september 2023. In België werden de resultaten, met de nadruk op de Noordzee, gepresenteerd tijdens het evenement ‘Natuurherstel in het Belgisch deel van de Noordzee’, georganiseerd door de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, op 5 december 2023 in Brugge.

De Belgische inbreng voor het QSR kwam tot stand dankzij de medewerking van heel wat actoren, die allemaal expliciet bedankt worden voor hun medewerking: het Directoraat-Generaal Leefmilieu (FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu), het Instituut voor Natuurwetenschappen, het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle (FANC), de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM), het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO), het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO), het Vlaams Instituut voor de Zee (VLIZ), Afdeling Maritieme Toegang (Departement Mobiliteit en Openbare Werken), de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM) en het Directoraat-Generaal Scheepvaart (FOD Mobiliteit en Transport).