Plasticvervuiling in Belgische Noordzee: geen alarmerende hoeveelheden microplastics in vis en schaaldieren, kunststofvezels alomtegenwoordig en hotspot nabij Zeebrugge

Ruim drie kwart van alle afval in de Belgische Noordzee bestaat uit macroplastics (grotere partikels plastic afval), en dat is vooral in de kuststrook een belangrijke bron van vervuiling. Kunststofvezels, grotendeels afkomstig van ‘spekking’  uit de sleepnetvisserij, zijn echter overal te vinden, ook verder uit de kust. Ook de kleinere plastic bolletjes of microplastics van >50 µm (één twintigste van een mm) blijken veel vaker op te duiken langs de kuststrook en in havens dan verder op zee. Dat blijkt allemaal uit een eerste systematische monitoringsstudie in de Belgische Noordzee. Via het onderzoeksproject MarinePlastics beschikt de wetenschap nu over de nodige input om een macro- en microplastics monitoringsplan op te zetten voor het Belgisch deel van de Noordzee, een Europese verplichting.

Op de visgronden waar Belgische vissers actief zijn, hebben de onderzoekers ook commerciële vissoorten en schaaldieren onderzocht op microplastics. Daar zijn de aantallen erg laag tot afwezig. Zo duiken er slechts in 5 van de 42 onderzochte visfilets een paar microplastic deeltjes op: 2 à 6 deeltjes per 100 g visfilet. Op basis van deze studie noemen de onderzoekers de vis en schaaldieren van Belgische visserij op dit moment alvast een veilige voedingsbron wat betreft microplasticvervuiling.

In de vangst van Belgische vissers vindt men naast mariene organismen (vissen, schaaldieren etc.) ook allerhande plastics terug. © ILVO

Het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO) en het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN) hebben binnen het twee jaar durende onderzoeksproject MarinePlastics in kaart gebracht hoeveel en welke types plastic voorkomen op de Belgische visgronden. Het gaat zowel om grotere stukken afval (macroplastics groter dan 5 mm) als minuscule plasticdeeltjes (microplastics kleiner dan 5 mm). Dat onderzoek was niet vrijblijvend, maar een verplichting vanuit Europa, dat al sinds 2012 vraagt dat elke lidstaat cijfers verzamelt rond macroplastics op de zeebodem. Vanaf 2020 dient er ook data verzameld te worden rond microplastics in het sediment en in het water. Het project MarinePlastics onderzocht daarnaast ook in welke mate er microplastics aanwezig zijn in de commerciële vissoorten en schaaldieren uit onze visserijgebieden (Noordzee, Kanaal, Keltische Zee, Ierse Zee). De onderzoekers maakten het onderscheid tussen de plastic deeltjes in de vissenmaag (die mensen niet mee consumeren) en de visfilet (die we wel opeten).

Veilige Belgische vis

Uit dat onderzoek komen alvast geruststellende resultaten: er werd vastgesteld dat microplastics >50 µm (dit is een twintigste van een mm; vervuiling met nanoplastics, nog kleinere deeltjes dus, werd in dit project niet onderzocht) zich niet ophopen in commerciële vissen en schaaldieren die werden bemonsterd in visserijgebieden waar Belgische vissers actief zijn. In bijna alle vis- en schaaldierenmonsters (zowel eetbare als niet-eetbare delen) waren de aantallen microplastics zo laag dat de concentratie niet precies bepaald kon worden. In slechts 5 van de 42 visfilets werden 2-6 microplastic deeltjes per 100 g visfilet gevonden, wat niet alarmerend is. Het publiek mag dus worden geïnformeerd dat vis en schaaldieren van de Belgische visserij momenteel veilige producten zijn qua microplasticvervuiling.

Kunststofvezels in water uit de haven van Zeebrugge, gefilterd over een zeef van 100 μm (gefotografeerd door de microscoop). © KBIN/C. De Schrijver

Meer microplastics nabij havens en de kust

Nochtans zijn de concentraties microplastics in de zeebodem en in zeewater soms vrij hoog, zij het variabel. In deze studie was de concentratie microplastics in kustsedimenten (bij Zeebrugge) ongeveer negen keer hoger dan verder van de kust. In zeewater was het verschil nog spectaculairder: water uit de haven van Zeebrugge en nabij de kust bevatte respectievelijk 48 en 10 keer meer microplastics vergeleken met meer zeewaarts gelegen locaties. Momenteel bestaat er geen monitoringprogramma dat de evolutie van dit type vervuiling in België volgt. Om te voldoen aan de Europese verplichtingen moet dus een nationaal monitoringprogramma voor microplastics worden opgezet. De onderzoekers raden hiervoor ook aan om het transport van microplastics in het mariene milieu, mogelijke hotspots en het verband met de verspreiding van macroafval verder te (laten) onderzoeken.

Karien De Cauwer, onderzoeker KBIN: “Door deze studie hebben we een goed beeld van de mate van vervuiling met microplastics nabij de kust en verder zeewaarts. Op basis van een goede opsporingsmethodologie kan de evolutie opgevolgd worden volgens Europese normen. Dit zal toelaten om te evalueren of genomen maatregelen en acties effectief werken. Met meer kennis over locaties waar microplastics zich zouden kunnen opstapelen, kan er nog gerichter gemeten worden.”

Plastic vezels uit de visserij

Grote stukken afval – macroplastics – maken in aantallen 77 tot 88% uit van alle afval in zee. Daarbij is er één item dat blijkbaar overal te vinden is: kunststofvezels. De zeer lichte monofilamenten van ‘spekking’ – de mat van losse draden die de buik van een sleepnet moeten beschermen tegen schade – zijn het belangrijkste plastic item dat gelijkmatig over ons deel van de Noordzee wordt verspreid, ook verder uit de kust. Zwaardere plastics (zoals kratten, flessen en containers) vind je vooral in de buurt van de kust. Belangrijk detail: in het Nederlandse deel van de Noordzee is er meer vervuiling door plastic vezels dan in het Belgische deel. De onderzoekers vragen aan beleid en sector om het vinden en implementeren van een goed biologisch afbreekbaar alternatief voor spekking bovenaan de prioriteitenlijst te zetten. Vanzelfsprekend gaat het dan niet enkel over de Belgische visserijsector, maar dient er initiatief te worden genomen op de schaal van de volledige Noordzee of zelfs heel Europa.

‘Spekking’, de mat van losse draden die de buik van een sleepnet moeten beschermen tegen schade, is een belangrijke bron van kunststofvezels in het Belgisch deel van de Noordzee. © ILVO

Verspreidingsroutes van zwerfvuil?

Er mag dan wel een verband zijn tussen plastic vervuiling en visserij, een eenduidig oorzakelijk verband met visserij-intensiteit is er niet. Met andere woorden: het is niet zo dat het meeste afval wordt gevonden op plaatsen waar het meest intensief wordt gevist. Evenmin werd een direct verband gevonden met zandwinning of offshore windparken. Op één baggerstortplaats, nabij de haven van Zeebrugge, werd een hotspot van afval geïdentificeerd. Het blijft echter onduidelijk of dit het gevolg is van het storten zelf, of van stroming of andere drijvende krachten. Er is dus een gedetailleerd onderzoek nodig naar de hotspots van zwerfvuil op zee, waarbij de impact van verschillende bronnen wordt onderzocht en de transportprocessen van zwerfvuil worden gemodelleerd.

Bavo De Witte, onderzoeker ILVO: “In onze woelige Noordzee is het niet verwonderlijk dat stromingen een sterke invloed kunnen uitoefenen op plastic vervuiling. Via modellering moet het mogelijk zijn om nog meer te weten te komen over de herkomst van verschillende afvaltypes.”

 De volledige rapporten zijn te downloaden via:

Microplastics in seafood from Belgian fisheries areas – ILVO Vlaanderen

Distribution and sources of macrolitter on the seafloor of Belgian fisheries areas – ILVO Vlaanderen

Marine Plastics project synthesis and recommendations – ILVO Vlaanderen & KBIN

Het onderzoeksproject MarinePlastics werd gefinancierd door het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV) en het Financierings-instrument voor de Vlaamse Visserij (FIVA).

België kandidaat voor de Raad van de Internationale Maritieme Organisatie

België stelt zich kandidaat voor herverkiezing in de Raad van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) in categorie C. Deze organisatie van de Verenigde Naties zet zich in voor veilige en duurzame internationale scheepvaart. Ons land is sinds 1951 lid van de IMO en is er trots op dat het sindsdien samen met andere landen heeft bijgedragen tot de ontwikkeling van de maritieme industrie.

Ter ondersteuning van onze kandidatuur voor de Raad van de IMO-verkiezingen van 2021, heeft het DG Scheepvaart het genoegen een video te delen die maritiem België voorstelt en de kernpunten van ons motto onderstreept: “Be sustainable, be safe, be together, be Belgium”.

Onder meer wetenschappelijk onderzoek, monitoring van het mariene milieu en het opvolgen van de naleving van de internationale regels inzake luchtvervuiling door schepen komen in de promotievideo aan bod. Het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN) verleende daartoe medewerking aan de video, en leverde beelden aan. Onder meer de steun van de Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee (BMM), en in het bijzonder van het luchttoezichtteam van de BMM, maar ook van wetenschappelijke duikers en diverse andere KBIN-teams was hierbij onontbeerlijk.

BEKIJK DE VIDEO

België focust in haar kandidatuur onder meer op:

  • bevordering van inclusief bestuur
  • ervaring met een steeds complexer wordende maritieme ruimte en een verscheidenheid aan actoren
  • innovatie voor een duurzame maritieme sector
  • uitvoering van IMO-regelgeving en beschermen van zeevarenden
  • versterking van de scheepvaartcluster

Vincent Van Quickenborne, vice-eersteminister en minister van Noordzee: “Scheepvaart is van groot belang voor onze economie. Tegelijk zetten we sterk in op de bescherming van de zeeën en oceanen. Zo neemt ons land op internationaal niveau een voortrekkersrol op wanneer het gaat over emissiereductie. Onze Noordzee zelf maakt deel uit van een ECA-zone (Emission Control Area) waarin we met ons sniffervliegtuig streng controleren op de uitstoot van stikstof, zwavel en nog dit jaar ook van black carbon. Onze ambitie is om de CO₂ -uitstoot te verminderen met 55% tegen 2030 en nul-uitstoot te halen tegen 2050. Daarom is het belangrijk dat we opnieuw onze plaats in de cockpit van de IMO kunnen bemachtigen. Zo kunnen we echt onze stempel drukken op de ontwikkeling van een duurzaam maritiem beleid.”

Peter Claeyssens, Directeur-generaal bij het Directoraat-generaal Scheepvaart: “De Internationale Maritieme Organisatie (IMO) bepaalt de regels voor een veilige scheepvaart en de bescherming van onze zeeën en oceanen. Als belangrijke maritieme natie zet België sterk in op veilige en milieuvriendelijke scheepvaart. Daarom wil België mee aan het roer staan van deze organisatie, om onze stempel te kunnen drukken op het continue streven naar een duurzame maritieme mobiliteit wereldwijd.”

De verkiezingen worden in Londen gehouden tijdens de 32e gewone zitting van de Algemene Vergadering, van 6 december 2021 tot en met 15 december 2021.

Meer informatie over de Raad van de IMO en de Belgische kandidatuur vindt u hier.

Bron: FOD Mobiliteit en Vervoer

https://mobilit.belgium.be/nl/nieuws/nieuwsberichten/2021/belgie_kandidaat_voor_de_raad_van_de_internationale_maritieme

Iconische Belgica krijgt tweede leven als Oekraïens onderzoeksschip

Op 13 september 2021 werd de overeenkomst ondertekend voor de overdracht van het legendarische onderzoeksschip Belgica van de Belgische aan de Oekraïense autoriteiten. Enkele dagen later vangt het schip de tocht naar haar nieuwe thuisbasis Odessa aan. Tijdens deze transit worden diverse wetenschappelijke staalnames uitgevoerd. Ook in de Zwarte Zee zal het schip blijven doen waar het in uitblinkt: wetenschappelijk onderzoek uitvoeren en de gezondheidstoestand van de zee opvolgen. Op basis daarvan kan men maatregelen definiëren die tot het ecologisch herstel van de Zwarte Zee moeten leiden.

De RV Belgica beëindigt haar laatste campagne als Belgisch oceanografisch onderzoeksschip, 25 maart 2021. ©Belgian Navy/J. Urbain

Op maandag 13 september 2021, ondertekenden Dhr. Thomas Dermine, staatssecretaris voor Economisch Herstel en Strategische Investeringen, belast met Wetenschapsbeleid, Dhr. Roman Abramovskyy, minister van Milieubescherming en Natuurlijke Rijkdommen van Oekraïne, en Dhr. Viktor Komorin, Directeur van het Oekraïens Wetenschappelijk Centrum voor Ecologie van de Zee, de overeenkomst voor de overdracht van het onderzoeksschip Belgica van het Koninkrijk België aan Oekraïne. Dit gebeurde als gevolg van een samenwerkingsakkoord dat in juli 2021 werd ondertekend door het Federaal Wetenschapsbeleid (BELSPO), het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN) en het Ministerie van Milieubescherming en Natuurlijke Rijkdommen van Oekraïne.

Staatssecretaris Thomas Dermine: “Na meer dan een miljoen afgelegde kilometers en meer dan 1.000 wetenschappelijke campagnes om de kennis van de zeeën te vergroten, neemt België vandaag afscheid van het onderzoeksschip Belgica. Als varend laboratorium was het schip 37 jaar lang het vlaggenschip van de Belgische mariene wetenschap. Met pijn in het hart nemen we afscheid, maar ik ben erg blij dat het schip een tweede leven krijgt dankzij onze samenwerking met het Oekraïense Wetenschappelijk Centrum voor de Ecologie van de Zee”.

Staatssecretaris Dermine (Wetenschapsbeleid), Minister Abramovskyy (Ministerie van Milieubescherming en Natuurlijke Rijkdommen van Oekraïne) en Dhr. Komorin (Directeur van het Oekraïens Wetenschappelijk Centrum voor Ecologie van de Zee) ondertekenen de overeenkomst voor de overdracht van het onderzoeksschip Belgica aan Oekraïne. 13 september 2021. ©KBIN/K. Moreau

Een onschatbaar nalatenschap

Het belang van een performant nationaal onderzoeksschip kan niet voldoende worden onderstreept. Als multidisciplinair onderzoeksschip kon de RV Belgica wetenschappelijk onderzoek ondersteunen op het gebied van visserij, biologie, geologie, klimaat en chemie, en kon België boven zijn gewichtsklasse boksen inzake marien onderzoek en monitoring, mariene ruimtelijke planning en blauwe economie. En dat zowel op nationaal niveau als in internationale context. Het schip gaf ook aan duizenden studenten de mogelijkheid om hun eerste zee-ervaring op te doen. Velen onder hen kregen de smaak dermate te pakken dat ze in de verschillende STEM-sectoren (Science, Technology, Engineering and Mathematics – Wetenschap, Technologie, Techniek en Wiskunde) actief bleven, en niet zelden opklommen tot leidinggevende functies.

Vincent Van Quickenborne, vice-eersteminister en minister van Noordzee: “De Belgica is een icoon in de onderzoekswereld en van onschatbare waarde geweest voor het Noordzeebeleid. Ze stond onder meer in voor het monitoren van de effecten van zandontginning, windparken en de munitiestortplaats de Paardenmarkt. Haar werkveld was ook veel ruimer dan onze Noordzee. Zo ontdekte ze heuvels van koudwaterkoralen voorbij Ierland en moddervulkanen voor de kust van Marokko. Met de nieuwe Belgica komt er een waardige opvolger om het werk van de ‘oude witte dame’ verder te zetten.”

Onderzoeksschip Belgica tijdens haar laatste dagen in haar traditionele thuishaven Zeebrugge. 13 september 2021. ©KBIN/K. Moreau

Een nieuw leven in de Zwarte Zee

Na 37 jaren van actieve dienst beëindigde de RV Belgica op 25 maart 2021 haar laatste campagne als Belgisch oceanografisch onderzoeksschip. Hoewel België in het late najaar van 2021 een nieuwe state-of-the-art Belgica verwelkomt, valt het afscheid van de ‘oude witte dame’ zwaar.

Op 16 september verlaat de RV Belgica haar traditionele ligplaats in de Marinebasis van Zeebrugge, en wordt ze officieel Oekraïens eigendom. Oekraïne beschikte recentelijk niet over een operationeel schip dat geschikt is voor oceanografisch onderzoek, maar heeft op dit vlak wel grote ambities. De Belgica zal voortaan de monitoring van het mariene milieu in de Zwarte-Zeeregio versterken, en zo ook van groot belang zijn voor het uitvoeren van de EU Kaderrichtlijn Mariene Strategie, die een onderdeel vormt van de Associatieovereenkomst tussen de EU en Oekraïne. Bovendien zal de monitoring op langere termijn bijdragen tot het opstellen van een op feiten gebaseerd programma van maatregelen en aldus tot het herstel van de toestand van de Zwarte Zee leiden. Als follow-up zijn ook gezamenlijke Belgisch-Oekraïense surveys gepland in zowel de Zwarte Zee als het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan.

Van Oekraïense zijde verklaarde minister Abramovskyy: “Wij zijn de Belgische partij zeer dankbaar voor zo’n belangrijk geschenk aan Oekraïne. Met behulp van het onderzoeksschip Belgica zijn wij van plan om reeds dit jaar de monitoring in de open wateren van de Zwarte Zee terug op te pikken.”

Minister Abramovskyy is terecht fier dat de Belgica vanaf 16 september 2021 Oekraïens eigendom zal zijn. 13 september 2021. ©KBIN/K. Moreau

De ‘eerste’ vaart

In de komende dagen begint het schip haar reis van Zeebrugge naar haar nieuwe Oekraïense thuishaven Odessa. Tijdens de 8 600 km lange reis zullen de Oekraïense wetenschappers meteen actief zijn. Ze zullen monsters van zeewater en bodemsedimenten verzamelen voor de analyse van een breed scala aan verontreinigende stoffen, drijvend marien afval en microplastics documenteren, stalen van milieu-DNA (‘environmental DNA’) nemen voor de beoordeling van de biodiversiteit en microbieel DNA analyseren om de aanwezigheid van antibioticaresistentiegenen aan het licht te brengen. Dit ambitieuze wetenschappelijke programma, getiteld “Cruise of Three European Seas” (Noordoost-Atlantische Oceaan, Middellandse Zee en Zwarte Zee), alsmede de overdracht van het vaartuig, wordt georganiseerd en gefinancierd door het EU/UNDP-project “European Union for Improving Environmental Monitoring of the Black Sea” (EU4EMBLAS), en wetenschappelijk ondersteund door het Joint Research Centre van de EU.

Minister van Defensie, Ludivine Dedonder: “37 jaar lang heeft Defensie de Belgica ingezet ten dienste van het wetenschappelijk onderzoek op zee. Het schip wordt nu overgedragen aan Oekraïne om er een aan een tweede carrière als wetenschappelijk onderzoekschip te beginnen. Het doet me plezier te weten dat de Belgica – onder een andere naam weliswaar – nieuwe wetenschappelijke opdrachten tegemoet vaart. Binnenkort verwachten we de opvolger in België en zetten we onze goede samenwerkingen met het Federaal Wetenschapsbeleid en het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen verder.

Verwacht wordt dat de Belgica midden oktober 2021 in Oekraïne zal aankomen. Daar zal het schip een nieuwe naam krijgen, en vervolgens haar activiteiten in het Zwarte Zeegebied aanvangen.

Autopsie van Grijze zeehond Oscar bevestigt natuurlijke dood als gevolg van hoge leeftijd

In de voormiddag van 12 augustus 2021 werd een Grijze zeehond, een dier bekend bij strandbezoekers onder de naam “Oscar”, dood aangetroffen op het strand van Wenduine. Het post-mortem onderzoek, uitgevoerd door medewerkers van de Universiteit van Luik, in samenwerking met de Universiteit Gent en het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen, bevestigt wat reeds werd vermoed: Oscar bezweek aan de gevolgen van zijn hoge ouderdom. Dit kon worden afgeleid uit het lege spijsverteringsstelsel, het sterk gesleten gebit en de ernstige vermagerings-verschijnselen, wat uiteindelijk leidde tot een algemeen orgaanfalen.

RIP Grijze zeehond Oscar, strand van Wenduine, 12 augustus 2021 (© Brandweer De Haan)

Voor wie gisteren en vandaag de nationale media volgde was er geen ontkomen aan: de iconische zeehond Oscar zal voortaan niet meer op onze stranden worden waargenomen. Oscar, een volwassen mannetje Grijze zeehond, werd in de voormiddag van 12 augustus 2021 immers dood aangetroffen op het strand van Wenduine (deelgemeente van De Haan). Reeds sinds 2019 verbleef hij met grote regelmaat op de Belgische en Noord-Franse stranden, waar hij uitgroeide tot een vertrouwd zicht voor vele strandbezoekers en natuurliefhebbers. Recent kon hij zelfs genieten van nationale publieke aandacht, en werd hij bekend als een mascotte van de Belgische kust. Van bij het begin van zijn Belgisch avontuur was echter reeds duidelijk dat Oscar een oud dier was. Hij zag er eerder mager uit en lag vaak langdurig passief op het strand, wat bij velen de indruk wekte dat hij met gezondheidsproblemen kampte. Zijn voorkomen en gedrag pasten echter goed bij een oud dier, en een eventuele ingreep van de mens was niet aan de orde. Er werd dus al een tijdje verwacht dat zijn einde niet veraf was.

Oscar in betere tijden aan de Belgische kust. Hij zag er tijdens zijn hele verblijf vaak futloos en mager uit, indicatief voor een hoge leeftijd. Nieuwpoort, 9 september 2020 (© Luc David)

Post-mortem

Het kadaver van Oscar werd onmiddellijk na de vondst verzameld door medewerkers van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN), dat sinds het begin van de jaren 1990 instaat voor de coördinatie van het onderzoek naar de gezondheidstoestand en doodsoorzaken van wilde zeezoogdieren in België. Er werd dadelijk een post-mortem onderzoek georganiseerd, dat werd uitgevoerd door de Faculteit Diergeneeskunde (Departement Morfologie en Pathologie) van de Universiteit van Luik, in samenwerking met de Faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Gent en het KBIN.

Het onderzoek bevestigde wat reeds werd vermoed: Oscar stierf een natuurlijke dood naar aanleiding van de gevolgen van een hoge leeftijd; zijn lichaam was op. De autopsie bracht de volgende aspecten aan het licht:

  • het spijsverteringsstelsel was volledig leeg, het dier had dus al een hele tijd geen voedsel meer kunnen bemachtigen
  • het gebit werkte ook niet meer mee: vele tanden ontbraken en de resterende tanden waren sterk gesleten
  • ernstige vermageringsverschijnselen (vel over been): er werd geen vetweefsel meer aangetroffen en ook het spierweefsel was grotendeels verdwenen (geatrofieerd)
  • het gewicht bedroeg amper 100,1 kg, terwijl voor een mannelijke Grijze zeehond met een lengte van 2m een ‘gezond’ gewicht van 170 tot 200 kg mag worden verwacht (merk op dat Oscar met zijn 2m een eerder kleine volwassen Grijze zeehond was; sommige mannetjes worden wel 2,5 m lang)
  • de verzwakking door vermagering leidde uiteindelijk tot een algemeen orgaan- en hartfalen
  • over enkele tumoren moet verder onderzoek nog uitsluitsel brengen, maar deze waren naar verwachting niet rechtstreeks verantwoordelijk voor het overlijden
Het oude gebit, met ontbrekende en sterk gesleten tanden, maakte het Oscar niet makkelijker om zich te voeden. Wenduine, 12 augustus 2021 (© KBIN/J. Haelters)

Oscar bereikte een geschatte leeftijd van 20 jaar of meer (de exacte leeftijd is moeilijk te bepalen), wat respectabel is voor een Grijze zeehondmannetje. Van de vrouwtjes is bekend dat ze tot 35 jaar kunnen worden, maar de mannetjes leven doorgaans korter, mogelijk omdat ze hun lichaam zeer zwaar belasten tijdens de paartijd, wanneer ze in de gunst van de vrouwtjes proberen te komen (onder meer bij onderlinge gevechten met andere mannetjes).

Het skelet van Oscar zal worden geprepareerd om te worden gebruikt voor educatieve doeleinden, maar rond zijn uiteindelijke bestemming bestaat nog geen uitsluitsel.

Zeezoogdieren melden: wanneer, waar, hoe?

Voor het melden van waarnemingen van zeezoogdieren op zee kan men terecht bij het KBIN op dolfijn@natuurwetenschappen.be. Dode en gestrande dieren, of dieren die als bijvangst terecht kwamen in professionele of recreatieve visnetten (dood of levend) kunt u best ad hoc melden (telefonisch), rechtstreeks aan het KBIN of onrechtstreeks via een lokale overheidsdienst of algemeen noodnummer. Gezonde levende zeehonden op het strand kunnen worden gemeld aan het NorthSealTeam, dat beroep kan doen op vele vrijwilligers die de situatie lokaal opvolgen om verstoring te vermijden. Voor zeehonden in nood kan men SeaLife contacteren. Een Bruinvis of dolfijn op het strand is altijd in moeilijkheden: het dier ter plaatse terugzetten in zee is meestal geen optie. In dergelijk geval contacteert men best een algemeen noodnummer.

Oscar in betere tijden aan de Belgische kust. De Panne, 11 november 2020 (© Hilde Saesen)

 

De Belgische kust – 76 jaar geleden versus vandaag

Op 4 augustus 1945 vloog een Amerikaans militair vliegtuig langs de hele lengte van de kustlijn van ons land van Knokke tot De Panne. Vanuit de lucht nam een fotograaf meer dan 80 foto’s die een uniek beeld geven van hoe de kust van West-Vlaanderen er net na de Tweede Wereldoorlog uitzag. De foto’s waren netjes opgeborgen in de nationale archieven van de VS, en werden onlangs bij toeval ontdekt door enkele archeologen van de Universiteit Gent die op zoek waren naar foto’s waarop ze restanten van de oorlog konden zien.

Deze foto’s zijn niet alleen interessant omwille van hun historische waarde, maar laten ook toe een vergelijking te maken met de huidige toestand van onze kust. Bestond er maar een gelijkaardige reeks van recente beelden …

KBIN schiet te hulp!

Op dinsdag 14 april 2020, bij laagtij, vloog het KBIN-luchttoezichtteam met het KBIN-vliegtuig OO-MMM langs de hele Belgische kustlijn. Ze maakten unieke beelden van lege stranden tijdens de eerste Covid lockdown.

De pers was er weg van en op 4 augustus 2021, 76 jaar na de Amerikaanse vlucht van 1945, legde de Vlaamse Radio- en Televisieomroeporganisatie (VRT) de twee beeldreeksen naast elkaar, waarbij ze zowel verbazingwekkende gelijkenissen als opmerkelijke verschillen onthulden.

Vergelijking van de beelden van de Oostendse kust in 1945 (© US Army) en 2020 (© KBIN)

Bekijk de beeldvergelijkingen (en meer informatie) op de VRT website.

Misschien ontdekt men onze beelden over 76 jaar nog eens in een archief … 😉

Windparken op zee verhogen de koolstofopslag in zeebodems – bruikbare kennis voor mariene ruimtelijke ordening en klimaatveranderingsmodellen

Zeedieren die op  de windturbines op zee groeien (zoals mosselen) beïnvloeden de zeebodem. Dat wisten we al, maar dankzij recente Belgisch-Nederlandse onderzoeksresultaten weten we nu ook hoe belangrijk dit effect precies is. De resultaten werden voorgesteld in twee pas gepubliceerde papers. Die beschrijven in detail hoe organisch materiaal geconcentreerd wordt in en rond de windparken en op grotere afstand in lagere hoeveelheden wordt afgezet. Dit zorgt voor een grotere koolstofopslag in de zeebodem van de windparken, wat van belang is in de context van klimaatcompensatie, maar ook voor wijzigingen binnen de soms kwetsbare bodemfauna. De resultaten kunnen bijdragen tot de besluitvorming over gevoelige onderwerpen zoals de ruimtelijke ordening van offshore windparken in beschermde mariene gebieden en de toekomstige ontmanteling van offshore windturbines.

Luchtzicht op een Belgisch offshore windpark. (©KBIN)

In het kader van de overgang van niet-hernieuwbare (fossiele) naar hernieuwbare energiebronnen neemt het aantal windparken op zee wereldwijd toe. Dit is ook het geval in België, momenteel de vijfde grootste producent van offshore windenergie ter wereld. Een nieuwe offshore windzone, de Prinses Elisabethzone, is ingetekend op het Belgische Marien Ruimtelijk Plan voor de periode 2020-2026. Hiermee zal de oppervlakte gereserveerd voor de nationale offshore windenergieproductie meer dan twee keer zo groot worden (van 238 naar ca 530 km²) en de capaciteit bijna verdubbelen (van 2,26 tot >4,26 Gigawatt). De nieuwe zone valt gedeeltelijk samen met het beschermde zeegebied “Vlaamse Banken“, een aangewezen Natura 2000-gebied in het kader van de EU-Habitatrichtlijn.

Zones voor offshore-windparken in het Belgische deel van de Noordzee (blauw = 1e zone, operationeel; zwart = Prinses Elisabeth-zone, toekomstig) en MPA ‘Vlaamse Banken’ (grote groene polygoon in ZW). (afgeleid van Marien Ruimtelijk Plan 2020-2026)

Dertien jaren van opvolging van de ecologische effecten van windparken in de 1e Belgische offshore windzone toonden aan dat grote hoeveelheden ongewervelde dieren (mosselen, anemonen, kleine kreeftachtigen, enz.) groeien op de turbines, en dat die op hun beurt vissoorten zoals kabeljauw en pladijs aantrekken. De kennis rond de koloniserende soorten en hun effecten op het mariene ecosysteem bleef echter grotendeels beperkt tot het niveau van individuele turbines en windparken.

Mosselen zijn dominant in de gemeenschap die offshore windturbines koloniseert.  (©KBIN)

Geografische schaalvergroting

Het FaCE-It project (Functionele biodiversiteit in sedimenten onderhevig aan verandering: implicaties voor de biogeochemie en voedselwebben in een management context), dat liep over de periode 2015 – 2020, heeft deze kennis sterk uitgebreid.

“In FaCE-It hebben we de effecten van offshore windparken bestudeerd op het functioneren van het mariene ecosysteem. Voor de allereerste keer hebben we ook de effecten van meerdere offshore windparken in meerdere landen op een grote geografische schaal onderzocht. Er werd gebruik gemaakt van een combinatie van gedetailleerde waarnemingen, experimenten en modelsimulaties, met de nadruk op de effecten van windparken op de werking van de zeebodem.” legt projectcoördinator Jan Vanaverbeke van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen uit.

De projectpartners presenteren hun bevindingen in twee artikels in Frontiers in Marine Science.

Veranderingen in organische aanrijking van de zeebodem (Ivanov et al., 2021)

Dieren die windturbines koloniseren filteren voedsel uit de waterkolom, en zorgen daarna voor een toevoer van organisch materiaal naar de zeebodem rond de turbines, zowel in de vorm van hun uitwerpselen als van dode organismen die naar beneden vallen. Maar waar komt dat organisch materiaal precies terecht? Dat kon worden nagegaan via modellen die enerzijds waterstromingen (hydrodynamica, inclusief getijden en golven) en anderzijds het transport van sedimenten beschrijven. Die modellen werden gekoppeld aan kennis over de dynamiek van organische koolstof en minerale deeltjes in de waterkolom en de sedimenten. Die integratie van gegevens toonde duidelijk aan dat de aanwezigheid van offshore windparken leidt tot sterke veranderingen in de afzetting van organische stof op de zeebodem, zowel in als buiten de windparken. Aangezien dit organisch materiaal het voedsel is voor de organismen die de zeebodem bewonen, kan daardoor (een deel van) de voedselketen worden beïnvloed.

Evgeny Ivanov van de Universiteit van Luik licht toe: “Binnen offshore windparken, en in de gebieden eromheen, komt aanzienlijk meer organisch materiaal op de bodem terecht (tot 15%, en plaatselijk zelfs tot 50% meer), vooral in de gebieden die langs de sterkste getijdenstromingen liggen (volgens een NO/ZW-as ten opzichte van de turbines). In de andere richtingen (naar NW en ZO) wordt een afname van de depositie van organisch materiaal voorspeld (tot 10% minder). Meerdere offshore windparken zullen dus leiden tot een mozaïek van gebieden met verhoogde en verlaagde koolstofafzetting op de zeebodem. In de windparken en in een gebied van 5 km rond de turbines is het resulterend plaatje positief (meer organisch materiaal), terwijl de depositie in het omringende gebied tot 30 km verder weg aanzienlijk afneemt.”

Gemodelleerde jaarlijkse koolstofdepositie op de zeebodem in en rond offshore windparken (in %) vergeleken met de natuurlijke waarden (merk op dat de windparken in de Prinses Elisabeth-zone – de westelijke zone op de kaart – nog niet zijn aangelegd en dat er is uitgegaan van een veronderstelde inplanting van windturbines). (©Universiteit Luik)

Koolstofopslag in offshore windparken (De Borger et al, 2021)

De verhoogde organische aanrijking resulteert in een grotere koolstofopslag in de zeebodem van een offshore windpark. Emil De Borger, destijds verbonden aan de Universiteit Gent en nu aan het Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ), berekende om hoeveel koolstof het precies gaat: “Tijdens de levensduur van een offshore windpark (hier gedefinieerd als 20 jaar) wordt tussen 28715 en 48406 ton koolstof opgeslagen in de bovenste 10 cm van de zeebodem in de offshore windparken. Deze koolstof wordt ook wel “blauwe koolstof” genoemd, koolstof die gevangen zit in organische vormen (zoals dieren of planten) en die vervolgens begraven wordt. Wetende dat deze cijfers overeenkomen met 0,014-0,025% van de jaarlijkse broeikasgasemissies in België, kan dit worden beschouwd als een kleine, maar niettemin significante koolstofcompensatie.”

Deze koolstofcompensatie komt bovenop de veel grotere hoeveelheid koolstof (CO2) die niet wordt uitgestoten door het gebruik van een hernieuwbare in plaats van een fossiele energiebron. Ter vergelijking: in België zou de CO2-uitstoot tussen 1,04 en 2,86 miljoen ton verminderen door gebruik te maken van door wind opgewekte energie in plaats van een gasturbine (op basis van gegevens uit 2018). Hieraan dragen de geschatte hoeveelheden koolstof die in het sediment zijn opgeslagen nog eens 1 tot 4,6% bij.

Gemodelleerde veranderingen (%) in de totale hoeveelheid organische koolstof die is opgeslagen in de bovenste 10 cm van het sediment in en rond offshore windparken, in de “huidige” (A) en “toekomstige” (B) scenario’s. (©Universiteit Gent)

Gevolgen voor de ruimtelijke planning van offshore windparken

Deze bevindingen hebben belangrijke gevolgen voor het ontwerp van de nieuwe offshore windparken in en nabij het mariene beschermde gebied (Marine Protected Area – MPA) van de Vlaamse Banken. Binnen deze MPA bevinden zich waardevolle en bedreigde grindbanken, die een thuis zijn voor zeldzame soorten en beschermd worden door EU-wetgeving. Een toename aan depositie van organisch materiaal zou voor deze zeldzame soorten niet noodzakelijk een positief verhaal betekenen. De keuze van de locatie van de nieuwe offshore windparken zal in veel grotere mate de omvang van het effect op de grindbanken bepalen dan het aantal turbines dat doet, en een zorgvuldige inplanting van de turbines is dus nodig om offshore windparken en grindbanken binnen de MPA van de Vlaamse Banken op een milieuvriendelijke wijze samen te laten gaan.

Met behulp van het in FaCE-It ontwikkelde model werd berekend dat de plaatsing van het nieuwe offshore windmolenpark ten minste 3 km stroomafwaarts van de grindbedden slechts zou resulteren in een matige toename van de depositie van organisch materiaal. Wanneer ervoor zou worden gekozen de offshore windmolenparken stroomopwaarts te situeren, wordt aanbevolen een afstand van 7 km aan te houden. In de richting loodrecht op de getijdenstroming wordt een afstand van 2 tot 4 km geadviseerd.

Ook wordt geïllustreerd dat de natuur geen geopolitieke grenzen kent. De effecten overschrijden landsgrenzen: toekomstige offshore windparken in het naburige Franse deel van de Noordzee zullen het Belgische deel beïnvloeden, terwijl het operationele Belgische offshore windgebied nu al het Nederlandse deel van de Noordzee beïnvloedt.

Koolstofopslag van tijdelijke aard?

De verhoogde koolstofopslag in de sedimenten in en rond offshore windparken – en dus het klimaat-regulerende effect – kan van beperkte duur zijn. Als de zeebodem wordt verstoord, kan de opgeslagen koolstof weer vrijkomen in de waterkolom. Dit kan gebeuren als gevolg van bodemverstorende activiteiten zoals sleepnetvisserij (toegestaan buiten een straal van 50 m rond individuele turbines in het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk, maar volledig verboden in België, Nederland en Duitsland tijdens de operationele fase van de windparken, waar het mogelijk weer kan worden toegestaan na de ontmanteling ervan), of wanneer de concessiezones in hun oorspronkelijke staat worden hersteld na de verwachte levensduur van de windturbines (20-25 jaar).

Daarom zijn de FaCE-It-resultaten over koolstofopslag in sedimenten niet alleen nuttig ter ondersteuning van de ruimtelijke planning van offshore windparken, maar kunnen zij ook informatie verschaffen bij de besluitvorming over toekomstige ontmantelingsscenario’s en –methoden. Een mogelijk scenario daarbij is gedeeltelijke ontmanteling, waarbij een deel van de onderzeese structuur op zijn plaats blijft, een nieuwe bestemming krijgt of wordt verplaatst.

 

FaCE-It (Functionele biodiversiteit in sedimenten onderhevig aan verandering: implicaties voor de biogeochemie en voedselwebben in een management context) is een project gefinancierd door het Federaal Wetenschapsbeleid (Belspo), gecoördineerd door het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN), en een samenwerking tussen het KBIN, de Onderzoeksgroep Mariene Biologie van de Universiteit Gent, de Vakgroep Astrofysica, Geofysica en Oceanografie van de Universiteit van Luik, het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO) en het Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ).

European Marine Board Beleidsnota over het ondersteunen van in situ-oceaanobservaties

De nieuwe EMB Policy Brief die op 16 juni 2021 is gelanceerd (pdf), focust op in situ oceaanwaarnemingen en belicht de voordelen daarvan, de uitdagingen op het gebied van financiering en bestuur, en de investeringen die nodig zijn voor hun omvorming en duurzaamheid.

 

Tegenwoordig wordt op de hoogste politieke niveaus veel aandacht besteed aan acties en oplossingen om de cyclus van achteruitgang van de gezondheid en de productiecapaciteit van de Oceaan te keren. Maar “wat je niet kunt meten, kun je ook niet beheren” en tijdige informatie over de oceanen, gebaseerd op systematische en duurzame in situ-observaties van de oceanen, zal een onderdeel vormen van het ontwerp en de evaluatie van die acties en oplossingen.

Om de oceaan in het ” Internet of Things” te integreren, zullen “Things” bovendien voortdurend in de oceaan aanwezig moeten zijn. De impact van de COVID-19-pandemie op de wereldwijde oceaanobservaties heeft aangetoond dat het nu tijd is om de maatregelen vergezeld te doen gaan van een even grote vastberadenheid om op coherente en duurzame wijze te investeren in een systeem voor oceaanobservatie dat de informatie zal opleveren die nodig is om ons de weg te wijzen naar de Oceaan die wij willen.

Ter ondersteuning van “Groen en Blauw”

De nieuwe EMB Policy Brief focust op in situ-observaties van de oceanen en belicht hun voordelen, uitdagingen op het vlak van financiering en bestuur, en de investeringen die nodig zijn voor hun transformatie en duurzaamheid. In situ-oceaanwaarnemingen zijn alle oceaan-, zee- of kustwaarnemingen en vormen een aanvulling op waarnemingen via teledetectie (bv. van satellieten).

In deze beleidsnota wordt voorgesteld de in situ-observatie van de oceanen te erkennen als een infrastructuur die gegevens van algemeen belang genereert en die geschikte gegevens en informatie oplevert ter ondersteuning van duurzame ontwikkeling, de “Green Deal” en een duurzame blauwe economie. Tevens wordt aanbevolen een proces op gang te brengen om de kosten en de prestaties van het systeem te evalueren en de economische en milieuvoordelen ervan in kaart te brengen. Het moet voortbouwen op Europese en wereldwijde coördinatie-inspanningen, partnerschappen met de private sector en het maatschappelijk middenveld tot stand brengen, en worden geïntegreerd met satellietwaarnemingen en -modellen.

Dit document is het resultaat van een ad hoc werkgroep die door de European Marine Board is opgericht om dit onderwerp te behandelen, in het licht van het VN-decennium van de oceaanwetenschap voor duurzame ontwikkeling en het begin van het tijdperk van de digitale oceaan. Deze nieuwe Policy Brief heeft tot doel nationale en Europese beleidsmakers, financiers en bestuursbeïnvloeders, de G7 en G20, en VN-agentschappen zoals de Intergouvernementele Oceanografische Commissie (IOC) van UNESCO te informeren.

De beleidsnota kan hier worden gedownload (webresolutie). Een versie in hogere resolutie van het document kan hier worden gedownload.

Verscheidene co-auteurs van het document hebben ook korte video’s gemaakt waarin de boodschappen in het document worden besproken. U kunt deze bekijken op het EMB YouTube-kanaal.

Over de European Marine Board

De European Marine Board (EMB) is een toonaangevende Europese denktank op het gebied van het beleid inzake mariene wetenschappen. De EMB is een netwerk met meer dan 10.000 leden van de belangrijkste nationale mariene/oceanografische instituten, agentschappen die onderzoek financieren en nationale netwerken van universiteiten uit landen in heel Europa. De EMB biedt een platform voor de aangesloten organisaties om gemeenschappelijke prioriteiten te ontwikkelen, het mariene onderzoek vooruit te helpen en de kloof tussen wetenschap en beleid te overbruggen om toekomstige uitdagingen en kansen op het gebied van mariene wetenschap aan te gaan. De Belgische federale staat wordt in de EMB vertegenwoordigd door het Federaal Wetenschapsbeleid (BELSPO) en in het EMB-communicatiepanel door het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN).

IPBES/IPCC-aanbevelingen rond biodiversiteit en klimaatverandering

In december 2020 hebben 50 van ’s werelds meest vooraanstaande biodiversiteits- en klimaatdeskundigen, geselecteerd door een 12-koppige wetenschappelijke stuurgroep die door IPBES (Intergouvernementeel Platform voor Biodiversiteit en Ecosysteemdiensten) en IPCC (Intergouvernementele Werkgroep inzake Klimaatverandering) was samengesteld, deelgenomen aan een vierdaagse virtuele workshop om de synergieën en wisselwerkingen tussen biodiversiteitsbescherming en de matiging van en aanpassing aan de klimaatverandering te onderzoeken. Dit is de allereerste samenwerking tussen de twee intergouvernementele instanties die actief zijn op het raakvlak van wetenschap en politiek. Het gezamenlijk door IPBES en IPCC gesponsorde workshopverslag over biodiversiteit en klimaatverandering, dat hieronder kan worden geraadpleegd, is op 10 juni 2021 tijdens een virtuele mediaconferentie gelanceerd.

De deelnemers stelden ook een bijhorend “Wetenschappelijk Resultaat” op, bestaande uit zeven wetenschappelijke hoofdstukken, een lijst van ongeveer 1.500 literatuurverwijzingen, een glossarium en bijlagen.

Lees het volledige rapport

In het verslag wordt geconcludeerd dat het verlies aan biodiversiteit en de klimaatverandering beide door menselijke economische activiteiten worden veroorzaakt en elkaar wederzijds versterken. Eerdere beleidsmaatregelen hebben het verlies aan biodiversiteit en de klimaatverandering echter grotendeels los van elkaar aangepakt. Door de synergieën tussen het temperen van het biodiversiteitsverlies en de klimaatverandering aan te pakken en tegelijkertijd rekening te houden met de sociale gevolgen ervan, kunnen de voordelen worden gemaximaliseerd en de mondiale ontwikkelingsdoelstellingen worden bereikt.

De auteurs waarschuwen er ook voor dat eng gerichte acties om de klimaatverandering tegen te gaan direct en indirect de natuur kunnen schaden en vice versa, maar er bestaan veel maatregelen die op beide gebieden een belangrijke positieve bijdrage kunnen leveren. Tot de belangrijkste beschikbare maatregelen die in het rapport worden genoemd, behoren

  • Een halt toeroepen aan het verlies en de achteruitgang van koolstof- en soortenrijke ecosystemen op het land en in de oceaan, met name bossen, wetlands, veengebieden, graslanden en savannen; kustecosystemen zoals mangroven, zoutmoerassen, kelpwouden en zeegrasvelden; alsmede diepzee- en polaire habitats. In het verslag wordt benadrukt dat het terugdringen van ontbossing en aantasting van bossen kan bijdragen tot een vermindering van de door de mens veroorzaakte broeikasgasemissies, met een ruime marge van 0,4-5,8 gigaton kooldioxide-equivalent per jaar.
  • Herstel van koolstof- en soortenrijke ecosystemen. De auteurs wijzen op het bewijs dat herstel een van de goedkoopste en snelst uitvoerbare klimaatmitigatiemaatregelen is die op de natuur zijn gebaseerd – het biedt broodnodige habitats voor planten en dieren, waardoor de veerkracht van de biodiversiteit bij klimaatverandering wordt vergroot, met vele andere voordelen zoals overstromingsregulering, kustbescherming, verbeterde waterkwaliteit, verminderde bodemerosie en het verzekeren van bestuiving. Ecosysteemherstel kan ook banen en inkomsten opleveren, vooral wanneer rekening wordt gehouden met de behoeften en toegangsrechten van inheemse bevolkingsgroepen en lokale gemeenschappen.
  • Het verhogen van duurzame landbouw- en bosbouwpraktijken om het vermogen tot aanpassing aan de klimaatverandering te verbeteren, de biodiversiteit te vergroten, de koolstofopslag te verhogen en de emissies te verminderen. Het gaat onder meer om maatregelen zoals diversifiëring van de aangeplante soorten gewassen en bossen, agrobosbouw en agro-ecologie. Een beter beheer van akkerland en begrazingssystemen, zoals bodembehoud en vermindering van het gebruik van meststoffen, biedt volgens het rapport een gezamenlijk potentieel voor de beperking van de klimaatverandering van 3-6 gigaton koolstofdioxide-equivalent per jaar.
  • De instandhoudingsmaatregelen versterken en beter afstemmen, gecoördineerd met en ondersteund door een sterke aanpassing aan het klimaat en innovatie. Beschermde gebieden vertegenwoordigen momenteel ongeveer 15% van het land en 7,5% van de oceaan. Er worden positieve resultaten verwacht van een aanzienlijke toename van intacte en effectief beschermde gebieden. Wereldwijde ramingen van de exacte behoefte aan effectief beschermde en in stand gehouden gebieden om een leefbaar klimaat, een zichzelf in stand houdende biodiversiteit en een goede levenskwaliteit te waarborgen, zijn nog niet goed vastgesteld, maar lopen uiteen van 30 tot 50 procent van alle oceaan- en landoppervlakken. Mogelijkheden om de positieve effecten van beschermde gebieden te verbeteren zijn onder meer meer middelen, beter beheer en handhaving, en een betere verspreiding met meer interconnectiviteit tussen deze gebieden. Er wordt ook aandacht besteed aan instandhoudingsmaatregelen buiten de beschermde gebieden, zoals migratiecorridors en planning met het oog op een veranderend klimaat, alsook een betere integratie van de mens en de natuur om te zorgen voor een gelijke toegang tot en een gelijkwaardig gebruik van de bijdragen die de natuur aan de mens levert.
  • Het afschaffen van subsidies die lokale en nationale activiteiten ondersteunen die schadelijk zijn voor de biodiversiteit – zoals ontbossing, overbemesting en overbevissing – kan ook de mitigatie van en aanpassing aan de klimaatverandering ondersteunen, samen met het veranderen van individuele consumptiepatronen, het verminderen van verlies en verspilling, en het verschuiven van eetgewoonten, vooral in rijke landen, naar meer plantaardige opties.

Het Belgisch Biodiversiteitsplatform (gevestigd in het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen) treedt op als Belgisch IPBES-knooppunt. De activiteiten van het knooppunt bestaan erin Belgische experts en stakeholders te betrekken bij het IPBES-werkprogramma.

Coördineren van de observatie van de biodiversiteit in de zee: een nieuwe samenwerking omvat de Zuidelijke Oceaan en de rest van de wereld

Het Marine Biodiversity Observation Network (MBON), het Scientific Committee on Antarctic Research (SCAR) en het SCAR Antarctic Biodiversity Portal delen een gemeenschappelijke visie op de opbouw en coördinatie van een wereldwijd observatiesysteem voor de biodiversiteit van oceanen. Het gemeenschappelijke doel is een systematische beoordeling van de toestand en de trends van de biodiversiteit van de oceanen, met inbegrip van biologische rijkdommen en ecosystemen, en van de wijze waarop deze in de toekomst zullen veranderen.

Dit waarnemingssysteem zal de gegevens, informatie en kennis verschaffen die de mens nodig heeft om het mariene leven doeltreffend in stand te houden en duurzaam te gebruiken, niet alleen in de 4 traditionele oceanen maar ook in de 5e Oceaan die onlangs door National Geographic is erkend. De Zuidelijke Oceaan, de oceaan rond het Antarctische continent en al het oceaanwater buiten de Exclusieve Economische Zones (EEZ) vormen zo’n “gemeengoed” voor de mensheid. De zorg voor deze wateren, van de oppervlakte tot de diepte, en in het bijzonder voor het leven in deze gebieden, zal bijdragen tot de vooruitgang op het vlak van milieubehoud en de bescherming van de integriteit van het ecosysteem van de zeeën rond Antarctica, zoals uiteengezet in het Verdrag inzake de instandhouding van de levende rijkdommen in de Antarctische wateren Convention for the Conservation of Antarctic Marine Living resources (CCAMLR), de wereldwijde Duurzame Ontwikkelingsdoelstellingen 2030 van de VN (inclusief SDG 14) en het VN Oceaan Decennium, en de nieuwe 2050-doelstellingen en -indicatoren van het Verdrag inzake biologische diversiteit (Convention on Biological Diversity, CBD).

De overeenkomst tussen MBON, SCAR en het SCAR Antarctic Biodiversity Portal houdt een erkenning in van de lopende samenwerking om de capaciteit voor het observeren van de biodiversiteit van de oceanen te versterken en gebruik te maken van de beste beschikbare middelen en deskundigheid. De entiteiten komen overeen om samen te werken met inachtneming van de beginselen van wederkerigheid, wederzijds voordeel en het delen van resultaten, alsook om de uitwisseling van ideeën en de integratie met wereldwijde mariene data-initiatieven zoals het Global Ocean Observation System (GOOS), het Ocean Biodiversity Information System (OBIS), het Ocean Best Practices System (OBPS), en andere te versterken.

De actoren:

Het Marine Biodiversity Observation Network (MBON) is de belangrijkste biodiversiteitspijler van de Group on Earth Observations Biodiversity Observation Network (GEO BON) voor het mariene milieu. Het MBON is een gemeenschap die de coördinatie van individuele monitoring-programma’s en bestaande netwerken vergemakkelijkt die gericht zijn op lokale, regionale en thematische aspecten van mariene biologie en biodiversiteit, om de normen en best practices te verbeteren bij het verzamelen, beheren en publiceren van gegevens over de mariene biodiversiteit en de status en trends van ecosystemen en hun diensten.

Het Scientific Committee on Antarctic Research (SCAR) is een thematische organisatie van de International Science Council (ISC), en werd opgericht in 1958. SCAR is belast met het initiëren, ontwikkelen en coördineren van internationaal wetenschappelijk onderzoek van hoge kwaliteit in het Zuidpoolgebied (met inbegrip van de Zuidelijke Oceaan) en over de rol van het Zuidpoolgebied in het systeem ‘Aarde’. SCAR verstrekt objectief en onafhankelijk wetenschappelijk advies aan het Antarctic Treaty System  en andere organisaties zoals de United Nations Framework Convention on Climate Change (UNFCCC) and het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) over wetenschappelijke en instandhoudings-kwesties die van invloed zijn op het beheer van Antarctica en de Zuidelijke Oceaan en over de rol van de Antarctische regio in het aardsysteem.

Het Antarctic Biodiversity Portal (biodiversity.aq) is een internationale inspanning van SCAR, dat gehost wordt bij het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN). Het vindt zijn oorsprong in de Census of Antarctic Marine Life en ging van start in 2005. Het doel is om onze kennis en ons begrip van de biodiversiteit in Antarctica en de Zuidelijke Oceaan te vergroten. Het SCAR Antarctic Biodiversity Portal is het regionale thematische knooppunt van het Ocean Biodiversity Information System (OBIS) en de Global Biodiversity Information Facility (GBIF), en werkt nauw samen met het Southern Ocean Observation System (SOOS). Het biedt ondersteuning voor de publicatie van biodiversiteits-gegevens over de Zuidelijke Oceaan en voor de verbetering van normen en best practices voor de verzameling, het beheer en de publicatie van mariene biodiversiteitsgegevens.

Wetenschappelijke duikers krijgen bezoek van twee Tuimelaars

Twee Tuimelaars bleven op 26 februari gedurende de hele duik in de buurt van de wetenschappers nabij het Westhinder meetplatform in het zuidwesten van het Belgisch deel van de Noordzee. Dergelijk sociaal gedrag is gekend van solitaire dolfijnen, waaronder een Tuimelaar die reeds lange tijd in dit gebied verblijft, maar eerder uitzonderlijk voor een duo. De duikers profiteerden van de gelegenheid om prachtige beelden te schieten. Tuimelaars lijken de voorbije jaren frequenter op te duiken in de Belgische mariene wateren. Meer recreatie op zee, het groeiend gemak waarmee beelden kunnen worden gemaakt, en het veelvuldig delen van informatie op sociale media, spelen echter ook een rol bij deze perceptie.

Tuimelaar zoekt het gezelschap van een duiker, 26 februari 2021, Belgisch deel van de Noordzee (© KBIN/A. Norro)

Op vrijdag 26 februari 2021 kregen de wetenschappelijke duikers Alain Norro van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN), Sven Van Haelst van het Vlaams Instituut voor de Zee (VLIZ) en Marc Van Espen (vrijwilliger bij KBIN) onder water het bezoek van twee Tuimelaars (Tursiops truncatus). De ontmoeting vond plaats bij het Westhinder meetplatform in het zuidwesten van het Belgisch deel van de Noordzee. Sven zag de dolfijnen drie dagen eerder ook reeds in dit gebied, maar toen bleven ze op afstand. Nu zochten ze de duikers echter van nabij op, en Alain en Sven grepen hun kans om unieke beelden te schieten. E. Vermeire kon hier van op de Ephyra ook videomateriaal aan toevoegen.

Bekijk hier een mooie compilatie van de beelden (©KBIN/VLIZ/Ephyra).

Naar aanleiding van deze gebeurtenis zetten we een aantal feiten en onzekerheden over Tuimelaars in de Belgische wateren op een rij.

Tuimelaars in de Noordzee en in België

 De Tuimelaar mag tot de vaste fauna van de Noordzeeregio worden gerekend, met gevestigde populaties langs de Normandische en Bretoense kust (Engels Kanaal; ca 400 exemplaren), en langs de Noordzeekust van Engeland en vooral Schotland (max. 150). Vroeger was er ook een vaste populatie langs de Belgische en Nederlandse kust, maar daarvoor moeten we inmiddels al een halve eeuw in de tijd terugkeren. De internationale overeenkomst ASCOBANS (Agreement on the Conservation of Small Cetaceans of the Baltic, North East Atlantic, Irish and North Seas), waarin het KBIN België vertegenwoordigt, schat de totale Europese Atlantische populatie van kustgebonden Tuimelaars op 2000 exemplaren (inclusief de Noordzee). Voor de Tuimelaars die in oceanische Atlantische wateren leven liggen geen betrouwbare schattingen voor.

In de Belgische wateren leek de soort lange tijd een zeldzame verschijning. Sinds de eeuwwisseling werden vaak slechts enkele waarnemingen per jaar genoteerd, en in sommige jaren zelfs helemaal geen. Groepen waren nog uitzonderlijker, en ook langdurige pleisteraars kwamen slechts zelden voor (bv. in augustus – november 2010 ter hoogte van Oostende, in september 2014 ter hoogte van Knokke). Vanaf 2015 zien we echter een kentering en worden Tuimelaars in België frequenter gemeld. Een tiental waarnemingen per jaar is niet langer uitzonderlijk, en zowel groepen als solitaire exemplaren worden aangetroffen. Onder deze laatste categorie valt ook een Tuimelaar die sinds 2015 regelmatig gedurende langere periodes (maanden aan een stuk) langs de Belgisch-Franse zeegrens wordt gezien, in hetzelfde gebied waar de ontmoeting van 26 februari plaatsvond. Meer details over het voorkomen van Tuimelaars in de Belgische wateren kunnen worden geraadpleegd in de jaarlijkse zeezoogdierenrapporten van het KBIN (uitgegeven sinds 2014).

Tuimelaar springt uit het water, 26 februari 2021, Belgisch deel van de Noordzee (© Ephyra/E. Vermeire)

Herkomst en verklaringen voor het toenemend aantal waarnemingen

Dieren die bij ons opduiken zijn hoogstwaarschijnlijk afkomstig uit de Normano-Bretoense populatie of uit de populatie van de oostkust van Schotland. Gevallen van Tuimelaars die in Nederlandse wateren gezien werden, konden door specifieke kenmerken (bv. littekens of beschadigingen van vinnen) aan beide populaties gelinkt worden.

De populatietrend van de Tuimelaar in het Noordzeegebied en de Atlantische Oceaan is niet goed gekend. Er kan dus moeilijk worden ingeschat in hoeverre het recent toegenomen aantal Belgische meldingen hiermee in verband staat. Het staat echter wel vast dat verschillende meldingen soms betrekking hebben op dezelfde langdurige pleisteraar, en dus niet op een aantalstoename wijzen. Verder verzamelen mariene biologen tegenwoordig gegevens via een breder arsenaal aan onderzoekstechnieken: dolfijnen en andere zeezoogdieren worden niet langer enkel tijdens expedities met wetenschappelijke schepen geteld, maar worden ook gedocumenteerd via tellingen vanuit de lucht en akoestische monitoring onder water. Het valt ook op dat waarnemingen door niet-wetenschappers beter doorstromen naar de wetenschappelijke databanken (marinemammals.be, waarnemingen.be). Onder meer het veelvuldig delen op sociale media leidt ertoe dat ontmoetingen met dolfijnen vaker de wetenschappers bereiken. Ook een stijgende aanwezigheid van recreanten op zee en het groeiend gemak waarmee foto’s en filmbeelden kunnen worden gemaakt spelen wellicht een rol.

Bedenkingen bij het sociale gedrag

Tuimelaars, zowel solitaire als in groep, zijn nieuwsgierige en speelse dieren. Ze zoeken graag schepen op en zwemmen regelmatig een eindje mee, veelal in de boeggolf. Of ze hier ook een biologisch voordeel uit halen begrijpen we nog niet goed. Echt sociaal gedrag ten opzichte van de mens zien we doorgaans echter enkel bij solitaire dieren. Men onderscheidt vier stadia naargelang het gedrag: in stadium 1 vestigt een dier zich in een bepaald gebied maar benadert het geen mensen; in stadium 2 volgt het vaartuigen, onderzoekt touwwerk en toont interesse voor mensen in het water (maar behoudt afstand); in stadium 3 accepteert het aanraking en zoekt het dit ook op, en in stadium 4 vertoont het eventueel agressief, dominant of zelfs seksueel getint gedrag (hoewel mensen dit doorgaans als vriendschappelijk gedrag interpreteren).

De solitaire Tuimelaars die de voorbije jaren in de Belgische wateren verbleven kunnen worden ondergebracht in stadia 1 en 2, waarbij dus hoogstens mensen worden opgezocht en gevolgd. Dat laatste geldt ook voor de Tuimelaar van het Westhindergebied, die eerder al duikers volgde tijdens hun afdaling naar de zeebodem of bij hen bleef tijdens decostops. Dat de duikers op 26 februari op de interesse van twee Tuimelaars konden rekenen mag uitzonderlijk worden genoemd. Op basis van bepaalde kenmerken wordt vermoed dat één van de dieren de gekende langverblijver was die nu blijkbaar gezelschap vond.

Het voorkomen van solitaire Tuimelaars in het zuiden van de Noordzee is mogelijk het gevolg van de decimatie van de historische populaties. Dieren die verdreven worden uit een groep, of de groep verlaten, hebben het moeilijk om in de nabijheid andere groepen te vinden om zich bij aan te sluiten omdat die groepen gewoonweg niet meer bestaan. Over de oorzaak van het sociaal worden naar de mens toe bestaan enkele theorieën. Het is mogelijk dat het dieren betreft die een trauma doormaakten, of die zich nooit sociaal aangepast hebben binnen de groep soortgenoten. In die zin kunnen de dolfijnen die wij sociaal (ten aanzien van de mens) noemen eigenlijk ook als asociaal (ten aanzien van soortgenoten) worden beschouwd.

Tuimelaar zoekt het gezelschap van de duikers, 26 februari 2021, Belgisch deel van de Noordzee (© VLIZ/S. Van Haelst)

Context van de wetenschappelijke duikmissie van 26 februari

Het wetenschappelijk duikteam was ter plaatse voor een onderhoudsmissie van het meetstation voor continu onderwatergeluid op het Westhinderplatform, uitgevoerd in het kader van het onderzoeksproject JOMOPANS (Joint Monitoring Programme for Ambient Noise in the North Sea, INTERREG). Dit platform dient voornamelijk als lichtbaken, en speelt ook een belangrijke rol als knooppunt in het bewakingsnetwerk van het Vlaams Agentschap voor Maritieme Dienstverlening en Kust. Voor de gelegenheid had het KBIN op de dag van de feiten het 19 m lange chartervaartuig Ephyra gehuurd, waarmee het team van drie duikers de geldende COVID-19-regels voor sociale afstand in acht kon nemen.

Deze en andere gezamenlijke wetenschappelijke duikmissies worden georganiseerd in het kader van de samenwerking tussen verschillende instituten, universiteiten en overheidsdiensten in de Werkgroep Wetenschappelijk Duiken, die in België binnen het Federaal Wetenschapsbeleid (BELSPO) wordt gecoördineerd.

Social distancing ten opzichte van dolfijnen

Het is zeker niet onmogelijk dat recreanten ook deze zomer Tuimelaars ontmoeten in de Belgische wateren. We wensen er de aandacht op te vestigen dat men in dergelijke gevallen best afstand houdt van de dieren, en hen zelf het vaartuig laat benaderen in de plaats van hen actief op te zoeken. Ook uit de Noordzee zijn immers recente gevallen van aanvaringen van Tuimelaars door snelle bootjes bekend, veelal met dodelijke afloop voor de betrokken dieren.