Van 2018 tot 2022 werkte een enthousiast team van specialisten van 11 organisaties rond de Noordzee – waaronder het MARECO-team van het Instituut voor Natuurwetenschappen (vertegenwoordigd door specialist in onderwatergeluid en wetenschappelijk duiker Alain Norro), aan het JOMOPANS-project (Joint Monitoring of Ambient Noise in the North Sea). Het project werd genomineerd voor de Europese REGIOSTARS 2024 Awards.
Het doel van JOMOPANS was om een kader te ontwikkelen voor een volledig operationeel gezamenlijk monitoringprogramma voor omgevingsgeluid in de Noordzee, en het project ontwikkelde effectief hulpmiddelen om de effecten van omgevingsgeluid op te nemen in beoordelingen van de milieustatus van de Noordzee en om maatregelen te evalueren om het milieu te verbeteren.
Deze prestatie kreeg brede erkenning en leidde er uiteindelijk toe dat JOMOPANS een finalist werd bij de Europese REGIOSTARS 2024 Awards. Een geweldige prestatie op zich, aangezien er slechts 25 finalisten werden gekozen uit een totaal van 262 inzendingen! Deze werden verdeeld in vijf categorieën, voor JOMOPANS was dit de categorie ‘Een Groen Europa’.
Op 9 oktober 2024 werden de winnaars bekendgemaakt. JOMOPANS won uiteindelijk geen award, maar de echte prijs is dat het project het onderwerp onderwatergeluid op de kaart heeft gezet en helpt om meer aandacht te genereren voor het mariene milieu en de problematiek van onderwatergeluid. Daarmee heeft JOMOPANS een blijvende impact op het Europese beleid inzake het mariene milieu.
Van 1 oktober tot en met 29 november 2024 organiseert de dienst Marien Milieu van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu een openbare raadpleging over het ontwerp van de actualisering van de socio-economische analyse van de gebruikers van de zee, de beoordeling van de staat van het marien milieu, de definitie van goede milieutoestand en de milieudoelen voor de Belgische mariene wateren.
De Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRMS) verplicht elke Europese lidstaat om een mariene strategie op te stellen voor de bescherming, het behoud en het herstel van het mariene milieu. Het doel is om een goede milieutoestand te bereiken en een duurzaam gebruik van de mariene wateren te garanderen.
De Dienst Marien Milieu (DG Leefmilieu, FOD Volksgezondheid) coördineert de uitvoering van de KRMS voor België. De wetenschappelijke dienst BMM van het Instituut voor Natuurwetenschappen is verantwoordelijk voor de coördinatie van de monitoring en de beoordeling van de toestand. Dit proces gebeurt in samenwerking met verschillende partners.
Het rapport waarover deze openbare raadpleging gaat, geeft een overzicht van de huidige staat van het mariene ecosysteem in de Belgische mariene wateren en beschrijft de herziening van de definitie van goede milieutoestand en de gerelateerde milieudoelen.
De openbare raadpleging geeft iedereen de kans om zijn/haar mening te geven zodat er rekening mee kan worden gehouden bij het uitwerken van het definitieve rapport.
Opmerkingen kunnen worden bezorgd
bij voorkeur per e-mail aan Saskia Van Gaever (saskia.vangaever@health.fgov.be), met de vermelding ‘raadpleging MARIENE STRATEGIE’;
of per post, met op de omslag de vermelding ‘raadpleging MARIENE STRATEGIE’ naar:FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu
DG Leefmilieu – dienst Marien Milieu
Galileelaan 5, bus 2
1210 Brussel
De beoordeling van de staat van het marien milieu is gebaseerd op tientallen individuele indicatoranalyses. Wie deze analyses ook graag ontvangt, kan een e-mail sturen aan Saskia Van Gaever (saskia.vangaever@health.fgov.be).
Het is belangrijk om bij elke schriftelijke opmerking duidelijk te verwijzen naar de titel of het specifieke onderdeel van het ontwerp waarop ze betrekking heeft.
Opmerkingen moeten uiterlijk op 29/11/2024 om 18u ingediend zijn.
Bij het opstellen van het definitieve rapport wordt rekening gehouden met de reacties die tijdens de openbare raadpleging werden ontvangen. Zodra het rapport is goedgekeurd, wordt het publiek gemaakt op de website van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu. Daarbij zal ook worden toegelicht op welke manier met de resultaten van de raadpleging rekening werd gehouden.
Het Instituut voor Natuurwetenschappen heeft via zijn Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee (BMM) de 2024-editie van de ECA grenscampagne succesvol afgerond. De campagne werd uitgevoerd van 29 juli tot 2 augustus 2024. Deze cruciale luchtmissie had als doel om de naleving van Bijlage VI van het MARPOL-verdrag te controleren, met de focus op luchtvervuiling door schepen in het emissiecontrolegebied (Mission Control Area – ECA) langs de zuidelijke grens van de Noordzee en in het Engels Kanaal.
ECA-gebied (oranje gearceerd) en het werkgebied van de Belgische ECA-grenscampagne (rode rechthoek)
Tijdens 10 vluchten van in totaal meer dan 21 uur, verspreid over vijf dagen, voerde het SURV-team in totaal 198 emissiemetingen van schepen uit aan boord van het Belgische kustwachtvliegtuig OO-MMM, uitgerust met een geavanceerde airborne sniffer-sensor. Deze metingen, gericht op zwaveloxiden (SOx) en stikstofoxiden (NOx), resulteerden in de identificatie van 17 potentiële schendingen van de MARPOL Annex VI-regelgeving, die werden gemeld bij de relevante autoriteiten voor verdere inspectie. De 17 meldingen hadden betrekking op 15 verschillende schepen (twee schepen werden tweemaal gemeld) en hadden betrekking op 12 FSC-waarschuwingen (Fuel Sulphur Content) en drie NOx-waarschuwingen. Opvallend is dat zeven van de gemelde schepen werden geïnspecteerd in hun volgende aanloophaven, wat de functionele link tussen OO-MMM en de havenstaatinspectiediensten van EU-landen (+ Noorwegen en IJsland) in de maritieme handhavingsketen aantoont en zo de rol van het Belgische kustwachtvliegtuig als waarschuwingssysteem bevestigt.
Deze missie, uitgevoerd in overeenstemming met de Belgische verbintenissen onder het Bonn-akkoord, benadrukt de aanhoudende regionale interesse en inspanning om maritieme vervuiling in de Noordzeeregio op te volgen en te verminderen. Er zijn aanbevelingen gedaan om toekomstige campagnes te verbeteren, met de nadruk op betere coördinatie met Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk en de opname van NOx-polluenten in Thetis-EU, een EU-platform dat is ontwikkeld door het Europees Agentschap voor Maritieme Veiligheid (European Maritime Safety Agency – EMSA) om informatie vast te leggen en uit te wisselen over de resultaten van individuele nalevingscontroles die zijn uitgevoerd door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten onder de zwavelrichtlijn.
Bij het meten van de luchtemissies vliegt het vliegtuig van de Belgische kustwacht door de rookpluim van schepen die op zee varen.
Niet enkel aan land maar ook op zee vormen windparken een steeds belangrijker onderdeel van onze geleidelijke omschakeling naar hernieuwbare energie. Anderzijds heeft het genereren van windenergie op zee, zoals alle menselijke activiteiten, ook gevolgen voor het mariene milieu en de organismen die daar leven. Daar bestond bij aanvang van de bouw van de eerste offshore windparken echter slechts weinig kennis over…
Welke effecten hebben windparken op de biodiversiteit in en op de zeebodem, in de waterkolom en zelfs boven het wateroppervlak? Kunnen we aspecten van negatieve impact beperken en positieve aspecten bevorderen, en hoe? Kan meervoudig ruimtegebruik op zee (zoals een combinatie van offshore windparken met bijvoorbeeld het opwekken van zonne-energie, de kweek van oesters en ook natuurherstel) ertoe bijdragen dat onze groeiende menselijke claim op de mariene ruimte binnen de perken blijft?
In de documentaire ‘Les éoliennes en mer, quelle cohabitation avec la nature ? / Offshore wind farms, can they coexist with nature?’ buigt ARTE zich over deze vragen, en wordt in beeld gebracht hoe de wetenschappelijke opvolging wordt uitgevoerd.
In België volgt het onderzoek- en monitoringprogramma WinMon.BE de ecologische gevolgen van windparken op zee reeds 15 jaren op, van bij de start van de installatie van de eerste turbines. WinMon.BE wordt gecoördineerd door het Instituut voor Natuurwetenschappen en uitgevoerd in samenwerking met diverse partners, en inspireert gelijkaardige programma’s wereldwijd. Onze wetenschappers en het onderzoekschip RV Belgica komen in de ARTE-documentaire dan ook prominent aan bod.
Hoewel er nog uitdagingen zijn (zoals het beperken van de impact op zee- en trekvogels) en ook nieuwe uitdagingen worden verwacht (zoals het verminderen van onderwatergeluid wanneer in de toekomst grotere offshore windturbines worden gebouwd), maakt de documentaire duidelijk dat het verhaal van de ecologische impact van offshore windparken nooit een zwart-witverhaal zal zijn. We moeten het evenwicht bewaren tussen onze inspanningen om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen (de opwarming van ons klimaat een halt toe te roepen) en de ongewenste gevolgen die deze inspanningen kunnen hebben op bepaalde soorten of ecosystemen. De positieve inzichten die de monitoring van de ecologische effecten van offshore windparken genereert moeten verder worden ingezet om in de toekomst beter te ‘bouwen met de natuur’, waarbij natuurontwikkeling vanaf de ontwerpfase zoveel mogelijk wordt geïntegreerd in menselijke projecten op zee.
voorstelling RAPPORT AQUACULTUUR IN OFFSHORE WINDPARKEN
Online – dinsdag 3 september 2024 om 14u
Op 15 mei 2023 werd het rapport voorgesteld met het resultaat van het stakeholdertraject rond opties m.b.t. aquacultuur in het Belgisch deel van de Noordzee, een initiatief van Vice-eersteminister en minister van Justitie en Noordzee, mogelijk gemaakt door de dienst Marien Milieu van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu.
De bedoeling van dit traject was nagaan wat bij de stakeholders leeft rond het thema van aquacultuur, om af te lijnen waar de stakeholders elkaar vinden en waar juist niet, en om op basis van deze bevindingen advies m.b.t. de ontwikkeling van aquacultuur in het Belgisch deel van de Noordzee te verstrekken.
Als vervolg op dit traject, stellen we graag het rapport “Aquacultuur in offshore windparken in het Belgisch deel van de Noordzee” voor om een concreter beeld te scheppen over de kweek van aquatische organismen in de Belgische offshore windparken, voor zowel voedselproductie als voor natuurherstel.
Iedereen is welkom op de online voorstelling van het rapport op dinsdag 3 september 2024 om 14u.
Schrijf u in via deze link vóór 1 september 2024. Op 2 september 2024 zal u dan de Teams link ontvangen om te kunnen deelnemen.
Stuur gerust ook door naar andere geïnteresseerden.
PROGRAMMA
14u00 – verwelkoming door Nele Desplenter, dienst Marien Milieu (FOD VVVL)
14u05 – vervolg stakeholdertraject VISIEVORMING AQUACULTUUR door Steven Degraer, Mariene Ecologie en Beheer (Instituut voor Natuurwetenschappen)
14u10 – voorstelling rapport “Aquacultuurin offshore windparken in het Belgisch deel van de Noordzee” door Nancy Nevejan, Daan Delbare (ILVO) & Brecht Stechele
15u00 – vraag & antwoord
15u15 – dank- en slotwoord door kabinet vice-eersteminister en minister van Justitie en Noordzee (TBC)
Alle presentaties zullen doorgaan in het Nederlands.
Om de vestigingspatronen en voorkeuren van de Europese platte oester te bestuderen, werden begin juni 2024 op maat gemaakte oesterzaadverzamelaars geïnstalleerd in het Belgische deel van de Noordzee. Het uiteindelijke doel is om commerciële oesterkweek en oesterherstelactiviteiten met elkaar te verzoenen.
Begin juni 2024 hebben het Instituut voor Natuurwetenschappen en het Laboratorium voor Aquacultuur en Artemia Referentie Centrum van de Universiteit Gent met succes op maat gemaakte oesterzaadverzamelaars ingezet in een veldexperiment in het offshore windmolenpark Belwind, gelegen op 46 km van de kust van Oostende in het Belgische deel van de Noordzee. Daarnaast werd een mini-tripode, uitgerust met een schanskorf die volwassen Europese platte oesters (Ostrea edulis) bevat, ingezet in de buurt van de oesterzaadverzamelaars.
De installaties werden uitgevoerd met het onderzoeksschip Belgica in het kader van het door Horizon Europe gefinancierde project ULTFARMS en ondersteund door de activiteiten van het Instituut voor Natuurwetenschappen binnen het European Marine Biological Resource Centre Belgium (EMBRC Belgium).
Het experiment heeft als doel om meer inzicht te krijgen in de vestigingspatronen van de larven van de Europese platte oester (Ostrea edulis) in het Belgische deel van de Noordzee (bekend als ‘oesterzaad’ zodra ze zich vasthechten aan een oppervlak). Het is ook de bedoeling om het effect van habitatcomplexiteit op de vestigingsvoorkeuren te onderzoeken, met als uiteindelijk doel de commerciële oesterkweek te verzoenen met oesterherstelactiviteiten.
Door de vestigingspatronen van O. edulis te bestuderen, kunnen effectievere instandhoudingsstrategieën worden ontwikkeld, waardoor de oesterpopulaties in het Belgische deel van de Noordzee mogelijk kunnen toenemen. Na de zomer worden de collectoren teruggehaald en geanalyseerd in het laboratorium om de vestigingssnelheid en -patronen van de oesters te evalueren. Deze informatie zal nieuwe inzichten verschaffen in hoe habitatcomplexiteit de vestiging van Europese platte oesters beïnvloedt, wat toekomstige herstelinspanningen van deze zeer emblematische soort en ecosysteemingenieur zal helpen.
3D printing
Met behulp van geavanceerde 3D printtechnologie en gestandaardiseerde kleiplaten werden de oesterzaadcollectoren met verschillende niveaus van structurele complexiteit speciaal geproduceerd om de onderzoeksvragen van ULTFARMS te beantwoorden.
De oesterzaadcollectoren maken deel uit van de Artificial Hard Substrate Garden, een offshore mariene experimentele faciliteit, beheerd en ter beschikking gesteld door het Instituut voor Natuurwetenschappen als een dienst van EMBRC België aan zowel de wetenschappelijke gemeenschap als de industrie.
De firma EXA Infrastructure Belgium heeft een aanvraag ingediend tot het verkrijgen van een machtiging voor het leggen en een vergunning voor de exploitatie van een telecommunicatiekabel tussen Broadstairs – Joss Bay in zuidoost Engeland en Oostende. Deze aanvraag is onderworpen aan een milieueffectenbeoordelingsprocedure.
Het aanvraagdossier, het milieueffectenrapport en de bijlagen (ontwerp van de Passende Beoordeling, niet-technische samenvatting en visserijeffectenrapport) kunnen geraadpleegd worden van 22 juli tot en met 28 augustus 2024 in de kantoren van de BMM te Brussel (Vautierstraat 29, 1000 Brussel; bmm@naturalsciences.be; tel. 02/627 43 52) of te Oostende (3de en 23ste Linieregimentsplein, 8400 Oostende; bmm@naturalsciences.be; tel. 059/24 20 55), dit enkel op afspraak en tijdens de kantooruren tussen 9:00h en 17:00h. Het dossier kan ook ingezien worden in iedere kustgemeente op werkdagen.
Het Instituut voor Natuurwetenschappen en het Koninklijk Belgisch Instituut voor Ruimte-Aeronomie (BIRA) namen recent deel aan de derde “Cabauw Intercomparison of UV-Vis DOAS Instruments” (CINDI-3). Deze campagne vond plaats in mei-juni 2024 en werd georganiseerd door het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) op het observatorium van Cabauw, gelegen tussen Rotterdam en Utrecht. Meer dan 100 personen uit 16 landen, met 44 instrumenten, waren betrokken bij de internationale meetcampagne, de grootste in zijn soort ter wereld.
Het hoofddoel van CINDI-3 is het testen en vergelijken van verschillende MAX-DOAS (Multi-Axis Differential Optical Absorption Spectroscopy) meetinstrumenten die verontreiniging in de lucht meten, zoals stikstofdioxide (NO2) en ozon (O3). Deze instrumenten maken gebruik van een techniek waarbij het spectrum van verstrooid zonlicht wordt geanalyseerd om de aanwezigheid en concentratie van verschillende gassen in de atmosfeer te bepalen.
In het kader van de Belgische bijdrage werd het luchttoezichtvliegtuig van het Instituut voor Natuurwetenschappen in de weken voor de oefening uitgerust met verschillende meetinstrumenten (o.a. het BIRA SWING imaging DOAS systeem), terwijl BIRA ook NO2 en O3 in-situ meetapparatuur leverde. Samen met andere meettoestellen nabij de KNMI-meetmast in Cabauw, op rondrijdende auto’s en op fietsen, kon een zeer compleet beeld van de verdeling van vervuilende stoffen in de industriële en stedelijke gebieden rond Rotterdam worden samengesteld. Tijdens de CINDI-3-campagne werd ook de NO2-verdeling boven Antwerpen vanuit het vliegtuig in kaart gebracht.
Alle vluchten werden uitgevoerd op hetzelfde tijdstip wanneer de Copernicus Sentinel-5 Precursor satelliet overvloog, met aan boord het ESA TROPOMI-instrument (Tropospheric Monitoring Instrument) dat verschillende luchtkwaliteits- en klimaatparameters in kaart brengt. Dankzij de succesvolle vergelijking van de observaties van de meetinstrumenten aan boord van het vliegtuig en op de grond, kunnen deze als betrouwbare referentie dienen voor het valideren van satellietinstrumenten die luchtvervuiling vanuit de ruimte meten.
Vóór 1850 waren platte oesterriffen alomtegenwoordig in de Noordzee. Sindsdien zijn ze, door menselijke invloeden en een hardnekkige oesterparasiet, nagenoeg volledig verdwenen. Nochtans zijn oesterriffen belangrijke ecosystemen, omdat ze ook habitats vormen voor andere mariene soorten. In opdracht van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu bouwen partners uit de wetenschap en industrie nu aan het project BELREEFS: het eerste offshore pilootproject voor grootschalig herstel van oesterriffen in de Belgische Noordzee.
BELREEFS is een samenwerking tussen Jan De Nul Group, Instituut voor Natuurwetenschappen, Shells & Valves en Mantis Consulting, in overeenstemming met de aanbevelingen van de Native Oyster Restoration Alliance (NORA). Daarmee slaan industrie en wetenschap de handen in elkaar. En dat is nodig. Want het herstellen van oesterriffen is een complex gebeuren dat vraagt om innovatie en creatieve oplossingen. De ingewikkelde logistiek en de gevoeligheid van de oesters aan verstoring (tijdens inzaaien, transport en installatie op zee), vraagt een diepgaande kennis van verschillende vakgebieden.
Vicky Stratigaki, ingenieur en projectcoördinator voor BELREEFS bij Jan De Nul Group: “We willen een oesterrif creëren dat zichzelf in stand houdt. Zodat we op lange termijn bouwen aan natuurherstel, zonder verdere tussenkomst van de mens. Eén van de keuzes die we maken om dat te bereiken, is om de oesterriffen te installeren waar ze historisch gezien voorkwamen: bij de zogenaamde grindbedden.”
BELREEFS omvat drie fasen (zie afbeeldingen onderaan): van het huidige grindbed, naar de installatie van oesterrifsubstraat ingezaaid met jonge oesters binnen het BELREEFS-project, en in de derde fase neemt de biodiversiteit toe. Die wordt gekenmerkt door verschillende soorten mariene fauna en flora die worden aangetrokken door een zelfvoorzienend oesterrif.
De beste locatie voor de oesterriffen bepalen, is één van de kernopdrachten van het Instituut voor Natuurwetenschappen.
Vera Van Lancker en Steven Degraer, Instituut voor Natuurwetenschappen: “Om oesterriffen de grootste kans op overleving en voortplanting te bieden, gaan we op zoek naar de locaties met de meest geschikte zeebodem- en omgevingscondities. Natuurlijke bescherming tegen beschadiging en optimale plaatsingscondities zijn ook belangrijke parameters. Daarom gaan we de zeebodem in het grootste detail in kaart brengen.”
Verder bouwt het project op enkele belangrijke innovaties. BELREEFS zal bijvoorbeeld inzetten op ‘remote setting’, een techniek waarbij ze oesterlarven in het labo direct laten settelen op een geschikt substraat. Om ze nadien zo in zee te brengen. Eens we zover zijn, zullen de oesters gedurende verschillende jaren gevolgd worden via een intensief monitoringprogramma.
Senne Aertbeliën, FOD Volksgezondheid, dienst Marien Milieu: “De Europese oester is altijd een belangrijke kernsoort geweest in onze Noordzee, maar deze soort is ondertussen bijna helemaal verdwenen. Voor ons is het actieve herstel van deze populaties dan ook een prioriteit. Dat we daarvoor op deze schaal kunnen samenwerken met wetenschappers en bedrijven is uniek.”
BELREEFS – Fase 1: Initieel grindbedBELREEFS – Fase 2: Oesterrifsubstraat na installatieBELREEFS – Fase 3: Zelfvoorzienend oesterrif dat de biodiversiteit ondersteunt