PERSBERICHT Kabinet Wetenschapsbeleid & Stad Gent, 31 januari 2021
De stad Gent wordt de peterstad van het nieuwe Belgische onderzoeksschip Belgica. Het schip zal in september 2021 in Gent worden gedoopt. Dit werd op 31 januari 2021 bekendgemaakt door de staatssecretaris voor Wetenschapsbeleid, Thomas Dermine, en de burgemeester van Gent, Mathias De Clercq.
De stad Gent wordt de peterstad van het nieuwe onderzoeksschip. De staatssecretaris voor Wetenschapsbeleid, Thomas Dermine, nam deze beslissing na overleg met de burgemeester van Gent Mathias De Clercq. De stad Gent had al eerder belangstelling getoond om de peterstad van het geavanceerde onderzoeksschip te worden. Een kandidatuur die gesteund wordt door de Universiteit van Gent, een belangrijke wetenschappelijke partner van de Belgica.
“Op dit moment wordt de laatste hand gelegd aan het schip in Vigo, Spanje, dat intussen ook uitgebreid wordt getest. In september 2021 wordt in Gent de Belgische trots op het gebied van marien onderzoek en mariene technologie gedoopt,” jubelt staatssecretaris voor Wetenschapsbeleid Thomas Dermine. “Met de Belgica dragen wij ertoe bij dat ons land een van de wereldleiders wordt op het gebied van zee- en onderwaterexploratie. Ik ben erg blij met het enthousiasme van Gent om de peterstad te worden van dit uitzonderlijke schip”, vervolgt Thomas Dermine.
“Wij zijn bijzonder vereerd en trots om de peterstad te zijn van het nieuwe onderzoeksschip Belgica”, zegt burgemeester Mathias De Clercq enthousiast. “Gent zal deze titel gebruiken om de belangstelling van jongeren en scholen voor wetenschap te stimuleren en om de troeven van Gent als kennisstad en havenstad optimaal uit te spelen. Het schip wordt aangedreven door Gentse motoren en de Gentenaars zullen de Belgica met trots verwelkomen”, vervolgt Mathias De Clercq.
De nieuwe Belgica, een oceanografisch onderzoeksschip van 71 meter lang, zal de komende decennia een sleutelrol spelen in het Belgische en Europese mariene onderzoek.
Vanaf het najaar van 2021 zal het schip op expeditie gaan om onderzoek te doen naar tal van vraagstukken, zoals de strijd tegen de opwarming van de aarde en een betere bescherming van het milieu.
Als multidisciplinair onderzoeksschip zal de Belgica wetenschappelijk onderzoek ondersteunen op het gebied van visserij, biologie, geologie, klimaat en chemie.
De Belgische Staat, vertegenwoordigd door het Federaal Wetenschapsbeleid (BELSPO), is de eigenaar van het schip. Het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN) zal het schip beheren in samenwerking met het ministerie van Defensie en een private exploitant.
Het nieuwe onderzoeksschip Belgica zal het huidige onderzoeksschip Belgica (in 1984 in de vaart genomen) opvolgen dat in de afgelopen 36 jaar bijna een miljoen kilometer heeft afgelegd en meer dan 1000 wetenschappelijke expedities mogelijk heeft gemaakt.
Net als zijn voorganger zal de Belgica opereren binnen het Europese EUROFLEETS-netwerk, dat Europese onderzoekers toegang geeft tot een gemeenschappelijke infrastructuur voor marien onderzoek.
Het nieuwe schip zal in september in Gent worden ingehuldigd na een inwijdingstocht tussen Zeebrugge en Gent in aanwezigheid van Prinses Elisabeth. Ter herinnering, de hertogin van Brabant is de meter van de nieuwe Belgica.
In de marge van deze officiële inhuldiging zullen activiteiten voor het grote publiek worden georganiseerd.
Agentschap voor Maritieme Dienstverlening en Kust, afdeling Kust, van C.B.R. Cementbedrijven nv – Afdeling SAGREX en De Hoop Bouwgrondstoffen bv c.o. SATIC nv hebben een aanvraag ingediend voor een verlenging en/of uitbreiding van hun concessie voor zand- en grindwinning op het Belgisch Continentaal Plat. De exploitatie van zand en grind is onderworpen aan een milieueffectenbeoordelingsprocedure.
De concessieaanvragen en het milieueffectbeoordelingsrapport, inclusief ontwerp van passende beoordeling, worden hieronder voorgelegd. Ontvangen bezwaarschriften worden toegevoegd na afloop van de publieke raadpleging.
De inzageperiode van de raadpleging loopt van 29 januari t.e.m. 27 februari 2021.
Iedere belanghebbende kan zijn standpunten, opmerkingen en bezwaren tot en met 14 maart 2021 per brief of per email overmaken aan mevrouw Brigitte Lauwaert.
Terwijl België zich ontpopte tot een wereldleider in de offshore windindustrie, ontwikkelden de Belgische wetenschappers die de milieu-impact van offshore windparken monitoren ook een uitgebreide kennis en expertise. Kort na de voltooiing van de eerste Belgische offshore windzone (de grootste ter wereld die operationeel is), presenteert het monitoringconsortium zijn meest recente conclusies en aanbevelingen in een nieuw rapport. Verschillende componenten van het mariene ecosysteem worden op verschillende manieren beïnvloed. De impact op het milieu is dan ook geen zwart-wit verhaal. Het in evenwicht brengen van de energie- en biodiversiteitscrisissen werd nooit verwacht een gemakkelijke taak te zijn. De monitoring gaat door, evenals de ontwikkeling van mitigerende maatregelen waar nodig.
De Europese Commissie legt doelstellingen op voor de bijdrage van hernieuwbare energiebronnen aan de totale elektriciteitsproductie van alle lidstaten (Richtlijn 2009/28/EG). Voor België moest tegen 2020 13 % van het totale energieverbruik worden gedekt door hernieuwbare energie. Offshore windparken in het Belgische deel van de Noordzee leveren een belangrijke bijdrage. Een eerste zone van 238 km² langs de grens met Nederland werd gereserveerd voor windparken om dit doel te bereiken. Eind 2020, na 12 jaar bouwen, waren de windparken in deze zone klaar. In totaal zijn nu 399 turbines operationeel in acht windparken, met een geïnstalleerd vermogen van 2,26 Gigawatt (GW) en een productie van gemiddeld 8 TWh. Dit vertegenwoordigt ongeveer 10 % van de totale Belgische elektriciteitsvraag, of 50 % van de elektriciteitsbehoefte van alle Belgische huishoudens. Op dit moment zijn de bouw-werkzaamheden beëindigd, maar een tweede gebied voor hernieuwbare energie van 285 km² is voorzien in het nieuwe Marien Ruimtelijk Plan voor de periode 2020-2026, met de bedoeling een minimum van 2 GW toe te voegen aan de totale Belgische offshore windenergieproductiecapaciteit.
Evenwicht tussen de energie- en de biodiversiteitscrisissen
Het is een grote uitdaging om een evenwicht te vinden tussen de installatie van windparken op zee als maatregelen ter bestrijding van de energie/klimaatcrisis en aanvaardbare milieueffecten in het licht van de bestrijding van de biodiversiteitscrisis. Beide crisissen moeten worden aangepakt, maar binnen randvoorwaarden die de andere crisis niet verergeren. Er moet ook rekening mee worden gehouden dat de Belgische offshore windparken geen unieke gevallen zijn: op de schaal van de zuidelijke Noordzee zijn er ook offshore windparken voorzien in het aangrenzende Nederlandse Borssele-gebied (344 km²) en in de Franse Duinkerke-zone (122 km²). Cumulatieve ecologische effecten zullen de komende jaren dus een belangrijk aandachtspunt blijven. Alleen door nauw samen te werken naar het gemeenschappelijke doel om de productie van hernieuwbare energie met aanvaardbare ecologische effecten op te drijven, kunnen wetenschap, industrie en beleid gezamenlijk de uitdaging aangaan.
Vergunningen en monitoring
Vooraleer een windpark kan worden geïnstalleerd in de Belgische zeewateren, moeten de ontwikkelaars een domeinconcessie en een milieuvergunning bekomen. Deze vergunning legt een wetenschappelijk monitoringprogramma op om de effecten van het project op het mariene ecosysteem te beoordelen en bevat voorwaarden die bedoeld zijn om aspecten van de impact die als onaanvaardbaar worden beoordeeld, te minimaliseren en/of te verzachten. Het monitoringprogramma wordt uitgevoerd door het consortium WinMon.BE. Jaarverslagen die gericht zijn op mariene wetenschappers, beheerders, beleidsmakers en ontwikkelaars van offshore windparken worden gepubliceerd in de ‘Memoirs of the Marine Environment’-reeks van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen.
Het monitoringprogramma bestrijkt een breed scala aan ecosysteemcomponenten, van ongewervelden en vissen van zachte sedimenten en (kunstmatige) harde substraten tot zeevogels en zeezoogdieren, en hun interacties. Met andere woorden, de monitoring richt zich niet alleen op de kwantificering van de omvang van de effecten op de mariene ecosystemen, maar beoogt ook de oorzaak-gevolgrelaties van bepaalde effecten aan het licht te brengen.
Omdat de verschillende bestudeerde ecosysteemcomponenten op verschillende manieren en op verschillende ruimtelijke en temporele schalen worden beïnvloed door de ontwikkeling van hernieuwbare energie op zee, kan de impact op het milieu niet worden samengevat als positief of negatief. De belangrijkste conclusies en aanbevelingen van de nieuwste studies zijn onder meer:
Het gebruik van dubbele bubbelgordijnen is gedeeltelijk effectief gebleken om het onderwater-geluid bij de installatie van monopile-funderingen met een diameter van 8 m te verminderen tot een niveau dat in overeenstemming is met de nationale normen.
Na een evaluatie van de naleving van de relevante milieuvergunningsvoorwaarden wordt een optimalisatie van het gebruik van akoestische afschrikmiddelen en geluidsbeperkende maatregelen aanbevolen, evenals het formaliseren van onderzoeken naar zeezoogdieren.
Meer dan 80% van het geschatte aantal zeevogels dat met turbines in Belgische wateren in botsing komt, zijn grote meeuwen. De locatie van het windpark, de layout en de grootte van de turbines bepalen het verwachte aantal botsingen.
Toekomstig onderzoek moet zich richten op specifieke aspecten van de impact op individuele vogels en populaties, en op mitigatie: correlatie tussen verstoring van zeevogels en kenmerken van windmolenparken, de bewegingen van grote meeuwen in en rond de windparken en een empirisch onderbouwd soortverdelingsmodel ter ondersteuning van de mariene ruimtelijke ordening.
Sedimenten worden fijner en organisch verrijkt in de buurt van jacket funderingen, wat gepaard gaat met een grotere overvloed en diversiteit aan macrofauna. Typische kustsoorten uit productieve wateren koloniseren de nu fijnere sedimenten rond de turbines.
Negen jaar na de bouw ziet men de eerste signalen dat windparken kunnen fungeren als refugium voor vissen die de voorkeur geven aan zachte sedimenten (bijv. schol), waarschijnlijk als gevolg van uitsluiting van de visserij en een verhoogde beschikbaarheid van voedsel, terwijl het rif-effect zich uitbreidt naar zachte sedimenten tussen de turbines (gekoloniseerd door invertebraten van harde substraten).
Offshore windparken beïnvloeden de lokale voedselwebben vanaf de basis, waarbij de koloniserende fauna de primaire producenten reduceert, tot hogere trofische niveaus, waarbij verschillende vissoorten zich intensief voeden met de koloniserende fauna.
Toekomstige monitoring
Dat de eerste Belgische zone voor offshore windparken volledig is voltooid, betekent niet dat er nu een einde komt aan de monitoring. Hoewel het inzicht in de effecten van windturbines op het mariene milieu en zijn bewoners de afgelopen 10 jaar aanzienlijk is toegenomen, valt er nog veel te leren over de milieu-impact van offshore windparken op langere termijn. Om dat mogelijk te maken zal het huidige samenwerkingsmodel waarin wetenschappers en de offshore windindustrie de impact van de operationele fase van de windparken documenteren, actief blijven. “Voorbeelden van velden die we begonnen te verkennen maar waarover we nog niet kunnen rapporteren zijn de verbetering van de modellering van de aanvaringsrisico’s voor vogels en vleermuizen, het monitoren van de impact van continu onderwatergeluid dat wordt gegenereerd door operationele turbines, en de effecten op vispopulaties op langere termijn. Het blijft ook onbekend hoe de aangroeiende fauna op de windturbines verder zal evolueren en hoe waargenomen gedragsveranderingen de individuele fitheid, het voortplantingssucces en het overleven van zeedieren beïnvloeden”, zegt Steven Degraer, coördinator van het WinMon-consortium en hoofd van het Marine Ecology and Management team van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen. Degraer vervolgt: “De uitbreiding van de samenwerking zal ook toelaten om verder te evolueren op het vlak van het ontwerpen, testen en verbeteren van mitigerende maatregelen om de ongewenste effecten op het mariene ecosysteem rechtstreeks te beheren”.
Ook in de tweede Belgische offshore windzone zullen monitoringactiviteiten op dezelfde manier moeten worden opgestart zodra de bouw daar van start gaat. Het verzamelen van basisgegevens over de toestand van het mariene ecosysteem in dat gebied, waarop een toekomstige evaluatie van de veranderingen gebaseerd zal zijn, is reeds aan de gang. Bovendien vereisen de snel evoluerende technologie en bouwpraktijken een frequente herbeoordeling van eerder waargenomen effecten.
Intussen krijgt ook de Belgische expertise op het gebied van de monitoring van de milieu-impact van offshore windparken internationale aandacht. “Monitoringplannen die geïnspireerd zijn op de Belgische werkzaamheden worden zowel in Frankrijk als in de Verenigde Staten opgezet, zodat België niet alleen moet worden beschouwd als een wereldleider in de offshore windindustrie, maar ook in de monitoring van hun milieu-impact”. besluit Degraer.
Het Monitoring Programma WinMon.BE is een samenwerking tussen het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN), het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO), het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO) en de Onderzoeksgroep Mariene Biologie van de Universiteit Gent, en wordt gecoördineerd door het Marine Ecology and Management Team (MARECO) van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen.
Op woensdag 13 januari 2021 controleerde vice-eersteminister en minister van Noordzee Vincent Van Quickenborne in hoeverre schepen zich in het Belgisch deel van de Noordzee aan de geldende normen voor luchtvervuiling houden. Hij vloog daartoe mee met het Belgische Kustwachtvliegtuig. Door de toepassing van een ‘sniffer’-sensor in dit vliegtuig staat ons land bekend als een pionier in de internationale strijd tegen de luchtvervuiling boven zee. De sensor laat toe om op het terrein vervuilende componenten te meten in de uitstoot van schepen. Zwavelmetingen staan reeds sinds 2016 op het programma, sinds 2020 kunnen ook stikstofverbindingen worden gedetecteerd. Hiermee was België als eerste klaar om boven zee in te zetten op de controle op de beperkingen die vanaf 1 januari 2021 in de Noordzee gelden inzake de stikstofuitstoot van schepen.
De uitstoot van zwaveldioxiden (SO2) en stikstofoxiden (NOx) door schepen draagt in belangrijke mate bij tot diverse gezondheids- en milieuproblematieken, zoals de vorming van fijn stof, de eutrofiëring (voedselverrijking door overmatige bemesting) van het leefmilieu (op land en zee) en de verzuring van drukbevaren kustregio’s. Ze geven ook aanleiding tot de vorming van het broeikasgas ozon, dat niet enkel bijdraagt tot de klimaatopwarming maar ook kan leiden tot aanzienlijke ademhalingsproblemen. Voldoende redenen om de strijd tegen de uitstoot van deze stoffen serieus te nemen!
Federale aandacht voor de strijd tegen luchtvervuiling
De Belgische Kustwacht gebruikt reeds sinds 2016 een zogenaamde ‘sniffer’-sensor aan boord van het vliegtuig van de BMM (Britten-Norman Islander, kenteken OO-MMM) dat boven zee wordt ingezet bij de controle op milieu- en nautische overtredingen. Deze sensor is een belangrijk instrument in de strijd tegen luchtvervuiling. België liep reeds internationaal in de kijker met betrekking tot de handhaving van de zwavelwetgeving, en breidde de unieke expertise in 2020 uit om voortaan ook het meten van stikstofverbindingen in de uitstoot van schepen op zee mogelijk te maken.
“Voor de aankoop van de stikstofsensor stelde mijn voorganger Philippe De Backer in 2019 een budget van € 70.000 ter beschikking van de Wetenschappelijke Dienst Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee (BMM) van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN), dat zowel eigenaar als beheerder is van het Kustwachtvliegtuig. Ook in mijn beleid maken we van de strijd tegen luchtvervuiling boven zee een prioriteit en volgen we dit dossier nauwgezet op.” zegt minister Van Quickenborne.
Wanneer schepen met verdachte zwavel- of stikstofwaarden in de uitstoot worden gedetecteerd, wordt een rapport opgemaakt en bezorgd aan de haveninspectiediensten van de FOD Mobiliteit. Zij gaan vervolgens aan boord en onderwerpen het schip aan een uitgebreide controle. Indien onregelmatigeheden worden vastgesteld wordt een adminstratieve boete opgelegd. Door het targeten van verdachte schepen op basis van luchtmonitoring kunnen haveninspecties en staalnames gerichter worden uitgevoerd waardoor ze efficiënter worden.
Controlegebied voor stikstofemissies
Op 1 januari 2021 is in de Noordzee en Baltische Zee een emissiecontrolegebied voor stikstofoxiden (NOx) in werking getreden. Dit zogenaamde NECA-gebied (Nitrogen Emmission Control Area) is onderdeel van het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen (MARPOL), een verdrag van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO). Voorschrift 13 van de MARPOL Bijlage VI bepaalt de limieten van de NOx-uitstoot voor scheepsdiesel-motoren, als hoeveelheid NOx per eenheid van motorvermogen (uitgedrukt in g NOx per kWh).
Er worden 3 emissieniveaus gedefinieerd op basis van de bouwdatum (kiellegging) van het schip, de zogenaamde Tiers. Schepen gebouwd tussen 2000 en 2011 moeten voldoen aan de Tier I-norm (maximaal 17g NOx/kWh), schepen gebouwd na 2011 zullen moeten voldoen aan de Tier II-norm (maximaal 14.4g NOx/kWh). Schepen die vanaf 2021 worden gebouwd moeten in het NECA-gebied voldoen aan de strengste NOx-normen van Tier III (maximaal 3,4g NOx/kWh). Voor schepen gebouwd tussen 1990 en 2000 met een groot motorvermogen (>5000kW) of met een cilindergrootte groter dan 90l geldt ook de Tier I-norm. Voor oudere schepen werd geen norm vastgelegd. Het opzet is om tegen 2040 een graduele daling tot 80% te bekomen van de NOx-uitstoot door schepen varend in deze en andere NECA gebieden.
Ook voor zwavel bestaan er controlegebieden met strenge normen, en geldt dat de Belgische mariene wateren sinds 2015 deel uitmaken van de Noordzee en Baltische Zee SECA-zone (Sulphur Emission Control Area). Omdat de NECA- en SECA-gebieden voor de Noordzee en Baltische Zee geografisch overeenstemmen, spreken we vanaf 2021 eenvoudigweg over het Noordzee en Baltische Zee ECA-gebied (zie kaart).
De NOx-sensor
Wanneer een beperkend wettelijk kader niet gepaard gaat met afdoende controlemechanismen riskeren de regels uiteraard dode letter te blijven. Tot voor kort kon de NOx-regelgeving enkel worden gehandhaafd door middel van de controle op het hebben van een geldig internationaal certificaat ter voorkoming van luchtverontreiniging, dat diende te worden beschouwd als voorlopig bewijs om vast te stellen of aan de voorschriften werd voldaan. Ook in hoeverre schepen die gebruik maken van emissiereductietechnieken (bv. een katalysator) hun apparatuur tijdig voor het binnenlopen van de ECA hadden geactiveerd, en of ze dus daadwerkelijk de stikstofvoorschriften naleefden, kon recent nog niet met zekerheid worden vastgesteld.
De nieuwe technologie van de stikstofsensor brengt verandering in deze situatie. Voor het eerst kunnen nauwkeurige NOx-controles boven zee worden uitgevoerd, en kunnen niet-conforme schepen worden geidentificeerd met echte metingen als bewijslast.
Testresultaten en toekomstperspectieven
De NOx-sensor werd tijdens de tweede helft van 2020 uitvoerig getest. “Tijdens 25 vluchten konden we in de Belgische wateren met success de stikstofuitstoot van maar liefst 394 schepen bepalen!” verduidelijkt Ward Van Roy, één van de operatoren van het Kustwachtvliegtuig. Van de gemonitorde schepen was ongeveer de helft gebouwd tussen 2000 en 2011, voor een derde was dat recenter dan 2011. De resterende schepen dateerden van voor 2000. “We constateerden hierbij dat de grote meerderheid van de gecontroleerde schepen die vanaf 2021 aan de normen van Tier I en Tier II moeten voldoen reeds in overeenstemming was met deze regels, maar documenteerden ook enkele schepen met stikstofconcentraties in de uitstoot die meer dan het dubbele van de grenswaarde bedroegen. We zijn benieuwd of dit ook na het activeren van de NECA op 1 januari 2021 het geval zal blijven.” voegt Van Roy toe.
Minister Van Quickenborne besluit: “België was klaar om vanaf 1 januari 2021 haar handhavingsrol ook op het vlak van stikstofemissies uit te voeren. De eerste resultaten mogen een groot succes worden genoemd, en geven vertrouwen dat we een enorme hoeveelheid informatie zullen kunnen verzamelen over de stikstofemissie van schepen op zee. Intussen heb ik ook middelen vrijgemaakt voor de aankoop van een sensor die de uitstoot van ‘zwarte koolstof’ kan meten. Die wordt later in 2021 toegevoegd aan de uitrusting van het vliegtuig en zal resultaten opleveren die bijdragen tot het uitwerken van de nodige regelgeving binnen de IMO. We streven naar 55% daling tegen 2030 en klimaatneutraliteit tegen 2050. Op deze manier bouwen we de Belgische pioniersrol in de strijd tegen luchtvervuiling door scheepsemissies op zee verder uit.”
Op dinsdag 24 november 2020 organiseerden het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN), de Universiteit Gent en het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO) gezamenlijk de eerste Belgian Flat Oyster Day, als een online evenement.
Tijdens het evenement werd veel informatie over verschillende aspecten van het herstel en de aquacultuur van platte oesters gepresenteerd. Het evenement toonde aan dat er in België belangstelling bestaat voor platte oesters, wat ook werd geïllustreerd door het grote publiek (60+) dat het evenement heeft bijgewoond.
Een verslag van het evenement werd samengesteld, met daarin de bio van de sprekers en de samenvatting van de presentaties. Ook de resultaten van de vraag-en-antwoord en enquête-sessies werden opgenomen. Het verslag kan hier worden geraadpleegd: Report_Belgian_Flat_Oyster_Day2020_Final.
De presentaties (in het Engels) zijn ook beschikbaar onder de volgende links (de links staan ook in het verslag).
Uit de interactie met het publiek door middel van peilingen bleek dat er een grote belangstelling bestaat voor de voortzetting van de Belgian Flat Oyster Day. In welke vorm dit zal zijn, bijvoorbeeld als jaarlijks terugkerend evenement of onder de vorm van een Belgian Flat Oyster Consortium, in lijn met het Nederlandse initiatief, wordt nog bekeken. Wordt vervolgd.
We willen alle sprekers oprecht bedanken voor hun uitstekende presentaties, en het publiek voor hun aanwezigheid en enthousiaste deelname aan dit online evenement!
Een jonge dwergvinvis die op 11 december aanspoelde op het strand van Bredene bleek een wel heel onfortuinlijke voorgeschiedenis te hebben: een lege maag, ingewanden vol parasieten en een afwijkende wervelkolom. Tot overmaat van ramp kwamen hier nog twee gebroken onderkaken bovenop. Het is pas de achtste dwergvinvis die tijdens de voorbije 20 jaren in België werd gedocumenteerd, en slechts de derde stranding.
In de voormiddag van donderdag 11 december 2020 spoelde op het strand van Bredene, nabij de grens met Oostende, het verse kadaver van een jonge dwergvinvis (Balaenoptera acutorostrata) aan. Het dier van 3,89 m lang (een volwassen dwergvinvis kan bijna 10 m lang worden) en 489 kg zwaar oogde zeer mager, en had een gebroken rechteronderkaak waarvan de beenderen doorheen de wonde naar buiten staken. Een gezond exemplaar van de lengte van het Bredense dier zou ongeveer het dubbele moeten wegen, dus werd meteen vermoed dat het ook zonder breuken reeds in een slechte gezondheidstoestand vertoefde.
Autopsie legt doodsoorza(a)k(en) bloot
Het kadaver werd onmiddellijk overgebracht naar de faculteit Diergeneeskunde van de UGent, waar een team van de UGent en de ULiège op 12 december een autopsie uitvoerde. Dit post-mortem onderzoek bevestigde de lamentabele toestand van de onfortuinlijke dwergvinvis: in de maag werden geen resten van een recente maaltijd aangetroffen, het spijsverteringssysteem zat vol parasieten en de wervelkolom vertoonde afwijkingen. De open breuk in de rechteronderkaak bleek minder oud dan eerst vermoed, en ook de linkeronderkaak bleek gebroken. Het vermageren stond uiteindelijk niet in relatie met de breuken: die moet het dier pas heel recent opgelopen, en waren het gevolg van een botsing met een obstakel zoals een vaartuig of strandhoofd, of met de zeebodem.
Dwergvinvissen in België
Hoewel de dwergvinvis deel uitmaakt van de Noordzeefauna, is zijn verspreidingsgebied hoofdzakelijk beperkt tot het noordelijke en centrale deel van de Noordzee. De laatste jaren blijken ze echter wat vaker zuidelijker op te duiken, vermoedelijk door veranderingen in het mariene ecosysteem. “Uit de Belgische wateren waren ons uit de laatste 20 jaar slechts zeven aangetoonde gevallen bekend, waarbij het drie keer om kadavers en vier keer om waarnemingen van levende exemplaren ging.” verduidelijkt Jan Haelters, expert zeezoogdieren aan het KBIN. “De kadavers dateren uit 2004 (dood aangetroffen op zee en aan land gebracht; gestorven door bijvangst), 2013 (stranding; gestorven door inslikken van een grote hoeveelheid plastic) en 2017 (kadaver in staat van ontbinding op zee). De levende dwergvinvissen werden opgemerkt in 2013, 2017, 2019 en 2020.” Van enkele meldingen uit oktober 2020 is niet met zekerheid bekend of het om dwergvinvissen ging.
Het skelet van de Bredense Dwergvinvis zal worden behouden voor de wetenschap.
De kweek van mosselen in de Belgische offshore windparken is zowel op biologisch als op technisch vlak haalbaar, zo blijkt uit onderzoek dat onze wetenschappers en hun partners uitvoerden binnen het project Edulis. De economische haalbaarheid hangt af van het oplossen van technische uitdagingen.
Na twee jaar van experimenteren en onderzoek stellen wetenschappers en bedrijven de resultaten voor van het onderzoeksproject ‘Edulis: offshore mussel culture in wind farms’, dat de mogelijkheden voor de mosselkweek bekeek in de offshore windparken op 30 tot 50 km van de Belgische kust. Edulis is een samenwerking tussen de Universiteit Gent, het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO), KBIN/OD Natuur en 5 private partners (Belwind, Brevisco, C-Power, Colruyt Group en DEME Group). Het ambitieuze proefproject wordt grotendeels gefinancierd door private financiering en gefaciliteerd door Vlaamse en Europese financiering.
Kwaliteitsmosselen
Het project heeft kunnen aantonen dat het zowel biologisch als technisch mogelijk is om mosselen te cultiveren in de Belgische offshore windparken, waardoor deze meer dan één doel tegelijk kunnen dienen. De experimenten leidden tot een smakelijke kwaliteitsmossel die goed gevuld is en voldoet aan alle voedselveiligheidsvoorschriften. De opbrengst is gelijkwaardig aan hangcultuur uit Nederland en Ierland, én de mosselen groeien sneller dan mosselen uit bodemcultuur (marktklare mosselen in 15 in plaats van 24 maanden).
Technische uitdagingen
Dé grote uitdaging is installaties ontwerpen die bestand zijn tegen de soms extreme Noordzee-omgeving. Investeren in robuuste, gemakkelijk te onderhouden en veilige systemen, inclusief vaartuigen, is volgens de onderzoekers een must, al zal dat de algemene productiekost omhoog stuwen. Daarnaast bleek dat de dimensionering en de organisatie van de windparken niet optimaal is voor voedselproductie, wat logisch is gezien ze daar niet voor zijn ontworpen. Ook de afstand tot de kust vormt een uitdaging voor technische, praktische en economische haalbaarheid. Bij het ontwerpen van toekomstige windparken dient hierop gelet te worden om beide activiteiten te kunnen combineren.
Economische haalbaarheid
“Edulis heeft ons een duidelijk beeld verschaft van de kosten en baten van mosselkweek in de Noordzee”, zegt Margriet Drouillon, Senior Business Developer Aquacultuur en Blue Life Sciences aan de Universiteit Gent. “Indien we werkelijk mosselkweek op commerciële schaal beogen, zullen we fors moeten inzetten op de ontwikkeling van kennis aangaande de economische haalbaarheid van mosselkweek in de windparken. Ook zullen we andere pistes verkennen voor meervoudig ruimtegebruik op zee, met de nodige aandacht voor duurzame productie.”
Drie bijkomende uitdagingen voor aquacultuur op de Noordzee
De Universiteit Gent en het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO) lanceerden in 2017 het project ‘Noordzee Aquacultuur’, met Edulis en Value@Sea als dochterprojecten. Ze sloegen hiervoor de handen in elkaar met hun partners KBIN/OD Natuur, Belwind, Brevisco, C-Power, Colruyt Group, DEME Group, Lobster Fish en Sioen Industries. Noordzee Aquacultuur pakte drie uitdagingen aan:
Innovatieve kweektechnieken voor schelpdieren en zeewier;
Efficiënt ruimtegebruik van de Belgische Noordzee;
De ontwikkeling van een markt voor nieuwe mariene streekproducten.
Na de evaluatie van de gezondheidstoestand van de Belgische mariene wateren in 2018, is nu ook de monitoring aangepast voor de tweede zesjarige cyclus van de Europese Kaderrichtlijn Mariene Strategie. De uitbreiding van de monitoring met enkele nieuwe partners en parameters zal leiden tot een vollediger begrip van de toestand van het Belgische zeegebied, en mee aan de basis liggen van een beleid dat is gericht op het bereiken en behouden van een goede milieutoestand.
De Europese Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRMS) stelt een kader vast waarbinnen de lidstaten de toestand van hun mariene wateren documenteren en de nodige maatregelen nemen om een goede milieutoestand te bereiken of behouden. Op die manier moeten de mariene ecosystemen uit heel Europa beschermd en eventueel hersteld worden.
DG Leefmilieu coördineert de uitvoering van de KRMS voor België. De Wetenschappelijke Dienst Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee BMM (onderdeel van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen) is verantwoordelijk voor de coördinatie van de monitoring en de beoordeling van de toestand, en werkt hiervoor samen met 7 andere instituten (ILVO, INBO, FAVV, FANC, VLIZ, Dienst Continentaal Plat- FOD Economie en Universiteit Gent; zie partners).
Een totaal van 29 monitoringsprogramma’s beschrijft de metingen in de verschillende compartimenten van het mariene milieu met een brede waaier van technieken (van staalname door duikers, analyses in het laboratorium tot tellingen vanuit de lucht en satellietobservaties). Ze dragen bij tot de 11 thema’s (de zogenaamde “beschrijvende elementen”) die in de KRMS worden gedefinieerd. Eutrofiëring, visserij, chemische vervuiling, afval en biodiversiteit van soortengroepen en habitats zijn slechts enkele van de aspecten die hierbij aandacht krijgen.
De nieuw opgenomen programma’s omvatten waarnemingen van plankton door VLIZ, afval op de zeebodem door ILVO, macrobenthos (organismen die op de bodem leven en met het blote oog zichtbaar zijn) in de windmolenparken door Universiteit Gent en radionucliden door FANC.
Samen zullen de metingen toelaten om de toestand van het mariene milieu in België te evalueren, en waar nodig ook actiepunten te definiëren voor een gunstige toekomstige evolutie.
De Lederschildpad is een uitgesproken soort van open en warme zeeën, waar ze vooral van kwallen leven. In kustgebieden laten ze zich doorgaans niet snel zien (tenzij om eieren te leggen, maar dat is bij ons uitgesloten). Jan Haelters van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen zorgt voor duiding: “In het Belgisch deel van de Noordzee is de Lederschildpad zeer zeldzaam: tot op heden kenden we slechts drie strandingen (1988, 1998 en 2000) en drie waarnemingen (2018 en 2 in 2019). Hoewel het lijstje dus slechts zeven exemplaren telt is er een toename merkbaar in de recente jaren.”
Ook in Nederland
Opmerkelijk is dat er ook in Nederland recent enkele Lederschildpadden werden gezien: van 22 tot 24 september verbleef er eentje in de Oosterschelde, en op 7 en 11 oktober zwom er eentje langs de Noordzeekust van Scheveningen. Uit vergelijking van de vorm en grootte van littekens op de kop van de beide dieren, en van de ‘ribben’ op hun rugschilden, blijkt dat het in België en de Oosterschelde alvast om verschillende individuen ging. Het Oosterscheldedier spoelde op 3 november dood aan ter hoogte van het Deense Ballum (artikel tvs).
Ruimtelijke ordening is een discipline die meestal wordt geassocieerd met bebouwde gebieden op het vasteland, maar als er één regio in de Noordzee is die een nauwgezette kartering van de activiteiten vereist, dan is het wel het Belgische offshoregebied. Natuurbehoud, scheepvaart, visserij, zandwinning, energieproductie, kabels en pijpleidingen, militaire oefeningen, … concurreren allemaal om de ruimte in dit kleine stukje zee.
In een samenvattend artikel koppelde het Noorse Expronews de Belgische mariene ruimtelijke ordening mooi aan enkele van de werkzaamheden van het KBIN met betrekking tot de beoordeling van de reserves van bepaalde abiotische hulpbronnen en hun exploitatiepotentieel.
Bijzondere aandacht wordt besteed aan
het ultramoderne 3D model dat de verdeling en beschikbaarheid van alle niet-koolwaterstofgebonden geologische hulpbronnen in de Belgische en aangrenzende Nederlandse mariene wateren beschrijft, en dat ook kan dienen als ondersteuning voor de besluitvorming over hulpbronnen en ter ondersteuning van adaptieve beheersstrategieën op lange termijn (TILES, Van Lacker et al. 2019, Hademenos et al. 2019)
het werk van de Belgische Geologische Dienst, waarin wordt uitgelegd waarom er geen interesse is van de olie-industrie in de Belgische wateren en waarom het zeer onwaarschijnlijk is dat het Belgische offshore gebied geschikt is voor de opslag van CO2 (specifiek artikel op expronews.com)